Procedureregeling Planschadevergoeding Zaanstad 2006

Geldend van 01-09-2006 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2006

Intitulé

Procedureregeling planschadevergoeding Zaanstad 2006

Artikel 1 Begripsbepalingen

De regeling verstaat onder:

aanvrager:

degene die een aanvraag om vergoeding van planschade indient;

adviseur:

de persoon of commissie, belast met het adviseren inzake de door het college te nemen beschikking op een aanvraag om vergoeding van planschade;

college:

het college van burgemeester en wethouders;

derde-belanghebbende:

degene als bedoeld in artikel 49a van de WRO, die heeft verzocht om ten behoeve van de verwezenlijking van een project een bestemmingsplan te herzien of te wijzigen dan wel om vrijstelling te verlenen, anders dan bedoeld in artikel 31a of 31b van de WRO, en die met de gemeente een overeenkomst heeft gesloten inhoudende dat geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening komt de schade die rechtstreeks haar grondslag vindt in het besluit op dit verzoek en waarvan aanvrager vergoeding vraagt;

drempelbedrag:

recht als bedoeld in artikel 49, derde lid, van de WRO.

planologische maatregel:

de bepalingen van een bestemmingsplan, dat wel het besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in de artikelen 17 of 19 WRO, dan wel een van de andere in artikel 49 WRO genoemde schadeoorzaken;

planschade:

schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO);

Artikel 2 Indiening van de aanvraag en mededeling van ontvangst.

Een aanvraag om vergoeding van planschade wordt bij het college ingediend.

Het college tekent de datum van ontvangst van de aanvraag als bedoeld in het eerste lid onverwijld aan op de aanvraag. De ontvangst wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk meegedeeld aan de aanvrager. Van de aanvraag wordt een afschrift toegezonden aan de derde-belanghebbende.

In de mededeling van ontvangst wijst het college de aanvrager erop dat voor het behandelen van de aanvraag een drempelbedrag verschuldigd is en deelt hem mede dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling op de rekening van de gemeente dan wel op een aangegeven plaats moet zijn gestort.

Artikel 3 Besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvrager

Indien het drempelbedrag niet binnen de in artikel 2, derde lid genoemde termijn is bijgeschreven of gestort, verklaart het college de aanvrager niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat aanvrager in verzuim is.

Artikel 4 Besluit tot afwijzing van de aanvraag wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid.

Het college wijst de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van de mededeling van ontvangst af indien sprake is van kennelijke niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid van de aanvraag.

De termijn van acht weken kan eenmaal met ten hoogste vier weken worden verlengd.

Artikel 5 Besluit tot opdrachtverstrekking

Indien geen toepassing wordt gegeven aan artikel 3 of artikel 4 wijst het college uiterlijk bij het verstrijken van de in artikel 4 bedoelde termijn een adviseur aan en verstrekt een opdracht om ter zake van de aanvraag advies uit te brengen.

Artikel 6 De adviseur

Het college schakelt, indien hij daartoe aanleiding ziet, een adviseur in.

De adviseur bestaat uit één of meer leden, die deskundig zijn hetzij ter zake van de taxatie en/of het beheer van onroerende zaken, hetzij de juridische aspecten betreffende bestuursschade.

Niet tot lid van de adviseur kunnen worden benoemd:

Leden van het college of van de raad;

Personen, die werkzaam zijn bij de gemeente.

Een lid van de adviseur kan tussentijds worden ontslagen:

Wanneer hij daarom verzoekt;

Hij een betrekking heeft aanvaard, die ingevolge het derde lid van dit artikel dan wel anderszins, naar het oordeel van het college, onverenigbaar is met het lidmaatschap van de adviseur.

De adviseur wijst uit haar midden een voorzitter en/of een rapporteur aan.

De adviseur kan zich ten behoeve van het uitbrengen van een advies doen bijstaan door een of meer andere deskundigen, die daartoe op voorstel van de adviseur, door het college als tijdelijk lid aan de adviseur worden toegevoegd.

