Algemene plaatselijke verordening Kampen

Geldend van 29-03-2023 t/m heden

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Kampen

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    weg:

    • 1.

      de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

    • 2.

      de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • 3.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • b.

    openbaar water:

    Alle wateren die – al dan niet met enige beperking – voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

  • c.

    bebouwde kom:

    Het gebied binnen de grenzen van de bebouwde kom die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994.

  • d.

    rechthebbende:

    Een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • e.

    voertuigen:

    Alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a en onder a l van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

    • a.

      treinen en trams;

    • b.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • f.

    vaartuigen:

    Alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • g.

    woonschepen:

    Schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

  • h.

    bouwwerk:

    Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

  • i.

    gebouw:

    Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • j.

    vee:

    Eenhoevige dieren, herkauwende dieren en varkens.

  • k.

    pluimvee:

    Klein- en pluimvee, eenden en ganzen.

  • l.

    handelsreclame:

    Iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • m.

    kampeermiddel:

    tent, vistent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • n.

    bevoegd gezag:

    bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.2 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.2, 2.1.5.3 of artikel 4.3.2.

Artikel 1.2a Beschikking van rechtswege

Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht betreffende de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen is van toepassing op artikel 5.2.4 van deze verordening.

Artikel 1.2b Uitsluiting bischikking van rechtswege

Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht betreffende de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen is niet van toepassing op de artikelen 2.2.2, eerste lid, 2.3.1.2, 2.3.3.1, 3.2.1, 5.2.3 en 5.7.1 van deze verordening.

Artikel 1.3 Te late indiening aanvraag

[Vervallen]

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6 Intrekking, schorsing of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken, geschorst of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking, schorsing of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1. Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing of in groepsverband dan wel afzonderlijk onnodig op te dringen, anderen lastig te vallen, te vechten of op andere wijze de orde te verstoren​.

  • 2. Degene die op de weg

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.1.2 Gebiedsontzeggingen
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 72 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3. Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4. De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Paragraaf 2 optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.1 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.3, eerste lid hierover is bepaald.

  • 2. Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.

Artikel 2.1.2.2 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.3, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

Artikel 2.1.2.3 Te verstrekken gegevens
  • 1. Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig ver-loop te bevorderen.

  • 2. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3 verspreiden van gedrukte stukken

Niet overgenomen van de model-APV

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Niet overgenomen van de model-APV

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Het college kan ter uitvoering van het eerste lid nadere regels stellen.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2.2.2;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3;

    • c.

      terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.2.

  • 5. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, Woningwet of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op geveltuinen welke worden aangelegd en in stand gehouden in overeenstemming met door het college vast te stellen nadere regels en nadat van de voorgenomen aanleg melding is gedaan aan het college.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op door het college vastgestelde gebieden.

  • 4. Onder een geveltuin wordt verstaan: in de weg aangebrachte beplanting welke direct grenst aan een gevel, muur of schutting.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 6. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 7. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Provinciale Wegenverordening Overijssel, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene verordening ondergrondse infrastructuur gemeente Kampen van toepassing is.

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Rijkswegenreglement of de Provinciale Wegenverordening Overijssel van toepassing is.

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid

Niet overgenomen van model-APV

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes
  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 3. Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Niet overgenomen van model-APV

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen, koekoeken e.d.

Kelderingangen, koekoeken, indiepingen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 1e of 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Niet overgenomen van model-APV

Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet t.a.v. prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Burgemeester en wethouders maken tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid hun besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.10 Stoken van vuren
  • 1.

    Het is verboden vuur te stoken op of aan de weg en materialen of goederen voorhanden te hebben of te vervoeren met het kennelijke doel deze te gebruiken voor het (op)stoken van vuur.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het stoken van vuur in vuurkorven dan wel vuurtonnen (oliedrums) met een maximale inhoud van 200 liter, in de periode van 31 december 10.00 uur tot 1 januari 02.00 uur, mits gestookt wordt met onbehandeld hout of snoeiafval en uiterlijk 7 werkdagen voor het genoemde tijdvak melding is gedaan bij burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Het is verboden om vuur te stoken op of aan de weg als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken of de openbare orde en veiligheid kan verstoren.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels vaststellen voor het gebruik van de vuurkorven en vuurtonnen, alsmede voor de wijze waarop de melding wordt gedaan.

Paragraaf 7 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.1.7.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen
  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor eenieder toegeangkelijke plaatsen voor zover het openbare plantsoenen, speelweiden en parkeerplaatsen betreft.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak al dan niet op of aan de weg, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 151 Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2.3.3.1 van deze verordening;

    • g.

      reguliere sportwedstrijden van plaatselijke verenigingen;

    • h.

      reguliere voorstellingen en concerten in de Stadsgehoorzaal;

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan een herdenkingsplechtigheid.

  • 3. Onder evenementen in de zin van deze afdeling worden in ieder geval begrepen:

    • a.

      optochten, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.3

    • b.

      vertoningen op of aan de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.3

    • c.

      het voor publiek muziek ten gehore brengen op of aan de weg

    • d.

      een feest of wedstrijden houden op of aan de weg

    • e.

      circussen

    • f.

      kermissen

    • g.

      braderiën en gelijksoortige activiteiten

    • h.

      houseparty’s en andere voor publiek toegankelijke (dans)feesten, die niet plaatsvinden in een inrichting in de zin van de Drank-en Horecawet

  • 4. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      klein evenement: een evenement met een laag risico, waarbij sprake is van een beperkte

      impact op de directe omgeving en de gevolgen voor het lokale verkeer beperkt zijn;

    • b.

      middelgroot evenement: een evenement met een gemiddeld risico, waarbij sprake is van een

      grote impact op de directe omgeving en/of de gevolgen voor het lokale verkeer groot zijn;

    • c.

      groot evenement: een evenement met een hoog risico, waarbij sprake is van een grote impact

      op de stad en/of regionale gevolgen voor het verkeer.

Artikel 2.2.2 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

  • 3. Een vergunning voor een klein of een middelgroot evenement dient ten minste acht weken voor

    de aanvang van het evenement te worden aangevraagd. Voor het aanvragen van vergunning voor

    een groot evenement geldt een termijn van tenminste zestien weken.

  • 4. De burgemeester kan in bijzondere gevallen en bij evenementen van eenvoudige aard de in het tweede lid bedoelde termijn verkorten.

  • 5. Het verbod voor het eerste lid geldt niet voor ééndaagse evenementen en indien aan alle onderstaande eisen wordt voldaan:

    • a.

      het evenement een barbecue of straatfeest in de open lucht betreft;

    • b.

      het aantal bezoekers niet meer bedraagt dan 100 personen;

    • c.

      het evenement:

      • a.

        op zondag tot en met donderdag van 15.00 uur tot 23.00 uur plaatsvindt of

      • b.

        op vrijdag van 15.00 uur tot 23.30 uur plaatsvindt of

      • c.

        op zaterdag van 15.00 uur tot 24.00 uur plaatsvindt;

    • d.

      het evenement niet meer dan 2 straten omvat;

    • e.

      niet langer dan tot 23.00 uur (on-)versterkte muziek ten gehore wordt gebracht en tot 70 dB(A) bij de dichtsbijzijnde woning;

    • f.

      het evenement geen belemmering vormt voor de hulpdiensten;

    • g.

      er slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10m2 per object zoals een kleine partytent, een springkussen en een barbecuetoestel, waarbij het maximaal toegestane aantal objecten afhankelijk is van de beschikbare ruimte.

    • h.

      de bij de straat/straten behorende brandkranen worden vrijgehouden voor blusvoertuigen en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt;

    • i.

      er een aanwijsbare organisator is, dit kan zowel een natuurlijk als een rechtspersoon zijn, en deze bekend is bij de burgemeester;

    • j.

      de organisator de burgemeester tenminste vijf werkdagen voorafgaand aan het evenement in kennis stelt met een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier;

    Indien binnen drie werkdagen na ontvangst van het meldingsformulier door de burgemeester geen tegenbericht is verzonden, kan het evenement zoals gemeld plaatsvinden.

  • 6. Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een wedstrijd op of aan de weg voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2.2.4 Voorbereidingsprocedure groot evenement

Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een

besluit op een aanvraag om vergunning voor een groot evenement.

Artikel 2.2.5 Voorkomen glasoverlast

  • 1.

    De burgemeester kan uitgaansgebieden en plaatsen aanwijzen, waar de houder van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, verplicht is zodanige maatregelen te treffen dat de bezoekers geen glaswerk vanuit zijn horecabedrijf mee de openbare weg opnemen.

  • 2.

    Bij evenementen met een massaal of buitenkarakter kan de burgemeester horecabedrijven gelegen aan of in de nabijheid van de evenementenlocatie verplichten tot het gebruik van plastic glaswerk.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
  • 1. Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • 2. Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3. Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.

