Verordening Kwaliteitsregels Peuterspeelzaalwerk Zaanstad 2009

Geldend van 06-09-2009 t/m heden

Intitulé

Verordening Kwaliteitsregels Peuterspeelzaalwerk Zaanstad 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van 2 jaar tot 4 jaargedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur per dagdeel gedurende ongeveer 40 weken per jaar met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen telaten spelen;

  • b.

    peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • c.

    houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • d.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijnopgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO endie beschikt over een voor deze werkzaamheden passendeberoepskwalificatie;

  • e.

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met debegeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal;

  • f.

    toezichthouder: de instantie die namens de gemeente Zaanstad toezicht houdt opnaleving van de bepalingen van deze verordening door depeuterspeelzaal;

Hoofdstuk 2 Meldingsplicht

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1.

    Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen dient daarvan een schriftelijke melding aan het college te doen.

  • 2.

    De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1.

    Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van melding.

  • 2.

    Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, als bedoeld in artikel 17, eerder isgebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 4 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, als bedoeld in artikel 17, blijkt dat niet aan de eisen van deze verordening wordt voldaan.

Artikel 5 Register

  • 1.

    Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2 zijn verstrekt.

  • 2.

    Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Het register wordt op de gemeentelijke website geplaatst en tevens kan éénieder deze op verzoek bij een van de publieksbalies inzien.

  • 4.

    De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt,onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 5.

    Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn opgenomen.

Artikel 6 Verplichtingen van de houder

  • 1.

    De houder is verplicht aan het college gegevens te verstrekken met betrekking tot de huisvesting en begeleiding van de kinderen, die door of namens het college in verband met de verantwoording met betrekking tot peuterspeelzaalwerk van belang worden geacht.

  • 2.

    De houder is verplicht gelijktijdig met het melden van de exploitatie van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid van artikel 2 een gebruiksvergunning aan te vragen.

  • 3.

    De houder is verplicht om ten behoeve van de in de peuterspeelzaal aanwezig beroepskrachten, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering af te sluiten.

Hoofdstuk 3 De kwaliteitsregels

Artikel 7 Algemene kwaliteitseisen

  • 1.

    De houder biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van een kind.

  • 2.

    De houder draagt zorg voor een hygiënische en veilige peuterspeelzaal en een deugdelijke inrichting van de peuterspeelzaal volgens de richtlijnen in de methode'Veiligheidsmanagement, een methode voor peuterspeelzalen' (Stichting Consument enVeiligheid) en de 'Risico-inventarisatie Gezondheid voor peuterspeelzalen' (Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid).

  • 3.

    De houder draagt zorg voor een pedagogisch beleid en een daaraan verbonden pedagogisch plan. In het pedagogisch beleid dient ook opgenomen te zijn de manier waarop de ouderbetrokkenheid is geregeld.

  • 4.

    De houder is verplicht tot het instellen van een klachtenregeling met daarin de wijze waarop de inspraak is geregeld en klachten worden behandeld.

Artikel 8 Oppervlakte speelruimte

  • 1.

    Voor ieder kind is minimaal 3,5 vierkante meter bruto oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2.

    Voor ieder kind is aangrenzende buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto oppervlakte minimaal 4 vierkante meter per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is.

  • 3.

    Indien een peuterspeelzaal over een beperkte buitenspeelruimte beschikt en derhalve niet kan voldoen aan het gestelde in het tweede lid, kan de houder, uitsluitend na overleg met en instemming van de toezichthouder, een buitenspeelschema opstellen waarbij 4 vierkante meter per buitenspelend kind beschikbaar is.

Artikel 9 Groepen en groepsgrootte

  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2. In een groep zijn ten hoogste zestien kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 10 Aantal beroepskrachten en begeleiders per groep

In elke groep zijn tenminste een beroepskracht en een begeleider aanwezig.

Artikel 11 Signalering opvoedproblemen, kindermishandeling en risico's voor de ontwikkeling van een kind

  • 1. De personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal dienen aan de hand van het Protocol kindermishandeling 0-12 jaar regio Zaanstreek Waterland en de daaraan verbonden meldcode ernstige opvoedproblemen en kindermishandeling te signaleren en bij signalering hiernaar te handelen.

