Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 27 september 2016, nr. 819B76F1, tot openstelling van de regeling Samenwerking voor innovaties uit de Verordening subsidies POP3 2014–2020 Provincie Utrecht (Openstellingsbesluit POP3 samenwerking voor innovaties provincie Utrecht 2016)

Geldend van 01-08-2017 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2016

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 27 september 2016, nr. 819B76F1, tot openstelling van de regeling Samenwerking voor innovaties uit de Verordening subsidies POP3 2014–2020 Provincie Utrecht (Openstellingsbesluit POP3 samenwerking voor innovaties provincie Utrecht 2016)

Gedeputeerde staten van Utrecht;

Gelet op artikel 1.3 en paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3 2014–2020 Provincie Utrecht;

Overwegende:

  • dat voor het ontwikkelen en beproeven van innovaties in de landbouw projectmatige samenwerkingsverbanden meerwaarde kunnen bieden;

  • dat onder een innovatie hier verstaan wordt, een idee met succes in de praktijk brengen, waarbij het gaat om een nieuw of significant verbeterd product, dienst, methode of procedé;

  • dat in de afgelopen jaren veel kennis is ontwikkeld over de effecten van landbouw op het milieu, de gevolgen van klimaatverandering en het nut van verstandig omgaan met grondstoffen, maar dat er nieuwe kennis ontwikkeld moet worden;

  • dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen in het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) en het provinciaal meerjarenprogramma voor het landelijk gebied, Agenda Vitaal Platteland (AVP) te behalen, waaronder het behoud en het versterken van een economisch rendabele bedrijfsvoering, het versterken van de duurzaamheid en een aantrekkelijke leefomgeving;

  • dat de te ontwikkelen en praktijk rijp maken van kennis gericht is op de volgende doelen:

    • Beperken van bodemdaling in veenweidegebieden;

    • Verminderen van emissie nutriënten;

    • Verminderen van emissie gewasbeschermingsmiddelen;

    • Verminderen of voorkomen van zoetwatertekorten;

    • Klimaatadaptatie;

    • Klimaatmitigatie/energieneutrale melkveehouderij.

Besluiten:

  • I.

    Open te stellen: De regeling samenwerking voor innovaties 2016 provincie Utrecht als bedoeld in paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3 2014–2020 Provincie Utrecht – verder te noemen de Verordening subsidies POP3 – voor de periode van 3 oktober 2016 tot en met 4 november 2016.

  • II.

    Het subsidieplafond voor de openstellingsperiode vast te stellen op € 410.000 uit het Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en € 410.000 uit Agenda Vitaal Platteland (AVP).

  • III.

    De volgende regels vast te stellen:

Artikel 1 Subsidiabele activiteiten

  • 1. In afwijking van artikel 2.7.1 van de Verordening subsidies POP3 wordt alleen subsidie verstrekt voor de uitvoering van een innovatieproject mits de activiteiten gericht zijn op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde activiteiten hebben betrekking op ten minste één van de volgende thema’s:

    • a.

      Verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie voor zover die geen negatieve effecten hebben op het milieu;

    • b.

      Een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • c.

      Klimaatadaptatie;

    • d.

      Klimaatmitigatie.

Artikel 2 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking op artikel 2.8.6 van de Verordening subsidies POP3 kan subsidie worden verstrekt voor:

    • a.

      coördinatie kosten voor het samenwerkingsverband;

    • b.

      de kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

    • c.

      de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • d.

      de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • e.

      de kosten van tweedehands zaken tot maximaal de marktwaarde;

    • f.

      de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • g.

      de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • h.

      kosten van haalbaarheidsstudies;

    • i.

      kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk;

    • j.

      de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • 2. De in het eerste lid onder a, b, f, g, h, i en j bedoelde kosten zijn subsidiabel als personeelskosten, kosten derden en als bijdrage in natura van eigen arbeid en voor vrijwilligers;

  • 3. de in het eerste lid onder c bedoelde kosten voor  onroerende zaken en in het eerste lid onder d bedoelde kosten van nieuwe machines en installaties zijn subsidiabel als afschrijvingskosten zoals bedoeld in artikel 69 lid 2 van Verordening (EU) Nr.1303/2013.