  • 4. Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2 of artikel 2.3.1.3.

  • 5. Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.3.1.2 Exploitatie horecabedrijf
  • 1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid, indien de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3. De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

  • 4. Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 6. Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 7. De burgemeester kan ter uitvoering van het bepaalde in het vijfde en zesde lid nadere regels stellen.

  • 8. Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet, voor zover het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

  • 9. Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voorzover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;

    Voor zowel de winkel als het horecabedrijf gelden de sluitingstijden op grond van de Winkeltijdenwet.

  • 10. Voorts geldt het eerste lid niet voor:

    • a.

      een horecabedrijf in zorginstellingen;

    • b.

      een horecabedrijf in musea;

    • c.

      een hotel, een pension, een bed-and-breakfast, dus een bedrijf gericht op logies;

    • d.

      een restaurant;

    • e.

      een buurthuis, een sociaal cultureel centrum, dat door een niet-commerciële instelling wordt geëxploiteerd;

    • f.

      een snackbar of daarmee vergelijkbaar horecabedrijf, mits deze voor 22.00 uur gesloten is én geen alcoholhoudende dranken voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt.

Artikel 2.3.1.3 Opheffing vergunningplicht
  • 1. De burgemeester kan bepalen, dat het gestelde in artikel 2.3.1.2 niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

  • 2. De exploitatie van een horecabedrijf, waarop een besluit als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

Artikel 2.3.1.4 Sluitingsuur
  • 1. De burgemeester kan voor een horecabedrijf of voor een daarbij behorend terras, door middel van een vergunningvoorschrift of anderszins, een sluitingsuur vaststellen.

  • 2. Het is de houder van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven gedurende op grond van lid 1 door de burgemeester aangewezen sluitingsuren.

  • 3. Het in de voorgaande leden bepaalde geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.4 of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2.3.1.8 Toegang ambtenaren van politie

De houder van een horecabedrijf is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:

  • a.

    gedurende de tijd dat het bedrijf voor bezoekers geopend is; dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat het bedrijf gesloten dient te zijn en indien die ambtenaren van politie hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2.3.1.9 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet treedt niet de burgemeester maar het college van burgemeester en wethouders op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van de artikelen 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister
  • 1. De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

  • 2. De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht het in het eerste lid bedoelde register aan de burgemeester of aan een door hem aangewezen ambtenaar over te leggen op een door de burgemeester te bepalen wijze.

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
  • 1. Deze paragraaf verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      Speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      Speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      Speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

Artikel 2.3.3.2. Speelautomaten
  • 1. Begripsomschrijvingen

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30 onder c van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30 onder d van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld onder e van de Wet.

  • 2. Opstelplaatsenbeleid

    • a.

      in hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

    • b.

      in laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Dit verbod geldt niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van het in het eerste of tweede lid bedoelde verbod ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen; met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden tussen des avonds 10 uur en des morgens 6 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op de weg inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 3. Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 4. Het in derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde tas niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handeling.

Artikel 2.4.5 Betreden plantsoenen e.d.

Niet overgenomen van model-APV

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.

Niet overgenomen van model-APV

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg zonder toestemming van de rechthebbende te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.4.7a Aanstootgevende sportvisserij aan de openbare weg (verbod rallyvissen)

Burgemeester en wethouders kunnen plaatsen aanwijzen waar het, ter voorkoming van aantasting van de openbare orde, het woon- en leefklimaat en de zedelijkheid, verboden is de sportvisserij op een zodanige wijze te bedrijven dat de gevangen vis niet levend in het water wordt teruggezet maar ter plaatse wordt gedood

Artikel 2.4.7.B Verbod spelen om geld

Het is verboden op of aan de openbare weg met kaarten, geld, dobbelstenen of andere voorwerpen om geld te spelen.

Artikel 2.4.8 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

    Artikel 2.4.9a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1. Het is verboden op of aan de weg of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.10a Slaapplaats op of aan een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang een openbare plaats als slaapplaats te gebruiken en verder op of aan een openbare plaats een voertuig, caravan, keetwagen, magazijnwagen, tent of een soortgelijk of ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen en daaraan voorschriften verbinden in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of de gezondheid;

    • e.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • f.

      de bescherming van het aanzien van de gemeente.

  • 3.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod van het eerste lid niet geldt.

  • 4.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of de gezondheid;

    • e.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • f.

      de bescherming van het aanzien van de gemeente.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel voor de ingang van een gebouw, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

Niet overgenomen van model-APV

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur

Vervallen in model-APV

Artikel 2.4.15 Nodeloos alarmeren

Niet overgenomen van model-AV

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties

[Vervallen]

Artikel 2.4.17 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op of aan de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats;

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen plaatsen aanwijzen waar het, in afwijking van lid 1 onder a, is toegestaan honden niet aangelijnd te laten verblijven of te lopen.

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op de weg zoals bedoeld in artikel 1.1 onder a;

    • b.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2.

    • a.

      Het verbod genoemd in het eerste lid onder a geldt niet voor hondentoiletten.

    • b.

      Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt.

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid, onder a en b, gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 4. De houder of verzorger van de hond en ook degene die een hond onder zijn hoede heeft is verplicht, als hij zich op plaatsen als bedoeld in lid 1 bevindt, een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van de uitwerpselen.

  • 5. De houder of verzorger van de hond en ook degene die een hond onder zijn hoede heeft, die zich met die hond op plaatsen als bedoeld in 1 bevindt, is verplicht dit hulpmiddel op eerste vordering van een toezichthoudend ambtenaar aan hem te laten zien.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd, nadat burgemeester en wethouders aan de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden.

  • 2. In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

Artikel 2.4.20 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden vee in de zin van de Wet milieubeheer aanwezig te hebben of te houden binnen de bebouwde kom.

  • 2. Burgemeester en wethouders zijn, onverminderd het bepaalde in lid 1, bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven; dan wel

    • d.

      te voeren.

  • 3. Het is verboden op een krachtens het tweede lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen de rechthebbende op een onroerende zaak, gelegen binnen het in het eerste lid of krachtens het tweede lid aangewezen gedeelte van de gemeente, ontheffing verlenen van het in het eerste en derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.4.21

Vervallen in model-APV

Artikel 2.4.22 Loslopend vee en pluimvee

De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke vee-kering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23

Niet overgenomen van model-APV

Artikel 2.4.24 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

  • b.

    Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1o

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2o

      van een verandering van de onder 1o bedoelde adressen;

    • 3o.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4o.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijf

  • 1. Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

  • 3. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      horecabedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste en tweede lid;

    • b.

      houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, vierde lid.

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    carbidbus: een (melk)bus, container, opslagvat of ander daarmee vergelijkbaar voorwerp;

  • b.

    carbidschieten: het in een bus op explosieve wijze verbranden van acelyteengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water met gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit;

  • e.

    contactpersoon: de persoon die als zodanig herkenbaar gekleed op een aangewezen plaats als aanspreekpunt aanwezig is;

  • f.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.6.3 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college aangewezen plaats in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de aanwijzingsbevoegdheid in het eerste lid.

Artikel 2.6.4 Carbidschieten

  • 1. Het is verboden op of aan de weg of een openbare plaats met een carbidbus en met gebruikmaking van carbid-gas, een ander soort gas of (vloei)stof te doen ontploffen of ontbranden, en daarmee een busdeksel, blikdeksel of ander projectiel af te schieten.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing als het carbidschieten plaatsvindt op 27, 28, 29 en 30 december tussen 19:00 en 21:00 uur op de Noordweg op door het college aangewezen plaatsen. Als één van de genoemde data op zondag valt, geldt het verbod in het eerste lid.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing als het carbidschieten plaatsvindt tussen 31 december 10:00 uur en 1 januari 02:00 uur op een eigen terrein, niet zijnde de weg of een openbare plaats, gelegen buiten de bebouwde kom.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing tussen 31 december 10:00 uur en 1 januari 02:00 uur op of aan de weg of een openbare plaats binnen de bebouwde kom op door het college aangewezen plaatsen.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de aanwijzingsbevoegdheid in het tweede en vierde lid.

  • 6. Op een aangewezen plaats zoals bedoeld in het vierde lid dient een contactpersoon aanwezig te zijn gedurende de tijd dat op de aangewezen plaats carbid wordt geschoten. Als geen contactpersoon aanwezig is, geldt het verbod in het eerste lid.

  • 7. Een contactpersoon dient zich uiterlijk op een door het college vast te stellen moment voorafgaand aan 31 december aan te melden. De wijze waarop de aanmelding dient plaats te vinden, wordt door het college nader bekendgemaakt.

  • 8. De aanwijzing van de plaats zoals bedoeld in het vierde lid vervalt wanneer zich geen contactpersoon heeft gemeld.

