Algemene regels voor evenementen gemeente Woensdrecht

Geldend van 04-02-2020 t/m heden

Intitulé

Algemene regels voor evenementen gemeente Woensdrecht

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht, ieder voor zover bevoegd;

gelet op het bepaalde in artikel 2:25, tweede lid onder a en artikel 2:25, vierde lid van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Woensdrecht;

gelet op de Kadernota evenementenbeleid gemeente Woensdrecht;

overwegende dat de diverse evenementen die in de gemeente Woensdrecht worden georganiseerd een verschillend risico met zich meebrengen;

overwegende dat het aanbeveling verdient om de regulering aan te passen op het risico dat een evenement met zich meebrengt;

BESLUITEN:

categorieën van evenementen aan te wijzen waarvoor het verbod uit artikel 2:25, eerste lid van de Algemene plaatselijke verordening niet geldt en voor deze categorieën nadere regels te stellen:

Hoofdstuk 1 Begripsbepaling en reikwijdte

Artikel 1.1 Begripsbepaling

In deze nadere regels wordt de begripsbepaling gehanteerd uit de Algemene plaatselijke verordening gemeente Woensdrecht.

Artikel 1.2 Aanwijzing categorieën

De volgende categorieën van evenementen worden aangewezen als evenementen waarvoor het verbod uit artikel 2:25, eerste lid van de Algemene plaatselijke verordening niet geldt:

  • a.

    vrijgestelde evenementen zoals bedoeld in artikel 1.3 van deze nadere regels;

  • b.

    kleine evenementen zoals bedoeld in artikel 1.4 van deze nadere regels.

Artikel 1.3 Vrijgestelde evenementen

Onder vrijgestelde evenementen wordt verstaan, evenementen waarbij de volgende activiteiten plaatsvinden:

  • a.

    activiteiten die plaatsvinden binnen de kaders van een geldende omgevingsvergunning, gebruiksvergunning, exploitatievergunning, drank- en horecavergunning, het Bouwbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer en het bestemmingsplan;

  • b.

    sportwedstrijden van verenigingen of stichtingen op daartoe aangewezen sportterreinen of in sportaccommodaties, voor zover hierbij geen professionele clubs zijn betrokken;

  • c.

    Wandel- of fietstochten, niet zijnde wedstrijden, waarvoor geen verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn en de deelnemers zich houden aan de verkeersregels.

Artikel 1.4 Kleine evenementen

Onder kleine evenementen wordt verstaan: evenementen die een risicopuntentotaal hebben van 6 of minder, op basis van de risicobeoordeling die is opgenomen in bijlage I van deze nadere regels.

Artikel 1.5 Reikwijdte

Kleine evenementen moeten zich houden aan de voorschriften uit hoofdstuk 2 tot en met 13 van deze nadere regels.

Hoofdstuk 2 Algemene regels

Artikel 2.1 Bereikbaarheid tijdens evenement

  • 1.

    Op het meldingsformulier moet een organisator, of een vertegenwoordiger van de organisatie van het evenement, worden vermeld als contactpersoon.

  • 2.

    Tijdens het evenement moet de contactpersoon ter plaatse aanwezig zijn en altijd telefonisch bereikbaar zijn op het telefoonnummer dat is vermeld op het meldingsformulier.

  • 3.

    De contactpersoon moet goed kunnen communiceren in de Nederlandse taal.

Artikel 2.2 Beschikbaarheid gegevens tijdens evenement

Tijdens het evenement moet de ontvangstbevestiging van de ingediende melding, of een kopie daarvan, direct beschikbaar zijn. Deze moet op verzoek van een controlerend ambtenaar ter inzage worden gegeven.

Artikel 2.3 Gebruik van evenementenglazen

Tijdens evenementen waarbij:

  • a.

    een ontheffing op basis van artikel 35 van de Drank- en horecawet noodzakelijk is; en

  • b.

    wordt gerekend op de aanwezigheid van 250 personen of meer conform het meldingsformulier;

mag er enkel gebruik gemaakt worden van evenementenglazen of eenmalig bruikbare plastic glazen.

Artikel 2.4 Sluitingstijden

  • 1.