Artikel 3 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op het eerste lid van artikel 2.7.7 van de Verordening subsidies POP3 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • b.

    niet verrekenbare of niet compensabele BTW.

Artikel 4 Hoogte subsidie

  • 1. In afwijking van artikel 2.7.8 van de Verordening subsidies POP3 bedraagt de hoogte van subsidie:

    • a.

      70% van subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2, eerste lid onderdeel a en b, voor zover het kosten voor samenwerking en kennisverspreiding betreft;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2, onderdeel c tot en met j, voor zover het kosten van niet-productieve investeringen betreft;

    • c.

      40% van de subsidiabele kosten als bedoeld artikel 2, onderdeel c tot en met j, voor zover het kosten van productieve investeringen betreft.

  • 2. De subsidie dient op het moment van de subsidieverlening per project minimaal € 50.000,– te bedragen en indien meer dan € 200.000,– wordt aangevraagd, bedraagt de subsidie maximaal € 200.000,–.

Artikel 5 Selectiecriteria

  • 1. Voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1:15 en artikel 2.7.9 van de Verordening subsidies POP3 worden de volgende criteria toegepast voor de onder artikel 1 bedoelde activiteiten:

    • a.

      Mate van effectiviteit, hetgeen blijkt uit het potentiele effect aan één of meer thema’s zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 waarbij in samenhang de volgende aspecten worden bezien:

      • i.

        meerwaarde van de beoogde innovatie voor de gestelde doelen binnen de thema’s;

      • ii.

        voorbeeldwerking van het innovatieproject in breder verband;

      • iii.

        mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid of uitrol.

    • b.

      Mate van innovativiteit, hetgeen blijkt uit de meerwaarde die de beoogde innovatie heeft op basis van de volgende aspecten:

      • i.

        technisch of sociaal grensverleggend karakter van de beoogde innovatie;

      • ii.

        transitie karakter van de innovatie;

      • iii.

        toepassingsgerichtheid van de innovatie vanuit bestaande kennis, prototypen, modellen;

      • iv.

        vernieuwde karakter van het samenwerkingsverband naar samenstelling.

    • c.

      Mate van kosteneffectiviteit, hetgeen blijkt uit de mate waarin de resultaten van het innovatieproject op een kostenefficiënte wijze worden behaald waarbij in samenhang de volgende aspecten worden bezien:

      • i.

        de verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties);

      • ii.

        relevantie van de voorziene kosten voor het realiseren van de beoogde innovatie;

      • iii.

        mate van efficiënt gebruik van (bestaande) kennis en arbeid.

    • d.

      Mate van haalbaarheid, hetgeen blijkt uit de slagingskans van de innovatie waarbij in samenhang de volgende aspecten worden bezien:

      • i.

        kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie;

      • ii.

        blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt;

      • iii.

        blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel;

      • iv.

        kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau.

  • 2. Het bepalen van de scores van de in het eerste lid onder a tot en met d bedoelde selectiecriteria vindt als volgt plaats:

    • 1 punt wordt toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien gering is;

    • 2 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien voldoende is;

    • 3 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien goed is;

    • 4 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien zeer goed is.

  • 3. De weging van de in het eerste lid onder a tot en met d bedoelde selectiecriteria vindt als volgt plaats:

    • De punten voor a worden vermenigvuldigd met factor 2;

    • De punten voor b worden vermenigvuldigd met factor 3;

    • De punten voor c worden vermenigvuldigd met factor 2;

    • De punten voor d worden vermenigvuldigd met factor 2.

  • 4. Het maximum aantal punten is 36.

  • 5. Indien een aanvraag minder dan 20 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd.

  • 6. Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd.

  • 7. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 8. Indien de aanvragen als bedoeld in het vijfde lid een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 9. Indien de aanvragen als bedoeld in het zesde lid een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

  • 10. Indien de aanvragen als bedoeld in het zevende lid een gelijk aantal punten hebben behaald op alle criteria bedoeld in het eerste lid, wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting.