  • 9. Het is verboden om carbid te schieten op of aan de weg of een openbare plaats als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken of de openbare orde en veiligheid kan verstoren.

  • 10. Dit artikel is niet van toepassing, voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een publiek toegankelijk gebouw post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan (vaar)wegen in of op een vervoermiddel te bevinden of daarmee heen en weer of rond te varen/rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.7.2 Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2.7.3 Wegwerpen drugsgerelateerd afval

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijk of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de weg dan wel in afvalbakken achter te laten met het kennelijk doel om afstand van het voorwerp te doen.

Artikel 2.7.4 Lachgasverbod

  • 1. Het is verboden op of aan de weg distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2. Het is verboden op of aan de weg die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

  • 3. Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

Afdeling 8 Veiligheidsrisicogebied

Artikel 2.8 Veiligheidsrisicogebied

De burgemeester kan, overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet, bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Afdeling 9 Woonoverlast

Artikel 2.9 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3.

    De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

HOOFDSTUK 3 BORDELEN, SEKSWINKELS, E.D.

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonenbevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende reden noodzakelijk is

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college van burgemeester en wethouders over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels

Artikel 3.2.0 Gebiedsaanwijzing voor seksinrichtingen

Het is verboden een seksinrichting te exploiteren in andere gebieden of delen van de gemeente dan daartoe door de gemeenteraad zijn aangewezen.

Artikel 3.2.1 Vergunningplicht voor seksinrichtingen en escortbedrijven

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of een escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan een maximum stellen aan het aantal te verlenen vergunningen, zoals bedoeld in lid 1.

  • 3. Bij de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval overgelegd respectievelijk vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      een plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

    • e.

      een bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • f.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.

  • 4. De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant. Zij is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van duizend gulden of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater of 453 van het Wetboek van strafrecht;

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jº artikel 8 of jº artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan driehonderd vijftig euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning gerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning gerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en) - of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1. is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingsuur

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 24.00 uur en 10.00 uur;

  • 2. Het bevoegd orgaan kan door middel van de vergunningvoorschriften voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4 eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Verbod tot raam- en straatprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan de weg;

    • b.

      zichtbaar vanaf de weg.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door een ambtenaar van politie het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak, in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving, verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in andere gebieden dan daartoe door de gemeenteraad zijn aangewezen.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen,opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn, weigeringsgronden, nadere regels

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twintig weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringgronden

  • 1. De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan en daarvan geen vrijstelling is of wordt verleend;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • d.

      het maximaal af te geven aantal vergunningen voor seksinrichtingen of escortbedrijven is bereikt;

    • e.

      het een aanvraag betreft voor een seksinrichting, waarvan de vestigingsplaats in strijd is met artikel 3.2.0;

    • f.

      de vergunning is aangevraagd voor de exploitatie van een raamprostitutiebedrijf.

  • 2. De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid

    • g.

      de zedelijkheid;

    • h.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie, wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1. op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, derde lid, onder b, het beheer in de seksinrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling

  • 1. Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of een bestaand escortbedrijf is het gestelde in artikel 3.2.1, eerste lid niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 12 weken na het in werking treden daarvan;

    • b.

      na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

  • 2. Indien een seksinrichting aantoonbaar reeds meer dan twee jaar op een lokatie gevestigd is, op het moment van het in werking treden van de bepalingen van dit hoofdstuk, is op het exploiteren van een zodanige seksinrichting voorts het gestelde in artikel 3.2.0 niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 12 weken na het in werking treden daarvan;

    • b.

      na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen;

    • c.

      na afloop van de onder b gestelde termijn, indien het bevoegd bestuursorgaan besluit om de gevraagde vergunning, zoals hiervoor bedoeld onder sub b, te verlenen, totdat de verleende vergunning vervalt of wordt ingetrokken of totdat de geldingsduur daarvan afloopt, zonder dat de vergunning direct aansluitend wordt verlengd.

  • 3. In het geval van een reeds meer dan twee jaar bestaande seksinrichting, zoals bedoeld in lid 2, kan het bevoegde bestuursorgaan bij de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, afwijken van het bepaalde in artikel 3.3.2, lid 1, sub b en e.

  • 4. Gedurende de periode als bedoeld in het eerste en tweede lid, onder a en b, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: een inrichting type A of type B, als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 1.

    De beperking met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening op sportterreinen, artikel 4.110, lid 1 van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen:...

  • 3.

    Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld door middel van het door het college vastgestelde standaardformulier zoals bedoeld in het derde lid van dit artikel.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.110, lid 1 van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Er is een vastgesteld (digitaal) standaardformulier (‘melding incidentele festiviteiten horecabedrijven milieubeheer’) voor het doen van een kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan, wanneer het in het derde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten, waaronder ook het houden van luidruchtige dieren, op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.2.1 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.2.2 Verbod oplaten ballonnen

  • 1.

    Het is verboden een of meer ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

  • 2.

    Onder een ballon wordt mede verstaan: een herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon en dergelijke.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een heteluchtballon, zijnde een luchtvaartuig.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.3.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 25 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.

    • d.

      boomwaarde: het getal dat wordt gevonden door het produkt van de factoren:

      • -

        de oppervlakte in cm2 van de dwarsdoorsnede op 1.3 meter boven het maaiveld

      • -

        de geïndexeerde eenheidsprijs per cm2

      • -

        de standplaatswaarde

      • -

        de conditiewaarde

      • -

        de waarde van de plantwijze

    • e.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • f.

      iepespintkever: het insekt, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatis (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.3.2 Omgevingsvergunning

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden die op bosbouwkundige of bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd, indien het betreft:

    • a.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.3.6.

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

    • c.

      de volgende boomsoorten: berken, coniferen, populieren en wilgen, mits deze voldoen aan onderstaande drie voorwaarden:

      1o de bomen staan binnen de bebouwde kom;

      2o de bomen zijn geen eigendom van de gemeente Kampen;

      3o de bomen maken geen onderdeel uit van houtwal, lintbegroeiing, singelbeplanting, bosplantsoen of bomenrij.

Artikel 4.3.3 Aanvraag vergunning

  • 1. De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Wanneer de directeur Bos- en Landschapsbouw van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4.3.3A Weigeringsgronden en voorschriften

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren dan wel voorschriften aan de vergunning verbinden in het belang van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren. Zij verwijzen zoveel mogelijk naar gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen.

Artikel 4.3.4 Vervaltermijn vergunning

  • 1. Een door burgemeester en wethouders verleende vergunning vervalt indien daarvan niet binnen een jaar na onherroepelijk worden van de vergunning gebruik is gemaakt.

  • 2. In het geval een vergunning betrekking heeft op meer dan één boom, is de vergunning voor alle bomen, geveld of niet, na onherroepelijk worden één jaar geldig, ook als enkele andere bomen al geveld zijn.

Artikel 4.3.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant. Een dergelijke herplantplicht wordt in ieder geval zoveel mogelijk opgelegd, indien een gemeentelijk bestemmings-, bomen-, groen- of landschapsplan de te vellen houtopstand direkt of indirekt als waardevol omschrijft.

  • 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

Artikel 4.3.6 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.3.7 Schadevergoeding

Indien en voorzover blijkt dat een belanghebbende, door de toepassing van artikel 4.3.2, artikel 4.3.5 of artikel 4.3.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 4.3.7A Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters.

Artikel 4.3.8 Bestrijding iepziekte

  • 1. Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepeziekte of voor vermeerdering van iepespintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen;

    • c.

      of de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepeziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    • a.

      het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

    • b.

      het verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepehout en op iepehout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.

    • c.

      Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het onder a van dit lid gestelde verbod.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.4.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwprodukten e.d.

[Vervallen]

Artikel 4.4.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

[Vervallen]

Artikel 4.4.3 Aanschrijving

[Vervallen]

Artikel 4.4.4 Schotelantennes

[Vervallen]

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    weg: de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      tweewielige fietsen en tweewielige bromfietsen;

    • 3.

      invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • 4.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2A Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2. Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

  • 1. Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen of gedurende meer dan vijf dagen binnen een tijdsbestek van een maand te parkeren op de weg;

    • b.

      op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Provinciale caravan- en tentenverordening, de Provinciale wegenverordening Overijssel of de provinciale landschapsverordening van toepassing is.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen, zoels bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

  • 3. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren op of aan de weg te laten staan. In afwijking van artikel 5.1.1 is op dit lid de definitie van het begrip ‘weg’ in artikel 1.1 onder a van toepassing.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten, aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

  • 1. In deze paragraaf wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op of aan de weg, aan huis dan wel op een andere voor het publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats, dan wel diensten aan te bieden.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degenen die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.4 van deze verordening;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op een standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3.1 van deze verordening.

  • 3. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid in gevaar komt.

