Regeling vervallen per 01-01-2021

Vastgesteld door de burgemeester van Aalburg op 1 maart 2012

Geldend van 14-06-2012 t/m 31-12-2020

Intitulé

Vastgesteld door de burgemeester van Aalburg op 1 maart 2012

Hoofdstuk 1 Inleiding

Per augustus 2010 is de wet Maatregel Bestrijding Voetbalvandalisme en Ernstige Overlast (MBVEO) in werking getreden. Doel van de wet is het voorkomen van een herhaling van ernstig overlastgevend gedrag. De wet is een aanpassing in de Gemeentewet (art. 172a en 172b Gemeentewet) en die geeft de burgemeester nieuwe bevoegdheden waarmee deze een groepsverbod, een gebiedsverbod en/of een meldingsplicht op kan leggen.

De bevoegdheden houden een beperking in van de bewegingsvrijheid van het individu. Een juiste toepassing van de bevoegdheden moet daarom zijn gewaarborgd.

Hoofdstuk 2 Juridisch kader

Voor de toepassing van artikel 172a en artikel 172b Gemeentewet hanteert de burgemeester een beleidsregel bij de uitoefening van de bevoegdheden bij herhaaldelijke individuele of groepsgerelateerde overlast.

Op grond van de wet MBVEO kan de burgemeester een gebieds- of groepsverbod opleggen voor een periode van drie maanden. In combinatie met deze verboden kan tevens een meldingsplicht worden opgelegd.

Daarnaast is in de wet een bevoegdheid voor de officier van justitie opgenomen tot het geven van een gedragsaanwijzing voorafgaand aan strafrechtelijke vervolging. In afwachting van de strafrechtelijke afdoening van het strafbare feit door de rechter kan hij de verdachte een gebiedsverbod, contactverbod of een meldingsplicht opleggen.

Ook is het mogelijk om de verdachte te verplichten tot hulpverlening ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Indien de officier van justitie een gebiedsverbod heeft opgelegd dan kan de burgemeester dit niet meer doen voor hetzelfde gebied.

De wet is van toepassing op structurele ernstige overlast en is bedoeld ter aanvulling op de reeds bestaande bevoegdheden van de burgemeester en de officier van justitie. Pas als andere maatregelen niet toereikend zijn dan kan naar de nieuwe bevoegdheden worden gegrepen. Het is dus een uiterste middel, bedoeld voor hardnekkige overlast en ordeverstorende groepen.

De nieuwe bevoegdheden voorzien niet in dreigende, acute ordeverstoringen of ongeregeldheden. Bij acute, onverwachte situaties waar geen tijd of weinig voorbereidingstijd is, kan de burgemeester gebruik maken van zijn noodbevoegdheden.

Met de invoering van de wet MBVEO wordt ook het opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van geweld tegen personen of goederen strafbaar gesteld. Afspraken die ordeverstoorders maken via bijvoorbeeld internet, SMS of andere sociale media worden daarmee als een zelfstandige en strafwaardige handeling aangemerkt.

De nieuwe bevoegdheden voor de burgemeester zijn opgenomen in de Gemeentewet (art. 172a en b) en de bevoegdheden voor de officier van justitie in het Wetboek van Strafvordering (art. 509hh). De strafbaarstelling voor voorbereidingshandelingen staat in een nieuw artikel 141a in het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.1 Nieuwe bevoegdheden burgemeester

Gebiedsverbod (art. 172a Gemeentewet)

Een gebiedsverbod betekent dat de overlastgever aan wie het verbod wordt opgelegd zich niet (al dan niet gedurende bepaalde tijdstippen) mag bevinden in of in de omgeving van één of meer bepaalde objecten binnen de gemeente dan wel in één of meer bepaalde delen van de gemeente.

Het gebiedsverbod wordt opgelegd voor de duur van drie maanden. Op basis van specifieke feiten of omstandigheden kan de burgemeester besluiten om een bevel voor een kortere duur op te leggen.

De termijn kan drie keer worden verlengd voor telkens drie maanden.

De burgemeester wijzigt het verbod tussentijds ten gunste van de betrokkene indien nieuwe feiten of omstandigheden daartoe aanleiding geven. Een wijziging kan inhouden dat het gebiedsverbod wordt beperkt of ingetrokken zodra daartoe aanleiding is.

Een gebiedsverbod kan extra kracht worden bijgezet met een meldingsplicht. De ordeverstoorder dient zich dan op een bepaalde plaats en op een bepaald tijdstip te melden.

