Verordening tot regeling van de aanwijzing, de werkzaamheden, de rechten en de verplichtingen van de taxatiedeskundigen, bedoeld in artikel 39 van de 'Algemene beheersverordening voor de bedrijven 1972' (Verordening taxatiedeskundigen onroerende goederen).

Geldend van 01-07-1993 t/m heden

Intitulé

Verordening tot regeling van de aanwijzing, de werkzaamheden, de rechten en de verplichtingen van de taxatiedeskundigen, bedoeld in artikel 39 van de 'Algemene beheersverordening voor de bedrijven 1972' (Verordening taxatiedeskundigen onroerende goederen).

Artikel 1

In de gevallen, waarin de beheersregelen voor de Dienst Bouwen en Wonen schatting van onroerend goed door deskundigen voorschrijven, wordt op verzoek van burgemeester en wethouders ter zake door een drietal, door de gemeenteraad aangewezen, taxatiedeskundigen gezamenlijk een schattingsrapport uitgebracht.

Artikel 2

  • 1. De taxatiedeskundigen, bedoeld in artikel 1, worden op voordracht van burgemeester en wethouders voor een tijdvak van ten hoogste twee jaren door de gemeenteraad aangewezen. Voor elke te vervullen plaats moet de voordracht de namen vermelden van twee personen, die met betrekking tot de waardebepaling van onroerende goederen deskundig zijn te achten.

  • 2. Aanwijzing van een bepaalde persoon als taxatiedeskundige kan voor ten hoogste drie op elkaar aansluitende tijdvakken geschieden.

  • 3. Degene, die ter vervulling van een tussentijdse vacature als taxatiedeskundige wordt aangewezen, treedt, voor wat betreft de geldende termijn van aanwijzing en mogelijkheid van herhaalde aanwijzing, in de plaats van zijn voorganger.

  • 4. Een van de taxatiedeskundigen, door hen als zodanig uit hun midden aangewezen, fungeert als secretaris gedurende het tijdvak van aanwijzing door de gemeenteraad.

Artikel 3

  • 1. De als secretaris fungerende taxatiedeskundige draagt zorg voor het bijeenroepen van de taxatiedeskundigen, het ontwerpen van de gezamenlijke taxatierapporten, de briefwisseling met burgemeester en wethouders e.d.

  • 2. De taxatiedeskundigen houden bij de vijfjaarlijkse schatting ten behoeve van de vaststelling der waarde van de gronden, behorende tot de categorie Gronden en de categorie Bouwterreinen, bedoeld in de 'Algemene beheersverordening voor de bedrijven 1972', zoveel mogelijk rekening met de toestand op de eerste januari van het jaar, waarin de herschatting moet plaatsvinden, alsmede met de op die datum bekende omstandigheden, welke op de waardebepaling van invloed kunnen zijn, zoals de vastgestelde bestemming van de gronden e.d.

  • 3. De taxatiedeskundigen dienen zo spoedig mogelijk hun gezamenlijk opgemaakte, met redenen omklede en ondertekende taxatierapporten bij burgemeester en wethouders in.

Artikel 4

  • 1. De taxatiedeskundigen genieten ieder een vergoeding van f 2.500,00 voor elke vijfjaarlijkse schatting, bedoeld in artikel 3, tweede lid.

  • 2. De als secretaris fungerende taxatiedeskundige geniet bovendien een vergoeding van f 600,00 per jaar.

  • 3. De in de leden 1 en 2 genoemde bedragen worden iedere vijf jaar aangepast aan de ontwikkeling van het loonsompercentage van de voorgaande vijf jaar.

Artikel 5

De taxatiedeskundigen zijn met betrekking tot de aan hun beoordeling onderworpen aangelegenheden tegenover derden tot geheimhouding verplicht.

Artikel 6

  • 1. Deze verordening treedt in werking tegelijkertijd met de 'Algemene beheersverordening voor de bedrijven 1972'.

  • 2. Zij kan worden aangehaald als 'Verordening taxatiedeskundigen onroerende goederen'.

  • 3. Met ingang van de in het eerste lid bedoelde datum wordt de bij raadsbesluit van 7 juni 1909 vastgestelde, sedertdien enige malen gewijzigde 'Verordening tot regeling van de werkzaamheden, verplichtingen en bezoldiging van de Commissie van Taxatie en Advies voor het Grondbedrijf' (Verz. 1909, no. 6) ingetrokken.

  • 4. De drie bij het raadsbesluit van 17 mei 1971 (Bijl. no. 253) benoemde leden van de 'Commissie van Taxatie en Advies voor het Grondbedrijf' worden geacht op grond van deze verordening tot 7 juni 1973 als taxatiedeskundigen te zijn aangewezen. Bij de toepassing van artikel 2, tweede en derde lid, wordt in aanmerking genomen het tijdstip, waarop ieder van de drie leden van genoemde Commissie bij voortbestaan daarvan verplicht zou zijn geweest af te treden.