  • 4. Het is verboden te venten op zondagen en op maandag voor 10.00 uur en op maandag t/m zaterdag tussen 20.00 uur en 10.00 uur.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere – al dan niet met enige beperking – voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

    • a.

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

    • b.

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2. Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Alsdan geldt ook het in het tweede lid gestelde verbod niet.

  • 4. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale Wegenverordening Overijssel van toepassing is.

  • 6. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • f.

      vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 7. Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een milieuwetplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing over de milieuvergunningaanvraag is genomen.

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

    • a.

      in of op een – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

    • b.

      toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een – al dan niet met enige beperking – voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van een krachtens artikel 151 van de Gemeentewet ingestelde markt.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de gemeentelijke Havenverordening, de keur op de waterstaatswerken van het waterschap Groot Salland of een provinciale verordening van toepassing is.

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de gemeentelijke Havenverordening, de keur op de waterstaatswerken van het waterschap Groot Salland of een provinciale verordening van toepassing is.

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats

  • 1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kunnen burgemeester en wethouders aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege burgemeester en wethouders gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de gemeentelijke Havenverordening, de keur op de waterstaatswerken van het waterschap Groot Salland of een provinciale verordening van toepassing is.

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid en 5.3.3 bepaalde.

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 350 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de keur op de waterstaatswerken van het waterschap IJsseldelta of een provinciale verordening van toepassing is.

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5.3.9 Jetski’s en dergelijke

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      snelle motorboot: een klein schip dat bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, sneller kan varen dan 20 km per uur.

    • b.

      waterscooter: een snelle motorboot gebouwd of ingericht om door één of meer personen skiënd door of over het water te worden voortbewogen , jetski’s daaronder begrepen.

  • 2. Het is verboden zich met recreatieve doeleinden met een snelle motorboot op de IJssel binnen de grenzen van de gemeente Kampen te bevinden.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing voor zover de Scheepvaartverkeerswet of het Binnenvaartpolitiereglement van toepassing is.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren van toepassing is.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.

  • 2. Het is verboden op krachtens het eerste lid aangewezen plaatsen:

    • a.

      zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een fiets of een paard te bevinden; dan wel

    • b.

      zich met een motorvoertuig, met een bromfiets of met een fiets of een paard te bevinden op een in die aanwijzing aangeduid tijdstip.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening "Stiltegebieden" aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als "toestel".

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5. Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken.

  • 1. Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. De ontheffing bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • c.

      ter bescherming van de flora en fauna.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover:

    • a.

      op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften;

    • b.

      de provinciale milieuverordening;

    • c.

      artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing zijn; of

    • d.

      het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren, zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

Artikel 5.5.2 Verbod vervoer autobanden, pallets, huisraad en andere voorwerpen of stoffen, met het kennelijk doel deze op de weg te verbranden.

  • 1. Het is verboden op de weg te vervoeren, op de weg bij zich te dragen of anderszins voorhanden te hebben autobanden, pallets, huisraad en andere voorwerpen of stoffen, met het kennelijk doel deze op de weg te verbranden.

  • 2. Dit verbod geldt niet, indien ter plaatse en ten genoegen van een ambtenaar van politie of andere toezichthouder wordt aangetoond, dat het vervoer en/of opslag van de genoemde voorwerpen of stoffen geschiedt voor andere handelingen dan die, welke in het eerste lid worden genoemd.

Afdeling 6 Verstrooiing van as

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooing is verboden op verharde delen van de weg;

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooing plaatsvindt.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5.6.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 7 Kamperen

Artikel 5.7.1. Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik voor korte perioden door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen de ontheffing weigeren in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid;

    • e.

      de bescherming van natuur en landschap.

Artikel 5.7.2. Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen plaatsen aanwijzen waarop het verbod in artikel 5.7.1.eerste lid, niet geldt. Zij kunnen daarbij nadere regels stellen in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid;

    • e.

      de bescherming van natuur en landschap.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van enig artikel van deze verordening en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor artikelen van deze verordening en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen welke gebaseerd zijn op een bijzondere wet, waarin ten aanzien van de overtreding van deze artikelen, voorschriften en beperkingen reeds een strafbedreiging is gegeven.

Artikel 6.2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de buitengewone opsporingsambtenaren milieutoezicht belast.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast:

    • -

      de ambtenaren bouwtoezicht

    • -

      de gemeentelijke milieuinspecteur

    • -

      de markt- en havenmeester

    • -

      de overige bij besluit van burgemeester en wethouders of de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

  • 1. Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend of in stand gebleven krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken, indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

  • 2. Voorschriften en beperkingen die zijn opgelegd of in stand gebleven krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd is verstreken of totdat zij worden ingetrokken, indien en voor zover de bepalingen in gevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4. Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 5. Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 12 weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 6. De intrekking van de verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordeningen genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordeningen en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

  • 7. Exploitanten van bestaande horecabedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening rechtsgeldig een horecabedrijf exploiteren, worden geacht te beschikken over een vergunning, zoals bedoeld in artikel 2.3.1.2. lid 1.

  • 8. Vergunningen voor het hebben van een terras, zoals bedoeld in artikel 2.3.3.1. lid 3 die zijn verleend of in stand gebleven krachtens de algemene plaatselijke verordening Kampen 1994 worden geacht te zijn verleend op grond van artikel 2.3.1.2., lid 1 en blijven van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel "Algemene plaatselijke verordening Kampen 2001".

Toelichting bij de 12e wijziging van de APV 2001

Algemeen deel

Deze 12e wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Kampen 2001 (hierna APV) betreft een verzameling van – voornamelijk – op zichzelf staande wijzigingen die betrekking hebben op diverse onderdelen uit de APV. Naast enkele technische wijzigingen gaat het voornamelijk om de volgende onderwerpen:

- wijzigen van de definitie van „bebouwde kom‟;

- vervallen vergunningplicht en invoeren algemene regels en meldingsplicht voor de aanleg van geveltuinen;

- verruimen verbod vervoeren inbrekerswerktuig;

- vervallen vergunningplicht voor het hebben van alarminstallaties;

- invoeren mogelijkheid tot instellen van verbod op het voederen van dieren;

- verruimen mogelijkheid tot vellen van houtopstanden zonder vergunning.

Artikelgewijs

Artikel I onder A

Het begrip „bebouwde kom‟ komt in verschillende wetten voor, waarbij de grenzen door verschillende bestuursorganen worden vastgesteld, namelijk door gedeputeerde staten of de gemeenteraad. In diverse artikelen van de APV wordt het begrip „bebouwde kom‟ gehanteerd. De APV-modelverordening van de VNG geeft als suggestie het hanteren van een begripsomschrijving waarbij aangesloten wordt bij de vaststelling van bebouwde kom grenzen door de gemeenteraad op grond van de Wegenverkeerswet 1994. Gezien het door de raad vastgestelde Algemeen Delegatiebesluit is dan in de gemeente Kampen het college bevoegd om deze grenzen te bepalen. Hierdoor is sprake van flexibilisering van de vaststelling van de bebouwde kom grenzen voor de APV.

Artikel I onder B

Deze wijziging betreft een technische wijziging als gevolg van de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo). Het maken of veranderen van de weg zoals opgenomen in artikel 2.1.5.3 APV valt onder de werking van de Wabo (artikel 2.2, eerste lid onder e). De in artikel 1.2 van de APV opgenomen beslissingstermijn moet voor wat betreft artikel 2.1.5.3 APV dan ook op de Wabo worden afgestemd. Dit is ten tijde van invoering van de Wabo niet onderkend, maar wordt middels deze wijzigingsverordening alsnog verwerkt.

Artikel I onder C

Het aanleggen van geveltuinen betreft het veranderen van de weg zoals bedoeld in artikel 2.1.5.2. Het wordt niet nodig geacht om een dergelijke beperkte verandering onder een vergunningplicht te laten vallen. In verband daarmee vindt wijziging van de verordening plaats, zodat sprake is van algemene regels. Met inachtneming van deze – door het college vast te stellen – algemene regels kan zonder vergunning een geveltuin worden aangelegd en in stand gehouden. Wordt niet aan deze algemene regels voldaan, dan zal een vergunning moeten worden aangevraagd, zodat een preventieve toetsing en eventueel weigering van de aanvraag in het licht van bruikbaarheid van de weg kan plaatsvinden. In verband met het behouden van inzicht in de inrichting van de openbare ruimte is het doen van melding van de voorgenomen aanleg voorgeschreven. In situaties dat de grond in eigendom is van de gemeente, is de gemeente hierdoor overigens ook in de gelegenheid om zijn rechten als eigenaar te waarborgen.

Indien in specifieke gebieden of specifieke plekken het aanleggen en hebben van geveltuinen zonder het aanvragen van vergunning niet wenselijk wordt geacht, kan het college op grond van het derde lid deze plaatsen aanwijzen. Voor deze plaatsen zal een vergunning moeten worden aangevraagd.