De leden en de tijdelijke leden van de adviseur zijn verplicht tot geheimhouding over informatie die de adviseur in het kader van haar onderzoek en advisering ter beschikking zijn gesteld en waarvan, voor zover dat niet al uitdrukkelijk is aangegeven, redelijkerwijze mag worden aangenomen dat deze als vertrouwelijk is bedoeld.

Alle kosten, verbonden aan het onderzoek en de advisering door de adviseur, komen voor rekening van de gemeente. Het college kan uurtarieven vaststellen voor de honorering van de leden van de adviseur.

De adviseur stelt de aanvrager, de derde-belanghebbende en het college in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling hun visie te geven over de aanvraag om vergoeding van planschade.

Van een mondelinge uiteenzetting door de aanvrager, de derde-belanghebbende of de vertegenwoordiger van het college wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt opgenomen in het advies.

Artikel 7 Advisering

  • 1. De adviseur brengt binnen zestien weken na ontvangst van de opdracht een schriftelijk en gemotiveerd conceptadvies aan het college uit omtrent de gegrondheid van de aanvraag en de hoogte van de te vergoeden planschade.

    Van een overschrijding van de in het eerste lid genoemde termijn stelt de adviseur het college schriftelijk in kennis, met vermelding van de nieuwe termijn waarbinnen zij het conceptadvies zal uitbrengen.

    De adviseur zendt een afschrift van het conceptadvies aan de aanvrager en een derde-belanghebbende, en stelt de aanvrager en de derde-belanghebbende in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van het conceptadvies schriftelijk een reactie daarop ter kennis van de adviseur te brengen.

    Bij tijdige ontvangst van eventuele reacties brengt de adviseur binnen vier weken na verloop van de in het derde lid bedoelde termijn een definitief advies uit aan het college. Hij kan de termijn van vier weken eenmalig met vier weken verlengen, van welke verlenging hij mededeling doet aan het college.

    Indien niet binnen de in het derde lid bedoelde termijn een reactie is ingebracht, brengt de adviseur binnen twee weken na verloop van deze termijn een definitief advies uit aan het college.

    De adviseur zendt een afschrift van het definitieve advies aan de aanvrager en de derde-belanghebbende.

Artikel 8 Beschikking van het college

  • 1. Binnen zes weken na ontvangst van het advies beslist het college op de aanvraag om vergoeding van planschade.

    Het college kan deze termijn een keer met ten hoogste vier weken verlengen.

Artikel 9 Uitbetaling

Indien het college een vergoeding van planschade vaststelt, vindt uitbetaling plaats op een door aanvrager aangegeven rekening direct na het onherroepelijk worden van deze beschikking. Voorts wordt het betaalde drempelbedrag vergoed.

Artikel 10 Slotbepalingen

Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2006.

Artikel 11 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als ‘Procedureregeling planschadevergoeding Zaanstad 2006’.

Artikel 12 Bekendmaking

Deze regeling zal worden bekendgemaakt door het plaatsen van de regeling in het Gemeenteblad. Tevens zal de tekst van de regeling worden geplaatst op de website van de gemeente.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van Zaanstad in zijn vergadering van: 20 juni 2006

waarnemend burgemeester

A.G.M. van de Vondervoort

interim gemeentesecretaris

G. Oosterloo

Toelichting bij de Procedureregeling planschadevergoeding

Algemene toelichting

Op grond van artikel 49 van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) heeft een belanghebbende de mogelijkheid om van de gemeente een vergoeding te krijgen voor de schade die hij ondervindt als gevolg van een bestemmingsplan of een daarmee gelijk te stellen planologische maatregel, bijvoorbeeld een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 17 en 19 WRO, die redelijkerwijs niet voor zijn rekening dient te komen. In de praktijk wordt dit planschade genoemd.

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de WRO geven voorschriften over de wijze waarop een planschadevergoeding moet worden aangevraagd en hoe een aanvraag door het college moet worden behandeld.

Het college heeft de mogelijkheid een regeling vast te stellen met aanvullende procedureregels voor die gevallen waarin om toepassing van artikel 49 WRO wordt gevraagd. Van deze mogelijkheid wordt hier gebruik gemaakt. Er is sprake van een regeling en geen verordening. De verordenende bevoegdheid rust bij de raad en niet bij het college.

