Gemeenschappelijke Regeling Tribuut belastingsamenwerking

Geldend van 21-01-2020 t/m 19-03-2021

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Tribuut belastingsamenwerking

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Apeldoorn, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen;

overwegende:

dat het gewenst is om hun samenwerking bij de heffing en invordering van afvalstoffenheffing en gemeentelijke belastingen, alsmede bij de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken vorm te geven op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

dat de colleges van burgemeester en wethouders van hun gemeenteraden daartoe de ver-eiste toestemming hebben verkregen;

dat het voornemen bestaat om met ingang van 1 januari 2016 de samenwerking operationeel te hebben en de taken daadwerkelijk gezamenlijk te gaan uitvoeren;

gelet op het bepaalde in de Wet gemeenschappelijke regelingen;

besluiten:

te treffen

de Gemeenschappelijke Regeling Tribuut belastingsamenwerking

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze gemeenschappelijke regeling verstaat onder:

  • a.

    afvalstoffenheffing: de belasting die wordt geheven op grond van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

  • b.

    belastingambtenaar: de door het bestuur aangewezen ambtenaar van de bedrijfsvoeringsorganisatie, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onder c., van de Gemeentewet, bevoegd tot de heffing of de invordering van belastingen en tot de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;

  • c.

    belastingdeurwaarder: de door het bestuur aangewezen ambtenaar van de bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onder d., van de Gemeentewet, dan wel een als belastingdeurwaarder aangewezen gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet;

  • d.

    belastingen: de in dit artikel onder a. en i. genoemde belastingen;

  • e.

    belastingverordening: de door de gemeenteraden van de deelnemers op grond van artikel 216 van de Gemeentewet vastgestelde verordeningen tot heffing en invordering van belastingen;

  • f.

    deelnemers: de colleges van burgemeester en wethouders die aan deze regeling deelnemen;

  • g.

    dienstverleningsovereenkomst: een overeenkomst tussen de rechtspersoon van de deelnemer die het aangaat (opdrachtgever) en de bedrijfsvoeringsorganisatie (opdrachtnemer) waarin de afspraken over de dienstverlening zijn vastgelegd; hierin wordt onder andere het volgende beschreven: de diensten, het kwaliteitsniveau, de soorten belastingen en de rechten, de tarieven en de termijnen;

  • h.

    directeur: de directeur van de bedrijfsvoeringsorganisatie;

  • i.

    gemeentelijke belastingen: de belastingen die de gemeente heft als bedoeld in de artikelen 220 e.v. van de Gemeentewet;

  • j.

    heffingsambtenaar: de door het bestuur aangewezen ambtenaar van de bedrijfsvoeringsorganisatie, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onder a, van de Gemeentewet, bevoegd tot het heffen van belastingen en tot de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;

  • k.

    invorderingsambtenaar: de door het bestuur aangewezen ambtenaar van de bedrijfsvoeringsorganisatie, als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onder b, van de Gemeentewet, bevoegd tot invordering van belastingen;

  • l.

    kwijtscheldingsregels: de door de gemeenteraden van de deelnemers op grond van artikel 255, derde en vierde lid, van de Gemeentewet vastgestelde kwijtscheldingsregels voor gemeentelijke belastingen;

  • m.

    nadere regels: nadere regels ter uitvoering van landelijke en lokaal vastgestelde wet- en regelgeving;

  • n.

    regeling: de Gemeenschappelijke Regeling Tribuut belastingsamenwerking;

  • o.

    wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Hoofdstuk 2 De bedrijfsvoeringsorganisatie

Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie

  • 1. Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie genaamd “Tribuut belastingsamenwerking”, statutair gevestigd te Epe.

  • 2. Het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie bestaat uit de voorzitter en de leden.

Hoofdstuk 3 Belangen en bevoegdheden

Artikel 3 Te behartigen belangen

De bedrijfsvoeringsorganisatie is ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de deelnemers op het gebied van:

Artikel 4 Advisering

De bedrijfsvoeringsorganisatie adviseert de deelnemers over de voorbereiding en de opstelling van belastingbeleid en belastingverordeningen, waarvan de heffing en invordering bij of krachtens deze regeling is overgedragen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie.