    Evenementen mogen maximaal tot 01:00 uur duren.

  • 2.

    De burgemeester kan de sluitingstijd die in het eerste lid wordt genoemd voor een evenement beperken in het kader van de openbare orde en veiligheid.

Artikel 2.5 Beveiliging

  • 1.

    Indien een evenement:

    • a.

      op basis van de risicobeoordeling die is opgenomen in bijlage I van deze nadere regels, bij het onderdeel ‘alcohol/drugs’ de beoordeling ‘aanwezig met risicoverwachting’ krijgt; en

    • b.

      tijdens het evenement in een inrichting zoals bedoeld in de Brandbeveiligingsverordening of een bouwwerk zoals bedoeld in het Gebruiksbesluit personen aanwezig zullen zijn;

  • 2.

    moet er gekwalificeerd beveiligingspersoneel worden ingezet.

  • 3.

    Indien er sprake is van een situatie zoals genoemd in het eerste lid, moet er per 250 aanwezige personen die aanwezig zijn in de inrichting of in het bouwwerk 1 beveiliger ingezet worden.

Artikel 2.6 Voorkomen van schade

De organisator moet er zorg voor dragen dat schade aan bestrating, openbaar groen, verkeersborden, straatmeubilair en dergelijke voorkomen wordt. De organisator moet hiervoor de nodige voorzieningen treffen.

Artikel 2.7 Informeren omwonenden

De organisator van het evenement moet omwonenden minimaal 14 dagen voorafgaan aan het evenement informeren over het evenement.

Artikel 2.8 Voorkomen verstrekking lachgas

De organisator voorkomt dat lachgas (dikstofmonoxide) wordt verstrekt, al dan niet tegen betaling, of dat middelen hiertoe aanwezig/voorhanden zijn. De organisator treft hiertoe de nodige maatregelen.

Hoofdstuk 3 Vervuiling en overlast

Artikel 3.1 Voldoende afvalbakken

Op het terrein waar het evenement plaatsvindt moeten voldoende afvalbakken aanwezig zijn. Volle afvalbakken moeten direct geleegd worden.

Artikel 3.2 Opruimen terrein

Het terrein waarop het evenement plaatsvindt, moet na het beëindigen van de activiteiten zo snel als mogelijk opgeruimd worden. Als er sprake is van een meerdaags evenement, moet het terrein in ieder geval opgeruimd zijn voordat het de volgende dag weer open wordt gesteld voor publiek.

Artikel 3.3 Terugbrengen in oude staat

Uiterlijk 24 uur na afloop van het evenement moeten alle gebruikte materialen zijn verwijderd en de omgeving in de oude staat zijn teruggebracht.

Artikel 3.4 Hinder en overlast

Hinder voor derden, veroorzaakt door deelnemers aan of bezoekers van het evenement, moet zoveel mogelijk worden voorkomen. De organisator moet hiervoor de nodige voorzieningen treffen.

Artikel 3.5 Muziek

  • 1.

    Aanwezige geluidsbronnen moeten zodanig worden opgesteld dat deze naar het midden van het terrein en naar beneden zijn gericht en/of zodanig worden opgesteld en gebruikt dat overlast en/of hinder tot een absoluut minimum wordt beperkt.

  • 2.

    Luidsprekers moeten van woonbebouwing af naar beneden worden gericht.

Hoofdstuk 4 Verkeersveiligheid

Artikel 4.1 Verkeersregelaars *

  • 1.

    Indien het voor het evenement noodzakelijk is om weggebruikers geboden danwel verboden te geven, moeten er verkeersregelaars ingezet worden.

  • 2.

    Verkeersregelaars moeten voldoen aan de Regeling verkeersregelaars 2009.

Artikel 4.2 Doorgang verkeersroutes

  • 1.

    Doorgaande verkeersroutes moeten gewaarborgd zijn.

  • 2.

    Er moet een onbelemmerde doorgang gewaarborgd zijn voor ambulance, politie en brandweer van ten minste 3,5 meter breed en 4,2 meter hoog.

  • 3.