De procedureregeling sluit aan bij de Wijzigingswet planschade (Wet van 8 juni 2005, Staatsblad 2005, 305, in werking getreden op 1 september 2005), die voorziet in verbetering van de planschadewetgeving door wijzing van artikel 49 en invoering van een nieuw artikel 49a.

In het voetspoor van de wijzigingswet bevat de gemeentelijke procedureregeling met name de volgende nieuwe elementen:

het college (en niet meer de raad) is bevoegd gezag voor het afdoen van aanvragen om vergoeding van planschade;

de aanvrager wordt niet-ontvankelijk verklaard als het drempelbedrag niet op tijd is voldaan;

de initiatiefnemer van de planwijziging met wie de gemeente in een verhaalscontract heeft afgesproken dat hij de planschade kosten voor zijn rekening neemt, krijgt in de procedureregeling een positie als derde-belanghebbende: hij krijgt de gelegenheid tot inspraak voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Adviseur:

De Awb bevat in afdeling 3.3 regels inzake advisering. In artikel 3:7 Awb is bijvoorbeeld bepaald dat het bestuursorgaan aan de adviseur de gegevens ter beschikking stelt die nodig zijn voor een goede vervulling van diens taak.

Derde-belanghebbende:

Het kan zijn dat de gemeente met de verzoeker van een planherziening of –vrijstelling een overeenkomst heeft gesloten ter compensatie van de door de gemeente eventueel toe te kennen planschadevergoeding als gevolg van de planologische maatregel. Deze verzoeker wordt in artikel 49a WRO aangemerkt als belanghebbende bij een besluit op een aanvraag om vergoeding van planschade ter zake van deze planologische maatregel. In aansluiting op deze bepaling krijgt deze verzoeker in de procedureregeling de gelegenheid tot inspraak bij de voorbereiding van het gemeentelijk besluit ter zake van de planschadeclaim.

Artikel 2 Aanvraag

Eerste lid:

Vast moet staan dat het binnengekomen schrijven een aanvraag bevat om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de WRO. Daarbij moet worden voldaan aan de vereisten van artikel 4:2 van de Awb; de aanvraag moet worden ondertekend en tenminste naam en adres van de aanvrager bevatten, de datum en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd. De aanvraag is vormvrij, er is geen standaardformulier.

Het bestuursorgaan heeft de mogelijkheid om later aanvulling op de aanvraag te verlangen (artikel 4:2 en 4:5 van de Awb). De wet noemt hiervoor geen termijn. Dit betekent dat het college op elk moment tijdens de behandeling van het verzoek alsnog kan besluiten tot het laten aanvullen van de aanvraag, indien blijkt dat belangrijke gegevens ontbreken.

Tweede lid:

Registratie van de datum van ontvangst van de aanvraag is van belang voor de bepaling van de wettelijke rente over de uit te keren schadevergoeding en voorts in verband met de verjaringsregeling in het nieuwe artikel 49a WRO: een aanvraag om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onder a, b, c of f, moet worden ingediend binnen vijf jaar nadat de desbetreffende bepaling van het bestemmingsplan of het desbetreffende besluit onherroepelijk is geworden.

Derde lid:

Ter zake van een aanvraag om planschadevergoeding is een drempelbedrag verschuldigd. Wettelijk is bepaald dat dit bedrag wordt terugbetaald als op de aanvraag geheel of gedeeltelijk positief wordt beslist.

Artikel 3 Niet-ontvankelijk

Deze bepaling is direct ontleend aan artikel 49, derde lid WRO. In uitzonderlijke gevallen kan worden geoordeeld dat de aanvrager inderdaad niet in verzuim is geweest, bijvoorbeeld als het college de mededeling van ontvangst abusievelijk verkeerd heeft geadresseerd. Als dit blijkt, kan het college zijn besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvrager herzien.

Artikel 4 Kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond

Volgens vaste rechtspraak moet de gemeente bij de behandeling van aanvragen om planschadevergoeding objectief en deskundig advies inwinnen, behalve in de uitzonderingsgevallen dat de aanvraag wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid of ongegrondheid direct moet worden afgewezen. Overeenkomstig deze rechtspraak geeft artikel 4 aan dat het college in dergelijke gevallen een aanvraag kan afwijzen zonder advies in te winnen. Een dergelijke afwijzing zal alleen in bijzonder duidelijke gevallen verantwoord zijn.