Artikel 5 Overdracht bevoegdheden

  • 1.

    Aan de bedrijfsvoeringsorganisatie wordt overgedragen de bevoegdheid tot

    • 1.

      de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen;

    • 2.

      de uitvoering van de kwijtscheldingsregels.

  • 2.

    De deelnemers dragen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie en haar bestuur hun bevoegdheden over inzake:

  • 3.

    De werkzaamheden worden nader omschreven in dienstverleningsovereenkomsten.

Artikel 6 Beperking privaatrechtelijke bevoegdheden

De bedrijfsvoeringsorganisatie is behoudens instemming van de deelnemers niet bevoegd tot:

  • a.

    het vestigen van opstal-, pand- en hypotheekrechten;

  • b.

    het afgeven van garanties of andere waarborgen;

  • c.

    het in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken;

  • d.

    het in eigendom aannemen of uitgeven van onroerende zaken;

  • e.

    dienstverlening aan private partijen of publieke lichamen anders dan de deelnemers.

Hoofdstuk 4 Bestuur

Artikel 7 Samenstelling

  • 1.

    Elke deelnemer wijst uit zijn midden een lid van het bestuur aan.

  • 2.

    Het lidmaatschap van het bestuur eindigt op de dag waarop de zittingsperiode van de gemeenteraden afloopt. De aftredende leden blijven hun functie waarnemen tot het tijdstip waarop de raden der deelnemers de nieuwe wethouders hebben benoemd en de deelnemers de nieuwe leden vervolgens hebben aangewezen.

  • 3.

    De deelnemers beslissen binnen twee maanden na de benoeming als bedoeld in het tweede lid over de aanwijzing van de nieuwe leden.

  • 4.

    De voorziening in een tussentijdse vacature geschiedt binnen twee maanden.

  • 5.

    Een lid van het bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stelt hij de voorzitter, alsmede de deelnemer die hem heeft aangewezen, terstond schriftelijk in kennis.

  • 6.

    De deelnemer die een lid heeft aangewezen dat niet langer diens vertrouwen bezit, kan dat lid schorsen of ontslaan. De schorsing of het ontslag gaat onmiddellijk in.

  • 7.

    Voor elk bestuurslid wijst een deelnemer een plaatsvervanger aan. Het tweede tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8 Stemverhouding

  • 1.

    Bij een stemming wordt gestemd en besloten op basis van de principes ‘elk lid één stem’ en ‘gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen’.

  • 2.

    Voor besluiten gericht op vaststelling van de begrotingskaders, de begroting, de jaarrekening en de bestemming van de reserves geldt bij een stemming de aanvullende eis dat tenminste een meerderheid van tweederde van de uitgebrachte stemmen nodig is om een besluit tot stand te brengen.

  • 3.

    Voor de totstandkoming van besluiten tot vaststelling van het liquidatieplan als bedoeld in de artikelen 28, vijfde lid, en 30, tweede lid, is unanimiteit van stemmen vereist.

  • 4.

    Een lid van het bestuur dat van opvatting is dat een besluit als bedoeld in het eerste lid tot ongewenste en onrechtvaardige gevolgen leidt voor de deelnemer die hij vertegenwoordigt, kan een herstemming aanvragen.

  • 5.

    Bij een herstemming geldt het principe van gewogen stemmen, waarbij de stemmen als volgt worden gewogen:

    • het lid van de gemeente Apeldoorn heeft een viervoudig stemrecht, en

    • de andere leden hebben een enkelvoudig stemrecht.

  • 6.

    Bij de herstemming is slechts sprake van een rechtsgeldig genomen besluit als

    • het met in achtneming van het bepaalde in het vijfde lid is genomen en wordt gedragen door ten minste tweederde van het aantal uitgebrachte stemmen, en

    • ten minste de vertegenwoordigers van drie verschillende deelnemers met het besluit instemmen.

Artikel 9 Vergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert jaarlijks ten minste tweemaal en voorts zo dikwijls als de voorzitter het nodig oordeelt of een lid van het bestuur hier schriftelijk onder opgaaf van redenen om vraagt.