 

Groepsverbod (art. 172a Gemeentewet)

Met deze bevoegdheid kan de burgemeester ongewenste groepsvorming in een bepaald gebied tegengaan. Een groepsverbod zorgt ervoor dat de overlastgever zich niet in één of meer bepaalde delen van de gemeente op een voor het publieke toegankelijke plaats zonder redelijk doel met meer dan drie personen (ongeacht wie) mag ophouden. Het groepsverbod wordt opgelegd voor de duur van drie maanden. Op basis van specifieke feiten of omstandigheden kan de burgemeester besluiten om een bevel voor een kortere duur op te leggen.

De termijn kan drie keer worden verlengd voor telkens drie maanden.

De burgemeester wijzigt het verbod tussentijds ten gunste van de betrokkene indien nieuwe feiten of omstandigheden daartoe aanleiding geven. Een wijziging kan inhouden dat het groepsverbod wordt beperkt of ingetrokken zodra daartoe aanleiding is.

Het groepsverbod kan in combinatie met de meldingsplicht worden opgelegd.

Het groepsverbod geldt alleen voor de personen aan wie het verbod is opgelegd. Dit is een verschil met het samenscholingsverbod uit de APV dat een algemeen geldend verbod is.

 

Meldingsplicht (art. 172a Gemeentewet)

De overlastgever die een meldingsplicht krijgt opgelegd, is verplicht zich bij een nader aangegeven instantie op een nader aangegeven tijdstip te melden. De burgemeester kan een meldingsplicht als zelfstandige maatregel opleggen of in combinatie met een groepsverbod/gebiedsverbod.

De meldingsplicht kan inhouden dat de betrokkene zich moet melden in de eigen gemeente van de burgemeester of in een andere gemeente. Een bevel om zich te melden in een andere gemeente wordt gegeven in overeenstemming met de burgemeester van die gemeente.

De meldingsplicht wordt opgelegd voor de duur van drie maanden. Op basis van specifieke feiten of omstandigheden kan de burgemeester besluiten om een bevel voor een kortere duur op te leggen.

De termijn kan drie keer worden verlengd voor telkens drie maanden.

De burgemeester wijzigt de meldingsplicht tussentijds ten gunste van de betrokkene indien nieuwe feiten of omstandigheden daartoe aanleiding geven.

 

Overlast door jeugdigen onder de twaalf jaar (art. 172b Gemeentewet)

Aan een persoon die het gezag uitoefent over een minderjarige overlastveroorzaker die de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt, kan het volgende bevel worden gegeven:

Draag er zorg voor dat de minderjarige:

  • 1.

    zich in bepaalde delen van de gemeente niet ophoudt, zonder begeleiding van die persoon die gezag over hem/haar uitoefent;

  • 2.

    zich tussen 20.00 uur ’s avonds en 06.00 uur ’s ochtends niet bevindt op voor het publiek toegankelijke plaatsen, tenzij de minderjarige wordt begeleid door de persoon die het gezag over hem/haar uitoefent.

Het bevel met betrekking tot een minderjarige wordt opgelegd voor ten hoogste drie maanden. Verlenging is niet mogelijk.

De burgemeester wijzigt deze maatregel tussentijds ten gunste van de betrokkene indien nieuwe feiten of omstandigheden daartoe aanleiding geven.

De nieuwe bevoegdheden hebben een vrijheidsbenemend karakter en moeten daarom pas ingezet worden als andere instrumenten (bijvoorbeeld de ordebevoegdheden uit de gemeentelijke APV of de acute bevoegdheid ex artikel 172 lid 3 Gemeentewet) niet tot de mogelijkheden behoren. Dit betekent dat de huidige instrumenten tegen overlast en baldadigheid uit de APV onverminderd van kracht blijven . Ook de inzet op grond van samenscholing en ongeregeldheden, en de maatregelen tegen overlast en baldadigheid blijven van kracht.

De bevoegdheden op grond van artikel 172a en 172b uit de Gemeentewet kunnen alleen worden ingezet als de overtredingen een herhaaldelijk karakter hebben, waarbij tevens sprake moet zijn van een ernstige vrees voor een verdere verstoring van de openbare orde.

Het mandateren van de nieuwe bevoegdheden is niet toegestaan. De bevoegdheden zijn daardoor niet geschikt om in een zich acuut manifesterend openbare ordeprobleem in te zetten. Hiervoor blijven de APV, bestuurlijk ophouden en het noodrecht (artikelen 172, 175-176a Gemeentewet) de meest geëigende instrumenten.

De bevoegdheden op grond van de Gemeentewet worden ingezet op het moment dat de maatregelen op grond van de APV geen effect sorteren of niet toereikend worden geacht, gelet op de ervaringen of het karakter van de problematiek en er ernstige vrees bestaat voor een verdere verstoring van de openbare orde.