    Indien er kabels over de weg worden gespannen dan dient dit te geschieden op een hoogte van tenminste 4,2 meter.

Hoofdstuk 5 Brandveiligheid algemeen

Artikel 5.1 Vrijhouden brandkranen

Alle brandkranen en andere vormen van waterwinning ten behoeve van de brandweer moeten in een omtrek van 1 meter vrij worden gehouden.

Artikel 5.2 Voldoende blusmiddelen

Er moeten voldoende blusmiddelen aanwezig zijn (blusapparaten, aangesloten tuinslang e.d.). Deze moeten direct inzetbaar zijn.

Artikel 5.3 Elektrische installaties, kabels en snoeren

  • 1.

    Elektrische installaties moeten deugdelijk en veilig zijn en mogen geen gevaar opleveren voor het ontstaan van brand.

  • 2.

    Kabels of snoeren moeten zodanig zijn gelegd of gehangen, dat daardoor geen gevaar bestaat voor struikelen, vallen e.d.

  • 3.

    Bij gebruik van verlengsnoeren op een haspel moet deze geheel zijn afgerold.

Hoofdstuk 6 Voorschriften voor tochten

Artikel 6.1 Aanduidingen ter begeleiding van de tocht

  • 1.

    Aanduidingen die worden gebruikt ter begeleiding van de tocht mogen niet op of aan verkeersborden worden aangebracht.

  • 2.

    De aanduidingen:

    • a.

      moeten direct verwijderbaar zijn;

    • b.

      moeten na afloop van de tocht worden verwijderd;

    • c.

      mogen niet leiden tot verkeersgevaarlijke situaties.

Artikel 6.2 Toestemming rechthebbende

Indien gebruik gemaakt wordt van paden en wegen, welke:

  • a.

    niet in eigendom zijn van de gemeente Woensdrecht; of

  • b.

    niet in beheer zijn bij de gemeente Woensdrecht;

moet er van de eigenaar/ beheerder toestemming verkregen zijn.

Hoofdstuk 7 Voorschriften voor attracties

Artikel 7.1 Attractiebesluit

  • 1.

    Gebruik van attracties tijdens het evenement moet in overeenstemming zijn met het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen.

  • 2.

    Het gebruik van attracties mag enkel gebeuren volgens de gebruiksaanwijzing met aanwijzingen, veiligheidsinstructies, waarschuwingen en andere relevante informatie die bij de attractie hoort.

Artikel 7.2 Afstanden

  • 1.

    De afstand tussen attracties en omringende bebouwing moet minimaal 3,5 meter bedragen.

  • 2.

    De afstand tussen attracties met vaste wanden moet minimaal 3 meter bedragen.

  • 3.

    De afstand tussen attracties met wanden van zeildoek moet minimaal 5 meter bedragen.

  • 4.

    Attracties moeten door voertuigen van hulpverleningsdiensten tot op 40 meter te benaderen zijn.

Hoofdstuk 8 Tenten tot 50 personen

Artikel 8.1 Reikwijdte

Artikel 8.2 geldt voor tenten waarin maximaal 50 personen aanwezig zullen of kunnen zijn.

Artikel 8.2 Vluchtwegen

Vluchtwegen van de tent moeten vrijgehouden worden van obstakels.

Hoofdstuk 9 Tenten vanaf 50 personen Artikel 9.1 Reikwijdte

Artikel 9.2 tot en 9.3 gelden voor tenten waarin meer dan 50 personen aanwezig zullen of kunnen zijn.

Artikel 9.2 Algemeen

  • 1.

    De tent dient stormvast te zijn opgesteld.

  • 2.

    Eventueel aanwezige kabels/tuien van de tent moeten zodanig zijn aangebracht, dat vluchtwegen niet worden belemmerd.

  • 3.

    De afstand tussen de inrichting en andere objecten dient tenminste 5 meter te zijn.

Artikel 9.3 Materiaal van de tent *

  • 1.

    Tentdoek moet bestaan uit materiaal waarvan de bijdrage tot brandvoortplanting conform de NTA 8020-40:2006 is.

  • 2.

    De brandvoortplanting die wordt bedoeld in het eerste lid, moet met een geldig rapport/ certificaat aangetoond kunnen worden.