  • 2. De personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal dienen risico's voor de ontwikkeling van een kind vroegtijdig te signaleren, te beoordelen en door te verwijzen naar een Centrum Jong.

Artikel 12 Overeenkomst tussen houder en ouder(s)

  • 1. De opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder(s).

  • 2. De houder informeert de ouder(s) voorafgaand aan het aangaan van de schriftelijke overeenkomst als bedoeld in het eerste lid in ieder geval over:

    • a.

      de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

    • b.

      het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin de visie op de ontwikkeling van kinderen en de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

    • c.

      de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal;

    • d.

      de werkwijze met betrekking tot de overdracht van gegevens naar het primair onderwijs;

    • e.

      de wijze waarop wordt samengewerkt met de Centra Jong en de consultatiebureaus;

    • f.

      de wijze waarop de inspraak is geregeld en klachten worden behandeld.

Artikel 13 Verklaring omtrent het gedrag

  • 1. De personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is

    dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

Artikel 14 Overdracht gegevens naar het primair onderwijs

  • 1. Wanneer een kind de vierjarige leeftijd heeft bereikt en de peuterspeelzaal verlaat, vult de beroepskracht een signaleringslijst in ten behoeve van de overdracht van de voorschoolse voorziening naar het primair onderwijs.

  • 2. De houder van de peuterspeelzaal bewaart een kopie van de signaleringslijst als bedoeld in het eerste lid gedurende tenminste een jaar na het vertrek van het betreffende kind.

  • 3. De signaleringslijst als bedoeld in het eerste lid wordt door de ouder(s) overgedragen aan de school waar het kind staat ingeschreven. Bij verlies kan de school toestemming aan de ouder(s) vragen om de lijst nogmaals op te vragen bij de betreffende peuterspeelzaal.

Artikel 15 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen waaraan de peuterspeelzaal, de houder en de in de peuterspeelzaal werkzame beroepskrachten en begeleiders moeten voldoen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

  • a.

    de verzorging en begeleiding van en het toezicht op de kinderen;

  • b.

    het signaleren van ontwikkeling- en opvoedingsrisico's bij kinderen;

  • c.

    het pedagogische beleid en het daaraan verbonden pedagogisch plan;

  • d.

    de inrichting, hygienische toestand en veiligheid van de peuterspeelzaal voorzover deze eisen noodzakelijk zijn voor het peuterspeelzaalwerk en hierin niet wordt voorzien bij of krachtens de Woningwet;

  • e.

    de aan beroepskrachten en begeleiders te stellen gezondheidseisen; en

  • f.

    de aanwezigheid van gegevens in de peuterspeelzaal.

Hoofdstuk 4 Het gemeentelijk toezicht

Artikel 16 Aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst toezichthouders aan.

Artikel 17 Onderzoek door de toezichthouder

  • 1.

    De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in het eerste lid van artikel 2 binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3.

    Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 18 Het inspectierapport

  • 1.

    De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2.

    Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3.

    Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4.

    De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5.

    De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar op haar website.

Artikel 19 Aanwijzing en bevel

  • 1.

    Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2.

    In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3.

    Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden,kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4.

    De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

Artikel 20 Strafbepaling

Overtreding van het eerste lid van artikel 2, van artikel 4 en van de kwaliteitsregels in hoofdstuk 3 wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 21 Overgangsbepaling

  • 1.

    Beroepskrachten en begeleiders die op het moment van het van kracht worden van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal leggen binnen twee maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening een verklaring omtrent het gedrag over aan de houder.

  • 2.

    De houder van een peuterspeelzaal die voor de inwerkingtreding van deze verordening reeds in exploitatie was, dient voor 1 januari 2010 alsnog een melding als bedoeld in het eerste lid van artikel 2 te doen.

  • 3.

    Aan houders van peuterspeelzalen die op het moment van het van kracht worden van deze verordening werken met een groep met een maximale grootte groter dan zestien peuters wordt toegestaan deze groep voort te zetten tot uiterlijk 1 januari 2010, mits in afwijking van artikel 10 tenminste twee beroepskrachten en een begeleider ingezet worden.

Artikel 22 inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie in het gemeenteblad.

  • 2.