Artikel 2.2. Nieuwe bevoegdheden versus bevoegdheden uit de APV

De nieuwe bevoegdheden hebben een vrijheidsbenemend karakter en moeten daarom pas ingezet worden als andere instrumenten (bijvoorbeeld de ordebevoegdheden uit de gemeentelijke APV of de acute bevoegdheid ex artikel 172 lid 3 Gemeentewet) niet tot de mogelijkheden behoren. Dit betekent dat de huidige instrumenten tegen overlast en baldadigheid uit de APV onverminderd van kracht blijven . Ook de inzet op grond van samenscholing en ongeregeldheden, en de maatregelen tegen overlast en baldadigheid blijven van kracht.

De bevoegdheden op grond van artikel 172a en 172b uit de Gemeentewet kunnen alleen worden ingezet als de overtredingen een herhaaldelijk karakter hebben, waarbij tevens sprake moet zijn van een ernstige vrees voor een verdere verstoring van de openbare orde.

Het mandateren van de nieuwe bevoegdheden is niet toegestaan. De bevoegdheden zijn daardoor niet geschikt om in een zich acuut manifesterend openbare ordeprobleem in te zetten. Hiervoor blijven de APV, bestuurlijk ophouden en het noodrecht (artikelen 172, 175-176a Gemeentewet) de meest geëigende instrumenten.

De bevoegdheden op grond van de Gemeentewet worden ingezet op het moment dat de maatregelen op grond van de APV geen effect sorteren of niet toereikend worden geacht, gelet op de ervaringen of het karakter van de problematiek en er ernstige vrees bestaat voor een verdere verstoring van de openbare orde.

Artikel 2.3 Nieuwe bevoegdheden en preventieve dwangsom

Het gebruik van de (preventieve) last onder dwangsom voor de aanpak van overlastsituaties is een nieuwe ontwikkeling. De maatregel op grond van artikel 5:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een bestuursrechtelijke herstelsanctie die onder meer strekt tot het voorkomen van herhaling van een overtreding. Een dwangsom kan ook preventief worden opgelegd zodra het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen, indien met grote mate van waarschijnlijkheid vaststaat dat de overtreding zal plaatsvinden, bijvoorbeeld blijkens het verleden van de persoon of een attitude waaruit blijkt de betrokkene niet bereid is om af te zien van ordeverstorend gedrag of daarvan de laakbaarheid niet wil inzien. De last onder dwangsom heeft als beoogd effect dat wordt afgezien van het begaan van een overtreding of een herhaling daarvan. De aangeschreven overtreder of de groep medeplegers (ex artikel 5:1, lid 2 Awb) moet het in de macht hebben de overtreding te voorkomen.

Door middel van de (preventieve) last onder dwangsom kan (hernieuwd) ordeverstorend gedrag van notoire raddraaiers worden aangepakt door hen in de portemonnee te treffen. Concreet komt het er dan op neer dat raddraaiers een dwangsom verbeuren als zij (een volgende keer opnieuw) de fout in gaan. Bij het vaststellen van de hoogte van de preventieve dwangsom kan aansluiting worden gezocht bij de schade die bij eerdere ordeverstoringen is geleden

Hoofdstuk 3 Openbare ordebelang

Indien er sprake is van herhaaldelijke overlast kunnen de nieuwe bevoegdheden worden ingezet. Enkele vormen van overlast staan hieronder weergegeven om een beeld te schetsen, niet om harde grenzen te bepalen. Ordeverstoorders veroorzaken vaak in verschillende gebieden en op verschillende momenten overlast, bijvoorbeeld op bepaalde hangplekken, maar ook bij evenementen, zoals o.a. eindejaarsfestiviteiten.

Artikel 3.1 Ernstige overlast in dorpen

Het komt helaas steeds vaker voor, ook in een plattelandsgemeente als Aalburg, dat in de dorpen sprake is van escalerende overlast en een groeiende tendens van overtredend naar crimineel gedrag van (jeugd)groepen. Het betreft vaak aanhoudende ordeverstorende gedragingen in de publieke ruimte, die een directe aantasting vormen van de veiligheid en leefbaarheid. In Aalburg manifesteert het overlastgevende gedrag zich met name rond de jaarwisseling Mensen voelen zich daardoor in hun eigen woon-/werkomgeving bedreigd of onveilig en dergelijk gedrag vraagt om adequaat overheidsoptreden.