  • 3.

    Vloeren en trappen die worden gebruikt in de tent moeten bestaan uit materiaal in klasse T3 volgens NEN 1775.

Hoofdstuk 10 Gebouwen en tenten vanaf 50 personen

Artikel 10.1 Reikwijdte en begripsbepaling

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder inrichting: een bouwwerk of een tijdelijk bouwwerk.

  • 2.

    Artikelen 10.2 tot en met 10.9 gelden voor inrichtingen waarin meer dan 50 personen aanwezig zullen of kunnen zijn.

Artikel 10.2 Maximaal aantal personen

Het maximaal toe te laten aantal personen in de inrichting mag niet meer bedragen dan:

  • a.

    de totale breedte van de uitgangen in centimeters, vermenigvuldigd met 0,9; of

  • b.

    de totale oppervlakte van de tent, verminderd met de oppervlakte van podia, meubilair enz., vermenigvuldigd met 2.

Het kleinste getal van lid a of lid b bepaalt het maximaal aantal personen dat mag worden toegelaten.

Artikel 10.3 Bereikbaarheid en vrije doorgang

  • 1.

    Rondom de inrichting dient te allen tijde een vrije doorgang van tenminste 3,5 meter breedte en 4.20 meter hoog te zijn.

  • 2.

    De inrichting moet bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen tot op een afstand van 40 meter.

Artikel 10.4 Vluchtwegen

  • 1.

    De voor ontvluchting bestemde doorgangen moeten een vrije doorgang hebben met een breedte van ten minste 0,60 meter en een hoogte van ten minste 2,1 meter hoog.

  • 2.

    De voor ontvluchting bestemde doorgangen en de paden die daar naar toe leiden, moeten te allen tijde vrijgehouden zijn van losse voorwerpen en voorwerpen die de doorgangsbreedte verminderen.

  • 3.

    Tafels, stoelen, meubelen en losse voorwerpen moeten zo worden geplaatst, dat er tussenpaden van tenminste 0,60 meter breed zijn, richting de vluchtwegen.

  • 4.

    Houten vloeren/vloerdelen/podia moeten zodanig zijn aangebracht dat geen open naden tussen de vloerdelen ontstaan.

  • 5.

    Indien tijdens de aanwezigheid van personen in de inrichting de uitgangen die bestemd zijn voor ontvluchting afgesloten zijn, dienen deze uitgangen:

    • a.

      te zijn voorzien van naar buiten draaiende deuren (in de richting van de vluchtweg); en

    • b.

      te zijn voorzien van een panieksluiting.

Artikel 10.5 Aanduiding vluchtroutes *

  • 1.

    Boven elke vluchtuitgang moet een transparantverlichting zijn aangebracht met pictogrammen volgens NEN 6088.

  • 2.

    De transparantverlichting moet altijd branden en zichtbaar zijn als er in de tent personen aanwezig zijn.

  • 3.

    De transparantverlichting moet zijn voorzien van een noodvoeding die, onafhankelijk van het elektriciteitsnet, tenminste 60 minuten moet kunnen blijven branden.

Artikel 10.6 Verlichting en noodverlichting

  • 1.

    Voor de verlichting van de inrichting mag enkel gebruik worden gemaakt van elektrisch licht.

  • 2.

    Bij het ontbreken van voldoende daglicht en/of daling van de elektriciteitsvoorziening beneden 70 % van de nominale waarde dient in de tent een noodverlichting te worden ingeschakeld, die een sterkte heeft van 1 lux op vloerniveau. De noodverlichting moet, onafhankelijk van het elektriciteitsnet, tenminste 60 minuten kunnen blijven branden.

Artikel 10.7 Verwarming

Voor verwarming van de inrichting mag alleen gebruik worden gemaakt van indirect gestookte hete luchtverwarming. De verwarmingsketel dient op minimaal 5 meter afstand van de tent te zijn opgesteld.

Artikel 10.8 Aankleding en versiering

Voor versiering en aankleding van de inrichting mogen geen gemakkelijk ontvlambare materialen en materialen die bij verbranding veel rook ontwikkelen, worden gebruikt.

