Regeling vervallen per 13-01-2024

Verordening Sociaal Domein gemeente Meppel

Geldend van 22-06-2023 t/m 12-01-2024 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2023

Intitulé

Verordening Sociaal Domein gemeente Meppel

De raad van de gemeente Meppel;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 december 2017, nr. 1245221;

gelet op de artikelen 147, 149 en 150 van de gemeentewet en artikel 4:23, eerste lid van de Algmene wet bestuursrecht besluit vast te stellen de:

Verordening Sociaal Domein gemeente Meppel

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op de uitvoering van de Antidiscriminatiewet, de Jeugdwet, de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), Wet inburgering zoals deze luidde op 31 december 2012 en de wijziging van deze wet van 13 september 2012, de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Awb, Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen, de Jeugdwet, de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de Wmo 2015, Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet inburgering zoals deze luidde op 31 december 2012 en de wijziging van deze wet van 13 september 2012, de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

  • 3.

    In deze verordening wordt verder verstaan onder:

    • -

      Aangepast vervoer: vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, (taxi)bus of trein(taxi).

    • -

      Afstand: kilometers tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

    • -

      Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten of activiteiten.

    • -

      Algemene voorziening: aanbod van activiteiten of diensten dat toegankelijk is, zonder dat eerst een onderzoek wordt gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van gebruikers. Het betreft een voorziening die door of in opdracht van de gemeente is getroffen en die voorziet in activiteiten of leveren van diensten.

    • -

      Begeleider: ouder/verzorger of persoon die door de ouder/verzorger wordt ingezet om de leerling of Wmo-pashouder tijdens het vervoer te begeleiden.

    • -

      Benadelingsbedrag: het bedrag wat teveel is uitgekeerd aan een inwoner die zich niet aan de verplichtingen van de uitkering houdt/heeft gehouden. De verlaging hangt af van het netto bedrag van de algemene uitkering en/of bijzondere bijstand dat de gemeente daardoor onterecht heeft uitbetaald.

    • -

      Bijstandsnorm: Onder de ‘bijstandsnorm’ wordt in deze verordening verstaan de in de situatie van belanghebbende geldende bijstandsnorm. Dit is de toepasselijke norm, vermeerderd met toeslagen, en verminderd met verlagingen, alles inclusief vakantietoeslag. Voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ wordt onder bijstandsnorm verstaan de toepasselijke grondslag zoals bedoeld in artikel 5 van de IOAW/IOAZ.

    • -

      Centrumgemeente: Een gemeente die namens gemeente Meppel wettelijke taken uitvoert in mandaat op grond van de Wmo 2015 of de participatiewet.

    • -

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel.

    • -

      Commissie van onderzoek: commissie als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra.

    • -

      Commissie voor de begeleiding: commissie als bedoeld in artikel 40b van de Wet op de expertisecentra.

    • -

      Consulent: De medewerker in dienst of werkend bij de gemeente Meppel.

    • -

      Doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet.

    • -

      Eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig of fiets.

    • -

      Experiment: in tijd en plaats beperkte proef ter verkrijging van nieuwe, onbekende resultaten.

    • -

      Fonds Deelname Maatschappelijke Activiteiten (FDMA): een door de raad ingesteld fonds waaruit aan belanghebbende maatwerkvoorzieningen kunnen worden toegekend.

    • -

      Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders/voogd aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet en behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de Wmo.

    • -

      Inburgeringsplichtige: persoon, bedoeld in artikel X, 2e t/m 5e lid van de wetswijziging van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering (2012, 430).

    • -

      Ingezetene(n): ingezetene als bedoeld in artikel 2 van de Gemeentewet. Hieronder worden ook jeugdigen en/of (pleeg) ouders verstaan die in de gemeente Meppel hun woonplaats hebben, zoals bedoeld in de Jeugdwet.

    • -

      Inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 31, 32 en 33 van de Participatiewet.

    • -

      Inkomensgegevens: als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs.

    • -

      Kwetsbare werknemer: de persoon die behoort tot de doelgroep Participatiewet.

    • -

      Leerling: leerling van een school als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs.

    • -

      Maatregel: het opleggen van een maatregel is het verlagen van de bijstand, net als het verlagen of weigeren van een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ.

    • -

      Maatwerkvoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015, een individuele voorziening als bedoeld in artikel 2.3, eerste tot en met derde lid, van de Jeugdwet en een voorziening als bedoeld in artikel 7 en 35 van de Participatiewet en artikel 36 van IOAW/IOAZ.

    • -

      Mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen, en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

    • -

      Norm:

      • i.

        toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of

      • ii.

        toepasselijke grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW/IOAZ voor zover sprake is van een uitkering op grond van die wetten.

    • -

      Ondersteuningsplan: als bedoeld in artikel 18a, zevende tot en met tiende lid, van de Wet op het primair onderwijs en in artikel 17a, zevende tot en met tiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

    • -

      Openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer per bus, trein, metro, tram, veerdienst of auto.

    • -

      Opstapplaats: plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het vervoer.

    • -

      Orthopedagogisch en -didactisch centrum: als bedoeld in artikel 17a, lid 10a, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • -

      Persoonsgebonden budget (Pgb): persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.

    • -

      Plan: het familiegroepsplan als bedoeld in de Jeugdwet in de artikelen 1.1, 2.1, 4.1.2 en 6.1.10, het persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de Wmo 2015 en het plan van aanpak als bedoeld in de participatiewet artikel 44a.

    • -

      Raad: de gemeenteraad van de gemeente Meppel.

    • -

      Referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de ingangsdatum waarop een persoon een verzoek indient voor een individuele inkomenstoeslag.

    • -

      Regionale verwijzingscommissie: commissie als bedoeld in artikel 10g van de Wet op het voortgezet onderwijs.

    • -

      Reistijd: totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 10 minuten, indien en voor zover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan de schoolgids aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning, plus een eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer of maximaal 10 minuten bij gebruikmaking van aangepast vervoer.

    • -

      Samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede en vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs of in artikel 17a, tweede en zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

    • -

      School: basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.

    • -

      Sociaal Netwerk: het netwerk van personen waar een inwoner een vraag om hulp kan neerleggen, bestaande uit bijvoorbeeld familie, vrienden, buren.

    • -

      Stage: praktische leertijd bij de beroepsopleiding.

    • -

      Startkwalificatie: een diploma vwo of een diploma havo of een diploma mbo 2 of hoger.

    • -

      Ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie aan de alleenstaande ouder of de gehuwde op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald, zal worden betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid, van die wet niet van toepassing zou zijn.

    • -

      Toegankelijke school: school waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school.

    • -

      Uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ.

    • -

      Vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt.

    • -

      Vervoersvoorziening:

      • i.

        bekostiging van de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig diens begeleider;

      • ii.

        aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen;

      • iii.

        gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerkosten van de leerling en zo nodig diens begeleider.

    • -

      Vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet (meer) in staat kan worden geacht om zijn belangen te behartigen.

    • -

      Voorliggende voorziening: houdt in dat er, alvorens er een recht bestaat op een wettelijke regeling, een recht is op een andere regeling.

    • -

      Voorziening: een verstrekking van een product of dienstverlening van de gemeente aan haar inwoner of aan een organisatie.

    • -

      Vrijwilligerswerk: werk dat in enig verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor anderen of de samenleving.

    • -

      Weekeinde en vakantievervoer: vervoer van de leerling tussen de woning van de ouders en de plaats waar de leerling, met het oog op het bij hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs, verblijft.

    • -

      Wet inburgering: Wet zoals deze luidde op 31 december 2012 en de wijziging de wet van 13 september 2012.

    • -

      Woning: plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Hoofdstuk 2 Integrale benadering

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een ingezetene, voor de Jeugdwet en Wmo, bij het college worden gemeld. De wijze van melding is vrij. Dit mag schriftelijk (op papier/via de mail), mondeling (telefonisch, in het Wmo-loket).

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

    • a.

      Niet iedere melding hoeft bevestigd te worden, bijvoorbeeld als de melding niet bij het sociaal domein thuis hoort of wanneer  alleen informatie geven voldoende is.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo en hoofdstuk 6 van de Jeugdwet verstrekt het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening, of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp aan in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Gratis cliëntondersteuning

1.Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

2.Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Het college bepaalt de te hanteren woonplaats, met dien verstande dat :

    • a.

      bij de start van jeugdhulp of een  maatregel altijd een bepaling wordt  gedaan van het woonplaatsbeginsel  volgens de landelijke richtlijnen;

    • b.

      in afwijking van de landelijke  richtlijnen, bij een verhuizing binnen de jeugdregio Drenthe  tijdens de al gestarte jeugdhulp of  maatregel de woonplaats niet  opnieuw wordt bepaald.

  • 3.

    Voor het gesprek verschaft de ingezetene het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

  • 5.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een plan op te stellen.

Artikel 5. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in samenspraak met de degene of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning of jeugdhulp;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen  kracht of met gebruikelijke hulp,  ondersteuning van de naaste  omgeving of algemeen  gebruikelijke voorzieningen,  algemene voorzieningen en overige  voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of  te verbeteren, of te voorkomen dat  hij een beroep moet doen op eenmaatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met  mantelzorg of hulp van andere  personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn  zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op eenmaatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de ingezetene;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene of algemeen gebruikelijke voorziening, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, participatie, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken afgestemd met andere  voorzieningen op het gebied van  zorg, onderwijs, maatschappelijke  ondersteuning, en werk eninkomen;

    • i.

      welke eigen bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 en artikel 4. Wet op het primair onderwijs voor het leerlingenvervoer verschuldigd zal zijn,

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van ZIN of een pgb bij de Wmo en Jeugdwet, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een plan aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

Artikel 6. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    Binnen 15 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

  • 4.

    Het college kan het door de aanvrager(s) ondertekend verslag van het gesprek aanmerken alsaanvraag als dit op het verslag is aangegeven.

Artikel 7. Aanvraag van een maatwerkvoorziening

1.Een ingezetene van de gemeente Meppel of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

2.Het college kan een besluit nemen tot verstrekking van een maatwerkvoorziening zonder een gesprek en verslag als het gaat om een aanvraag voor de kinderopvang, het leerlingenvervoer, de meerkosten

Wmo 2015 en de FDMA. Hierbij kan direct een aanvraag worden ingediend, zonder een verslag of plan.

3.Indien dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college verzoeken om aanvullende gegevens te verstrekken.

4.Het college besluit over de aanvraag van de Jeugdwet, De Wet kinderopvang, het leerlingenvervoer, de FDMA binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

5.Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verlengen, tot 12 weken. Het stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

6. In afwijking van het eerste en het tweede lid kan het college ambtshalve een besluit nemen tot verstrekking van een maatwerkvoorziening indien het gaat om een herindicatie of aanpassing van een

bestaande maatwerkvoorziening of als het gaat om het leerlingenvervoer. Er kan, indien eenschriftelijke aanvraag door de inwoner onmogelijk is, een ambtshalve aanvraag plaatsvinden.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college stelt het recht op een maatwerkvoorziening vast na een schriftelijke aanvraag.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

3.Het college neemt de reeds aanwezige gegevens en nieuwe informatie uit de aanvraag en/of hetverslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

4.Het college stelt bij nadere regels de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze hij

de ingezetene informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op andere wetgeving te doen.

  • 5.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien hij:

    • a.

      op eigen kracht of met zijn sociaal netwerk geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden, en

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een algemene (gebruikelijke) voorziening, en

  • c.

    met deze voorziening zelfredzaam wordt of kan participeren, en

  • d.

    de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen.