Het begrip „geveltuin‟ dient in het licht van deze wijziging ruim opgevat te worden. Het betreft niet slechts een „tuin bij een gevel‟, maar in beginsel elke plaats waarbij een tuintje in de openbare weg wordt aangelegd tegen een aangrenzende gevel, muur, schutting, of andersoortige erfafscheiding enzovoorts. Er is niet beoogd te beperken tot bijvoorbeeld gevels van woningen of bepaalde soorten bouwwerken.

Artikel I onder D

Met de wijziging wordt het in het artikel vervatte verbod verruimd door de opgenomen tijdsbeperking (22.00 – 06.00 uur) in te trekken. Daarmee wordt het vervoeren van inbrekerswerktuigen op alle momenten van de dag verboden.

Artikel I onder E

In de model-APV van de VNG is artikel 2.4.16 vervallen. De afgelopen jaren is geen enkele vergunning op grond van dit artikel aangevraagd. Daarnaast kent de APV een algemeen artikel met betrekking tot geluidhinder door geluidsapparaten of installaties (artikel 4.1.5). Dit artikel blijft onverkort gelden. Uit oogpunt van vereenvoudiging van regelgeving, deregulering en administratieve lastenverlichting wordt artikel 2.4.16 ook uit de APV van Kampen verwijderd.

Artikel I onder F

In aanvulling op het huidige verbod dieren aanwezig te hebben, kan het college op grond van deze wijziging gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aanwijzen waar het verboden is om door het college aangewezen dieren, zoals bijvoorbeeld duiven en andere overlastgevende vogels, te voeren. Hierdoor kan – in combinatie met eventuele andere maatregelen – overlast worden voorkomen of beperkt. Het omschreven verbod is slechts van kracht indien het college een uitvoeringsbesluit krachtens dit artikel heeft vastgesteld.

Artikel I onder G

In verband met het vervallen van artikel 2.4.16 APV dient de verwijzing naar dat artikel zoals opgenomen in artikel 4.1.5 APV te worden verwijderd.

Artikel I onder H

Door de wijziging in artikel 4.3.2 APV geldt voor een aantal bomen niet langer de vergunningplicht voor het vellen van die bomen. Voor het vellen van de genoemde boomsoorten is geen vergunning meer nodig, mits is voldaan aan de aangegeven voorwaarden.

Eerste voorwaarde is, dat de bomen staan binnen de bebouwde kom. Deze is in artikel 1.1 APV gedefinieerd. Voor bomen buiten de bebouwde kom blijft de vergunningplicht in stand.

Tweede voorwaarde is, dat de bomen geen eigendom van of in beheer zijn bij gemeente Kampen. Als eigenaar van een boom dient de gemeente Kampen in alle gevallen een vergunning aan te vragen voor het vellen van bomen.

Tenslotte is als voorwaarde gesteld dat de boom geen onderdeel mag uitmaken van een bepaalde structuur, zoals een houtwal of lintbegroeiing. Het gaat derhalve slechts om solitaire/alleenstaande – dus niet gegroepeerde – bomen.

Indien niet is voldaan aan één of meer van deze voorwaarden, dan dient een vergunning te worden aangevraagd.

Artikel I onder I

Door de wijziging van artikel 4.3.4 APV wordt de geldigheidsduur van de vergunning verlengd. De vergunning blijft geldig tot een jaar na het onherroepelijk zijn van de vergunning. Voor vergunningen waartegen geen bezwaar en/of (hoger) beroep is ingesteld, betekent dit dat de vergunning zes weken na verzending onherroepelijk is en daarna een jaar geldig is. In andere gevallen geldt dat de vergunning nog een jaar geldig is nadat de rechtsbeschermingsmogelijkheden zijn uitgeput en de vergunning (daarmee) onherroepelijk vaststaat.

Artikel I onder J

De wijziging van artikel 4.3.5 APV betreft een technische wijziging die verband houdt met invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De mogelijkheid het in het vierde lid opgenomen voorschrift op te nemen is reeds in deze wet als standaardregeling opgenomen. Dit is ten tijde van invoering van deze wet niet onderkend. Het betreft een standaard in de wet opgenomen regeling die in alle gevallen van toepassing is, dus zonder dat het opnemen van een voorschrift nodig is.

Artikel II onder A

De overgangsbepaling met betrekking tot artikel 2.1.5.2 regelt twee zaken.

Geveltuinen die al zijn aangelegd zonder vergunning dienen te voldoen aan de door het college vast te stellen nadere regels. Voor zover bestaande geveltuinen daar op dit moment niet aan voldoen, bestaat behoefte aan het creëeren van een overgangstermijn waarin de geveltuinen alsnog in overeenstemming met de nadere regels kunnen worden aangepast (of verwijderd). Op grond van de overgangsbepaling geldt een periode van drie maanden na inwerkingtreding op 1 oktober voor het treffen van deze maatregelen. Gezien de beperkte omvang van de werkzaamheden is dit een redelijke termijn.

Voor deze geveltuinen, geldt dat geen melding (meer) kan worden gedaan van de "voorgenomen aanleg" zoals in artikel 2.1.5.2 vereist; de geveltuin is immers reeds aangelegd. Een melding in verband met inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening wordt verder niet nodig geacht, omdat er vanuit de gemeente een inventarisatie van bestaande geveltuinen zal worden uitgevoerd.

Artikel II onder B

De overgangsbepaling met betrekking tot artikel 4.3.4 regelt dat voor de reeds verleende vergunningen voor het vellen van houtopstanden de oude situatie in stand blijft; deze vergunningen vervallen als niet binnen een jaar na afgifte van de vergunning gebruik is gemaakt.

Voor ná inwerkingtreding van de wijzigingsverordening verleende vergunningen geldt het nieuwe artikel, ook als de vergunning al voor inwerkingtreding is aangevraagd. Deze vergunningen vervallen als ze niet binnen een jaar na onherroepelijk worden zijn gebruikt.

Toelichting bij de 16e wijziging van de APV 2001

A

Artikel 1.3

Deze bepaling is in 2016 geschrapt. De wetgever heeft in de Awb een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd of geweigerd. In artikel 4:5 van de Awb is daarop één uitzondering gemaakt: een aanvraag die zo gebrekkig is dat die moet worden aangevuld voor ze kan worden afgehandeld kan buiten behandeling worden gelaten. Wel moet de aanvrager de kans krijgen om de aanvraag aan te vullen. In dat systeem past niet dat de gemeente een nieuwe reden introduceert waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten. In plaats van buiten behandeling laten zal een aanvraag die onredelijk laat wordt ingediend waardoor een goede beoordeling niet mogelijk is moeten worden afgewezen.

B

Artikel 2.2.2, derde lid

Dit artikel verwijst naar artikel 1.3. Nu dit artikel komt te vervallen is ook aanpassing van artikel 2.2.2, derde lid noodzakelijk.

C

Artikel 2.2.5

Het eerste lid reguleert, dat horecabedrijven en bezoekers van deze horeca-inrichtingen geen glaswerk buiten de inrichting mogen brengen/meenemen op de openbare weg. Dit is met name bedoeld tijdens de uitgaansavonden in het weekend. Het tweede lid zorgt ervoor dat de burgemeester (vanuit zijn toezichthoudende taak op openbare inrichtingen) het gebruik van plastic glaswerk verplichtend voorschrijft aan horeca-bedrijven grenzend aan of in de nabijheid van de evenementenlocatie.

D

Artikel 2.1.6.10

Het artikel reguleert het stoken van vuren tijdens de jaarwisseling, en is een formalisering van de werkwijze die al een aantal jaren zijn effectiviteit heeft bewezen. Door deze werkwijze in de APV op te nemen wordt het nu ook mogelijk gemaakt om handhavend op te treden bij overtreding.

E

Artikel 2.4.10a

Het doel van dit artikel is om wildkamperen (kamperen buiten kampeerterreinen) tegen te gaan of te reguleren. Sinds de afschaffing van de Wet op de openluchtrecreatie bestaat daaraan behoefte. Het artikel kan ook gebruikt worden om zwervers te verwijderen uit gemeentelijke parken.

F

Artikel 2.7.1.

Afbakening met de Opiumwet

Om niet in de sfeer van de Opiumwet te treden is de passage “onverminderd het bepaalde in de Opiumwet” opgenomen. De Opiumwet is een strafrechtelijk instrument waarin onder meer de verbodsbepalingen staan van middelen die worden genoemd op lijst I (“harddrugs”) en II (“softdrugs”) die behoren bij deze wet. Zo wordt verboden deze middelen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren en aanwezig te hebben. In de Opiumwet wordt geen aandacht besteed aan overlast ten gevolge van drugshandel op straat. Om hiertegen te kunnen optreden is het noodzakelijk in de APV een artikel op te nemen dat het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten tot doel heeft.