Artikel 10.9 Blusmiddelen

  • 1.

    Per 200 m2 gebruiksoppervlakte moet één handbrandblusser aanwezig zijn met een blusequivalent van 6 kg bluspoeder, met een minimum van één handbrandblusser per ruimte.

  • 2.

    Een blusmiddel moet voor iedereen duidelijk zichtbaar en voor direct gebruik beschikbaar zijn.

  • 3.

    Een blusmiddel moet voorzien zijn van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer en moet tweejaarlijks worden onderhouden door een erkend bedrijf. Een blustoestel moet zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is aangegeven.

  • 4.

    Na gebruik van een blusmiddel moet deze onmiddellijk worden gevuld of worden vervangen, ook indien het blusmiddel niet geheel leeg is.

Hoofdstuk 11 Gebruiksvoorschriften voor gasinstallaties

Artikel 11.1 Reikwijdte en begripsbepaling

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder inrichting: een bouwwerk, tijdelijk bouwwerk, kraam of mobiele kraam.

  • 2.

    Artikel 11.2 tot en met 11.6 gelden voor het gebruik van gasinstallaties.

Artikel 11.2 Maximale hoeveelheid opslag *

  • 1.

    Bij gebruik van gasflessen in een inrichting mag de nominale inhoud van de gevulde en lege flessen gezamenlijk niet meer bedragen dan 115 liter.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien de opslag van gasflessen voldoet aan de eisen die worden gesteld in hoofdstuk 6 van deel 15 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS 15).

Artikel 11.3 LPG enkel voor tractiedoeleinden

Het gebruik van LPG is enkel toegestaan voor tractie doeleinden.

Artikel 11.4 Opslag van gasflessen

  • 1.

    Gasflessen moeten rechtop staan en zodanig zijn vastgezet dat ze niet kunnen verschuiven of omvallen.

  • 2.

    De ruimte waarin gasflessen staan:

    • a.

      moeten op de buitenlucht zijn geventileerd door middel van ten minste twee, zover als mogelijk uit elkaar liggende niet afsluitbare ventilatieopening, nabij of in de vloer;

    • b.

      moet gasdicht zijn gescheiden van gebruiksruimten;

    • c.

      mag slechts van buitenaf door middel van een deur of luik bereikbaar zijn.

  • 3.

    Gasflessen, of de opslag van gasflessen, mogen in een omtrek van 3 meter niet worden geplaatst nabij rioolputten, gemeten vanuit het hart van de rioolput.

Artikel 11.5 Verbinding naar gebruikstoestel *

  • 1.

    Tussen een gasfles en een verbruikstoestel moet de verbinding bestaan uit een metalen leiding of uit een goedgekeurde GIVEG-slang van maximaal 10 meter lengte.

  • 2.

    De slangen van een gasfles moeten in goede staat van onderhoud verkeren, mogen niet uitgedroogd zijn, geen beschadigingen vertonen en niet ouder dan twee jaar zijn.

Artikel 11.6 Eisen aan gasflessen

  • 1.

    Een gasfles moet zijn voorzien van een keurmerk dat is erkend door het Lloyds Register Stoomwezen.

  • 2.

    Het is verboden gasflessen aanwezig te hebben, waarvan de datum van keuring, volgens de ingeponste datum, meer dan 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden. Voor gasflessen van Shell-Benegas en Primagas mag deze periode 15 jaar bedragen.

  • 3.

    Er mogen enkel gasdrukregelaars worden toegepast van typen die door het Lloyds Register Stoomwezen goedgekeurd zijn. Gasdrukregelaars mogen niet ouder dan 5 jaar zijn.

  • 4.

    Gasflessen mogen slechts tot 80% worden gevuld.

Hoofdstuk 12 Voorschriften voor bakken en braden

Artikel 12.1 Reikwijdte en begripsbepaling

Artikelen 12.2 tot en met 12.6 gelden indien etenswaren worden bereid.

Artikel 12.2 Blusvoorzieningen

  • 1.

    Bij elke bak- en braadpan moet een goed passend deksel van onbrandbaar materiaal of een blusdeken voor direct gebruik aanwezig zijn.