    • 6.

      Het college houdt bij het bepalen welke voorziening en/of ondersteuning het meest doelmatig, adequaat en goedkoopst is, rekening met de omstandigheden, behoeften en (functionele) mogelijkheden van een inwoner.

7.Voor bepaalde voorzieningen kunnen nog aparte voorwaarden van kracht zijn. Deze staan genoemd in deze verordening, nadere regels of in de betreffende wetten.

8.Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanvraag, degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante

huisgenoten:

a.op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

b.op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

9.Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

10. De omvang van een individuele maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning wordt bepaald met toepassing van de volgende normenkaders:

  • a.

    voor het vaststellen van de basisuren gebruik gemaakt van de normering uit het onderzoek van bureau HHM, ‘Normenkader huishoudelijke ondersteuning’, juni 2019;

  • b.

    voor het vaststellen van aanvullende uren op maat wordt gebruik gemaakt van het Protocol huishoudelijke hulp van het Centrum Indicatiestelling Zorg uit 2006.

Artikel 9. Inhoud beschikking

1.In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening geeft het college aan of deze alsvoorziening in natura, als pgb of als een eenmalig geldbedrag wordt verstrekt en wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt, door het college, in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is.

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is.

    • c.

      het volume, de omvang en bij een PGB de hoogte van het bedrag.

    • d.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing,

    • e.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

  • b.

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • c.

    wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

  • d.

    wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

  • e.

    de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

    • 4.

      Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van geld bij de meerkostenregeling Wmo 2015 wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    waarvoor het geld moet worden aangewend;

  • b.

    wat de hoogte is van het geldbedrag is en hoe hiertoe is gekomen.

    • 5.

      Als sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

6.Het college geeft geen beschikking bij toekenning van de regeling FDMA, als verwijzing voor jeugdhulp heeft plaatsgevonden via de huisarts, medisch specialist, jeugdarts en in uitzonderlijkesituaties als er een toekenning plaatsvindt via het Sociaal Team van de gemeente Meppel.

Artikel 10. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en/of artikel 2.3.6. van de Wmo 2015.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.1. van de Jeugdwet en artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de Wmo 2015 verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    De hoogte van een pgb mag niet hoger zijn dan de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate goedkoopste ondersteuning in natura. Het pgb is toereikend om veilige,doeltreffende en kwalitatief goede diensten in te kopen. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatwerk in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het PGB wordt verstrekt.Hierbij vindt ook een toets plaats als het gaat om het sociaal netwerk. In de tarievenlijst sociaal domein van staan de omschrijvingen van de diensten en de daarbij behorende bedragen.

  • 4.

    Bij een pgb voor voorziening op grond van de Jeugdwet geldt tevens dat de hoogte ervan wordt bepaald aan de hand van een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het pgb gaan besteden;

  • 5.

    Wanneer er geen contract/raamovereenkomst voor het maatwerk onderligt worden er offertes opgevraagd.

    • a.

      Het pgb wordt, indien van toepassing, aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

    • b.

      De verhuiskosten Wmo worden bepaald op basis van:

      • -

        het aantal spullen dat verhuisd moet worden;

      • -

        de afstand naar het nieuwe huis;

      • -

        montage en/of demontage werkzaamheden;

      • -

        noodzakelijkheid van een verhuislift.

    • c.

      Aanpassingen van een eigen auto zijn aanpassingen die:

      • -

        medisch/sociaal noodzakelijk zijn;

      • -

        niet algemeen gebruikelijk of standaard ingebouwd zijn; en

      • -

        functioneel noodzakelijk voor mensen/kinderen met een handicap.

    • d.

      Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de voorziening technisch is afgeschreven.

  • 6.

    De hoogte van de pgb's worden door het college als volgt berekend.

    • a.

      Voor de jeugd aan de hand van de toegekende bouwstenen, conform het model dat gehanteerd wordt voor de zorg in natura;

    • b.

      Voor de Wmo voor de ondersteuning, de individuele begeleiding, de dagbesteding en de respijtzorg worden door het college berekend op basis van 75% van het ZIN tarief voor professionals en op 50% van het ZIN tarief voor niet professionele hulp.

    • c.

      De inhoud van de dienstverlening bij de pgb’s is gelijk aan de dienstverlening beschreven voor de zorg in natura.

    • d.

      Voor de PGB houder, voor wie een in 2019 een WMO PGB beschikking heeft ontvangen met de mogelijkheid op een vrij te besteden bedrag, geldt een uitsterfconstructie tot en met tot en met 31 december 2020. Het vrijbesteedbaarbedrag blijft beschikbaar in 2020 voor deze PGB houders.

  • 7.

    Tussenpersonen of belangbehartigers worden door het college niet uit het pgb betaald.

  • 8.

    Het college heeft de bevoegdheid om de vastgestelde bedragen, door de raad, te indexeren.

    • a.

      De indexatie van een Wmo en Jeugd pgb voor diensten is gelijk aan de indexatie van Nza indexering.

  • 9.

    In afwijking van lid 7 wordt de bijdrage voor het collectief vervoer jaarlijks vastgesteld door de gezamenlijke opdrachtgevers in vervoersovereenkomst in het kader van de aanbesteding van kleinschalig openbaar vervoer en doelgroepenvervoer. De hoogte van de bijdrage per rit wordt vastgesteld en geïnd door de vervoerder.

  • 10.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

    • a.

      Dat deze persoon ten hoogste het tarief krijgt betaald voor zijn diensten zoals genoemd in de Tarievenlijst sociaal domein die deel uitmaakt van deze verordening;

    • b.

      Dat de zorg aan de belanghebbende voor de persoon uit het sociaal netwerk die jeugdhulp verleent niet tot overbelasting leidt.

    • c.

      De tegemoetkoming voor hulp uit het sociaal netwerk als bedoeld in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet kan worden toegekend voor informele hulp in de vorm van logeervoorziening / kortdurend verblijf. De hoogte van de tegemoetkoming wordt bepaald aan de hand van een door het college vast te stellen bedrag per etmaal en kan maximaal € 141 per kalendermaand bedragen.

Artikel 10a.Regels voor het aanwijzen van professionele zorgaanbieders

Als aanbieders van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning waarvoor een PGB tarief voor een professional beschikbaar kan worden gesteld volgens de Tarievenlijst sociaal domein (uit de Verordening Sociaal Domein gemeente Meppel) kwalificeren aanbieders die:

  • 1.

    Niet door toezichthouders zijn gesignaleerd wegens het verlenen van ondeskundige zorg, handelen in strijd met de wet, misleiding, fraude of uitbuiting van het personeel;

  • 2.

    Een kwaliteitszorgsysteem hanteren, waarbij onder andere de cliënttevredenheid wordt getoetst;

  • 3.

    Aangesloten zijn bij een professioneel collectief;

  • 4.

    Een duidelijke regeling voor hulpverlening in periode van ziekte of vakantie hanteren;

  • 5.

    verzekerd zijn voor beroepsaansprakelijkheid/bedrijfsaansprakelijkheid voor minimaal €1.250.000,-- per gebeurtenis en €2.500.000,-- per jaar;

  • 6.

    Voldoen aan specifieke opleidingseisen gericht op het verlenen van maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp;

  • 7.

    Beschikken over een adequate klachtenregistratie;

  • 8.

    Zich richting de belastingdienst gedragen als een zelfstandig ondernemer blijkend uit een of meer aangiften inkomstenbelasting over de afgelopen 3 jaar.

Specifiek voor jeugdhulpverleners geldt aanvullend dat aanbieders kwalificeren die:

  • -

    Een VOG volgens het screeningsprofiel “(Gezins) voogd bij voogdij-instellingen, reclasseringswerker, raadsonderzoeker en maatschappelijk werker” kunnen overleggen, niet ouder dan 3 maanden;

  • -

    Beschikken over een inschrijving in de Kamer van Koophandel als zorgaanbieder gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp;

  • -

    Zijn geregistreerd in het beroepsregister jeugd (SKJ) of BIG;

Artikel 11. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking, terugvordering en verrekening.

1.Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet en artikel 2.3.8 van de Wmo 2015 doen een jeugdige/ ouders/cliënt op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening.

2.Onverminderd artikel 8.1.4 van de Jeugdwet en artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 kan het college de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betaling uit het PGB als er ten aanzien van een cliënteen ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 en artikel 8.1.4 van de Jeudgwet.

3.Onverminderd artikel 8.1.4 van de Jeugdwet en artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 kan het college een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

a.de jeugdige/ouders/cliënt onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

b.de jeugdige/ouders/cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of op het pgb zijn aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de jeugdige/ouders/cliënt niet voldoen aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb, of

e.de jeugdige/ouders/cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

4.Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of

het ten onrechte genoten pgb.

5.Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder e heeft ingetrokken en de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel is gebruikt dan waarvoor het is bestemd,kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

6.Een beslissing tot verlening van een pgb kan door het college worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

7.Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening door het college worden teruggevorderd.

8.Ingeval het huis met een woningaanpassing wordt verkocht en de waarde van het huis is gestegen door de woningaanpassing, wordt de hoogte van de waardestijging bepaald door het verschil tussen de waarde van het huis met de gerealiseerde woonvoorziening en de waarde van het huis als ware de woonvoorziening niet gerealiseerd.

  • a.

    In afwijking van lid 8 wordt bij verschil van mening tussen het college en de woningeigenaar overde juiste vaststelling van de meerwaarde, een door de gemeente en de woningeigenaar eenobjectieve externe deskundige aangewezen die daarover een rapport opstelt. De kosten van het onderzoek worden verdeeld tussen de gemeente en de woningeigenaar.

    • 10.

      Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening door het college worden teruggevorderd.

11.Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

12.In geval van de peutertoeslag wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

13.Als bij de vaststelling van de peutertoeslag blijkt dat door middel van de betaalde voorschotten inmiddels meer is uitbetaald dan waar recht op is vordert het college het teveel betaalde van de ouder of partner terug op grond van artikel 1.13 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

14.De ouders zijn verplicht wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening, onder vermelding van de datum van wijziging, onverwijld mede te delen aan het college.

  • a.

    Indien sprake is van een wijziging die van invloed is op de toegekende vervoersvoorziening, vervalt

    de aanspraak daarop en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe.

  • b.

    Indien de ouders niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, en het college een wijziging als bedoeld in het tweede lid van dit artikel vaststelt, waardoor blijkt dat ten onrechte een

    vervoersvoorziening is verstrekt, vervalt de aanspraak op de vervoersvoorziening terstond en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe. Het college deelt zijn besluit schriftelijk

    mee aan de ouders.

  • c.

    Ten onrechte genoten bekostiging kan van de ouders worden teruggevorderd, dan wel worden verrekend bij een eventuele nieuw verstrekte vervoersvoorziening.

    • 15.

      Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:

  • a.

    Het college heeft de verplichting tot intrekking of herziening, als er sprake is van ten onrechteof tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering als gevolg van een schending van deinlichtingenplicht op grond van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-

    wetgeving.

  • b.

    Het college heeft de bevoegdheid tot intrekking of herziening van het recht op bijstand dan wel een uitkering in het kader van de lOAW of lOAZ (artikel 54, derde lid van deParticipatieweten artikel 17, derde lid van de lOAW en lOAZ).

  • c.

    Het college heeft de bevoegdheid om de teveel verleende bijstand dan wel een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ terug te vorderen op grond van artikel 58 van de participatiewet of op basis van de wet BUIG.

