Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening op de heffing en invordering van Rioolheffing Zaanstad 2020

Geldend van 29-11-2019 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van Rioolheffing Zaanstad 2020

De gemeenteraad van Zaanstad,

gelet op Gemeentewet, artikel 228a

besluit vast te stellen de ‘Verordening op de heffing en invordering van Rioolheffing Zaanstad 2020’.

Artikel 1 Definities

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

  • 2.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • 3.

    voorzieningen: alle voorzieningen die worden getroffen ter nakoming van de zorgplichten, waaronder eigendom of beheer van het oppervlaktewater;

  • 4.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • 5.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, oppervlaktewater of grondwater.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • 1.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • 2.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen het gebruikersdeel.

  • Voor het gebruikersdeel wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden, aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik, aangemerkt als gebruik door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1.

    De belasting wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 2.

    Het aantal kubieke meters wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat:

    • a.

      in het belastingjaar naar het perceel is toegevoerd of opgepompt;

    • b.

      in het aan het belastingjaar voorafgaande kalenderjaar naar het perceel is toegevoerd of opgepompt.

Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water herleid naar een verbruiksperiode van 365 dagen.

  • 3.

    Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 4.

    De op voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoegd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

Artikel 6 Belastingtarieven

  • 1.

    De belasting bedraagt, indien 300 m3 of minder water wordt geloosd, € 284,41.

  • 2.

    De belasting bedraagt, indien meer dan 300 m3 wordt geloosd, € 284,41 voor de hoeveelheid tot en met 300 m3, te vermeerderen met € 94,80 per volle 100 m3 voor de hoeveelheid van meer dan 300 m3.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Aangifte

  • 1.

    Voor de belasting, als bedoeld in artikel 6, tweede lid wordt jaarlijks aan ieder die vermoedelijk belastingplichtig is een aangiftebiljet uitgereikt. Degene die geen aangiftebiljet heeft ontvangen, is gehouden bij de gemeenteambtenaar, als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet, een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.

  • 2.

    De gemeenteambtenaar, als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet kan op schriftelijk verzoek uitstel van het doen van aangifte verlenen.

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moet de aanslag worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt, ingeval machtiging is verleend tot automatische incasso en het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, € 100,-- of meer doch minder dan € 2.500,-- bedraagt, dat het totaalbedrag moet worden betaald in 10 gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de 28e dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later. In geval van automatische incasso wordt een geheel of gedeeltelijke vermindering van aanslagen verrekend met de nog openstaande betaaltermijnen, te beginnen met de laatste termijn. Indien bovengenoemde aanslagen in maart of later in het belastingjaar worden opgelegd, is het aantal betaaltermijnen gelijk aan de nog in het desbetreffende belastingjaar overblijvende volle maanden.

  • 3.

    De in het tweede lid bedoelde machtiging tot automatische incasso wordt geacht niet te zijn verleend indien twee van de tien termijnen niet zijn betaald doordat automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige niet mogelijk blijkt dan wel binnen één maand na afschrijving zijn gestorneerd. Alsdan gelden de betaaltermijnen als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid is een voorlopige aanslag invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als er in het betreffende belastingjaar nog volle maanden overblijven.

  • 5.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de vorige leden gestelde termijnen.

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid moet een aanslag bedoeld in artikel 6, tweede lid, worden betaald in één termijn welke vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

Artikel 12 Overgangsrecht en citeertitel

  • 1.

    De Verordening Rioolheffing 2019, vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 november 2018, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid van dit artikel genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2020.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als de ‘Verordening Rioolheffing 2020’.

Artikel 13 Bekendmaking

Deze verordening zal worden bekendgemaakt door het plaatsen van de verordening in het Gemeenteblad zoals dat is opgenomen in de Decentrale Regelgeving en Officiële Publicaties (DROP). Daarnaast zal de tekst van de verordening worden geplaatst op de website van de overheid.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 november 2019.

Voorzitter,

Raadsgriffier,