  • 2.

    Indien de bak- en braadactiviteiten plaatsvinden in een (mobiele) kraam, moet een goedgekeurd draagbaar blustoestel aanwezig zijn met een inhoud van tenminste 6 kg poeder of 5 kg CO2.

Artikel 12.3 Eisen voor bak- en braadinstallaties

  • 1.

    Een bak- en braadinstallatie moet zodanig zijn geconstrueerd dat vet niet in de verbrandingsruimte kan komen.

  • 2.

    Een frituurpan moet thermisch zijn beveiligd, zodanig dat de temperatuur van het vet niet kan oplopen boven 200 °C.

Artikel 12.4 Draagvlak bak- en braadinstallaties

Het draagvlak onder de bak- en braadtoestellen moet tot tenminste 10 cm buiten de toestellen onbrandbaar zijn dan wel zijn bekleed met een onbrandbaar en de warmte slecht geleidend materiaal.

Artikel 12.5 Bakken- en braden in mobiele kramen

  • 1.

    In mobiele bak- en braadkramen moet een adequate rookgasafvoervoorziening gerealiseerd zijn. De bij het bakken en braden vrijkomende dampen moeten via een onbrandbaar, hittebestendig en gasdicht rookafvoerkanaal, voorzien van een verwisselbaar of reinigbaar vetfilter, worden weggeleid.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien gebruik gemaakt wordt van:

    • a.

      een elektrische frituurpan van maximaal 4 liter; of

    • b.

      een kookketel met een inhoud van maximaal 25 liter.

  • 3.

    De ventilatie van de bakkraam moet zijn aangepast aan de te gebruiken bakapparatuur.

Artikel 12.6 Afstandsnormen

  • 1.

    Voor de opstelling van mobiele bakwagens ten opzichte van omliggende bebouwing gelden tenminste de volgende afstandsnormen:

    • a.

      2 meter van kramen/wagens;

    • b.

      2 meter van omliggende gebouwen voor gevels met ramen;

    • c.

      5 meter van omliggende gebouwen voor gevels met ramen indien in de mobiele bakwagen wordt gefrituurd in oliën en vetten.

  • 2.

    Voor de opstelling van bakkramen ten opzichte van omliggende bebouwing gelden tenminste de volgende afstandsnormen:

    • a.

      2 meter van gevels van gebouwen met ramen;

    • b.

      niet meer dan 4 kramen aangesloten en tussen de groepen van 4 kramen een vrije doorgangsbreedte van 1 meter;

    • c.

      4 meter ten opzichte van tegenoverstaande kramen.

Hoofdstuk 13 Gezondheid en hygiëne

Artikel 13.1 Sanitair

  • 1.

    Per 150 bezoekers dient een toilet beschikbaar te zijn, met een minimum van twee toiletten.

  • 2.

    Minimaal één toilet dient geschikt te zijn voor gehandicapten.

  • 3.

    De loopafstand naar de dichtstbijzijnde toilet mag maximaal 150 meter bedragen.

  • 4.

    Herentoiletten mogen gedeeltelijk vervangen worden door urinoirs tot een maximum van de helft van het aantal herentoiletten.

  • 5.

    Toiletten moeten minimaal 2 maal per dag worden schoongemaakt.

  • 6.

    In de directe aanwezigheid van toiletten moet een voorziening aanwezig zijn om de handen te wassen. Per 4 toiletten moet een dergelijke voorziening zijn getroffen.

Artikel 13.2 Drinkwatervoorziening

Per 150 bezoekers dient een watertappunt beschikbaar te zijn, met een minimum van één watertappunt. Watertappunten moeten beschikken over schoon leidingwater dat gratis beschikbaar is.

Artikel 13.3 Geneeskundige hulpverlening

  • 1.

    Bij de volgende aantallen aanwezigen dienen de volgende voorzieningen/ hupmiddelen beschikbaar te zijn:

    • a.

      tot 50 aanwezigen: een goed gevulde EHBO-trommel;

    • b.

      tussen 50 en 750 aanwezigen: een goed gevulde EHBO-trommel en tenminste 1 gediplomeerde EHBO’er;

    • c.

      vanaf 750 aanwezigen: 1 EHBO-post met een minimum bezetting van 2 gediplomeerde EHBO’ers;

  • 2.