Artikel 6 Bevoorschotting

Artikel 7 Publicatie en inwerkingtreding

Dit besluit wordt geplaatst in het Provinciaal Blad en treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 8 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit POP3 samenwerking voor innovaties provincie Utrecht 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 27 september 2016.

Gedeputeerde staten van Utrecht

Voorzitter

Secretaris

Toelichting

Inleiding

Uit de sterkte- en zwakteanalyse van het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) blijkt dat de Nederlandse agrosector – het geheel van toelevering, verwerking en distributie van agrarische goederen – zich heeft ontwikkeld tot een speler van wereldformaat, getuige de sterke exportpositie. Deze exportpositie kon mede ontstaan door sterk geïntegreerde agrarische ketens, een goed samenspel tussen onderwijs, onderzoek en voorlichting én een intensieve productiewijze. De keerzijde is dat dit gepaard gaat met een verlies aan biodiversiteit, een toenemende druk op het milieu en een groeiende schaarste aan natuurlijke hulpbronnen. De grootschalige en intensieve productiewijze van de Nederlandse landbouw leidt tot ongewenste externe effecten op milieu, landschap en samenleving. Sinds de jaren negentig is weliswaar duidelijk sprake van een verlaging van de milieudruk. Toch zal het halen van verschillende milieudoelstellingen de komende jaren nog vragen om vele inspanningen.

De strategie van POP3 richt zich daarom op een realistische, ambitieuze groene groeistrategie. Deze strategie combineert het streven naar economische groei en versterking van de concurrentiepositie met het verbeteren van het milieu. Kennisoverdracht en innovatie zijn hierbij essentieel en tevens een prioriteit vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie, waar het POP3 onderdeel van uit maakt.

De regeling1 voor de POP3 maatregel ‘Samenwerking voor innovaties’ draagt hier aan bij. Deze maatregel richt zich op de uitvoering van een projectmatig samenwerkingsverband gericht op het uitvoeren van een innovatieproject of projecten.

Met een innovatie wordt een proces bedoeld waarbij een idee met succes in de praktijk wordt gebracht. Het kan daarbij gaan om de toepassing van een nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé.

Het provinciaal meerjarenprogramma voor het landelijk gebied, Agenda Vitaal Platteland (AVP)2 en POP3 sluiten goed op elkaar aan. De landbouw is één van de sectoren waar AVP zich op richt. Het strategische doel voor de landbouw binnen AVP is het behoud en het versterken van een economisch rendabele bedrijfsvoering, schaalvergroting afgestemd op de kwaliteit van het landschap, het versterken van de duurzaamheid en een aantrekkelijke leefomgeving en het versterken van de relatie tussen platteland en stad. Deze doelstellingen komen voort uit onze Landbouwvisie3.

We willen de milieubelasting vanuit de landbouw verminderen en werken aan een duurzaam bodem- en watersysteem. Samenwerking kan hierbij een rol spelen om praktijkkennis te verbinden met wetenschappelijke kennis en die toe te passen in innovaties.

Voor deze openstelling beperken we ons daarom tot de volgende vier thema’s, een selectie uit Artikel 2.7.1 van de Verordening subsidies POP3:

  • a.

    Verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • b.

    Een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • c.

    Klimaatadaptatie;

  • d.

    Klimaatmitigatie.

Ad a)

Bij het creëren van een hoge meerwaarde kan het gaan om nieuwe concepten in het kader van multifunctionele landbouw en stadslandbouw of bijvoorbeeld de ontwikkeling van nieuwe teelten. Ook verstaan we hieronder het versterken van de (functionele) biodiversiteit van grondgebonden bedrijven. Bijvoorbeeld door het opzetten van nieuwe ketens waarbij aandacht voor biodiversiteit en omgeving doorberekend wordt in de prijs van het eindproduct. Of door biodiversiteit als uitgangspunt te nemen voor een meer robuuste en veerkrachtiger bedrijfssysteem.