    Gelijktijdig met het inwerking treden van deze verordening wordt de Verordening kinderopvang Zaanstad 2004 ingetrokken.

Artikel 23 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk Zaanstad 2009".

ALGEMENE TOELICHTING

Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Hetpeuterspeelzaalwerk valt niet onder de Wet kinderopvang. Dit betekent dat de grondslag voor dezeverordening de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenten vormt die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit is ook in de aanhef van de verordening aangegeven. De verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Publieke Gezondheid (WPG), de voormalige Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang (Wk) stelt ten aanzien van kinderopvang. Voor dit laatste zijn twee redenen: allereerst is het peuterspeelzaalwerk ook een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Het ligt dan voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen, uiteraard voor zover die eisen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk. Dit hangt samen met de tweede reden: het toezicht op de instellingen voor kinderopvang en op peuterspeelzalen zal door dezelfde toezichthouders worden gedaan. Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouders zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken hebben.

Evenals in de Wk is in de verordening gekozen voor algemene kwaliteitsregels die voor allepeuterspeelzalen in de gemeente gelden, gekoppeld aan een stelsel van melding en registratie.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: 'degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal' (onderdeel e).

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet.

Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer de gemeente wil dat de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze er voor moeten zorgen dat betreffende inrichting wordt gesloten.

Artikel 3 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel bevat de termijn die de gemeente (i.e. de toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. Elke gemeente zal in overleg met de toezichthouder moeten bepalen welke termijn haalbaar is. Het moet gaan om een termijn die enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid biedt een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd en die anderzijds degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen niet onnodig lang laat wachten op het moment dat met de exploitatie kan worden gestart. Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om voor het verstrijken van de termijn in het eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal te beginnen.

Artikel 4 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, indien blijkt dat de initiatiefnemer niet aan de eisen van de verordening voldoet. Op grond van deze verbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang (sluiting) overgaan of een dwangsom opleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen.

Artikel 5 Register

De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een iedertoegankelijk is. Dit artikel regelt het instellen van het register. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is. Om het register actueel te houden, bepaalt het vierde lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van wijzigingen van gegevens die bij de melding zijn verstrekt.

Artikel 6 Verplichtingen van de houder

In dit artikel staan de verplichtingen die de houder heeft met betrekking tot het exploiteren van een peuterspeelzaal.

Artikel 7 Algemene kwaliteitseisen

Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 Wk. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.

Het tweede lid stelt dat de houders van peuterspeelzalen een risico-inventarisatie moeten uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De risico-inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheid- en gezondheidsrisico's die kinderen in peuterspeelzalen lopen. Daarbij wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. De risico-inventarisatie dient als basis om de omstandigheden voor kinderen te verbeteren en om te stimuleren dat personeel en de kinderen adequaat met risico's omgaan. Deze risico-inventarisatie vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is (artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ook vervangt een risico-inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan de peuterspeelzalen op grond van andere wetgeving zijn gebonden, zoals de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening. Ook laat de risico-inventarisatie toepassing van de WPG onverlet.

Het derde lid stelt dat een houder verplicht is tot het maken van pedagogisch beleid met daaraan verboden een pedagogisch plan. Tevens dient te houder duidelijk te maken op welke manier de ouderbetrokkenheid geregeld is. Uitgangspunt hierbij is dat ouders en de medewerkers van de peuterspeelzaal partners zijn in de opvoeding.

Het vierde lid bepaalt dat er een klachtenregeling aanwezig dient te zijn.

Artikel 8 Oppervlakte speelruimte

Het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) heeft middels NEN 2580 normen opgesteld voor de oppervlakte en inhoud van gebouwen.

Deze minimale kwaliteitsregels houden in dat:

- per groep een ruimte beschikbaar is per kind van 3,5 m² bruto speel/werkoppervlak;

- er buitenspeelruimte beschikbaar is, waarvan de oppervlakte minimaal 4 m² per spelend kind bedraagt.

Gekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.

Artikel 9 Groepen en groepsgrootte

Het tweede lid bepaalt dat de maximum groepsgrootte zestien kinderen bedraagt. Dit maximum geldt voor alle drie ambitieniveaus.