  • 2. In de besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd, noch een besluit worden genomen over:

    • a.

      het vaststellen of wijzigen van uitgangspunten en kaders voor de begroting;

    • b.

      het vaststellen en wijzigen van de begroting;

    • c.

      het vaststellen van de jaarrekening;

    • d.

      een voorgenomen besluit tot aanpassing van deze regeling.

Artikel 10 Reglement van orde

Het bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

Artikel 11 Taken en bevoegdheden

Aan het bestuur behoren alle taken en bevoegdheden die in deze regeling niet aan de voorzitter zijn opgedragen, waaronder:

  • a.

    de benoeming, schorsing en het ontslag van de directeur en het overige personeel;

  • b.

    de vaststelling van een regeling omtrent de ambtelijke organisatie van de bedrijfsvoeringsorganisatie alsmede de rechtspositieregelingen voor de directeur en het overige personeel;

  • c.

    de opstelling van een instructie voor de directeur die ten minste de taken van de directeur en de aansturing van het personeel betreft;

  • d.

    het besluiten tot het aangaan van overeenkomsten;

  • e.

    de aanwijzing van een of meer ambtenaren van de bedrijfsvoeringsorganisatie als heffingsambtenaar, invorderingsambtenaar, belastingambtenaar en belastingdeurwaarder;

  • f.

    het stellen van nadere regels met betrekking tot de heffing en invordering van belastingen en rechten;

  • g.

    het vaststellen van instructies en beleidsregels voor de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de belastingambtenaar en de belastingdeurwaarder voor de uitoefening van hun bevoegdheden;

  • h.

    het geheel of gedeeltelijk oninbaar verklaren van de belasting.

  • i.

    de vervanging van de directeur.

Artikel 12 Informatie- en verantwoordingsplicht

  • 1. Het bestuur geeft aan de gemeenteraden alle gevraagde inlichtingen.

  • 2. Het reglement van orde voor het bestuur regelt de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde inlichtingen worden verstrekt.

  • 3. Een lid van het bestuur geeft de deelnemer die hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door een of meer leden van die deelnemer worden verlangd.

  • 4. Een lid van het bestuur is aan de deelnemer die hem heeft aangewezen en aan de gemeenteraad van die deelnemer verantwoording verschuldigd voor het door hem in het bestuur gevoerde beleid.

Hoofdstuk 5 De voorzitter

Artikel 13 De voorzitter

  • 1. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 2. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het bestuur.

  • 3. De stukken die van het bestuur uitgaan worden door de voorzitter ondertekend en door de ambtelijk secretaris medeondertekend.

  • 4. De voorzitter vertegenwoordigt de bedrijfsvoeringsorganisatie in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

  • 5. Als de voorzitter behoort tot de deelnemer die partij is bij een geding waarbij de bedrijfsvoeringsorganisatie is betrokken, oefent de plaatsvervangend voorzitter met betrekking tot dat geding de in het vierde lid genoemde bevoegdheid uit.

  • 6. Als ook de plaatsvervangend voorzitter behoort tot een deelnemer die partij is bij het in het vijfde lid bedoelde geding, wordt aan een ander lid van het bestuur opgedragen om de bedrijfsvoeringsorganisatie met betrekking tot dat geding te vertegenwoordigen.

Hoofdstuk 6 De directeur

Artikel 14 De directeur

  • 1. De directeur is het hoofd van de ambtelijke organisatie en fungeert als ambtelijk secretaris voor het bestuur.

  • 2. De directeur staat het bestuur en de voorzitter bij de uitoefening van hun taak met raad en daad terzijde.

  • 3. De dagelijkse leiding van de bedrijfsvoeringsorganisatie berust bij de directeur.

  • 4. De directeur woont de vergaderingen van het bestuur bij en heeft in de vergadering een adviserende stem.

  • 5. De directeur is voor zijn handelen verantwoording verschuldigd aan het bestuur.

Hoofdstuk 7 De heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de belastingambtenaar en de belastingdeurwaarder

Artikel 15 Personele organisatie

De bedrijfsvoeringsorganisatie heeft één of meer heffingsambtenaren, invorderingsambtenaren, belastingambtenaren en belastingdeurwaarders.