    • 16.

      Het college heeft de bevoegdheid om gebruik te maken van de in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde mogelijkheden tot invordering van een schuld.

17.Het college heeft de bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel genotenuitkering (artikel 58, vijfde lid (v/h vierde lid) van de Participatiewet en artikel 25, vijfde lid (v/h vierde lid) van de lOAW en lOAZ).

Artikel 12. Klachtenregeling

1.Het college behandelt klachten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van vragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Procedure interne klachtbehandeling gemeente Meppel 2014, waarbij artikel 4.2.1. van de Jeugdwet met voorrang van toepassing is.

Artikel 13. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

1.Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

2.Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

3.De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de Wmo 2015, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

4.Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Paragraaf 1 Voorzieningen op grond van de antidiscriminatiewet

Artikel 14. Zorgplicht college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders biedt de ingezetenen toegang tot een antidiscriminatievoorziening.

Artikel 15. Inrichting antidiscriminatievoorziening

Bij de inrichting van de antidiscriminatievoorziening worden in ieder geval de deskundigheid van klachtbehandelaars en de toegankelijkheid van de voorziening gewaarborgd.

1.De antidiscriminatievoorziening draagt er zorg voor dat de klachtbehandelaars voldoen aan de voor klachtenbehandeling vereiste deskundigheid en biedt de klachtbehandelaars de mogelijkheid hun

deskundigheid te onderhouden en verder te ontwikkelen.

2.De ingezetene heeft in ieder geval de mogelijkheid om een klacht bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder

a, van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen te melden:

  • -

    Per post;

  • -

    Per e-mail;

  • -

    Telefonisch;

  • -

    Op een door de gemeente beschikbaar gestelde locatie als bedoeld in artikel 14 van deze verordening.

Artikel 16. Protocol klachtenbehandeling

Het protocol voor de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 6 van het Besluit van 25 augustus 2009, gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (373) regelt in ieder geval:

  • a.

    De afdoeningstermijn van klachten;

  • b.

    De wijze van afdoening van klachten;

  • c.

    De registratie van klachten.

Artikel 17. Laagdrempeligheid antidiscriminatievoorziening

1.Ingezetenen worden door het college in de gelegenheid gesteld een klacht in hun directe leefomgeving te melden.

  • 2.

    Deze melding kan plaatsvinden op het stadhuis van de gemeente Meppel.

  • 3.

    De ingezetene wordt door de medewerker van de gemeente Meppel doorverwezen naar een door het college aan te bieden antidiscriminatievoorziening.

Paragraaf 2 Voorzieningen op grond van de Jeugdwet

Artikel 18. Vormen van jeugdhulp

1.De volgende vormen van overige voorzieningen op basis van artikel 2, eerste lid van de Jeugdwet zijn beschikbaar:

  • -

    Interventieniveau 1 betreft universele preventie;

  • -

    Interventieniveau 2 betreft selectieve preventie;

  • -

    Interventieniveau 3 betreft lichte opvoedhulp.

    • 2.

      De volgende vormen van maatwerkvoorzieningen zijn beschikbaar:

  • -

    Interventieniveau 4 betreft intensieve jeugdhulp;

  • -

    Interventieniveau 5 betreft specialistische jeugdhulp;

  • -

    Interventieniveau 6 betreft specialistische intensieve jeugdhulp;

  • -

    Interventieniveau 7 betreft verblijf deeltijd;

  • -

    Interventieniveau 8 betreft verblijf voltijd.

    • 3.

      Het college stelt bij nadere regeling vast welke overige en maatwerkvoorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

Paragraaf 3 Voorzieningen op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Artikel 19. Vormen van Kinderopvang

  • 1.

    De volgende vorm van maatwerkvoorzieningen zijn beschikbaar:

    • -

      Peuterarrangement: een arrangement voor kinderen van 2,5 tot 4 jaar gericht op ontwikkelingsstimulering en voorbereiding op de basisschool dat er tevens op gericht is ouders in staat te stellen arbeid en zorg te combineren.

-Peutertoeslag: een financiële bijdrage van de gemeente in de kosten van peuterarrangementen.

Paragraaf 4 Voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

Artikel 20. Vormen van Wmo 2015 voorzieningen

1.Een maatwerkvoorziening is specifiek en op maat erop gericht een individu te ondersteunen bij zijnzelfredzaamheid of participatie of hem beschermd wonen of opvang te bieden.

2.Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen krachtzelfredzaam zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om:

  • -

    woonvoorzieningen;

  • -

    hulpmiddelen voor het vervoer of aangepast vervoer;

  • -

    rolstoelen;

  • -

    ondersteuning in het huishouden;

  • -

    begeleiding en dagbesteding;

  • -

    ondersteuning om de mantelzorger tijdelijk te ontlasten;

  • -

    ondersteuning bij meerkosten;

  • -

    een plaats in een beschermde woonomgeving voor mensen met een psychische stoornis;

  • -

    opvang in geval van huiselijk geweld en mensen die dakloos zijn.

Artikel 20a. Beschermd wonen en maatschappelijke opvang

Voor de uitvoering van beschermd wonen en maatschappelijke opvang als onderdeel van de Wmo2015 wordt toepassing gegeven aan de verordeningen, nadere regels en beleidsregels zoals deze zijn vastgesteld door de centrumgemeente Assen, die deze werkzaamheden volgens het Convenant Beschermd Wonen en Maatschappelijke opvang uitvoert. De algemene regels uit deze verordening alsmede nadere regels en beleidsregels van het gemeentebestuur van Meppel blijven buiten toepassing voor zover hun werking tegenstrijdig is met de regels van de centrumgemeente.

Artikel 20b. Resultaten Kortdurend verblijf in een instelling

  • 1. De ondersteuning Kortdurend verblijf in een instelling is gericht op de volgende resultaten:

    • a.

      voorkomen of verminderen van overbelasting van de mantelzorger en/of

    • b.

      stimuleren om de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen laten wonen.

  • 2. Deze ondersteuning kan worden ingezet mits

    • 1.

      de cliënt langdurig is aangewezen op meer dan gebruikelijk hulp en

    • 2.

      de maatwerkvoorzieningen ondersteuning en begeleiding/dagbesteding niet voldoende oplossing bieden en

    • 3.

      de cliënt en de mantelzorger geen aanspraak kunnen maken op de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg om de overbelasting te voorkomen.

  • 3. De omvang is maximaal 3 etmalen per week.

Paragraaf 5 Voorzieningen op grond van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het vootgezetonderwijs

Artikel 21. Algemene bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder school:

    • a.

      een basisschool als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs; of

    • b.

      een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs; of

    • c.

      een school voor speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

  • 2.

    Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 wordt een vervoersvoorziening verstrekt over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school in het samenwerkingsverband, zoals beschreven in het ondersteuningsplan SWV voortgezet en primair onderwijs.

Artikel 22. Vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer

  • 1.

    Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 21 lid 1a bezoekt een vervoersvoorziening op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt.

  • 2.

    Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 21 lid 1b en c bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt.

  • 3.

    Voor ouders van leerlingen, wie een vervoersvoorziening heeft ontvangen zoals bedoeld in lid 2 met een afstand van twee kilometer, geldt een uitsterfconstructie voor vervoer naar dezelfde school of instelling. Het afstandscriterium van 2 kilometer blijft gelden voor deze ouders van leerlingen.

Artikel 23. Vervoersvoorziening van de kosten van openbaar vervoer of per fiets ten behoeve van een begeleider

  • 1.

    Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 22, bekostigt het college tevens de daarin bedoelde kosten ten behoeve van een begeleider, indien de leerling jonger dan negen jaar is, en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.

  • 2.

    Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

Artikel 24. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

  • 1.

    Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 21 bezoekt, indien wordt voldaan aan het afstandscriterium van artikel 22 en;

    • a.

      de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht; of

    • b.

      openbaar vervoer ontbreekt en de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding geen gebruik kan maken van het vervoer per fiets; of

    • c.

      aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 23 en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of

    • d.

      de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding – van openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.

  • 2.

    Indien begeleiding in het aangepast vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de vervoerskosten welke verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het aangepast vervoer.

Artikel 25. Vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer

  • 1.

    Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2.

    Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren:

    • a.

      een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien aanspraak zou bestaan op Artikel 21 en 22 en dit vervoer niet aanwezig is, behoudens het bepaalde in het vierde en vijfde lid van dit artikel; of

    • b.

      een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de CAO Rijk, § 10.2 Dienstreizen binnenland, indien aanspraak zou bestaan op artikel 21 en dit vervoer niet voldoet, behoudens het bepaalde in het vierde lid van dit artikel.

  • 3.

    Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, één bedrag op basis van een kilometervergoeding voor één auto afgeleid van de CAO Rijk, § 10.2 Dienstreizen binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 4.

    Aan de ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen bekostiging ontvangen, afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.

  • 5.

    Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van vergoeding voor de (aangepaste) fiets, afgeleid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 26. Algemene bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder school:

  • a.

    een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs; of

  • b.

    een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

Artikel 27. Vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer

Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 25 van deze verordening een vervoersvoorziening op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan twaalf kilometer bedraagt.

Artikel 28. Vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer met begeleiding

  • 1.

    Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school bezoekt, als bedoeld in artikel 25 van deze verordening, bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan twaalf kilometer bedraagt.

  • 2.

    Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 24 van deze verordening bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer van de leerling en een begeleider, indien de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken.

  • 3.

    Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

  • 4.

    Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van vergoeding voor de (aangepaste) fiets, afgeleid van de regeling Wet maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 29. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

  • 1.

    Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 26 van deze verordening bezoekt, indien wordt voldaan aan het afstandscriterium van artikel 27 van deze verordening en;

  • a.

    de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht; of

  • b.

    openbaar vervoer ontbreekt en de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets; of

  • c.

    aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 28 van deze verordening en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of

  • d.

    de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, of psychische handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding – van openbaar vervoer gebruik te maken.

  • 2.

    Indien begeleiding in het aangepast vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de vervoerskosten welke verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het aangepast vervoer.

Artikel 30. Vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer

  • 1.

    Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2.

    Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren:

    a.een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien aanspraak zou bestaan op Artikel 27 en/of 28 van deze verordening en dit vervoer niet aanwezig is, behoudens het bepaalde in het vierde en vijfde lid van dit artikel; of

  • b.

    een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, indien aanspraak zou bestaan op artikel 29 van deze verordening en dit vervoer niet voldoet, behoudens het bepaalde in het vierde lid van dit artikel.

  • 3.

    Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, één bedrag op basis van een kilometervergoeding voor één auto afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 4.

    Aan de ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen bekostiging ontvangen, afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.

  • 5.

    Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van vergoeding voor de (aangepaste) fiets, afgeleid van de regeling Wet maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 31. Toekenning vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie aan in de gemeente wonende ouders

Met inachtneming van artikel 63 van deze verordening kent het college desgewenst een vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer toe aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft, volgens het bepaalde in deze paragraaf.

Artikel 32. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie

  • 1.

    Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het tweede lid bedoelde schoolvakanties.

  • 2.

    Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

  • 3.

    Paragraaf 2 en 3 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a.

Artikel 32a. Vervoer crisisopvang

  • 1. Als vooraf vaststaat dat een leerling gedurende een korte periode (maximaal 6 weken) in crisisopvang / pleeggezin geplaatst wordt, niet terugkeert in de gemeente Meppel en om een crisisreden een korte periode in een andere gemeente zal verblijven, zal het vaak de voorkeur hebben dat de leerling zijn/ haar oude school blijft bezoeken. Als dit het geval is, blijft gemeente Meppel ook dit vervoer bekostigen voor maximaal 6 weken.