Artikel 10 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

Dit artikel bepaalt het aantal beroepskrachten of begeleiders dat in elke groep aanwezig moet zijn.

Artikel 11 Signalering opvoedproblemen, kindermishandeling en risico's voor de ontwikkeling van een kind

Dit artikel is opgenomen omdat peuterspeelzalen een belangrijke vindplaats zijn voor het signaleren van opvoedproblemen, kindermishandeling en risico's voor de ontwikkeling van een kind.

Dit artikel bepaalt dat in het geval dat de beroepskracht en/of begeleider kindermishandeling signaleren, zij handelen volgens het Protocol kindermishandeling 0-12 jaar regio ZaanstreekWaterland en de daaraan verbonden meldcode ernstige opvoedproblemen en kindermishandeling.

Het tweede lid stelt dat indien er sprake is van ontwikkelingsrisico's bij een kind, de beroepskracht en/of begeleider deze risico's vroegtijdig signaleren en contact opnemen met een Centrum Jong in het kader van de doorverwijzing.

Artikel 12 Overeenkomst tussen houder en ouder(s)

Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

Het tweede lid stelt dat de houders van peuterspeelzalen verplicht zijn ouders te informeren over een aantal essentiële onderwerpen voordat ze een contract tekenen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.

Artikel 13 Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die op de betreffende peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.

Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 14 Overdracht gegevens naar het primair onderwijs

Dit artikel is opgenomen omdat er veel kennis over de kinderen is bij de beroepskrachten enbegeleiders van de peuterspeelzalen. Zodoende is het belangrijk om deze kennis te delen, via de ouders of verzorgers, met de school voor primair onderwijs waar het kind is ingeschreven. In dit kader zijn de beroepskrachten en begeleiders van de Zaanse peuterspeelzalen getraind in het signaleren en doorverwijzen.

Wanneer een kind de vierjarige leeftijd heeft bereikt en de peuterspeelzaal verlaat, vult deberoepskracht een signaleringslijst in ten behoeve van de overdracht van de peuterspeelzaal naar de school voort primair onderwijs. De houder van de peuterspeelzaal bewaart een kopie van deze signaleringslijst tot tenminste een jaar na het vertrek van het betreffende kind. De signaleringslijst wordt door de ouder(s)/verzorger(s) overgedragen aan de school waar het kind staat ingeschreven. Bij verlies kan de school toestemming aan de ouder(s)/verzorger(s) vragen om de lijst alsnog op te vragen bij de betreffende peuterspeelzaal.

Artikel 15 Nadere regels

In dit artikel wordt aangegeven dat het college nadere regels kan stellen waaraan depeuterspeelzaal, de houder en de in de peuterspeelzaal werkzame beroepskrachten en begeleiders moeten voldoen.

Artikel 16 Aanwijzing van toezichthouders

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 17 Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:

  • 1.

    het onderzoek naar aanleiding van een melding van het voornemen een peuterspeelzaal te gaan exploiteren;

  • 2.

    het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;

  • 3.

    het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips.

Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 4.

Het tweede lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat tenminste een keer per jaar een controle wordt uitgevoerd.

Artikel 18 Het inspectierapport

De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college (zie artikel 19, eerste lid).

Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de Wk plaatsvindt. Het derde lid bepaalt dat het college (en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college. De overige taken die in dit artikel worden genoemd zijn van feitelijke aard. Deze kunnen wel aan een toezichthoudend ambtenaar worden overgedragen.

Artikel 19 Aanwijzing en bevel

Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.

Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijnmaatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen, dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.

Artikel 20 Strafbepaling

Dit artikel regelt de Strafbepaling.

HOOFDSTUK 5 Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 21 Overgangsbepaling; lid 1 Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel stelt dat beroepskrachten en begeleiders die op het moment van het van kracht worden van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal binnen twee maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening een verklaring omtrent het gedrag overleggen aan de houder. Voor beroepskrachten en begeleiders die reeds in het bezit zijn van een dergelijke verklaring en deze reeds hebben overlegd aan de houder, geldt dat deze van kracht blijft. Er hoeft zodoende geen nieuwe verklaring aan te worden gevraagd en overlegd.

In de artikelen 22 en 23 worden de overige overgangs- en slotbepalingen gesteld.