Ad b)

De bodem is essentieel om op de langere termijn vruchtbaarheid te garanderen en speelt ook een rol bij het vasthouden van water en bij de emissies van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen richting oppervlakte- en grondwater. Het sluiten van de kringloop op bedrijfsniveau is essentieel. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan efficiëntere beweiding of bemesting die leidt tot het verminderen van de mineralenbelasting op het oppervlaktewater. Het sluiten van de kringloop leidt tot productie met minder verliezen die het milieu belasten. Dit leidt tot vermindering van emissies van ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen en voor de specifieke situatie in de veenweiden met bodemdaling een vermindering van de veenmineralisatie.

Ad c) en Ad d)

Klimaatadaptatie moet leiden tot vormen van landgebruik die inspelen op de klimaatverandering en bijdragen aan het voorkomen van zoetwatertekorten. Hierbij kan gedacht worden aan de teelten van nieuwe gewassen en extensievere vormen van landgebruik, die ook bijdragen aan de kwaliteit van natuur en landschap.

Bij klimaatmitigatie gaat het om activiteiten die gericht zijn op het verminderen van de oorzaak van klimaatverandering. Mogelijke activiteiten zijn vermindering van de uitstoot van broeikasgassen door een zuiniger energiegebruik, reductie van het gebruik van fossiele energie door omschakeling op hernieuwbare energie en door productie van hernieuwbare energie. Maar ook verbeterde vormen van duurzaam bodembeheer kan bij dragen aan vermindering van broeikasgassen zoals CO2 en lachgas.

Een belangrijk gebied waar deze problematiek speelt zijn de veenweidengebieden met hun oude en unieke cultuurlandschappen. De grondgebonden landbouw is een belangrijke drager van dit cultuurlandschap, maar tegelijkertijd een oorzaak van (ongelijkmatig verlopende) bodemdaling. Om het veengebied op de lange termijn een rendabel perspectief te bieden is een duurzaam ontwikkelingsperspectief voor de landbouw en overige grondgebruikers nodig. Zo dalen in veengebieden de bodems van de landbouwgebieden door het lagere peil sneller dan de naastliggende natuurgebieden, waardoor die laatste relatief steeds hoger komen te liggen. Als gevolg van bodemdaling zal bij ongewijzigd beleid het in stand houden van de natuurwaarden steeds moeilijker en dus duurder worden. De bodem speelt ook een rol bij het vasthouden van water. Dat is tevens van belang om oxidatie van het veen te verminderen.

Toelichting op paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3

Met deze openstelling worden, naast de hoogte van het subsidieplafond en de periode van indiening aanvullende vereisten gesteld ten opzichte van hoofdstuk 1 en paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3. De aanvullende regels staan in de artikelen 1 tot en met 6 (zie artikelsgewijze toelichting) van dit openstellingsbesluit.

Een aantal relevante bepalingen van deze regeling staan in hoofdstuk 1 en paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3:

Artikel 2.7.2. Samenwerkingsverband

Het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.7.1, eerste lid, bestaat tenminste uit twee partijen die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling van de projectvraag en bevat tenminste één landbouwer of een organisatie die hun vertegenwoordigt.

Artikel 2.7.3. Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers van het samenwerkingsverband of de initiatiefnemer van het samenwerkingsverband in wording. Hiervoor zijn tevens de bepalingen in artikel 1.6 van de Verordening subsidies POP3 van toepassing.

Artikel 2.7.4 Aanvraag

De aanvraag bestaat uit:

  • a.

    een begroting van de kosten van de activiteit;

  • b.

    een toelichting op de begroting;

  • c.

    een financieringsplan van de kosten van de activiteit;

  • d.

    een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

  • e.

    een overzicht van inkomsten die met de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden;

  • f.

    een projectplan waarin tenminste is opgenomen:

    • 1° de doelstellingen van het project;

    • 2° een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

    • 3° de wijze van uitvoering van het project;

    • 4° de wijze waarop de resultaten van het project worden getoetst;

    • 5° de verwachte realisatietermijn van het project;

    • 6° de verwachte resultaten van het project.

  • g.

    een beschrijving van het te ontwikkelen, te testen, aan te passen of uit te voeren innovatieve project;

  • h.

    een beschrijving van de verwachte resultaten en van de bijdrage aan de doelstelling om de productiviteit en het duurzame beheer van hulpbronnen te verbeteren;

  • i.

    een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding van de resultaten met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

  • j.