  • 2. Als het tijdelijke verblijf langer dan 6 weken gaat duren of als bij aanvang terugkeer naar gemeente Meppel niet vaststaat, zal in de gemeente waar de crisisopvang plaatsvindt een aanvraag leerlingenvervoer ingediend worden en zal de aanvraag conform verordening van de nieuwe gemeente beoordeeld worden.

  • 3. Als er vooraf aan de tijdelijke plaatsing nog geen recht op bekostiging van het leerlingenvervoer bestond, moet in de nieuwe gemeente waar de leerling feitelijk verblijft het leerlingenvervoer worden aangevraagd. Toetsing vindt dan plaats volgens de verordening van deze gemeente.

  • 4. Als toetsing op grond van een verordening van een andere gemeente een nadelig besluit met zich meebrengt, kán de gemeente in uitzonderlijke situaties hiervan afwijken wanneer dit in het belang van het kind noodzakelijk is. De beoordeling zal dan kunnen plaatsvinden op grond van de Jeugdwet. 

  • 5. Crisisopvang in Meppel van een leerling buiten de gemeente wordt op de volgende gronden getoetst; 

    • a.

      of het kind in de huidige gemeente gebruik maakt van leerlingenvervoer; 

    • b.

      of het vooraf vast staat dat verblijf in Meppel langer dan 6 weken duurt; 

    • c.

      of het noodzakelijk is dat de leerling de oude school blijft bezoeken.

Paragraaf 6 Voorzieningen op grond van de Participatiewet en IOAW/IOAZ

Artikel 33. Beleid en evenwichtige verdeling

1.Het college biedt aan inwoners ondersteuning bij de re-integratie naar de arbeidsmarkt voor zover deze ondersteuning door het college noodzakelijk wordt geacht.

2.Het college onderzoekt nauwkeurig de individuele wensen, acties gericht op vergroting van zelfstandigheid, mogelijkheden en capaciteiten van een inwoner om de ondersteuning zo doelmatig en duurzaam mogelijk te realiseren. Waar mogelijk wordt rekening gehouden met individuele wensen. Het

college legt dat vast in het plan van aanpak van de betreffende bewoner.

3.Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben inieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de

doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken

wordt in ieder geval verstaan:

  • a.

    de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar; en

  • b.

    de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

4.Een voorziening is mogelijk ten behoeve van organisaties met of zonder winstoogmerk.

Artikel 34. Algemene bepalingen over voorzieningen

1.Het college stelt in het plan na overleg met de belanghebbende vast welke voorziening wordt aangeboden aan een persoon uit de doelgroep.

  • 2.

    Het college bepaalt de voorwaarden waaronder de voorziening wordt aangeboden bijvoorbeeld een budgetplafond of een bijdrage door de persoon uit de doelgroep.

  • 3.

    Het college kan een voorziening beëindigen als:

  • a.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17van de Participatiewet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere engedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;

  • b.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

  • c.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet;

d.naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

e.de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

f.de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

g.de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

Artikel 35. De vormen van ondersteuning tot arbeidsinschakeling

  • 1.

    De volgende vormen van maatwerkvoorzieningen zijn beschikbaar:

  • -

    Sociale activering

  • -

    Scholing

  • -

    Werkervaringsplek en proefplaatsing

  • -

    Participatieplaats

  • -

    Participatievoorziening beschut werk

  • -

    Detacheringsbaan

  • -

    Ondersteuning bij leer-werktraject

  • -

    Persoonlijke ondersteuning

  • -

    Verwervingskosten (tussen gemeente en werkgever)

  • -

    Indienstnemingssubsidie kwetsbare mensen

Artikel 36. Sociale activering

  • 1.

    Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2.

    Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.

Artikel 37. Scholing

  • 1.

    Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep scholing aanbieden.

  • 2.

    De scholing kan worden aangeboden in de vorm van subsidie of verstrekking in natura.

  • 3.

    Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

    • a.

      Het gaat de capaciteiten van de te scholen persoon niet te boven en

    • b.

      Het vergroot de kansen op de arbeidsmarkt.

Artikel 38. Werkervaringsplek en proefplaatsing

  • 1.

    Het college kan een persoon uit de doelgroep een werkervaringsplek of proefplaatsing aanbieden als er een overbrugging noodzakelijk is tot de reguliere arbeidsmarkt.

  • 2.

    Het doel van een werkervaringsplek is het opdoen van werkervaring of het leren functioneren in een arbeidsrelatie. Het doel van een proefplaatsing is het beoordelen of een persoon voldoende competenties heeft voor een beoogde werkplaats.

  • 3.

    Een werkervaringsplek kan worden aangeboden voor maximaal 6 maanden. Indien de arbeidsmarktkansen worden vergroot, kan dit eenmalig worden verlengd. Partijen sluiten een schriftelijke overeenkomst. In de overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      het doel van de werkervaringsplek; en

    • b.

      de werkzaamheden van de stagiaire; en

    • c.

      de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 4.

    Een proefplaatsing duurt maximaal 3 maanden. Voorwaarden voor het verkrijgen van een proefplaatsing zijn dat:

    a.De proefplaatsing 3 maanden achtereenvolgens wordt uitgevoerd welke periode 1x kan worden verlengd met maximaal 3 maanden; en

  • b.

    De proefplaatsingsduur is gekoppeld aan het dienstverband; en

  • c.

    Alleen werkzaamheden worden verricht die passen binnen het doel en de opzet van de proefplaatsing; en

    • d.

      Aan de proefplaatsing een overeenkomst ten grondslag ligt; en

    • e.

      De werkgever de intentie uitspreekt om belanghebbende bij goed functioneren na de proefplaatsing in dienst te nemen.

  • 5.

    Het college plaatst de persoon niet als hierdoor de concurrentieverhoudingen onverantwoord worden beïnvloed of verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 6.

    Het college vergewist zich ervan voor de plaatsing dat de aansprakelijkheids- enongevallenrisico's ten behoeve van de persoon zijn afgedekt.

Artikel 39. Participatieplaats

  • 1.

    Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de Participatiewet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden gericht op de arbeidsinschakeling worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst. De werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten ondertekenen de overeenkomst. Deze heeft een maximale looptijd van 2 jaar. De looptijd kan hierna worden verlengd met maximaal 2 jaar.

  • 3.

    Voor de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet is een bedrag vastgesteld per 6 maanden, als voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. De premie staat in de tarievenlijst sociaal domein.

  • 4.

    Het college vergewist zich ervan voor de plaatsing dat de aansprakelijkheids- en ongevallenrisico's ten behoeve van de persoon zijn afgedekt.

Artikel 40. Participatievoorziening beschut werk

  • 1.

    Het college biedt de voorziening beschut werk aan:

  • -

    aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving én

  • -

    onder aangepaste omstandigheden, de mogelijkheid heeft tot arbeidsparticipatie én deze persoon,

  • a.

    behoort tot de doelgroep; of

  • b.

    een persoon is aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid krijgt een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en waarvoor een andere voorziening niet passend is en die nog niet in aanmerking is gekomen voor een beschutte werkplek omdat het aantal geraamde beschutte werkplekken in één jaar al is gerealiseerd, voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

  • 3.

    Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 4.

    Het college biedt de volgende voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan tot het moment dat de dienstbetrekking beschut werk aanvangt:

    • a.

      dagbesteding of

    • b.

      vrijwilligerswerk of

    • c.

      andere vormen van maatschappelijke participatie of werk. Omdat er nog geen geschikte beschutte werkplek is gevonden, of omdat de opgelegde taakstelling voor de gemeente Meppel, door het Rijk, is behaald in het betreffende kalenderjaar.

Artikel 41. Detacheringsbaan

  • 1.

    Het college kan zorgen voor toeleiding van een persoon die behoort tot de doelgroep naar een dienstverband met een werkgever waaronder een detacheerder.

  • 2.

    Een werknemer wordt uitsluitend geplaatst als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed of er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

Artikel 42. Ondersteuning bij leer-werktraject

1.Het college kan ondersteuning bieden aan een persoon uit de doelgroep voor wie volgens hetcollege een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:

a.van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of

b.van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

Artikel 43. Persoonlijke ondersteuning

Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.

Artikel 44. Verwervingskosten

1.Het college kan aan een belanghebbende een vergoeding voor verwervingskosten bieden.

Artikel 45. Indienstnemingssubsidie kwetsbare werknemers

  • 1.

    Het college kan een indienstnemingsubsidie verstrekken aan werkgevers die met een kwetsbare werknemer een arbeidsovereenkomst sluiten.

  • 2.

    De indienstnemingsubsidie is mogelijk ten behoeve van arbeidsplaatsen in organisaties met of zonder winstoogmerk.

  • 3.

    De indienstnemingsubsidie moet worden aangevraagd voor de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst. Voor het aanvragen van de indienstnemingsubsidie dient de werkgever gebruik te maken van een daarvoor vastgestelde formulier.

  • 4.

    De indienstnemingsubsidie bedraagt ten hoogste 50 procent van de loonkosten gedurende de arbeidsperiode maar maximaal 1 jaar.

  • 5.

    Het college bepaalt bij de subsidieverlening de tijdstippen en wijze van uitbetaling. Het college kan voorschotten verstrekken op de subsidie welke worden verrekend met de vaststelling.

  • 6.

    De subsidie wordt uitsluitend verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed, geen verdringing plaatsvindt en voldaan wordt aan Europese regelgeving.

Artikel 45a.Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie

  • 1.

    Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 2.

    Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      een persoon moet behoren tot de  doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a,  van de Participatiewet; en

    • b.

      die persoon is niet in staat met  voltijdse arbeid het wettelijk  minimumloon te verdienen, en

    • c.

      die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

  • 3.

    Het college kan advies inwinnen over het oordeel of de aanvrager tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. De adviseur neemt daarbij de in het tweede lid neergelegde criteria in acht.

Artikel 45b.Vaststelling loonwaarde

  • 1.

    Het college gebruikt de in artikel 45.c omschreven wijze om de loonwaarde van een persoon vast te stellen.

  • 2.

    Het college kan advies inwinnen over de vaststelling van de loonwaarde van een persoon uit de doelgroep. Men neemt daarbij de in artikel 45.c omschreven methode in acht.

Artikel 45c. Wijze bepalen loonwaarde

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de loonwaardemethode om de loonwaarde van een persoon te bepalen. Het college neemt het advies van het werkbedrijf over het hanteren van een loonwaarde methode In overweging.

  • 2.

    De loonwaardemethode is een objectieve meting van competenties gebaseerd op kennis van werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De definitieve bepaling van de loonwaarde vindt eerst plaats na bedrijfsbezoek. De bepaling van loonwaarde wordt vastgelegd In een schriftelijk rapport met advies.

  • Een loonwaarde wordt Individueel bepaald als iemand aan 2 criteria voldoet:

    • a.

      de persoon behoort tot de doelgroep;

    • b.

      er is een werkgever die werk tegen  een bepaald cao salaris aanbiedt.

  • 3.

    De loonwaarde wordt bepaald aan de hand van het Inkomen dat ter beschikking wordt gesteld op basis van de cao van de werkgever, afgezet tegen de prestatiemogelijkheid van de klant om een arbeidsprestatie te leveren.