Te denken valt aan de volgende gevallen:

• De gestelde schade is niet het gevolg van de door de aanvrager vermelde planologische maatregel, maar kan slechts het gevolg zijn van een andere dan in artikel 49 WRO genoemde oorzaak, bijvoorbeeld een gemeentelijk structuurplan, structuurvisie, verkeersplan of een niet-gemeentelijke planologische maatregel.

• De gestelde schade kan het gevolg zijn van een in artikel 49 WRO genoemde planologische maatregel, maar deze is nog niet van kracht geworden.

• De gestelde schade kan het gevolg zijn van een in artikel 49 WRO genoemde planologische maatregel, maar deze planologische maatregel is langer dan vijf jaar geleden onherroepelijk geworden.

• Het is overduidelijk dat de verzoeker ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak die in waarde zou zijn gedaald, wist of had kunnen weten dat een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling zich zou kunnen voordoen, zodat de schade veroorzakende planologische maatregel kennelijk voorzienbaar was.

Er wordt van uit gegaan dat het college een eventuele vermelding door de aanvrager van een verkeerde planologische oorzaak ambtshalve converteert in een vermelding van de juiste planologische oorzaak, vermeld in artikel 49 WRO, indien zodanige oorzaak aan de orde is. Een eventuele verkeerd vermelde oorzaak kan in deze situatie dus niet direct leiden tot afwijzing van het verzoek. Stel bijvoorbeeld dat iemand een verzoek indient op grond van een bestemmingsplan, terwijl de gestelde schade het gevolg zou kunnen zijn van een vrijstelling, dan zal het college de claim als zodanig beschouwen en behandelen.

Artikel 5 Besluit tot opdrachtverstrekking

Het college schakelt een onafhankelijk, deskundige adviseur in om een zo goed en zo objectief mogelijk advies te krijgen over de vraag of er inderdaad sprake is van planschade en vervolgens over de omvang van de schadevergoeding.

Op grond van het bepaalde in artikel 5 kan het college per geval een adviseur aanwijzen. Door per aanvraag te bezien welke adviseur moet worden ingeschakeld, bestaat de mogelijkheid om de keuze afhankelijk te maken van de complexiteit en de aard van het verzoek. Uiteraard is het mogelijk om over het algemeen te werken met dezelfde adviseur of met bijzondere adviseurs voor bijzondere onderwerpen.

Artikel 6 De adviseur

Dit artikel regelt de samenstelling en werkwijze van de adviseur.

Het horen van de aanvrager, de eventuele derde-belanghebbende en het college kan naar keuze gescheiden of gezamenlijk plaatsvinden. Voorts zal de adviseur zonodig ter plaatse de situatie opnemen.

Artikel 7 Het advies

In dit artikel wordt met name geregeld dat de adviseur aan de aanvrager en de eventuele derde-belanghebbende inzage geeft in het conceptadvies met de mogelijkheid te reageren.

Artikel 8 De beschikking

Het college dat van plan is een aanvraag geheel of gedeeltelijk af te wijzen, behoeft de aanvrager niet te horen: zie artikel 4:12 Awb op grond waarvan geen hoorplicht geldt bij beschikkingen van financiële aard.

In het tweede lid is een verlengingsmogelijkheid opgenomen.

Artikel 9 Uitbetaling

Bij geheel of gedeeltelijke honorering van het verzoek, wordt ook het drempelbedrag terugbetaald. Voorts wordt het bedrag vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het verzoek om vergoeding planschade.

Artikel 10 Slotbepalingen

Bij de inwerkingtreding van dit artikel wordt niet de planschaderegeling van 1995 ingetrokken. Deze blijft van kracht zolang verzoeken om planschade die op grond van deze regeling (dus vòòr 1 september 2005) zijn ingediend nog niet volledig zijn afgehandeld. Pas als de laatste verzoeken op grond van de “oude” regeling onherroepelijk zijn, zal deze regeling worden ingetrokken.