    Een beschrijving van de interne procedures van het samenwerkingsverband waarmee transparante werking en besluitvorming gegarandeerd wordt en waarmee belangenconflicten worden voorkomen.

Artikel 2.7.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geheel of gedeeltelijk geweigerd in de volgende gevallen:

  • a.

    voor dezelfde activiteit reeds subsidie is aangevraagd in dezelfde openstellingsperiode;

  • b.

    voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie is verstrekt tot het op grond van Europese verordeningen toegestane maximale subsidiepercentage of -bedrag;

  • c.

    de activiteit niet overwegend plaatsvindt in provincie Utrecht tenzij de activiteit of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komt of komen aan ingezetenen van provincie Utrecht, of de activiteit of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Utrecht dient of dienen;

  • d.

    met de uitvoering van de activiteit, niet zijnde de uitvoering van voorbereidingshandelingen voor de uitvoering van de activiteit, is gestart voordat de aanvraag om subsidie is ingediend;

  • e.

    een aanvraag minder scoort dan het minimum aantal punten als bedoeld in artikel 4 het derde lid van dit openstellingsbesluit;

  • f.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, lid 14, van Verordening (EU) 702/2014;

  • g.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • h.

    indien er voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds op grond van hoofdstuk 3 (LEADER) van de Verordening subsidies POP3 is verstrekt;

  • i.

    voor kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten.

Artikel 2.1.10 Verplichting aanvrager

De subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken en te verspreiden via de geëigende netwerken.

Artikelsgewijze toelichting van het openstellingsbesluit

Artikel 1 Subsidiabele activiteiten

In de inleiding zijn de 4 thema’s toegelicht die in het kader van deze openstelling relevant zijn. Het soort activiteit is bij deze openstelling beperkt tot de uitvoering van een innovatie. Er wordt dus geen subsidie verstrekt voor het oprichten van een samenwerkingsverband en het opstellen van een projectplan. De regeling is bedoeld om innovaties te realiseren van bepaalde producten, diensten, methodes of procedés. De activiteiten moeten wel betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten. Met voortbrenging van landbouwproducten zijn ook de kapitaalgoederen (o.a. landbouwgrond, machines en installaties) van een landbouwbedrijf inbegrepen.

Artikel 2 Subsidiabele kosten

In het artikel staan alle subsidiabele kostensoorten die in een begroting opgenomen dienen te worden. Het gaat deels om verschillende vormen van arbeidskosten die zowel door middel van inhuur als via inzet van eigen personeel ingevuld kunnen worden. Deels gaat het om materiaal en investeringen die noodzakelijk zijn in het kader van de activiteiten.

Artikel 3 Niet subsidiabele kosten

De kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken zijn niet subsidiabel. Ook niet verrekenbare of niet compensabele BTW valt buiten de subsidiabele kosten.

Artikel 4 Hoogte van de subsidie

Naast de beperking, uitgedrukt in verschillende percentages van de subsidiabele kosten wordt bij deze openstelling een minimum en een maximum subsidiebedrag bepaald. Het minimumbedrag is € 50.000,– aan subsidiabele kosten. Dit kan betekenen dat een subsidieaanvraag voor een bedrag van € 50.000 toch kan worden geweigerd als na de beoordeling een deel van de kosten niet subsidiabel blijken te zijn. Het maximum bedrag is € 200.000.

Artikel 5 Selectie van projecten

Voor het bepalen van de rangorde van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd. Het project met het meest aantal punten krijgt de hoogste ranking. Toetsing vindt plaats door een onafhankelijk toetsingscommissie die Gedeputeerde Staten adviseert. Er worden maximaal 4 punten toegekend pr criterium. Aan elk selectiecriterium is een wegingsfactor toegekend. Innovativiteit krijgt een hogere wegingsfactor (3) in vergelijking met de andere drie criteria, die wegingsfactor 2 hebben. Het criterium, mate van innovativiteit, willen we het meest onderscheidend laten zijn aangezien de maatregel er vooral op gericht is een product, dienst, methode of procedé te ontwikkelen, daar waar het bij andere maatregelen voor gaat om het uitrollen of toepassen van reeds beproefde kennis of maatregelen. In totaal zijn maximaal 36 punten te behalen. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de toetsingscommissie aan het project toekent. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (55% van 36 punten = minimaal 20 punten). Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te kunnen selecteren.

