Erfgoedverordening Vlaardingen

Geldend van 28-10-2010 t/m heden

Intitulé

Erfgoedverordening Vlaardingen

gezien het voorstel van het college van 31 augustus 2010;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 15  en 38 van de Monumentenwet 1988  en de artikelen 2.1  en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

besluit

 

vast te stellen de volgende Erfgoedverordening gemeente Vlaardingen:

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a. gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen: 1. zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1; b. gemeentelijk archeologisch monument: een terrein als bedoeld in lid a, sub 2, waar archeologische waarden in de bodem liggen;

c. gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

d. beschermd monument: monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Rijksmonumenten);

e. beschermd stads- en dorpsgezichten: monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

f. gemeentelijk stadsgezicht: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, in welke groepen zich al dan niet één of meer monumenten bevinden en die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk stadsgezicht zijn aangewezen;

g. gemeentelijke buitenplaats: onroerende zaak met daarop gelegen een in oorsprong versterkt huis, een kasteel, een buitenhuis of een landhuis, eventueel met bijgebouwen, met een architectonisch daarmee verbonden historische tuin of historisch park van tenminste één hectare waarvan de aanleg dateert van voor 1850 en herkenbaar aanwezig is, indien dit complex, dan wel tenminste één van de onderdelen daarvan een beschermd monument is dat is ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de Monumentenwet 1988 en overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermde gemeentelijke buitenplaats is aangewezen;

h. beeldbepalend object: object, aangewezen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening, waarvan het straatbeeld wezenlijke (bouw)historische kenmerken vertoont, danwel een wezenlijk onderdeel vormt van de historisch gegroeide structuur van zijn nabije omgeving;

i. monumentencommissie: de op basis van art.15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de verordening en het monumentenbeleid;

j. archeologisch monument: een terrein met bekende archeologische waarden, dat is aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart van de provincie Zuid-Holland en opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur;

k. archeologisch trefkans-gebied: gebied, aangegeven op de CHS, met een redelijk tot grote, of met een zeer grote trefkans op archeologische sporen;

l. historische stads- en dorpskern: gebied, aangegeven op de CHS, waarbinnen de bebouwing van een stad of dorp tot omstreeks 1850 was geconcentreerd;

m. archeologisch meldingsgebied: gebied dat een archeologisch monument, een archeologisch trefkansgebied, of beide is;

n. Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS): een overzicht van cultureel erfgoed in de provincie Zuid-Holland, een topografische kaart waarop onder andere archeologische monumenten en archeologische trefkans-gebieden staan aangegeven;

o. VLAK: Vlaardings Archeologisch Kantoor: onderdeel van de gemeente Vlaardingen dat zich bezig houdt met de archeologische monumentenzorg binnen de gemeente;

p. archeologische waarnemingen: activiteit, niet zijnde opgraven in de zin van de Monumentenwet 1988, gericht op het waarnemen en documenteren van archeologische sporen en verzamelen van vondsten;

q. stadsarcheoloog: de functionaris van de gemeente Vlaardingen die de functie van stadsarcheoloog uitoefent;

r. vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

s. Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

t. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

u. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie. Het college laat de monumentencommissie uiterlijk twee weken nadat het besluit is genomen schriftelijk weten of het advies gevolgd is.

3. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert het overleg met de eigenaar

4. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Zuid Holland.

Artikel 4 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 6 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7 Registratie

1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing

1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, artikel 5 en 7 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken en terreinen

Artikel 10 Verbodsbepaling

1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a en b te beschadigen of te vernielen.

2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

a. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a en b af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a en b te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

4. Geen sloopvergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van het college.

5. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

 

Artikel 11 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij over te leggen gegevens en bescheiden dienen te voldoen aan hoofdstuk 5 van de Ministeriële regeling omgevingsrecht.

Artikel 12 Termijnen advies

1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

2. Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

Artikel 13 Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien: 1. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

2. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk 4 Beschermde monumenten

Artikel 15 Vergunning voor beschermd monument

1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de monumentencommissie.

2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 5 Beeldbepalende objecten

Artikel 16 Aanwijzing beeldbepalend object

1. Het college kan een beeldbepalend object aanwijzen als beschermd beeldbepalend object.

2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt zij advies aan de monumentencommissie.

Artikel 17 Advies monumentencommissie

1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 18 Mededeling

De aanwijzing als bedoeld in artikel 16 wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 19 Registratie

1. Het college registreert het beelbepalend object op de lijst beeldbepalende objecten.

2. De lijst beeldbepalende objecten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de omschrijving van het object, een beschrijving van de bouwhistorische kenmerken danwel de historische structuur in de omgeving.

3. Bij de herziening of vaststelling van het betreffende bestemmingsplan worden de beeldbepalende objecten daarin opgenomen.