Paragraaf 7 Voorzieningen op grond van het Fonds Deelname Maatschappelijke Activiteiten

Artikel 46. Bijdrage uit het Fonds Deelname Maatschappelijke activiteiten

  • 1. Het Fonds Deelname Maatschappelijke Activiteiten wordt ingesteld als onderdeel van het minimabeleid.

  • 2. Uit dit Fonds kan het college bijdragen toekennen voor culturele, sociaal-culturele, educatieve of sportactiviteiten.

  • 3. De bijdragen die verband houden met de activiteiten onder lid 2 worden toegekend met inachtneming van het bepaalde in artikelen 95 tot en met 99 van het fonds deelname Maatschappelijke activiteiten.

  • 4. Het college kan het nemen van een beslissing op een aanvraag opdragen onder nader door hen te stellen voorwaarden aan een door hen te wijzen ambtenaar.

Artikel 47. De hoogte van de bijdrage

  • 1.

    De hoogte van de bijdrage zijn vastgesteld in de tarievenlijst sociaal domein voor:

  • a.

    een alleenstaande een bedrag per kalenderjaar.

  • b.

    echtparen/samenwonenden een bedrag per kalenderjaar.

  • c.

    een ten laste komend kind jonger dan 18 jaar een bedrag per kalenderjaar

  • 2.

    De bijdragen zijn binnen het gezin overdraagbaar.

Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen

Paragraaf 1. Specifieke bepalingen Jeugdwet

Artikel 48. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

Artikel 49. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

e.kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 50. Vertrouwenspersoon

1.Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

2.Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 50a. Regeling zak- en kleedgeld

  • a.

    Het college stelt ten behoeve van de jeugdige op wie een kinderbeschermingsmaatregel van toepassing is, waarbij het voor de voogd waar de jeugdige onder toezicht staat, blijkt dat het duurzaam onmogelijk is om zelf van de onderhoudsplichtige ouders een bijdrage voor zak- en kleedgeld te ontvangen, een vervangende bijdrage ter beschikking gelijk aan maximaal de geldende wettelijke kinderbijslag volgens de Algemene kinderbijslagwet.

  • b.

    De gemeente toetst de situatie aan de volgende punten:

    • 1.

      Het kind staat onder toezicht van een gezinsvoogd en kan niet meer thuis wonen. Een vertegenwoordiger van de plek waar het kind woont heeft minimaal één keer de ouder(s) aangeschreven en deze gewezen op de financiële verantwoordelijkheid en / of;

    • 2.

      De ouders kunnen voor minimaal 6 maanden niet voldoen aan hun financiële verantwoordelijkheid. Dit toetst de gemeente aan het gezamenlijk inkomen en vermogen van de ouders en / of;

    • 3.

      Het is in het belang van het kind om het contact over de bijdrage met ouders te vermijden en / of;

    • 4.

      De ouders wonen op een onbekende plaats.

  • c.

    De gezinsvoogd vraagt de bijdrage aan. In de aanvraag maakt de gezinsvoogd de situatie duidelijk aan de hand van de punten die in lid 2 worden genoemd.

  • d.

    De vervangende bijdrage voor zak- en kleedgeld is gelijk aan de maximale kinderbijslag volgens de Algemene Kinderbijslagwet.

  • e.

    De gemeente kan van bovenstaande artikelen gemotiveerd afwijken als daar aanleiding voor is.

Paragraaf 2 Specifieke bepalingen Wet kinderopvang

Artikel 51. Aanspraak

  • 1. Een ouder die ingezetene is van de gemeente Meppel heeft aanspraak op een peutertoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten aan de voorschoolse voorziening, als het een peuterarrangement is opgenomen in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). In dit register zijn de gegevens opgenomen van kinderopvangvoorzieningen die aan vastgestelde kwaliteitsnormen voldoen.

  • 2. Een ouder en diens partner die tevens ouder is, worden voor de toepassing van deze verordening geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.

  • 3. De peutertoeslag kan door middel van een betalingsbeschikking op grond van artikel 4:86 Algemene wet bestuursrecht worden uitbetaald aan de voorschoolse voorziening, waar de ouder gebruik van maakt.

  • 4. Indien een voorziening voor peuterarrangement wordt verwijderd uit het Landelijk Register Kinderopvang, geldt de in het eerste lid bedoelde voorwaarde van opname in het landelijk register niet gedurende een in nadere regels door het college te bepalen uitlooptermijn voor ouders die al een peuterarrangement afnamen bij die voorziening, voorafgaand aan de uitschrijving.

Artikel 52. Weigeringsgrond

Een ouder heeft voor een kalenderjaar geen aanspraak op een peutertoeslag, indien en voor zover de ouder in dat jaar in aanmerking komt voor een kinderopvangtoeslag, zoals bedoeld In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 53. Overig

Het college stelt nadere voorschriften vast over de aanvraag en verstrekking van de peutertoeslag.

Artikel 54. Beslistermijn

  • 1.

    Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2.

    Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verlengen. Het college stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 55. Hoogte van de peutertoeslag

  • 1.

    De hoogte van de peutertoeslag is afhankelijk van:

  • a.

    de financiële draagkracht;

  • b.

    of het een doelgroepkind betreft;

  • c.

    de kosten van het peuterarrangement per kind die worden bepaald door het aantal uren peuterarrangement per kind in het berekeningsjaar en de voor dat peuterarrangement te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag bedoeld in het tweede lid.

2.De uurprijs die bij de hoogte van de peutertoeslag, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen gaat een bij nadere regels door het college vast te stellen bedrag niet te boven.

Artikel 56. Ingangsdatum van de peutertoeslag

Het college verleent voor het peuterarrangement, de peutertoeslag, met ingang van de datum waarop deze is aangevraagd, met dien verstande dat de ingangsdatum niet kan liggen voor de datum van ingang van het peuterarrangement.

Artikel 57. De periode waarvoor de peutertoeslag wordt verleend

  • 1.

    Het college verleent de peutertoeslag voor de periode van het peuterarrangement.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college de peutertoeslag of tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 58. Omvang van de peutertoeslag

  • 1. Het college verleent de peutertoeslag voor 5 uur per week gedurende maximaal 40 weken per jaar als het een kind betreft in de leeftijd vanaf 2,5 jaar oud tot 4 jaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college de peutertoeslag voor 16 uur per week gedurende maximaal 40 weken per jaar, indien het kind een doelgroepkind is, zoals omschreven in door het college vast te stellen nadere regels.

Artikel 59. De bevoorschotting

  • 1.

    De peutertoeslag wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald rechtstreek aan de voorschoolse voorziening.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de wijze van bevoorschotting van de peutertoeslag.

Artikel 60. Het besluit tot vaststelling van de peutertoeslag

1.De ouder verstrekt binnen acht weken na afloop van het kalenderjaar waarvoor peutertoeslag is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang of peuterarrangementen over het voorbije kalenderjaar en de andere gegevens die het college nodig

heeft om het recht vast te stellen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college een andere termijn bepalen.

  • 3.

    Het college stelt de peutertoeslag vast binnen acht weken na ontvangst van de gegevens zoals

bedoeld in het eerste lid.

Artikel 61. De algemene subsidieverordening (ASV)

De Algemene subsidieverordening Meppel, vastgesteld op 24 maart 2011, en eventuele opvolgers daarvan, is niet van toepassing op de peutertoeslag.

Artikel 62. Inlichtingenplicht

1.De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen bewegingschriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere peutertoeslag.

2.De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellenredelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de peutertoeslag van de gemeente van belang zijn.

3.Het college vordert een ten onrechte verstrekte toeslag terug van de ouder of partner die zich niet houdt aan de leden 1 en 2.

Artikel 63. Subsidieplafond

1.Burgemeester en wethouders kunnen een subsidieplafond vaststellen voor de peutertoeslag. De wijze van verdeling van de peutertoeslag geschiedt op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

2.Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt niet verleend.

Artikel 64. Gevallen waarin deze verordening niet voorziet

Het college Is bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening, in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Paragraaf 3 specifieke bepalingen op grond van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs

Artikel 65. De door het college noodzakelijk te achten vervoersvoorziening

  • 1.

    Ten behoeve van het schoolbezoek kent het college aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoersvoorziening toe, met inachtneming van het bepaalde in deze

    verordening.

  • 2.

    Indien het college toepassing geeft aan het eerste lid, verlangt zij van de ouders aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, betaling van een bijdrage tot ten hoogste het bedrag dat de ouders volgens het bepaalde in deze verordening moeten bijdragen aan de kosten van het vervoer. Weigering tot of nalatigheid in de betaling van de in de vorige volzin bedoelde bijdrage doet de aanspraak op de vervoersvoorziening vervallen.

  • 3.

    De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.

  • 4.

    Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer eventuele (vervoers)adviezen van deskundigen die voor de beoordeling van die aanvraag van belang zijn.

5.Indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de vervoersvoorziening op aanvraagverstrekt aan de leerling. Deze leerling kan ook de vervoersvoorziening aanvragen.

Artikel 66. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

  • 1.

    Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.

  • 2.

    Indien ouders een vervoersvoorziening aanvragen voor het bezoeken van een school, waarvan de afstand van de woning groter is dan een andere school van dezelfde onderwijssoort, ontstaat slechts aanspraak op een vervoersvoorziening naar eerstgenoemde school als door de ouders schriftelijk wordt verklaard dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen, die dichterbij de woning zijn gelegen.

  • 3.

    Het college kan bij de beoordeling van de aanvraag van een vervoersvoorziening het plan betrekken, zoals dat is vastgesteld door het samenwerkingsverband na overleg met het college.

Artikel 67. Toekenning vervoersvoorziening

Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening.

  • 1.

    Indien een vervoersvoorziening wordt toegekend geldt deze:

  • a.

    wanneer het een bekostiging betreft, met ingang van de door de ouders verzochte datum, met dienverstande dat de datum niet ligt vóór de datum van ontvangst van de aanvraag;

  • b.

    wanneer het aanbieding van aangepast vervoer betreft, met ingang van een datum die zo mogelijkaansluit bij de door de ouders verzochte datum.

Artikel 68. Peildatum leeftijd leerling

Voor het toekennen van een vervoersvoorziening op basis van artikel 11 is bepalend de leeftijd van de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de voorziening betrekking heeft.

Artikel 69. Andere vergoedingen

De aanspraak op een toelage, voor zover die voor de betreffende leerling betrekking heeft op de reiskosten, wordt op een bekostiging in mindering gebracht, dan wel als eigen bijdrage in rekening gebracht.

Artikel 70. Drempelbedrag

Aan de ouders van een leerling die een basisschool, zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onder a van de Wet op het primair onderwijs, bezoekt van wie de inkomen tezamen meer bedraagt dan de geïndexeerde inkomensgrenzen uit de modelverordening leerlingenvervoer 2013-2014, wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover die de kosten van 2 zones openbaar vervoer te boven gaan.

Aan de ouders van een leerling die een school, zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onder b, van de Wet op het primair onderwijs, bezoekt van wie de inkomengegevens tezamen meer bedraagt dan 130% van de van toepassing zijnde norm, wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover die de kosten van 1 zone openbaar vervoer te boven gaan.

Deze bijdrage geldt ook in geval het college, in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen.

De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in de bovenstaande leden, betreffen de kosten van openbaar vervoer die bij gebruik van de OV-chipkaart of een andere binnen de gemeente geldende OV-betaalmogelijkheid voor de in artikel 27 bepaalde afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Bij het bepalen van de kosten wordt rekening gehouden met de kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

Deze bepaling is niet van toepassing op leerlingen die wegens hun structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Artikel 71. Financiële draagkracht

  • 1.

    Indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school als in artikel 9 onder a en b van de Wet op het primair onderwijs meer dan 20 km bedraagt, wordt de vastgestelde bekostiging verminderd met een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijk bedrag.

  • 2.

    In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor school als in artikel 9 a en b van de Wet op het primair onderwijs meer dan 20 km bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.

  • a.

    De hoogte van het bedrag als bedoeld in het eerste lid en de bijdrage als bedoeld in het tweede lid worden berekend per gezin en zijn afhankelijk van de hoogte van het inkomensgegevens van de ouders.

  • b.

    De bedragen zijn vastgesteld in de tarievenlijst sociaal domein.

  • 3.

    De inkomensgrenzen van lid 2 sub a worden aangepast conform de door de VNG gehanteerde

bedragen leerlingenvervoer.

4.Dit artikel is niet van toepassing op leerlingen die wegens hun structurele lichamelijke, verstandelijke,zintuiglijke, of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel

vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Paragraaf 4 Specifieke bepalingen Wmo 2015

Artikel 72. Criteria voor een maatwerkvoorziening

1.Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat

een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

  • a.

    de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

  • b.

    de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

2.Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

a.tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden dieniet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • b.

    tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

  • c.

    als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 73. Heronderzoek klanttevredenheid

1.Het college zorgt dat er drie maanden na het verzenden van een toekenningsbeschikking Wmo 2015 wordt onderzocht of het maatwerk voldoet.

Artikel 74. Regels voor bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd inclusief BTW voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Een eigen bijdrage is niet van toepassing op de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      Onderhoud, reparaties en tussentijdse aanpassingen aan de WMO vervoersvoorzieningen (scootmobiel e.d.);

    • b.

      Woningaanpassing voor jongeren onder de 18 jaar;

    • c.

      De dienst genaamd 'Respijtzorg'

  • 3.

    In afwijking van artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringbesluit Wmo 2015 is de bijdrage gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 4.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 5.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van collectief vervoer, ter hoogte van € 0,18 per kilometer voor ritten tot en met 25 kilometer plus het instaptarief van € 0,90.

  • 6.

    Een cliënt kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning.

  • 7.

    De hoogte van de bijdrage voor een algemene voorziening wordt bepaald aan de hand van de kostprijs van deze voorziening en tot ten hoogste € 19,00 per maand.

    Algemene voorzieningen waarvoor geen eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is:

    • a.

      Een rolstoel of een scootmobiel uit de poolen van Reestoord; het Irenehuis; 't Anker; De Beemd; het Leerwerk Centrum en de Plataan.

    • b.

      Een rolstoelfiets, gestald bij de Snippe i.s.m. de MensA.

    • c.

      De Stadsbus. Hiervoor geldt een gebruikerstarief.

    • d.

      De dagopvang op werkdagen bij: De Plataan; de Buurtkamer en het Kerspel (wel gebruikerskosten voor eten/drinken).

    • e.

      Stamtafels van Welzijn Mensenwerk.

    • f.

      De inloopvoorziening Cosis in samenwerking met de MensA, Welzijn Mensenwerk, het Leger des Heils, Wijkservicepunt Koedijkslanden, de Noorderbrug, Interact Contour, de Trans en MEE Drenthe om mensen te activeren, isolement te voorkomen, scholing en het maatschappelijk verkeer te bevorderen.

    • g.

      Stuif Es In, één keer in de veertien dagen. Welzijn Mensenwerk i.s.m. Reestmond, Van Boeijen, De Trans, Cosis en Onderling Sterk Meppel.

    • h.

      Diensten van Stichting Meppel voor elkaar.

    • i.

      Diensten van Stichting Present Meppel.

    • j.

      Diensten van Stichting Nodenhulp.

    • k.

      Humanitas, hulp bij thuisadministratie.

    • l.

      De schoonmaak van het Hospice Eesinge

Artikel 75. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering in natura voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 76. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

[vervallen]

Artikel 77. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

1.Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

  • a.

    het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • b.

    het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

  • c.

    erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren

van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

2.Voor de bepaling welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, wordt het Drents Kwaliteitskader dat door het college wordt gebruikt voor de inkoop van jeugdhulp en Wmo maatwerkvoorzieningen in natura als toetsingskader gebruikt.

3.Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 78. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

1.Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van detarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • c.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • d.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van detarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de marktprijs van de voorziening, en

  • b.

    de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

  • -

    aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

  • -

    instructie over het gebruik van de voorziening;

  • -

    onderhoud van de voorziening, en

  • -

    verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 79. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

1.Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen met meer dan 50 klanten.

2.Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 80. Klachtregeling aanbieders Wmo

1.Iedere aanbieder in het kader van maatwerkvoorziening van de Wmo 2015 is verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten.

2.De aanbieder van de Wmo 2015 zorgt ervoor dat de informatie over klachtbehandeling voldoende kenbaar is voor cliënten van zijn organisatie.

Paragraaf 5 Specifieke bepalingen Wet inburgering

Artikel 81. Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 van de Wet inburgering bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen

    Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

f.overige verplichtingen die het bereiken van het doel van de voorziening ondersteunen.

Artikel 82. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

1.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtige is,

geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid van de Wet inburgering.

2.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening of

taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet inburgering of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 81 van deze verordening.

3.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de inartikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering bedoelde termijn of binnen de door het college op grond

van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 83. Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

1.De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 82, eerste lid, van deze verordening bedraagt ten hoogste € 250 indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige

als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

2.De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 82, tweede lid, van deze verordening bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige

als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

3.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1000 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de doorhet college op grond van artikel 32 en 33 van de Wet inburgering vastgestelde termijn zijn

inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 84. Afstemming van de bestuurlijke boete

1.Er wordt geen bestuurlijke boete opgelegd, zoals bedoeld in artikel 82 en 83 van deze verordeningvoor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

2.De hoogte van de bestuurlijke boete bedoeld in artikel 82 en 83 van deze verordening wordt afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid.

3.Bij de afstemming bedoeld in het tweede lid wordt zo nodig rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding heeft plaatsgevonden.

Artikel 85. Beloning

Het college kan besluiten de inburgeringsplichtige die na het volgen van een door het college vastgestelde voorziening het inburgeringsexamen, NT2 Staatsexamen programma I of II dan wel diploma binnen een termijn van drie jaar behaalt, daarvoor te belonen. De beloning is ten hoogste gelijk aan de vastgestelde eigen bijdrage voor de inburgering. Uitgangspunt is dat de eigen bijdrage conform de Wet inburgering eerst wordt geïnd. Wanneer de eigen bijdrage nog niet volledig is betaald, wordt de beloning verrekend met de nog verschuldigde eigen bijdrage. De termijn van drie jaar start nadat de voorziening bij beschikking is vastgesteld. Voor analfabeten geldt een termijn van vijf jaar.

Paragraaf 6 Specifieke bepalingen Participatiewet en IOAW/IOAZ

Paragraaf 6.1 Tegenprestatie

Artikel 86. Inhoud van een tegenprestatie

Als tegenprestatie gelden onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, voor zover die werkzaamheden:

  • a.

    naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

  • b.

    niet zijn bedoeld als re-integratie-instrument;

  • c.

    worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en

d.geen arbeid verdringend karakter hebben, noch een financieel gewin tot doel hebben.

Artikel 87. Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan een belanghebbende een tegenprestatie opdragen.

  • 2.

    Het college stelt ter uitvoering van deze verordening beleidsregels vast waarin wordt aangegeven wanneer sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid draagt het college geen tegenprestatie op aan de belanghebbende die:

  • a.

    aantoonbaar vrijwilligerswerk verricht dat naar aard en omvang minimaal vergelijkbaar is met een tegenprestatie als bedoeld in deze verordening;

b.mantelzorg verricht voor zover het verrichten van die mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is;

  • c.

    een snel toegang tot de arbeidsmarkt heeft.

  • 4.

    Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

  • a.

    Het vermogen om een tegenprestatie te verrichten;

  • b.

    De persoonlijke situatie en individuele omstandigheden;

  • c.

    Het verrichten van mantelzorg of vrijwilligerswerk.

  • 5.

    Een belanghebbende dient zelf met een voorstel te komen voor een passende tegenprestatie, zodat de belanghebbende invloed heeft op de invulling van de tegenprestatie.

6.Indien een belanghebbende dit nalaat bepaalt het college zelf de inhoud van de tegenprestatie.

Artikel 88. Duur en omvang van een tegenprestatie

  • 1.

    De tegenprestatie wordt opgedragen voor de duur van 12 maanden.

  • 2.

    Na de periode als genoemd in het eerste lid wordt de duur verlengd met 12 maanden, nadat de consulent heeft beoordeeld of de omstandigheden en situatie van de belanghebbende verder

onveranderd zijn gebleven.

3.De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 8 uren per week.

Paragraaf 6.2 Studietoeslag

Artikel 89. De doelgroep

  • 1.

    De verzoeker dient op de datum van de aanvraag:

  • a.

    een persoon te zijn die behoort tot de doelgroep;

  • b.

    18 jaar of ouder te zijn en;

  • c.

    recht te hebben op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en;

  • d.

    het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet niet te overschrijden en;

  • e.

    niet in staat te zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie te hebben.

2.Het college beoordeelt of een persoon met voltijdse arbeid in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon. Indien het college hier onvoldoende zicht op heeft, kan zij advies inwinnen voor haar oordeel.

Artikel 90. Toekenning en verstrekking individuele studietoeslag

Een individuele studietoeslag wordt toegekend voor 12 maanden en in twaalf gelijke delen betaalbaar gesteld, voor zolang de betreffende persoon voldoet aan de voorwaarden voor de individuele studietoeslag zoals bepaald in de Participatiewet.

Artikel 91. Hoogte individuele studietoeslag

  • 1. De individuele studietoeslag is een vastgesteld bedrag per maand. Het bedrag staat in de tarievenlijst sociaal domein.

  • 2. Het bedrag genoemd in het eerste lid wordt jaarlijks geïndexeerd met 1,5%. Het bedrag wordt afgerond op hele euro's.

Paragraaf 6.3 Individuele inkomenstoeslag

Artikel 92. Doelgroep

Tot de doelgroep van deze regeling behoren personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen, geen in aanmerking te nemen vermogen en geen uitzicht op inkomensverbetering hebben, als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de Participatiewet, én ten tijde van aanvraag in de gemeente Meppel woonachtig zijn.

Artikel 93. Langdurig laag inkomen

Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 105% van de voor hem in zijn situatie toepasbare bijstandsnorm.

Artikel 94. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1. Voor de individuele inkomenstoeslag is een bedrag per kalenderjaar vastgesteld voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Het bedrag staat in de tarievenlijst sociaal domein.

  • 2. Het bedrag in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd met 1,5%. Het bedrag wordt afgerond op hele euro’s.

Paragraaf 6.3 Specifieke bepalingen FDMA

Artikel 95.

  • 1.

    Een aanvraag om een bijdrage kan in een kalenderjaar bij het College worden ingediend, tot en met 31 december van dat jaar.

  • 2.

    Uitbetaling van de bijdrage vindt per kalenderjaar ineens plaats. Afhankelijk van het aantal gezinsleden, wordt de geldende maximale vergoeding uitbetaald.

  • 3.

    Op een aanvraag wordt uiterlijk binnen acht weken beslist. Een besluit tot afwijzing wordt schriftelijk  aan de aanvrager bekend gemaakt.

Artikel 96.

Een bijdrage wordt toegekend als aan onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a.

    aanvrager is ingezetene van de gemeente Meppel.