  • a.

    De mate van de effectiviteit van de innovatie is een beoordeling op de toegevoegde waarde van een verbeterd product, dienst, methode of procedé voor het benaderen van de thematiek (a t/m d) binnen deze openstelling. Dit wordt bepaald op basis van de volgende aspecten:

    • i.

      Meerwaarde van de beoogde innovatie voor de gestelde doelen binnen de thema’s;

      Hieronder wordt bedoeld het (potentiële) effect van een geslaagde innovatie (nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé) op de thema’s. Het gaat dan vooral om het meetbare effect in technische zin in termen van bijvoorbeeld minder nutriënten uitspoeling, uitstoot van broeikasgassen of minder bodemdaling.

    • ii.

      Voorbeeldwerking van het innovatieproject in breder verband;

      Bij samenwerkingsprojecten gaat het niet alleen om het (potentiele)effect van de innovatie zelf maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces op regionaal, nationaal of eventueel mondiaal niveau. Naast de reikwijdte van dergelijke verbanden wordt ook het ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen positief beoordeeld.

    • iii.

      De mate waarin de innovatie breed toepasbaar is;

      Onder brede toepasbaarheid wordt verstaan dat er een goede motivatie beschikbaar is wie potentieel de innovatie adopteert. Het is van belang om daarbij de doelgroep goed voor ogen te hebben. Het kan gaan om een selectieve groep van early adaptors of een brede groep (early majority).

  • b.

    Mate van innovativiteit,

    Met innovativiteit wordt zowel het samenwerkingsproces(samenwerkingsverband) als vernieuwende karakter van het onderwerp van de samenwerking (het idee dat in de praktijk gebracht wordt) beoordeeld.

    Het gaat bij dit laatste om de mate waarin verbeteringen of geheel nieuwe producten, diensten, methodes of procedés worden ontwikkeld. Hoe groter de verbetering hoe hoger de score. Als referentie voor het beoordelen van het innovatieve karakter van het beoogde product, dienst, methode of procedé hanteren wij de gangbare praktijk binnen de provincie Utrecht. Innovaties scoren hoger naarmate die die ook op nationaal dan wel Europees of mondiaal niveau als vernieuwend mogen worden beschouwd.

    • i.

      Technisch, sociaal of financieel grensverleggend karakter van de innovatie;

      Dit is de beoordeling op het feitelijke vernieuwende van het idee dat tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve, de puur landbouwtechnische kanten van het idee kan het daarbij ook gaan om de sociale en financiële aspecten daarbij. Daarbij kan gedacht worden aan meer consumentenvertrouwen, nieuwe financieringsvormen of betere arbeidsomstandigheden.

    • ii.

      Transitie karakter van de innovatie;

      Met dit aspect beoordelen we de innovatie naar de bijdrage die het kan leveren aan een structurele verandering naar een toekomstbestendige ‘duurzame landbouw’. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd.

    • iii.

      Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband;

      Op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in het samenwerkingsverband. Partijen die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren (niet landbouw) deel nemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend kan zijn.

    • iv.

      Toepasbaarheid;

      Indien de innovatie al in concept al is uitgewerkt, er is bijvoorbeeld al een prototype of model ontwikkeld, maar die wordt nog niet toegepast, dan wordt de innovatie beoordeeld op het oplossend vermogen van het samenwerkingsproject en of men in staat is belemmeringen voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.

  • c.

    Kosteneffectiviteit,

    Met de kosteneffectiviteit wordt gekeken naar de verhouding tussen de kosten en de geplande resultaten of prestatie(s) van het innovatieproject.

    • i.