    EHBO’ers moeten duidelijk herkenbaar zijn.

  • 3.

    EHBO-posten moeten:

    • a.

      duidelijk herkenbaar zijn;

    • b.

      in de directe omgeving van stromend water zijn gelegen;

    • c.

      beschikken over voldoende hulpmiddelen als tafels, stoelen, plastic bekers, handdoeken, brancard, goede verlichting en EHBO-materialen.

Hoofdstuk 14 Slotbepalingen

Artikel 14.1 Intrekking oude regeling

De ‘Algemene regels voor evenementen gemeente Woensdrecht’, vastgesteld op 23-10-2012, worden ingetrokken.

Artikel 14.2 Inwerkingtreding nieuwe regeling

Deze algemene regels treden in werking op de dag na die waarop zij bekend zijn gemaakt.

Artikel 14.3 Citeertitel

Deze algemene regels worden aangehaald als: Algemene regels voor evenementen gemeente Woensdrecht.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 29 april 2014,

burgemeester en wethouders van Woensdrecht,

de secretaris de burgemeester

A.P.E. Baart MBA drs. J.J.C. Adriaansen

Toelichting

De meeste voorschriften zullen voor zichzelf spreken. Sommige voorschriften verdienen echter een toelichting om het een en ander te verduidelijken. Indien er bij het artikel een * is vermeld, wordt het artikel in dit hoofdstuk toegelicht.

Artikel 4.1Verkeersregelaars

Tijdens een evenement moeten er voldoende verkeersregelaars ingezet worden om een veilige verkeerssituatie te garanderen. Er moeten in ieder geval voldoende verkeersregelaars ingezet worden op cruciale verkeerspunten. Hierbij moet gedacht worden aan kruisingen, onoverzichtelijke wegen enzovoort.

Verkeersregelaars moeten voldoen aan de Regeling verkeersregelaars 2009. Deze regeling stelt eisen aan bijvoorbeeld de opleiding van verkeersregelaars. De gemeente Woensdrecht beschikt over een lijst met vrijwilligers die als verkeersregelaar zijn aangesteld.

U kunt verkeersregelaars ook regelen bij een andere instantie. In dat geval moet u er op letten dat ze voldoen aan de regeling.

Artikel 9.3Materiaal van de tent

Tentdoek moet bestaan uit materiaal waarvan de bijdrage tot brandvoortplanting conform de NTA 8020-40:2006 is. Deze norm regelt dat de brandvoortplantingsklasse van het tentzeil minimaal klasse 2 moet bedragen.

Het kan zijn dat uw tent van buitenlandse makelij is. Ook dan wordt de brandklasse vermeld op het certificaat. De brandklassen komen dan niet overeen met de brandklassen die in Nederland worden gehanteerd. De tabel op de volgende pagina vergelijkt de brandklassen van verschillende landen.

In het buitenland gebruikte brandklassen, in bijdrage aan brandvoortplanting:

Land

Geen

Bijna geen

Minder

Nog minder

Minder hoog

Hoog

Europa

A1

A2

B

C

D

E

Oostenrijk

A

A

B1

B1

B2

B3

België

A0

A1

A2

A3-A4

A3-A4

A4

Finland

1/I

1/I

1/I

1/II

1/-

U

Frankrijk

M0

M1

M1

M2

M3

M4

Duitsland

A1

A2

B1

B2

B2

B3

Ierland

0

0

0/1

1

3

4

Italië

Geen

0

1

2

3

4

Nederland

Geen

1

2

3

4

5

Noorwegen

In1

In1

In1

In2

In2

U

Portugal

MO

MO

M2

M3

M4

M4

Slowakije

A

B

B

B

C2

C3

Spanje

MO

MO

M1

M2

M3

M4

Zweden

I

I

I

II

III

U

Verenigd Koninkrijk

0

0

0-1

1

3

4

Vloeren en trappen die worden gebruikt in de tent moeten bestaan uit materiaal in klasse T3 volgens NEN 1775.