Artikel 16 Bevoegdheden heffingsambtenaar

  • 1. De heffingsambtenaar is bevoegd tot heffing van de belastingen waarvoor door de gemeenteraden van de deelnemers een belastingverordening is vastgesteld en waarvan de heffing en invordering door de deelnemers is opgedragen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 2. De heffingsambtenaar heeft de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de geldende wet- en regelgeving zijn toegekend aan de inspecteur, respectievelijk ambtenaar belast met de heffing van de deelnemers.

  • 3. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste en tweede lid neemt de heffingsambtenaar de nadere regels van het bestuur in acht en houdt hij rekening met de beleidsregels die het bestuur heeft geformuleerd ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 17 Bevoegdheden invorderingsambtenaar

  • 1. De invorderingsambtenaar is bevoegd tot invordering van alle belastingen die door de heffingsambtenaar op grond van artikel 16, eerste lid, van deze regeling worden geheven.

  • 2. De invorderingsambtenaar heeft de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de geldende wet- en regelgeving zijn toegekend aan de ontvanger, respectievelijk ambtenaar belast met de invordering van de deelnemers.

  • 3. De invorderingsambtenaar informeert het bestuur:

    • a.

      over invorderingsmaatregelen tegen grote bedrijven wanneer deze maatregelen er toe leiden dat het bedrijf niet kan voortbestaan, werkgelegenheid van de werknemers in gevaar komt of als derden bij de invordering zijn betrokken;

    • b.

      bij een faillissementsaanvraag als een verzoek tot verlenen van een steunvordering is ontvangen.

  • 4. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste en tweede lid neemt de invorderingsambtenaar de kwijtscheldingsregels van de desbetreffende deelnemer en de nadere regels van het bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de beleidsregels van het bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

  • 5. De invorderingsambtenaar is bevoegd het bestuur gemotiveerd te verzoeken tot het nemen van een besluit als bedoel in artikel 11, onder h.

Artikel 18 Bevoegdheden belastingambtenaar

  • 1.

    De belastingambtenaar oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit die krachtens de geldende wet- en regelgeving zijn toegekend aan de ambtenaren van de Rijksbelastingdienst, respectievelijk ambtenaar belast met de heffing of invordering van de deelnemers als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder d., van de Gemeentewet.

  • 2.

    Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de belastingambtenaar de nadere regels van het bestuur in acht en houdt hij rekening met de beleidsregels van het bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 19 Bevoegdheden belastingdeurwaarder

  • 1. De belastingdeurwaarder oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit die krachtens de geldende wet- en regelgeving zijn toegekend aan de belastingdeurwaarder.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de belastingdeurwaarder de nadere regels van het bestuur in acht en houdt hij rekening met de beleidsregels van het bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Hoofdstuk 8 Begroting, jaarrekening, administratie en controle

Artikel 20 Begroting

  • 1. Het bestuur stelt jaarlijks vóór 15 juli voorafgaande aan het jaar waarvoor deze geldt de begroting vast en zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

  • 2. Het bestuur stelt jaarlijks vóór 1 april voorafgaande aan het jaar waarvoor de begroting geldt, de kaders voor de begroting vast.

  • 3. Het bepaalde in artikel 35, eerste tot en met vierde lid, van de wet is niet van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting waarbij in de bijdrage van de deelnemers geen wijziging wordt gebracht.

Artikel 21 Bijdrage

  • 1. De berekeningswijze van de bijdrage van de deelnemers wordt door het bestuur vastgesteld met een meerderheid van tenminste tweederde van het aantal stemmen.

  • 2. De gemeenteraden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven over de berekeningswijze.

  • 3. De verschuldigde bijdrage per deelnemer wordt jaarlijks in de begroting opgenomen.

  • 4. De deelnemers betalen de bijdrage in maandelijkse voorschotten.