De overlast wordt daarbij doorgaans veroorzaakt door een beperkt aantal leidende figuren. Als bestaande instrumenten zoals een gebiedsverbod op basis van de APV of eerdere hulpverlening/begeleiding vanuit de zorg niet het gewenste effect hebben, dan kan de burgemeester meer specifieke ordebevoegdheden inzetten. In situaties waarin de APV niet voorziet behoort een bevel ex artikel 172, lid 3 of de noodbevoegdheden ex artikel 175 of 176 Gemeentewet tot de mogelijkheden.

Bij herhaaldelijk terugkerende overlast biedt een preventieve dwangsom soelaas en kunnen de bevoegdheden uit art. 172a Gemeentewet worden ingezet. De overlastgevers kunnen dan een langdurig gebiedsverbod of groepsverbod opgelegd krijgen. Beide maatregelen uit de wet MBVEO kunnen extra kracht worden bijgezet met een meldingsplicht.   

Artikel 3.2 Ernstige overlast bij evenementen

Overlast kan een structureel karakter hebben, maar kan zich ook manifesteren rondom evenementen.  De instrumenten uit deze beleidsregels kunnen daartoe worden ingezet. Een evenement wordt in deze beleidsregels gedefinieerd overeenkomstig de definitie in de APV van de gemeente Aalburg.

Binnen dit kader wordt Oud en Nieuw tot een groot evenement in de gemeente gerekend, als men alleen al beschouwt dat een groot deel van de bevolking zich 's nachts massaal in een feestelijke stemming op straat begeeft of in gelegenheden uitbundig het nieuwe jaar viert.

Artikel 3.3 Ernstige overlast door jeugdigen onder de twaalf jaar

Op sommige plaatsen in Nederland worden herhaaldelijke en groepsgewijze openbare ordeverstoringen gepleegd door kinderen jonger dan twaalf jaar (twaalfminners). Bij deze groep staat dan inzet op preventie en hulpverlening met een persoonsgerichte aanpak voorop. De burgemeester gaat daar dan ook terughoudend om met het opleggen van bevelen aan twaalfminners.

In de gemeente Aalburg is geen sprake van specifieke overlast door twaalfminners. Er zijn ook geen signalen van zulke overlast in de samenleving. Dit onderwerp blijft in deze beleidsregels daarom buiten bespreking.

Hoofdstuk 4 Beleidsregels

Onderstaand beleid wordt geformuleerd op basis van de wet MVBEO onder de naam Beleidsregels aanpak overlast.

Artikel 4.1 Voorwaarden bij artikel 172a Gemeentewet

De burgemeester kan gebruik maken van zijn bevoegdheden als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Het gaat om een verstoring van de openbare orde;

  • 2.

    Die verstoring vindt herhaaldelijk plaats;

  • 3.

    Er is een ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde;

  • 4.

    De vrees moet aanwijsbaar zijn en blijken uit concrete aanwijzingen;

  • 5.

    De overlast is individueel of groepsgewijs gepleegd dan wel door een persoon die een leidende rol heeft in een groep die de openbare orde heeft verstoord;

  • 6.

    Het verbod mag alleen worden opgelegd voor publiek toegankelijke plaatsen.

 

Hieronder wordt aangegeven hoe deze begrippen in de beleidsregels worden gehanteerd.

Artikel 4.2 Begripsbepalingen bij artikel 172a Gemeentewet

Ordeverstorende gedragingen

Een wettelijke definitie van het begrip ‘verstoring van de openbare orde’ is niet te geven. Of sprake is van een verstoring van de openbare orde en daarmee ordeverstorend gedrag hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval en de intensiteit van de gedragingen.

Onder verstoring van de openbare wordt hier verstaan: een verstoring van enige betekenis die afwijkt van de normale gang van zaken in of aan een openbare ruimte. Ordeverstorende gedragingen in het kader van deze beleidsregel zijn in ieder geval de in tabel 1 opgenomen overtredingen van de APV en gedragingen uit het Wetboek van Strafrecht.

Daarnaast kunnen ook structurele ordeverstorende gedragingen die niet direct strafbaar zijn gesteld onder deze begripsbepaling vallen. Vaak gaat het om gedragingen die op zichzelf, als ze eenmalig zouden worden tentoongespreid, niet als ernstig worden opgevat maar als ze hardnekkig worden wel.

 

Voorbeelden van dergelijke ordeverstorende gedragingen zijn:

- het hinderlijk en zonder redelijk doel rondhangen;

- hinderlijk drankgebruik;

- joelen;

- vernieling van goederen;

- naroepen;

- ingooien van ruiten;

- bespugen;

- het aanbrengen van graffiti;

- intimiderend overkomen;

- openbare dronkenschap;

- wildplassen;

- schelden;

- plakken en kladden;

- aanhoudende vernielingen;

- het stoken van vuur;

- het afsteken van zwaar vuurwerk/carbid.