De klasse indeling luidt als volgt:

T1 Hoogste klasse van brandveiligheid. De vloer (met of zonder vloerbedekking) is niet makkelijk ontvlambaar én het vuur zal zich niet snel uitbreiden in horizontale richting;

T2 Niet makkelijk ontvlambaar. Het geeft aan dat de vloerbedekking niet gemakkelijk vlam vat bij ontsteking door een kleine ontstekingsbron, zoals een brandende lucifer.

T3 Lichtste klasse van brandveiligheid. Niet makkelijk ontvlambaar, maar getest volgens een minder zware test dan T2 vloerbedekking.

In de meeste gevallen zal het vloeroppervlak in een tent bestaan uit houten vloerdelen of uit vloerbedekking. In dat geval zal het vloeroppervlak aan de norm kunnen voldoen. Stukjes gloeiend hout, kool of sigarettenpeuken maken meestal alleen een brandplek. De brandklasse T3 betekent dus dat het vloeroppervlak een vlam niet onderhoudt of verspreidt, en dus niet bijdraagt aan het ontstaan van brand.

Materialen die een vlam onderhouden of verspreiden, bijvoorbeeld stro, papier en tapijt, zijn niet toegestaan.

Artikel 10.5Aanduiding vluchtroutes

Boven elke vluchtuitgang moet een transparantverlichting zijn aangebracht met pictogrammen volgens NEN 6088. Het gaat om de volgende pictogrammen:

afbeelding binnen de regeling

De transparantverlichting moet zijn voorzien van een noodvoeding die, onafhankelijk van het elektriciteitsnet, tenminste 60 minuten moet kunnen blijven branden. In de meeste gevallen zal in de transparantverlichting een accu zitten die onafhankelijk van het elektriciteitsnet 60 minuten kan blijven branden. (Zie verder toelichting op artikel 10.6.)

Artikel 10.6Verlichting en noodverlichting

Bij het ontbreken van voldoende daglicht en/of daling van de elektriciteitsvoorziening beneden 70 % van de nominale waarde dient in de tent een noodverlichting te worden ingeschakeld, die een sterkte heeft van 1 lux op vloerniveau. De noodverlichting moet, onafhankelijk van het elektriciteitsnet, tenminste 60 minuten kunnen blijven branden.

Als alternatief voor een accu in de noodverlichting zelf, kan de noodverlichting ook worden aangesloten op een continue draaiende aggregaat. Om te testen of de noodverlichting goed werkt onafhankelijk van het elektriciteitsnet, kunt u de stekker uit de noodverlichting trekken.

Lichtsterkte wordt gemeten in lux. De lichtsterkte van 1 lux is de minimale lichtsterkte die nodig is om uzelf redelijk te kunnen oriënteren. De lichtsterkte moet dus zodanig zijn dat, indien de stroom uitvalt, bezoekers voldoende zicht hebben om hun weg naar buiten te vinden via de nooduitgangen.

Artikel 11.2Maximale hoeveelheid opslag

Bij gebruik van gasflessen in een inrichting mag de nominale inhoud van de gevulde en lege flessen gezamenlijk niet meer bedragen dan 115 liter. Dit is niet van toepassing indien de opslag van gasflessen voldoet aan de eisen die worden gesteld in hoofdstuk 6 van deel 15 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS 15).

In principe zou het niet nodig moeten zijn om meer dan 115 liter aan gasflessen voorhanden te hebben bij een evenement. Indien u meer voorhanden wenst te hebben, moeten de gasflessen op professionele wijze worden opgeslagen. De PGS 15 stelt in dat geval de voorwaarden. U kunt de PGS vinden op internet, of u kunt hem opvragen bij de gemeente.

Artikel 11.5Verbinding naar gebruikstoestel

Tussen een gasfles en een verbruikstoestel moet de verbinding bestaan uit een metalen leiding of uit een goedgekeurde GIVEG-slang van maximaal 10 meter lengte. Een GIVEG-slang is te zien op de onderstaande afbeelding. Op de slang moet een keurmerk zijn aangebracht:

afbeelding binnen de regeling