      De verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties);

      Hiermee wordt de redelijkheid van de kosten beoordeeld. De projectprestatie bestaat uit duidelijk omschreven projectresultaten. Het kan bijvoorbeeld gaan om een marktonderzoek, productontwerp, procesomschrijving van een productieproces of een tastbaar product of prototype. Ook een dataset met monitoringsgegevens kan als deelresultaat in een innovatieproces omschreven worden. Deze elementen worden afgewogen tegen de kosten die in de begroting staan. Daarbij wordt ook gekeken naar uurtarieven en het aantal geplande uren. Het totaal wordt ook bezien in relatie tot het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector en het beoogde effect binnen het beleidsthema. Met deze aspecten in ogenschouw willen we voorkomen dat er veel kosten worden gemaakt voor een innovatie met een geringe impact.

    • ii.

      Relevantie van de voorziene kosten voor het realiseren van de beoogde innovatie;

      Dit aspect richt zich op de vraag of alle begrote kosten wel strikt noodzakelijk zijn voor het project.

    • iii.

      Mate van efficiënt gebruik van (bestaande) kennis en arbeid;

      Dit aspect is een maat voor het beoordelen of bestaande kennis en arbeid binnen het samenwerkingsverband goed wordt benut. Ook het aandeel overhead in relatie tot de andere projectactiviteiten wordt bezien en die afgezet tegen de prestatie(s) van het project.

  • d.

    Haalbaarheid; de mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt en haalbaar vanuit de context van de innovatie. Hierbij gaat het om het vooraf kunnen beoordelen of de partijen er ook er in geslaagd zijn een innovatie-idee goed uitgewerkt hebben om te kunnen testen of te beproeven. Het gaat om bijvoorbeeld om een uitwerking naar (installatie)technische specificaties, bouwkundig ontwerp, businessmodel of proefopstelling. Ook het procesmatige aspect van de samenwerking zoals onderlinge taakverdeling, planning en inzet van menskracht wordt hierbij beoordeeld. Haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van de volgende aspecten:

    • i.

      Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie;

      De kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten.

    • ii.

      Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt;

      Hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel.

    • iii.

      Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel;

      Hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd op het businessmodel achter de innovatie. Daarin spelen de aspecten die bepalen of de toekomstige aanbieder of leverancier een business case heeft voor de innovatie. Het gaat daarbij om zaken zoals het beoogde marktsegment, klantenrelaties, waarde propositie, kostenstructuur en marktprijs.

    • iv.

      Kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau;

      De kwaliteit van het samenwerkingsverband, moet blijken uit de samenstelling, kennisniveau en werkafspraken in relatie tot het ambitieniveau van de innovatie.

Artikel 6 Bevoorschotting

De aanvrager mag maximaal 1 keer per jaar een betalingsverzoek indienen (aanvraag voorschot op basis van realisatie). Omdat de aanvrager al verplicht is, op basis van artikel 1.17 van de Verordening subsidies POP3, 1 keer per jaar een voortgangsverslag in te dienen is het aan te bevelen om dit te combineren. Een aanvraag om een voorschot voorafgaand aan de realisatie is in ieder geval niet mogelijk. Met realisatie wordt bedoeld dat de kosten ook daadwerkelijk gemaakt zijn en dit aangetoond kan worden met facturen en betaalbewijzen.

Aanvraagprocedure

Aanvragen kunnen worden ingediend via een digitaal loket bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.NL). De link is terug te vinden in de samenvatting van deze regeling via

https://www.provincie-utrecht.nl/loket/subsidie/

Aanvragen worden eerst beoordeeld op ontvankelijkheid en vervolgens voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie van deskundigen. De aanvragen worden door de adviescommissie gerangschikt op basis van de scores. Op basis van dit advies neemt het college van Gedeputeerde Staten een besluit. Alle aanvragers ontvangen binnen 22 weken na sluiting van de openstellingsperiode (op 4 november 2016) een beschikkingsbrief.


Noot
1

Paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3. Zie: https://www.provincie-utrecht.nl/loket/regelgeving-0/regeling/1130/verordening_subsidies_pop3/#regeling

Noot
2

AVP is op 7 december 2015 door provinciale staten van Utrecht vastgesteld.Voor meer informatie over AVP zie:

https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/agenda-vitaal/

Noot
3

Landbouwvisie zoals vastgesteld door provinciale Staten van Utrecht op 31 oktober 2011 en geldig tot en met 2025.