Drugshandel op straat en coffeeshopbeleid

Artikel 2.71 is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan. De straathandel in drugs kan leiden tot een verstoring van de openbare orde. Om daartegen op te treden is het noodzakelijk in de APV een bepaling op te nemen, die tot doel heeft het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten. In de praktijk gaat het met name om harddrugs.

In dit artikel zijn zowel de aanbieders als ontvangers en bemiddelaars (“drugsrunners”) strafbaar gesteld. Het “kennelijk doel” kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden zoals het aanspreken van voorbijgangers, het waarnemen van transacties enz.

Artikel 2.7.2.

Op sommige plaatsen in de publieke ruimte ervaren mensen hinder, overlast en gevoelens van onveiligheid doordat op die plaatsen drugs worden gebruikt. Een aantal gemeenten heeft daarom al enkele jaren een bepaling in de APV opgenomen waarbij openlijk drugsgebruik wordt verboden. De rechtspraak is een aantal jaren wisselend geweest, waarbij in een aantal gevallen zo’n bepaling onverbindend werd geacht omdat de rechter van oordeel was dat door de overlap met de Opiumwet (men kan immers verboden substanties niet gebruiken zonder deze – in strijd met de Opiumwet – voorhanden te hebben) de zgn. bovengrens van de gemeentelijke regelgevende bevoegdheid werd geschonden. Maar inmiddels is er een rechterlijke consensus ontstaan waarbij zo’n bepaling, omwille van de openbare orde, dus met een ander motief dan de Opiumwet, toelaatbaar wordt geacht.

Omdat er niet bij iedere gemeente een behoefte aan een dergelijke bepaling zal bestaan, is die in dit model als cursieve tekst opgenomen. De raad kan zich inhoudelijk beraden over de wenselijkheid in zijn specifieke gemeente, en de manier waarop deze zal worden gehandhaafd

G

Artikel 2.9

Per 1 juli 2017 is de Wet aanpak woonoverlast in werking getreden. Die wet maakt het mogelijk dat de gemeenteraad de burgemeester de bevoegdheid toekent om bij ernstige en herhaaldelijke woonoverlast gedragsaanwijzingen op te leggen aan de overlastgever. Het ligt voor de hand dat de gemeenteraad – als hij er voor kiest de burgemeester deze bevoegdheid toe te kennen – dit doet in de

Algemene plaatselijke verordening.

Het eerste lid is geformuleerd als een zorgplichtbepaling. Volgens het tweede lid kan de burgemeester als last onder bestuursdwang of dwangsom gedragsaanwijzingen opleggen aan de overtreder. Het tweede lid schrijft ook voor dat de burgemeester in beleidsregels vastlegt hoe hij of zij invulling geeft aan deze bevoegdheid. In het derde lid is geregeld in welke gevallen de burgemeester toepassing kan geven aan deze bevoegdheid.

Toelichting behorende bij APV

TOELICHTING BIJ DE ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING KAMPEN 2001

A. Hoofdstuk 5, afdeling 7 – kamperen, artikel 5.7.1 en 5.7.2. op de verschillende vormen van kamperen buiten kampeerterreinen

1 kamperen in het kader van het bijwonen van een evenement;

2 kamperen door groepen in besloten kring;

3 kamperen in individueel verband.

Ad 1 Kamperen in het kader van het bijwonen van een evenement

Bij bepaalde grootschalige meerdaagse evenementen biedt de organisator de bezoekers de mogelijkheid om te overnachten in een tent. Het gaat bijvoorbeeld om middeleeuwse evenementen, popconcerten of sportevenementen. Het bijwonen van het evenement is het doel van het verblijf.

Het kamperen kan beschouwd worden als een onderdeel van het evenement.

De burgemeester is het vergunningverlenend orgaan. Als de organisator van het evenement ook kampeerplaatsen wil aanbieden aan de bezoekers, zal de organisator naast de evenementenvergunning ook een ontheffing voor het plaatsen van kampeermiddelen moeten aanvragen. De evenementenvergunning wordt door de burgemeester verleend en de ontheffing door het college. Bij de ontheffing kunnen voorschriften worden gesteld in verband met de (brand)veiligheid.

Ad 2 Kamperen door groepen in besloten kring

Bij deze vorm van kamperen gaat het om verenigingen (bijv. een sportvereniging of een scoutingclub) die met hun eigen leden op incidentele basis en voor een korte periode buiten een kampeerterrein in tenten willen overnachten. Ze zullen daarvoor allereerst toestemming nodig hebben van de eigenaar of beheerder van het terrein. Als het gaat om openbaar groen of een sportpark, is de gemeente de eigenaar en zal de gemeente uit dien hoofde toestemming moeten geven. Ook als de gemeente geen eigenaar van de grond is, kan de gemeente regels stellen. Dit kan in de vorm van ontheffingen waaraan voorschriften worden verbonden. Hiermee bepaalt de gemeente of de locatie geschikt is om te kamperen, gelet op bijvoorbeeld de aanwezige natuurwaarden in het gebied of evt. overlast voor omwonenden. Gelet op het besloten karakter van deze vorm van kamperen is de hygiëne en de veiligheid de primaire verantwoordelijkheid van de organisator.

Ad 3 Kamperen in individueel verband

Kampeerauto’s

Mensen met kampeerauto’s zijn minder afhankelijk van de voorzieningen of kampeerterreinen dan kampeerders met een tent, vouwwagen of caravan. De verblijfsduur van veel kampeerautobezitters op een kampeerterrein is vaak ook kort. Het doel van het verblijf is overnachten en in veel mindere mate recreëren.

Het overnachten in kampeerauto’s moet als kamperen worden opgevat. De voorgestelde bepaling in de APV maakt het mogelijk voor het college om Gereguleerde OvernachtingsPlekken, zogenaamde G.O.P.’s, aan te wijzen als kampeerplaatsen (waarop het kampeerverbod niet van toepassing is).

Nachtvissen

Bij nachtvissen gaat het vaak om een langer verblijf aan het water waarbij het vissen wordt gecombineerd met kamperen. Om deze vorm van kamperen mogelijk te maken, kan de gemeente gebieden aanwijzen waarvoor het verbod op kamperen in combinatie met nachtvissen niet geldt.

B. Hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 7, behorende bij het besluit van de raad van Kampen van 26 maart 2009

Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.1.7.1

Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van camera's op een openbare plaats is een besluit van algemene strekking waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor belanghebbenden bezwaar en beroep openstaat. Het kan voorkomen dat beelden worden gemaakt van personen die een pand binnengaan of verlaten. De eigenaren van dergelijke panden zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van de Awb, evenals bijvoorbeeld degenen die in zo'n pand werken of wonen (huurders) of anderszins regelmatige bezoekers van zo'n pand zijn.

Doel van het cameratoezicht

Gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c Gemeentewet mag uitsluitend plaatsvinden voor het handhaven van de openbare orde. Dit begrip omvat ook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Dit hoofddoel laat onverlet dat deze vorm van cameratoezicht ook subdoelen mag dienen. Zo biedt artikel 151c lid 7 Gemeentewet de mogelijkheid om de opgenomen beelden te gebruiken voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarnaast mogen camera's worden gebruikt om de politie en andere hulpdiensten efficiënter en effectiever in te zetten. De preventieve werking van cameratoezicht vergroot bovendien hun veiligheid.

Openbare plaats

De invulling van het begrip openbare plaats uit artikel 151c Gemeentewet is ontleend aan de wetsgeschiedenis van de Wet openbare manifestaties (Wom). Op grond van die wet omvat het begrip openbare plaats, zeer in het algemeen, de plaatsen 'waar men komt en gaat'. In eerste instantie gaat het hierbij om 'de straat' of 'de weg' in de ruime zin des woords, ofwel de wegen die voor eenieder vrij toegankelijk zijn. Maar het begrip omvat nog een aantal andere plaatsen die een met de weg vergelijkbare functie vervullen en daarom als het 'verlengde' van de weg kunnen worden aangemerkt. In de wetsgeschiedenis staan als voorbeelden vermeld: openbare plantsoenen, speelweiden, parken en de voor eenieder vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages, winkelgalerijen, stationshallen en vliegvelden.

Artikel 2 Wom bevat twee criteria om vast te stellen of er sprake is van een openbare plaats:

Vereist is dat de plaats 'openstaat voor het publiek'. Dat wil zeggen volgens de memorie van toelichting (TK 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 16) zeggen dat eenieder vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan; dit houdt in dat het verblijf op die plaats niet door de gerechtigde aan een bepaald doel gebonden mag zijn (...). Dat de plaats 'openstaat' betekent voorts dat geen beletselen in de vorm van een meldingsplicht, de eis van een voorafgaand verlof of de heffing van een toegangsprijs gelden voor het betreden van de plaats. Op grond van het vorenstaande kunnen bijvoorbeeld stadions, postkantoren, gemeentehuizen, parkeerterreinen, musea, warenhuizen, ziekenhuizen en kerken niet als 'openbare plaatsen' worden aangemerkt. Het open staan van de plaats dient te zijn gebaseerd op bestemming of op vast gebruik. Deze bestemming kan blijken uit een besluit van de gerechtigde of uit de bedoeling die spreekt uit de inrichting van de plaats. Een openbare plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de plaats gedurende zekere tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming, en de rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt, aldus de memorie van toelichting (TK 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 16).