  • b.

    het inkomen mag niet hoger zijn dan de van toepassing zijnde norm verhoogd met een percentage van 10.

c.het vermogen van alle gezinsleden tezamen mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 Participatiewet.

d.aangetoond kan worden dat men tenminste 3 maanden voorafgaande aan de aanvraag aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan de van toepassing zijnde norm verhoogd met een percentage van 10.

e.aanvrager dient aan de verplichting te voldoen om alle relevante informatie te verstrekken dienodig is om een beslissing op de aanvraag te nemen en tevens medewerking te verlenen aan onderzoeken om achteraf de rechtmatigheid van de verstrekking te kunnen vaststellen.

f.bewoners van woonzorgcentra of beschermde woonvormen komen voor een bijdrage in aanmerking mits voldaan wordt aan punt c. en d. en men een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd is. Aanvullende voorwaarde is dat de activiteit buiten het wooncentrum of beschermde woonvorm moet plaatsvinden en niet door het woonzorgcentrum of begeleide

woonvorm mag worden georganiseerd.

Artikel 97.

Geen beroep op een bijdrage uit het Fonds Deelname Maatschappelijke Activiteiten kan worden gedaan door degene die onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in de Wet Studiefinanciering zonder ten laste komende kinderen.

Artikel 98.

Een bijdrage uit het Fonds Deelname Maatschappelijke Activiteiten kan worden verstrekt aan:

  • a.

    alleenstaanden;

  • b.

    echtparen/samenwonenden;

  • c.

    ten laste komende kinderen tot 18 jaar.

Artikel 99.

1.Het college is bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot de aanvraagprocedure en de afhandeling van de aanvraag FDMA.

  • 2.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen

in deze verordening, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Paragraaf 6.4 Specifieke bepalingen voor afstemming/maatregelen van de participatiewet

Paragraaf 6.4.1 Niet of onvoldoende meewerken aan verplichtingen tot arbeidsinschakeling en tot tegenprestatie met uitzondering van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 18 lid 4 van de Participatiewet.

Artikel 100. Opleggen van een maatregel

1.Het college legt overeenkomstig deze verordening een maatregel op indien de belanghebbende naar het oordeel van het college:

a.een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet;

b.de uit de Participatiewet voortvloeiende verplichtingen, met uitzondering van artikel 17, eerstelid, niet of onvoldoende nakomt;

c.een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid, IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ;

d.een inkomen zou hebben kunnen verwerven uit of in verband met arbeid als bedoeld in artikel 20 IOAW/IOAZ.

2.Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 100a. Niet meewerken aan taaltoets

  • 1.

    Als een belanghebbende niet meewerkt aan het afleggen van de taaltoets als bedoeld in artikel 18b tweede lid van de Participatiewet, wordt een maatregel opgelegd van:

    • a.

      20 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;

    • b.

      40 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand als belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een maatregel is toegepast vanwege het niet meewerken aan het afleggen van een taaltoets opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging;

    • c.

      100 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand als belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit in de zin van artikel 8a, onderdeel b, van deze verordening, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging.

Artikel 101. Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a. eerste categorie;

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

b. tweede categorie;

  • 1e.

    het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet.

  • 2e.

    het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid,of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde envijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd

    in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.

  • 3e.

    het niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen, in verband met arbeidsinschakeling.

  • 4e.

    het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld inartikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet.

  • 5e.

    het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet.

  • 6e.

    geen uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij vijf uitzendbureaus.

c. derde categorie;

het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover ditniet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.

Artikel 102. Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a. eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. tweede categorie:

  • 1e.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • 2e.

    het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW/IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

  • 3e.

    het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld inartikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW/IOAZ niet te willen nakomen, watheeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor eenalleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW/IOAZ;

  • 4e.

    het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW/IOAZ;

  • 5e.

    geen uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij vijf uitzendbureaus;

c. derde categorie:

  • 1e.

    het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • 2e.

    het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden

    voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid,

    en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW/IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het

    geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

  • 3e.

    gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren.

Artikel 103. Hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    De maatregel, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 101 en 102, wordt vastgesteld op:

  • a.

    20% van de norm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    50% van de norm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100% van de norm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.

    Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 112, tweede lid.

  • 3.

    Indien binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel is opgelegdals genoemd in het eerste lid, belanghebbende zich nog tweemaal schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie, dan wordt door het college aan belanghebbende een maatregel opgelegd van honderd procent van de norm gedurende maximaal drie maanden. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 112, tweede lid.

Paragraaf 6.4.2 Niet of onvoldoende meewerken aan verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 18 lid 4 van de Participatiewet.

Artikel 104. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

1.Het college weigert de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende die arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard uit of in verband met deze arbeid inkomen als bedoeld in of op grond

van artikel 8 IOAW/IOAZ zou hebben kunnen verwerven indien:

a.aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zinvan artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;

b.de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aande voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzettingredelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

2.In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, weigert het college de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het bedrag van de uitkering te verlagen met 50% van het inkomen, bedoeld in de eerste zin van het eerste lid, indien het eindigen van de dienstbetrekking belanghebbende niet in

overwegende mate kan worden verweten.

Artikel 105. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

Het college weigert de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende met het verrichten van arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven als bedoeld in of op grond van artikel 8 IOAW/IOAZ indien de belanghebbende:

  • a.

    nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

  • b.

    door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

Artikel 106. Duur maatregel bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

1.Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewetniet of onvoldoende nakomt, bedraagt de maatregel honderd procent van de norm gedurende één maand.

2.Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde

lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de norm gedurende twee maanden.

Artikel 107. Beleidsregels inkeerregeling

Het college stelt beleidsregels vast waarin het de inkeerregeling, als bedoeld in artikel 18, elfde lid, van de participatiewet, nader invult. Op basis van deze beleidsregels heroverweegt het college de op grond van artikel 18, vijfde, zesde, zevende of achtste lid van de participatiewet opgelegde maatregel, indien belanghebbende het college daarom verzoekt.

Paragraaf 6.5 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 108. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1.Een maatregel wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag, tenzij het benadelingsbedrag niet kan worden vastgesteld.

2.De maatregel wordt vastgesteld op 20% van de norm gedurende één maand indien het benadelingsbedrag niet kan worden vastgesteld.

3.De maatregel wordt vastgesteld op 100% van de norm gedurende één maand indien sprake is van een benadelingsbedrag.

4.Indien het bedrag van de maatregel op grond van het derde lid hoger zou zijn dan het benadelingsbedrag, is het bedrag van de maatregel, in afwijking van het derde lid, gelijk aan hetbenadelingsbedrag doch niet lager dan 20% van de norm.

5.De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid en derde lid wordt met één maand verlengd, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de

voorziening in het bestaan betoont. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de participatiewet.

6.Onder tekortschietend besef voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in het eerste lid wordt

onder andere verstaan:

  • a.

    het niet alles in het werk stellen om een boedelscheiding tot stand te brengen;

  • b.

    het verkopen van het woon en/of bedrijfspand beneden de WOZ-waarde;

  • c.

    het te snel interen van vermogen op grond van de Participatiewet;

  • d.

    onderbedeling bij echtscheiding;

  • e.

    te late of geen aanvaarding van een voorliggende voorziening op grond van artikel 15 van de participatiewet;

  • f.

    het door eigen schuld verliezen van het recht op een uitkering;

  • g.

    het feitelijk niet kunnen beschikken over een voorliggende voorziening op grond van artikel 15 van de Participatiewet omdat een bestuurlijke boete daarmee is verrekend zonder rekening te houden met de beslagvrije voet vanwege recidive;

h.bij nadere overeenkomst geen aanspraak maken op de door de rechter toegekende alimentatie;

i.het niet hebben van een op grond van de Zorgverzekeringswet verplichte basisverzekering.

Artikel 109. Zeer ernstige misdragingen

1.Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet en/of de IOAW/IOAZ als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de

Participatiewet en artikel 37 lid 1 onder g van de IOAW/IOAZ, wordt een maatregel opgelegd van 50% van de norm gedurende één maand.

2.De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de Participatiewet.

3.Onder zeer ernstige misdragingen als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt onder andere verstaan:

  • a.

    extreem verbaal geweld;

  • b.

    discriminatie;

  • c.

    ernstige intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • d.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • e.

    mensgericht fysiek geweld;

  • f.

    overige/combinatie van agressievormen.

Artikel 110. Niet nakomen van overige verplichtingen

1.Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van deParticipatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een maatregel opgelegd. De maatregel wordt vastgesteld op:

a.20% van de norm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen vanverplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;

b.20% van de norm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen vanverplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

c.40% van de norm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen vanverplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

d.100% van de norm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen vanverplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

2.Als een belanghebbende een door het college opgelegde budgetteringsplicht als bedoeld in artikel 57,onderdeel a, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een maatregel opgelegd van

20% van de norm gedurende één maand.

3.De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmee een

maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de Participatiewet.

4.Indien binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel is opgelegdals genoemd in het eerste lid, belanghebbende zich nog tweemaal schuldig maakt aan een eenzelfdeverwijtbare gedraging, dan wordt door het college aan belanghebbende een maatregel opgelegd vanhonderd procent van de norm gedurende maximaal drie maanden. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Paragraaf 6.6. Het besluit tot het opleggen van een maatregel

Artikel 111. Horen van belanghebbende

1.Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

  • a.

    de vereiste spoed zich daartegen verzet;

  • b.

    belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengenen zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

c.het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid, of

d.belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 112. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel als:

  • a.

    elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of

  • b.

    de gedraging meer dan één jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden.

2.Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

3.Als het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 113. Ingangsdatum en tijdvak van een maatregel

1.De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum

waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende norm, tenzij de verordening anders bepaalt.

2.Een maatregel kan met terugwerkende kracht worden opgelegd over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden als een maatregel overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de bijstand en/of uitkering is beëindigd

of ingetrokken.

Artikel 114. Berekeningsgrondslag

  • 1.

    Een maatregel wordt toegepast op de norm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel worden toegepast op de bijzondere bijstand als aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet.

Artikel 115. Samenloop van gedragingen

1.Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste maatregel is gesteld.

2.Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij

dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

3.Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van deParticipatiewet genoemde verplichting, wordt geen maatregel opgelegd, voor zover voor die schending

een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

4.Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordeningof artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd,

wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 116. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Als het college de uitkering op grond van artikel 20 van de IOAW/IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

Artikel 117. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de maatregel;

  • b.

    de duur van de maatregel;

  • c.

    het bedrag of percentage waarmee de bijstand of uitkering wordt verlaagd of geweigerd; en

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardmaatregel.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Artikel 118. Betrekken van ingezetenen bij het beleid van de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de Participatiewet

1.Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning

(Jeugdwet, Wmo 2015 en Participatiewet), overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

2.Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van

ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

3.Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

4.Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 119. Innovatie

1.Het college kan, als experiment in het kader van het onderzoeken en toepassen van mogelijkheden om de participatie te bevorderen, afwijken van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    De duur van een experiment als bedoeld in het eerste lid is ten hoogste drie jaar.

  • 3.

    Indien het experiment noodzaakt tot bijstelling van deze verordening kan de periode zoals genoemd in het tweede lid worden verlengd tot aan het moment van inwerkingtreding van de bijstelling.

Artikel 120. Beleidsregels

1.Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 121. Hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen

in deze verordening afwijken indien strikte toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegendeaard, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.