  • 5. De deelnemers dragen er zorg voor dat de bedrijfsvoeringsorganisatie te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al haar verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

Artikel 22 Jaarrekening

  • 1. Het bestuur stelt jaarlijks vóór 1 april voorafgaande aan het jaar waarvoor de begroting geldt, de conceptjaarrekening vast en zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de concept jaarrekening aan de gemeenteraden van de deelnemers.

  • 2. Het bestuur voegt bij de jaarrekening een controleverklaring en een verslag van bevindingen van de accountant.

  • 3. Het bestuur onderzoekt de jaarrekening over het afgelopen jaar en stelt haar vast vóór 1 juli volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

  • 4. Van de vaststelling van de jaarrekening doet het bestuur mededeling aan de gemeenteraden van de deelnemers.

Artikel 23 Definitieve bijdrage

  • 1. In de jaarrekening wordt de door elk van de deelnemers over het betreffende dienstjaar werkelijk verschuldigde bijdrage opgenomen.

  • 2. Verrekening van het verschil tussen het op grond van artikel 21, eerste lid, bepaalde bedrag en de werkelijk verschuldigde bijdrage vindt plaats terstond na de in artikel 22, vierde lid, bedoelde mededeling.

Artikel 24 Reservevorming

  • 1. Het bestuur stelt een algemene reserve en bestemmingsreserves in om bedrijfsmatige risico’s op te vangen.

  • 2. De omvang van de reserves is gemaximeerd op 5% van de jaarlijkse exploitatielasten.

  • 3. Het bestuur beslist of een nadelig saldo geheel of gedeeltelijk ten laste van bestaande reserves zal worden gebracht.

  • 4. Het bestuur beslist met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid of een batig saldo geheel of gedeeltelijk ten gunste van bestaande reserves zal worden gebracht.

  • 5. Het batig saldo van enig jaar, zoals vastgesteld in de jaarrekening, dat niet ten gunste van de bestaande reserves wordt gebracht, vloeit terug naar de rechtspersonen van de deelnemers in de verhouding waarin zij bijdragen aan de begroting.

Artikel 25 Administratie en verrekening

  • 1. Het bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van vermogenswaarden. Deze regels waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, doelmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

  • 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien onder meer in de aanwijzing van een registeraccountant als bedoeld in artikel 2:393 van het Burgerlijk Wetboek belast met het onderzoek van de jaarrekening alsmede het ter zake uitbrengen van een verslag, dat behalve de verklaring bij de rekening bevindingen bevat over de vraag of de administratie en het beheer voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid.

  • 3. De bedrijfsvoeringsorganisatie houdt de administratie van de opgelegde aanslagen en de ingevorderde belastingen gescheiden van de administratie voor de bedrijfsvoering van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 4. De ingevorderde belastingen worden beheerd op een uitsluitend daartoe bestemde rekening.

  • 5. Het is de bedrijfsvoeringsorganisatie niet toegestaan te ontvangen of ontvangen belastingen te verrekenen met de bijdragen van de deelnemers.

  • 6. Ingevorderde belastingen worden tenminste twee maal per week en de dag na een automatische incassorun overgemaakt naar de rekening van de betreffende deelnemer.

  • 7. Het bestuur stelt regels vast over de controle op de administratie en op het beheer van de vermogenswaarden. De regels waarborgen onder meer dat de rechtmatigheid en doelmatigheid van de administratie en het beheer worden getoetst.

Artikel 26 Archief

  • 1. Ten aanzien van de zorg voor en het beheer van de archiefbescheiden van de bedrijfsvoeringsorganisatie, alsmede ten aanzien van het toezicht op het beheer zijn de voorschriften van de gemeente Epe van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aan de uitvoering van het eerste lid verbonden kosten komen ten laste van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 3. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden is het Streekarchief Hattem, Heerde, Epe de archiefbewaarplaats.

  • 4. Het bestuur is belast met de uitvoering van de zorg en het beheer als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 9 Toetreding en uittreding

Artikel 27 Toetreding

  • 1. De deelnemers zijn bevoegd te beslissen over toetreding van nieuwe deelnemers tot de regeling. Het bestuur wordt in de gelegenheid gesteld hierover een zienswijze in te dienen.

  • 2. De deelnemers regelen de voorwaarden voor toetreding.