Een incidentele openstelling van een plaats door de rechthebbende maakt de plaats nog niet tot een openbare plaats in de zin van de Wom. In de Wom zijn kerken en andere gebouwen, die door de rechthebbende zijn bestemd voor de belijdenis van een geloofsovertuiging, uitgesloten van het begrip openbare plaats. Dit betekent dat het ook krachtens artikel 151c Gemeentewet niet is toegestaan toezichtcamera's te plaatsen in kerken, moskeeën en dergelijke. Evenmin is het toegestaan om, in het kader van dit artikel, toezichtcamera's te richten op de ingang van dergelijke gebouwen. Indien echter beelden worden gemaakt van een openbare plaats (een straat of plein) waaraan bijvoorbeeld een kerk is gelegen, is het wel toegestaan dat het exterieur van die kerk in beeld komt.

Particulier eigendom

Bepaalde openbare plaatsen zijn in particulier eigendom. Voorbeelden hiervan zijn de vrijelijk voor publiek toegankelijke gedeelten van stationsterreinen, stationshallen en sommige winkelpassages. De onderhavige regeling geldt indien gemeenten in het desbetreffende gebied cameratoezicht willen toepassen in het belang van de handhaving van de openbare orde.

Bij openbare plaatsen die in particulier eigendom zijn, zoals bedrijfsterreinen, voor de handhaving van de openbare orde kan gebruik worden gemaakt van particuliere camera's en/of het cameratoezicht samen met particulieren uitvoeren. Deze samenwerking moet dan wel voldoen aan de voorwaarden uit artikel 151c Gemeentewet.

Vaste camera's

Artikel 151c lid 1 Gemeentewet heeft betrekking op het langdurig plaatsen van vaste camera's op openbare plaatsen voor de handhaving van de openbare orde. Met het begrip vast (statisch) wordt bedoeld dat de camera's nagelvast zijn bevestigd. Dit bevestigen gebeurt veelal door montage aan de gevels of dakranden van gebouwen of op daarvoor geplaatste palen. Met het begrip vast (statisch) wordt niet bedoeld dat camera's een vast ingekaderd beeld weergegeven. Het gebruik van de camera's kan dynamisch zijn, dat wil zeggen dat de observatiehoek en de grote van de observatiehoek op afstand kan worden ingesteld (pendelen/in- en uitzoomen). Evenmin is er een beperking voor interactieve toepassingen, zoals het gebruik van noodknoppen en de mogelijkheid om vanuit de centrale burgers op hun gedrag toe te spreken.

De wetgever heeft dit onderwerp uitputtend bij formele wet geregeld. Uitsluitend op de wijze omschreven in artikel 151c Gemeentewet kan worden besloten tot langdurige plaatsing van vaste camera's ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. Ander gebruik van camera's ten behoeve van de openbare orde en veiligheid dan het hiervoor bedoelde statische en langdurige gebruik, wordt door de regeling onverlet gelaten. Hierbij moet men met name denken aan kortstondig en/of mobiel cameragebruik bij evenementen, rellen en grootschalige ordeverstoringen. In die gevallen, waarbij steeds een concrete aanleiding bestaat, kan de bevoegdheid tot cameragebruik worden ontleend aan artikel 2 van de Politiewet 1993.

Proportionaliteit en subsidiariteit

Het uitvoeren van cameratoezicht op openbare plaatsen moet noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde. Het cameratoezicht moet evenredig zijn in relatie tot het doel (proportionaliteit) en er moet worden bezien of dit doel, i.c. de handhaving van de openbare orde, niet op een minder ingrijpende wijze kan worden geëffectueerd (subsidiariteit).

De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit verlangen dat periodiek moet worden beoordeeld of de doelstelling(en), die aan het plaatsen van de camera's ten grondslag hebben gelegen, zijn gerealiseerd en of er nog langer een noodzaak bestaat voor cameratoezicht. Daarom geldt op grond van artikel 151c lid 1 Gemeentewet dat de plaatsing van camera's geschiedt voor een bepaalde duur. Na het verstrijken van deze termijn kan het cameratoezicht, bij gebleken noodzaak, worden verlengd.

Kenbaarheid

In artikel 151c lid 4 Gemeentewet is vastgelegd dat het gebruik van camera's kenbaar moet zijn. Burgers moeten in elk geval in kennis worden gesteld van de mogelijkheid dat zij op beelden kunnen voorkomen zodra zij het gebied betreden dat valt binnen het bereik van de camera's. Aan het kenbaarheidsvereiste moet niet alleen worden voldaan als er beelden worden vastgelegd, maar ook als sprake is van monitoring en er dus geen opnames worden gemaakt. Door het goed zichtbaar plaatsen van borden, waarop wordt aangeven dat in het betrokken gebied met camera's wordt gewerkt, kan het publiek op deze mogelijkheid worden geattendeerd. Overigens houdt het kenbaarheidsvereiste niet in dat camera's altijd zichtbaar moeten zijn of dat de burgers op de hoogte moeten worden gesteld van de precieze opnametijden.

In artikel 441b van het Wetboek van Strafrecht is de niet-kenbare toepassing van cameratoezicht op voor het publiek toegankelijke plaatsen strafbaar gesteld! De straf kan een hechtenis van ten hoogste twee maanden inhouden of een geldboete van € 4.500.

Besluit cameratoezicht op openbare plaatsen

Op grond van artikel 151c lid 8 Gemeentewet worden nadere regels gesteld om de goede uitvoering van het cameratoezicht te waarborgen. Deze regels hebben betrekking op: de vaste camera's en andere technische hulpmiddelen benodigd voor het toezicht, bedoeld in het eerste lid, en de wijze waarop deze hulpmiddelen worden aangebracht; de personen belast met of anderszins direct betrokken bij de uitvoering van het toezicht; de ruimten waarin de waarneming of verwerking van door het toezicht vastgelegde beelden plaatsvindt.

Lid 2

De gemeenteraad heeft op grond van artikel 151c lid 1 Gemeentewet de bevoegdheid om ook andere plaatsen, die zonder enige vorm van beperking publiek toegankelijk zijn, aan te wijzen als openbare plaats en zo onder de reikwijdte van de wet te brengen. Het gaat dan om plaatsen, zoals parkeerterreinen, die vanwege het doelgebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit de Wom vallen.

C. Hoofdstuk 2, afdeling 4, paragraaf 1, lid 2, behorende bij het besluit van de raad van Kampen van 23 april 2009

Wijziging artikel 2.4.1.2 Betreden gesloten woning of lokaal.

De Opiumwet verbiedt het bezit en de handel in drugs. In twee bijlagen worden de stoffen gespecificeerd waar de wet betrekking op heeft. In eerste instantie is de uitvoering van de wet een strafrechtelijke zaak. Artikel 13b geeft de wet echter ook een bestuursrechtelijke component. In het verleden (voor 1 november 2007) kon slechts worden opgetreden tegen handel, of het aanwezig hebben van een voorraad met het doel dit te verhandelen, vanuit openbare locaties. Het sluiten van een woning was slechts mogelijk op basis van de Gemeentewet art 174a. Dan moest echter overlast aangetoond worden. De wetswijziging artikel 13b Opiumwet (wet Damocles) maakt het mogelijk om ook tegen de handel in drugs vanuit woningen op te treden Door de voorgestelde APV wijziging wordt het mogelijk op basis van de APV mensen te weren uit zowel lokalen als woningen die op last van de Burgemeester op grond van art 13b gesloten zijn.