Artikel 20 Overeenkomstige toepassing

De artikelen 8 (wijziging van de aanwijzing) en 9 (intrekken van de aanwijzing) van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing op dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 6 Gemeentelijke stadsgezichten

Artikel 21 Aanwijzing gemeentelijk stadsgezicht

1. Het college kan gebieden aanwijzen als gemeentelijk stadsgezicht.

2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt zij advies aan de monumentencommissie.

3. De aanwijzing kan geen stadsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet.

Artikel 22 Advies monumentencommissie

1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 23 Mededeling

De aanwijzing als bedoeld in artikel 21 wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 24 Overeenkomstige toepassing

De artikelen 8 (wijziging van de aanwijzing) en 9 (intrekken van de aanwijzing) van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 25 Vaststelling bestemmingsplan

1. De gemeenteraad stelt, ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

2. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt door het college bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het eerste lid kunnen worden aangemerkt.

3. Voordat het college de gemeenteraad ter zake een voorstel doet, wordt de monumentencommissie gehoord.

Hoofdstuk 7 Gemeentelijke buitenplaatsen

Artikel 26 Aanwijzing gemeentelijke buitenplaatsen

1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak aanwijzen als gemeentelijke buitenplaats.

2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt zij advies aan de monumentencommissie.

3. De aanwijzing kan geen zaak betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van artikel 4 van de Monumentenverordening Zuid Holland.

Artikel 27 Advies monumentencommissie

1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 28 Mededeling

De aanwijzing als bedoeld in artikel 26 wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 29 Registratie gemeentelijke buitenplaats

1. Het college registreert de gemeentelijke buitenplaats op de gemeentelijke monumentenlijst.

2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanwijzing van de beschermde gemeentelijke buitenplaats en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 30 Overeenkomstige van toepassing verklaring

De artikelen 8 (wijziging van de aanwijzing) en 9 (intrekken van de aanwijzing) van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing op dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 8 Archeologische monumentenzorg

Artikel 31 Instandhoudingsbepaling

1. Het is verboden om zonder vergunning in een gemeentelijk archeologisch monument, als bedoeld in artikel 1, onder b, de bodem dieper dan 30 cm onder het oppervlak te verstoren.

2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien;

a. een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

i. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

ii. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

iii. in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

b. de activiteit plaatsvindt in het kader van de archeologische monumentenzorg.

3. Het rapport zoals bedoeld in lid 2 onder a dient bij de aanvraag van de vergunning te worden ingediend.

4. Aan de vergunning kunnen door het college voorschriften worden verbonden in het kader van de archeologische monumentenzorg, waaronder:

a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen om het monument in de bodem te kunnen behouden;

b. de verplichting tot het doen van een opgraving, of

c. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt archeologisch te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg zoals bedoeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg.

5. Alvorens over het verlenen van de vergunning te beslissen wint het college advies in bij de stadsarcheoloog.

Artikel 32 Overeenkomstige toepassing

De artikelen 11 (de schriftelijke aanvraag), 13 (weigeringsgronden) en 14 (intrekken van de vergunning) van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing op dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 9 Archeologische meldingsgebieden

Artikel 33 Meldingsplicht

1. Het uitvoeringsmoment van bodemverstorende plannen in een meldingsgebied worden tien werkdagen voorafgaand aan de verstoring bij het college gemeld.

2. De verplichting in lid 1 is niet van toepassing indien:

a. het een activiteit betreft waar geen vergunning voor is vereist

b. de bodem minder diep dan 30 cm wordt verstoord

c. de bodemverstorende activiteit ten behoeve van de archeologische monumentenzorg uitgevoerd wordt.

3. De aanvrager van de vergunning stelt medewerkers van het VLAK in de gelegenheid om archeologische waarnemingen te kunnen verrichten.

Hoofdstuk 10 Nadere regels

Artikel 34 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de uitvoering van grondverstorende archeologische activiteiten.

Hoofdstuk 11 Overige bepalingen

Artikel 35 Tegemoetkoming in schade

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

a. de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

b. de voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10;

c. de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 10, derde lid;

d. de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 34.

Artikel 36 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met het derde lid van artikel 10 en artikel 31 met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 37 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 12 Slotbepalingen

Artikel 38 Intrekken oude regeling

De Monumentenverordening Vlaardingen 2000 wordt ingetrokken.

Artikel 39 Overgangsrecht

1. De op grond van de onder artikel 38 ingetrokken Monumentenverordening Vlaardingen 2000 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 38 ingetrokken verordening.

Artikel 40 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

Artikel 41 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening gemeente Vlaardingen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 30 september 2010.
 
De voorzitter,                                                                         de griffier,