3.De hardheidsclausule is niet van toepassing op de Wmo 2015. Omdat de Wmo 2015 niet uitgaat van verzekerde rechten of compensatieplicht, maar van maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Dat vertaalt zich in een zorgvuldig proces van onderzoek

en beoordeling van de mogelijkheden van de inwoner. Een hardheidsclausule is daarom overbodig. Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 122. Overgangsbepaling

1. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening/maatregel verstrekt op grond van de Verordening Sociaal Domein gemeente Meppel, zoals deze gold voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening najaar 2019, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

2. Aanvragen die bij het college zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog niet is beslist worden afgehandeld krachtens de Verordening Sociaal Domein gemeente Meppel.

Artikel 123. Intrekking van de oude verordeningen

[vervallen]

Artikel 124. Inwerkingtreding

1.Deze verordening treedt, met terugwerkende kracht, in werking op 1 januari 2018.

Artikel 125.Citeertitel

1.Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening sociaal domein gemeente Meppel

Bijlage 1 Tarieventabel Verordening Sociaal Domein Gemeente Meppel 2023

Bijlage 1 Tarievenlijst sociaal domein 2023

 
 
 

 
 
 

TARIEVEN NATURA Wmo ondersteuning

tarief 2023

per

opmerkingen

huishoudelijke ondersteuning indicatie volgens HHM Normenkader zonder basis of plus

€ 33,43

uur

 

begeleiding licht

€ 54,06

uur

 

begeleiding midden

€ 63,71

uur

 

begeleiding zwaar

€ 82,36

uur

 

dagbesteding licht

€ 36,31

dagdeel

 

dagbesteding midden

€ 43,39

dagdeel

 

dagbesteding zwaar

€ 55,19

dagdeel

 

respijtzorg

€ 221,32

dag

 

vervoer per dag

€ 12,50

dag

 

rolstoelvervoer per dag

€ 18,50

dag

 

 
 
 

TARIEVEN PGB Wmo art. 10 lid 6 onder b verordening

 
 
 

Omschrijving

tarief 2023

per

 

PGB Wmo ondersteuning door een particuliere, niet professionele hulp

€ 16,72

uur

Voor de Wmo voor de ondersteuning, de individuele begeleiding, de dagbesteding en de respijtzorg worden berekend op basis van 75% van het ZIN tarief voor professionals en op 50% van het ZIN tarief voor niet professionele hulp.

PGB Wmo ondersteuning door een professionele hulp

€ 25,07

uur

 

PGB Wmo individuele begeleiding door een niet daartoe opgeleid persoon die mantelzorger is of afkomstig is uit het sociaal netwerk

€ 27,03

uur

 

PGB Wmo individuele begeleiding licht en PV door een daartoe opgeleid persoon

€ 40,55

uur

 

PGB Wmo individuele begeleiding midden door een daartoe opgeleid persoon

€ 47,78

uur

 

PGB Wmo individuele begeleiding zwaar door een daartoe opgeleid persoon

€ 61,77

uur

 

PGB Wmo Begeleiding groep of dagbesteding licht

€ 27,23

dagdeel

 

PGB Wmo Begeleiding groep of dagbesteding midden

€ 32,54

dagdeel

 

PGB Wmo Begeleiding groep of dagbesteding zwaar

€ 41,39

dagdeel

 

PGB Wmo Respijtzorg / kortdurend verblijf

€ 165,99

24 uur

 

PGB Wmo Vervoer

€ 12,50

dag

 

PGB Wmo vervoer rolstoel

€ 18,50

dag

 

 
 
 

 
 
 

TARIEVEN PGB Jeugd art. 10 lid 6 onder a verordening

 
 
 

Omschrijving

tarief 2023

Per

Wordt op dezelfde manier bepaald als bij zorg in natura

begeleiding inclusief persoonlijke verzorging en vervoer zwaar door naasten of niet professionele jeugdhulpaanbieders

€ 22,27

uur

 

Begeleiding licht, interventieniveau 4

€ 51,60

uur

 

begeleiding inclusief persoonlijke verzorging en vervoer zwaar door naasten of niet professionele jeugdhulpaanbieders

€ 30,63

uur

 

Begeleiding midden, interventieniveau 5

€ 61,20

uur

 

Begeleiding zwaar, interventieniveau 6

€ 65,40

uur

 

Dagbesteding basis, interventieniveau 7

€ 60,00

dagdeel

 

Dagbesteding intensief, interventieniveau 7

€ 79,20

dagdeel

 

Hulp uit sociaal netwerk (Hus-regeling) tegemoetkoming maximaal

€ 141,00

per maand

 

Wonen met begeleiding, interventieniveau 8

€ 154,60

24 uur

 

Gezinshuis, interventieniveau 8

€ 167,24

24 uur

 

Begeleid kamer wonen, interventieniveau 8

€ 83,98

24 uur

 

GGZ basis, interventieniveau 4

€ 91,80

uur

 

GGZ specialistisch, Interventieniveau 5

€ 101,40

24 uur

 

Vaktherapie, interventieniveau 4

€ 70,80

uur

 

 
 
 

 
 
 

Individuele taxikosten Wmo met Wmo-taxipas / Rolstoeltaxikosten Wmo

 
 
 

Instaptarief per rit

€ 1,08

 
 

Eigen bijdrage per rit

€ 0,188

per km

 

Medereiziger (niet begeleider om medische redenen, geen gezinslid) tarief

€ 0,50

per km

 

 
 
 

 
 
 

Vervoer algemene voorziening MUG

 
 
 
  • niet Wmo-pashouders (kaartje is 2 uur geldig)

€ 1,61

per rit

 
  • Wmo-pashouders (kaartje is 2 uur geldig)

€ 1,07

per rit

 

 
 
 

 
 
 

Waardering mantelzorgers art. 2.1.6. Wmo2015 jo. art 75 Verordening

€ 50,00

Eenmalig

 

 
 
 

 
 
 

Hoogte individuele inkomenstoeslag art 36 PW jo art 94 lid 1 Verordening voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden

€ 444,00

per kalenderjaar

 

 
 
 

 
 
 

Hoogte individuele studietoeslag art 36b PW

 
 
 

Een individuele studietoeslag bedraagt

 

per maand

 

21-jarigen en ouder

€ 328,59

per maand

 

20-jarigen

€ 262,87

per maand

 

19-jarigen

€ 197,15

per maand

 

18-jarigen

€ 164,30

per maand

 

17-jarigen

€ 129,79

per maand

 

16-jarigen

€ 113,36

per maand

 

15-jarigen

€ 98,58

per maand

 

 
 
 

 
 
 

Premie voor een participatieplaats 10a lid 6 PW jo 39 lid 3 Verordening

€ 520,00

per 6 maanden

Het tarief wordt in deze tabel bepaald

 
 
 

 
 
 

Hoogte bijdrage uit het Fonds Deelname Maatschappelijke activiteiten

 
 
 

Voor een alleenstaande (art. 47 lid 1 onder a Verordening)

€ 150,00

per kalenderjaar

 

Voor echtparen/samenwonenden (art. 47 lid 1 onder b Verordening)

€ 300,00

per kalenderjaar

 

Voor een ten laste komend kind jonger dan 18 jaar (art. 47 lid 1 onder c Verordening)

€ 100,00

per kalenderjaar

 

 
 
 

 
 
 

Financiële draagkracht leerlingenvervoer art. 71 Verordening

 
 
 

De hoogte van het bedrag als bedoeld in het artikel financiële draagkracht van het leerlingenvervoer wordt berekend per gezin en is afhankelijk van de hoogte van het inkomensgegevens van de ouders.

 
 

De inkomensgrenzen zijn aangepast conform de door de VNG gehanteerde bedragen leerlingenvervoer.

Individuele taxikosten Wmo

Individuele taxikosten worden voor maximaal 2000 km en gemiddeld

100 ritten per jaar (2 keer per week) toegekend en bedragen  € 3.776,- per jaar.

Rolstoeltaxikosten Wmo

Rolstoeltaxikosten worden voor maximaal 2000 km en gemiddeld

100 ritten per jaar (2 keer per week) toegekend en bedragen € 4.696,- per jaar.

Om in aanmerking te komen voor een vergoeding voor de rolstoeltaxi

dient de rolstoel niet verlaten te kunnen worden en dient het vervoer

dus zittend in de rolstoel te geschieden.

Vrij te besteden pgb bedrag Wmo

Bij een eenmalige pgb o.g.v. de Wmo is een vrij te besteden bedrag van € 250,- per jaar

Bij een periodieke pgb o.g.v. de Wmo is een vrij te besteden bedrag

per kalenderjaar, per periodiek budget van € 250,-

Eigen bijdrage (abonnementstarief)  Wmo

Voor mensen met een inkomensgrens tot 120% van het voor hun

geldende bijstandsniveau € 0,-

Huishoudelijke Hulp Toelage

De huishoudelijke hulp toelage bedraagt  € 10,- per uur

Aanschaf aangepaste auto

Bij de aanschaf van een auto wordt als uitgangspunt genomen, dat er

een nieuwe of een gebruikte auto wordt gekocht, welke niet ouder is dan

drie jaar. Een auto wordt geacht minimaal tien jaar mee te gaan. In deze

gevallen betreft het een eenmalige tegemoetkoming in de aanschaf kosten.

Nieuwe auto: 10 x (4.696 – 3.776) = € 9.200,- eenmalig

Auto 1 jaar oud: 9 x (4.696 – 3.776) = € 8.280,- eenmalig

Auto 2 jaar oud: 8 x (4.696 – 3.776) = € 7.360,- eenmalig

Auto 3 jaar oud: 7 x (4.696 – 3.776) = € 6.440,- eenmalig

Waardering mantelzorgers

Mantelzorgers hebben per kalenderjaar de keuze tussen:

een pakket of activiteit ter waarde van € 50,-  

Meppelbonnen ter waarde van € 50,-  

In individuele gevallen kan een bedrag uitgekeerd worden van  € 50,-

Tegemoetkoming meerkosten

De tegemoetkoming is maximaal voor de vier categorieën samen

per persoon per jaar. € 2.000,-

Hoogte individuele inkomenstoeslag

De individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar voor

alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden € 425,00-,

Hoogte individuele studietoeslag

Een individuele studietoeslag bedraagt € 107,- per maand.

Premie voor een participatieplaats

De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet

bedraagt per 6 maanden, als voldoende is meegewerkt aan het

vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. € 520,-

Hoogte bijdrage uit het Fonds Deelname Maatschappelijke activiteiten

Voor een alleenstaande per kalenderjaar € 150,-

Voor echtparen/samenwonenden per kalenderjaar € 300,-

Voor een ten laste komend kind jonger dan 18 jaar per kalenderjaar € 100,-

Financiële draagkracht leerlingenvervoer

De hoogte van het bedrag als bedoeld in het artikel financiële draagkracht van het leerlingenvervoer worden berekend per gezin en zijn afhankelijk van de hoogte van het inkomensgegevens van de ouders. Hieronder de bedragen leerlingenvervoer 2019-2020.

Inkomen in euro’s

Eigen bijdragen in euro’s

0 - 35.500

Nihil

35.500 - 42.000

145

42.000 - 48.500

615

48.500 - 55.000

1.150

55.000 - 62.500

1.680

62.500 - 69.000

2.210

69.000 en verder

Voor elke extra € 5.000: € 545 erbij

 

De inkomensgrenzen worden aangepast conform de door de VNG gehanteerde bedragen leerlingenvervoer.

Aldus vastgesteld in de openbare

raadsvergadering van

de griffier, de voorzitter,