D. Hoofdstuk 2, afdeling 7, paragraaf 2, behorende bij het besluit van de raad van Kampen van 23 april 2009

Toevoeging artikel 2.7.2 Openlijk drugsgebruik

De bepaling heeft als doel, het openlijk gebruik van drugs op straat, in portieken en in voor het publiek toegankelijke gebouwen tegen te gaan. Dit gebruik kan met overlast gepaard gaan. Voorts werkt dit gebruik gevoelens van onbehagen en onveiligheid in de hand bij anderen die van de openbare ruimte gebruik kunnen of moeten maken. Volgens artikel 172 van de Gemeentewet is de Burgemeester en de onder zijn gezag staande politie bevoegd overtreding van wettelijke voorschriften die op de openbare orde betrekking hebben, te beletten en te beëindigen. Artikel 2.7.2 behoort tot deze voorschriften. De bepaling geeft aldus een rechtstreekse grondslag om tegen openlijk gebruik op te treden. Ook voorwerpen die openlijk worden gebezigd als hulpmiddel voor dat gebruik, vallen onder het verbod. Dat is gedaan om de bepaling uitvoerbaar te maken met het oog op de gewenste overlastbestrijding. Het gaat niet om (opsporing van) de voorwerpen op zich. Het moet voorts gaan om het openlijk voorhanden hebben. Een voorwerp dat verborgen cq. opgeborgen wordt meegevoerd, valt niet onder de bepaling. De bepaling heeft een ander motief dan de Opiumwet, namelijk de openbare orde, en is daarom niet in strijd met die wet. De Opiumwet verbiedt overigens het openlijk gebruiken op straat als zodanig niet. De Apv-bepaling laat onverlet dat de Politie in voorkomende gevallen optreedt op grond van (strafrechtelijke) bevoegdheden in verband met overtredingen van de Opiumwet. Daarvoor gelden vervolgingsrichtlijnen, die overigens wat het in bezit hebben van kleine hoeveelheden voor eigen gebruik betreft, een lagere prioriteit inhouden dan voor andere Opiumwetdelicten. Ook met het oog daarop is er behoefte aan een Apv-bepaling die specifiek is gericht op het tegengaan van overlast en hinder die met het gebruiken van harddrugs op voor het publiek toegankelijke plaatsen gepaard gaat. De bepaling stelt daaromtrent een norm vast. Zij vervult in de uitvoering een (basis)functie naast andere, verdergaande maatregelen, zoals opsporing en vervolging van (zware) Opiumwetdelicten, en bestuurlijk ingrijpen met verwijderingsbevelen (met strafrechtelijke vervolging bij overtreding daarvan).

Toevoeging artikel 2.7.3. Wegwerpen drugsgerelateerd afval

Een andere verstoring van de orde is het rondslingeren van drugsgerelateerd afval op sommige gebruiklocaties. Denk aan spuiten, naalden, papiertjes met drugsrestanten, wietzakjes en dergelijke. Met name voor spelende kinderen vormt dit een gevaar. Het spelen met gevonden naalden en spuiten kan tot gevaarlijke situaties leiden. Het is daarom goed dat gebruikers verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het afval dat ze wegwerpen. Dit bevordert de veiligheid en is ook beter voor het milieu.

E. Hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 1, behorende bij het besluit van de raad van Kampen van 12 juli 2012

Artikel 2.1.1.1

lid 1

Het begrip “samenscholing” is ontleend aan artikel 186 WvSr: “Hij die opzettelijk bij gelegenheid van een volksoploop zich niet onmiddellijk verwijdert na het derde door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan gegeven bevel, wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”

Onder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van bijvoorbeeld een betoging. Gelet op de Wet openbare manifestaties moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. In het vijfde lid is dit dan ook gebeurd.

De woorden ‘opdringen, lastig vallen en vechten’ geven de politie de mogelijkheid tegen kleine ongeregeldheden op te treden waarin geen sprake is van een aangifte. Wanneer iemand een klap uitdeelt in een café zonder ernstig letsel en de andere partij wil geen aangifte doen (om wat voor reden dan ook) dan kan de politie weinig ondernemen. Om dit onwenselijke gedrag toch te kunnen aanpakken, immers geweld hoort niet in het openbare leven, worden deze woorden aan de APV toegevoegd.

lid 2

In het tweede lid wordt aan de burger de verplichting opgelegd om zich op bevel van een politieambtenaar te verwijderen van een openbare plaats bij (dreigende) ongeregeldheden.

Naast de politiebevelen ex artikel 2.1.1.1 APV blijven uiteraard ook de bevelen van de burgemeester in het kader van diens openbare-ordebevoegdheden mogelijk. Bevelen van de burgemeester, bijvoorbeeld op grond van de Gemeentewet, of aanwijzingen in het kader van de Wet Openbare Manifestaties die de politie in mandaat uitvoert en die niet worden opgevolgd, kunnen nog steeds strafbaar worden gesteld op grond van artikel 184, eerste lid Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.1.1.2

lid 1

In gevallen waar een gebiedsverbod op grond van de ‘Voetbalwet’ nog niet mogelijk omdat bijvoorbeeld het dossier nog niet dik genoeg is, kan met dit artikel toch een gebiedsverbod voor een korte periode worden opgelegd. Hierbij wordt in eerste instantie gedacht als maatregel in het uitgaansgebied maar het is ook elders toepasbaar. In geval van uitgaansoverlast moet het gebiedverbod gezien worden als complementair aan de horecaontzegging. De politie zal gemandateerd worden om deze maatregel uit te voeren.

lid 2

Mocht de toepassing van het eerste lid onvoldoende blijken dan kan de burgemeester een gebiedverbod voor een langere periode, namelijk 30 dagen, opleggen.

lid 4

Wanneer iemand toevallig woont of werkt in het door het gebiedsverbod verboden gebied dan kan de burgemeester een beperking aanbrengen om het leven van de betrokkenen niet onproportioneel te verstoren.

F. Hoofdstuk 2, afdeling 4, behorende bij het besluit van de raad van Kampen van 12 juli 2012

Artikel 2.4.8.

In dit artikel is een verbod opgenomen om in een bepaald door het college aan te wijzen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Dit verbod geldt uiteraard niet voor terrassen die deel uitmaken van een horecabedrijf, of voor een evenement waarbij van gemeentewege op grond van artikel 35 van de Drank en Horecawet toestemming is verleend om op de plaats waar dat evenement zich afspeelt alcoholhoudende drank te verstrekken.

Omvang gebied

Er moet een duidelijk omschreven gebied aangewezen worden. Het kan bijvoorbeeld gaan om het uitgaansgebied in het centrum of een park of plein waar regelmatig overlast veroorzaakt wordt.

Het is niet mogelijk het grondgebied van de hele gemeente aan te wijzen. Er moet namelijk wel een concrete aanleiding te zijn waarom een bepaald gebied aangewezen wordt. Een gebied kan worden aangewezen als gerechtvaardigde vrees bestaat voor aantasting van de openbare orde, of de openbare orde is al aangetast. Als dat geldt voor het hele grondgebied van de gemeente is het stadium van hinderlijk drankgebruik allang gepasseerd, en heeft de burgemeester zijn noodbevoegdheden uit de Gemeentewet nodig. Daarnaast zou het college bij een algemeen verbod elk alcoholgebruik op de openbare weg en op openbare plaatsen, ook van goedwillende personen, verbieden. Daarmee zou er geen evenredigheid meer zijn tussen middel en doel, en dat zou in strijd met artikel 3:4, van de Awb. Dit geldt ook voor een verbod om onaangebroken flesjes en blikjes bij zich te hebben, waar met enige regelmaat naar wordt gevraagd. Het gaat de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeente te boven om te bepalen dat het verboden is ongeopende flesjes alcoholhoudende drank bij zich te dragen.

Het is mogelijk dat een verschuiving in het gedrag van de personen in de richting van buiten het aangewezen gebied gelegen delen van de gemeente zal plaatsvinden. In de meeste gevallen zal dit echter niet erg waarschijnlijk zijn, omdat mag worden aangenomen dat de aangewezen plaatsen door hun aantrekkelijke karakter mede bepalend voor het verschijnsel zijn. Als er toch verplaatsing optreedt, kan het college alsnog ook voor die nieuwe pleisterplaatsen een aanwijzingsbesluit nemen.

Verstoring openbare orde

Bij daadwerkelijke verstoring van de openbare orde kunnen op grond van artikel 2 van de Politiewet bevelen tot verwijdering worden gegeven..

Soms (als bijvoorbeeld wordt geconstateerd dat flesjes worden stukgegooid) zal optreden mogelijk zijn aan de hand van artikel 424 van het Wetboek van Strafrecht (baldadigheid). De hantering van deze wetsbepalingen is in de praktijk echter niet eenvoudig. Er bestaat daarom behoefte aan dit artikel, waardoor optreden in wat men zou kunnen noemen de “voorfase” - dus het bier drinken op bepaalde plaatsen - mogelijk wordt.

G. Hoofdstuk 2, afdeling 8, behorende bij het besluit van de raad van Kampen van 12 juli 2012

Artikel 2.8

Wanneer er in een bepaald gebied op en een bepaald moment reden is om aan te nemen dat er een verstoring van de openbare orde zal plaatsvinden, en daar is een dreiging van wapenbezit bij, dan kan de politie preventief fouilleren. Preventief fouilleren is alleen mogelijk in een veiligheidsrisicogebied. Het aanwijzen van een degelijk gebeurd aan de hand van een bepaling in de APV. Kampen had dat artikel tot op heden niet. Toepassing van het artikel gebeurt altijd in overleg met de Driehoek.