  • 3. Toetreding is mogelijk als ten minste tweederde van de deelnemers daartoe besluit.

Artikel 28 Uittreding

  • 1. Een deelnemer kan uittreden uit de regeling. Hij maakt na verkregen toestemming van de gemeenteraad, zijn voornemen tot uittreding bij aangetekende brief kenbaar aan het bestuur en aan de overige deelnemers.

  • 2. Voor uittreding uit de regeling wordt een opzegtermijn van tenminste één jaar in acht genomen.

  • 3. Uittreding uit de regeling vindt plaats aan het einde van het kalenderjaar.

  • 4. Na ontvangst van de in het eerste lid vermelde brief wijst het bestuur in overleg met de uittredende deelnemer een onafhankelijke registeraccountant aan, aan wie de opdracht wordt verleend een liquidatieplan op te stellen als ware tot opheffing van de gemeenschappelijk regeling besloten. Het liquidatieplan voorziet in ieder geval in de regeling van de personele gevolgen en de liquiditeit van de bedrijfsvoeringsorganisatie als die wordt voortgezet.

  • 5. Het liquidatieplan wordt vastgesteld door het bestuur en de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de uittredende deelnemer de kosten draagt die het rechtstreekse gevolg zijn van de uittreding en dat de overige deelnemers geen financieel nadeel van de uittreding ondervinden.

  • 6. Nadat het liquidatieplan is vastgesteld is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden na de vaststelling de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie te voldoen.

  • 7. De kosten van het opstellen van het liquidatieplan komen voor rekening van de deelnemer die het voornemen heeft om uit te treden.

Hoofdstuk 10 Wijziging en opheffing

Artikel 29 Wijziging van de regeling

  • 1. De regeling kan tussentijds worden gewijzigd als ten minste tweederde van de deelnemers daartoe besluit.

  • 2. De deelnemers en het bestuur zijn bevoegd een wijziging van de regeling aan de deelnemers in overweging te geven via een daartoe strekkend voorstel. Het bestuur zendt het voorstel aan de deelnemers.

  • 3. In afwijking van de vorige leden kan een wijziging of intrekking van artikel 21, eerste lid, en een wijziging of intrekking van dit lid slechts plaats vinden bij een unaniem besluit van alle deelnemers aan de regeling.

Artikel 30 Opheffing van de regeling

  • 1. De regeling kan tussentijds worden opgeheven als ten minste tweederde van de deelnemers daartoe besluit.

  • 2. Het bestuur stelt vooraf na overleg met de deelnemers het liquidatieplan vast. Dit plan voorziet in een verdeling naar rato van het aandeel van de deelnemers in de actuele begroting. Het plan voorziet in ieder geval in de regeling van de personele gevolgen.

  • 3. Het bestuur is belast met de uitvoering van het liquidatieplan.

  • 4. Zo nodig blijft het bestuur na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid.

Hoofdstuk 11 Klachten en geschillen

Artikel 31 Klachtenregeling

Om te voldoen aan de bepalingen in hoofdstuk 9, titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht, sluit de bedrijfsvoeringsorganisatie zich aan bij de Nationale ombudsman.

Artikel 32 Geschillen

Aan artikel 28 van de wet wordt pas toepassing gegeven nadat partijen zich tot het uiterste hebben ingespannen het geschil in onderling overleg op te lossen.

Hoofdstuk 12 Slotbepalingen

Artikel 33 Duur van de regeling

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 34 Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag die volgt op die waarop de deelnemer van de gemeente waarin de bedrijfsorganisatie is gevestigd, deze regeling overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de wet bekend heeft gemaakt.

Artikel 35 Citeertitel

De regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke Regeling Tribuut belastingsamenwerking.

Ondertekening

Aldus besloten door:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn

in de vergadering van 31 maart 2015

de secretaris, de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe

in de vergadering van 31 maart 2015

de secretaris, de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem

in de vergadering van 31 maart 2015

de secretaris, de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst

in de vergadering van 31 maart 2015

de secretaris, de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen

in de vergadering van 31 maart 2015

de secretaris, de burgemeester,