Tabel 1: Feitentabel

                                                                                    APV

 

Samenscholing en ongeregeldheden                                Artikel 2:1

Organisatie evenement zonder vergunning                       Artikel 2:25

Ordeverstoring bij evenement                                         Artikel 2:26

Exploiteren horecabedrijf zonder vergunning                    Artikel 2:28

Overtreden sluitingstijd horecabedrijf                               Artikel 2:29

Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen                            Artikel 2:47

Verboden drankgebruik                                                  Artikel 2:48

Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen                                Artikel 2:49

Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten     Artikel 2:50

Bezigen van vuurwerk op verboden plaats                        Artikel 2:73

Drugshandel op straat                                                     Artikel 2:74

Openlijk drugsgebruik op of aan een openbare plaats        Artikel 2:74a

Straatprostitutie                                                             Artikel 3:9

Geluidhinder                                                Hoofdstuk 4, afdeling 1

Verboden vuren en vervoer brandbaar materiaal              Artikel 5:34

 

                                                                                 Vuurwerkbesluit

Verboden bezigen van vuurwerk                                      Artikel 2.3.6

 

                                                                          Wetboek van Strafrecht

Openlijke geweldpleging                                                 Artikel 141

Voorbereidingshandelingen                                             Artikel 141a

Wederspannigheid                                                         Artikel 180

Wederspannigheid in vereniging                                      Artikel 182

Negeren bevoegd gegeven ambtelijk bevel                      Artikel 184

Schennis van de eerbaarheid                                          Artikel 239

Belediging ambtenaar in functie                                      Artikel 266 jo. 267

Bedreiging                                                                    Artikel 285

(Poging) tot doodslag                                                     Artikel 287

Eenvoudige mishandeling                                               Artikel 300

Zware mishandeling                                                       Artikel 302

Diefstal                                                                         Artikel 310

Diefstal met braak                                                         Artikel 311 lid 5

Afpersing/afdreiging                                                       Artikel 317/318

Vernieling                                                                     Artikel 350

Baldadigheid/straatschenderij                                         Artikel 424

Ordeverstoring in dronkenschap                                      Artikel 426

Openbare dronkenschap                                                 Artikel 453

 

Harddrugs                                                                     Art. 2*

Softdrugs                                                                      Art. 3*

 

Verbodsbepaling voor wapens van categorie I                   Art. 13

Verbod voorhanden hebben wapens                                 Art. 26

Verbod dragen wapens                                                   Art. 27

* Met dien verstande dat als het gaat om het aanwezig hebben van een middel als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet alleen een bevel kan worden opgelegd als de aangetroffen hoeveelheid groter is dan de

gebruikershoeveelheid als bedoeld in de richtlijnen van het college van procureurs-generaal.

  

Herhaaldelijk

Volgens de Van Dale wordt onder herhaaldelijk “meer dan eens” verstaan. Dit betekent dat sprake kan zijn van herhaaldelijk als een persoon meer dan één keer de openbare orde heeft verstoord. In de schaarse jurisprudentie wordt herhaaldelijk uitgelegd als meer dan twee keer. Herhaaldelijk houdt ook verband met de periode waarin de gedragingen hebben plaatsgehad. Om te kunnen spreken van herhaaldelijk moeten de gedragingen binnen een afzienbare tijd plaatsvinden. Of sprake is van een afzienbare tijd is weer afhankelijk van de context waarin de gedragingen hebben plaatsgevonden.

Bij jaarlijkse evenementen hanteren sommige gemeenten een afzienbare tijd van 13 maanden. Zodoende kan een persoon die tijdens een voorgaande oudejaarsnacht de orde verstoord heeft binnen het bereik van de Voetbalwet worden gebracht.

 

In de wetstoelichting gaat men uit van structurele verstoringen van de openbare orde, gedrag dat bij voortduring wordt herhaald, structureel patroon, persistente groepsgebonden overlast. Het moet om meer gaan dan incidentele overlast van een bepaalde groep of een bepaald persoon. “Het valt niet exact aan te geven hoe vaak de openbare orde moet zijn verstoord alvorens kan worden gesproken van herhaaldelijk verstoren van de openbare orde (EK 2009/2010, 31 467,E). De 13 maanden-eis en de uitleg van “herhaaldelijk” als meer dan twee keer, vloeit derhalve niet rechtstreeks voort uit de wet, maar is contextueel bepaald. De wetshistorie laat met andere woorden meer ruimte dan de jurisprudentie tot op heden aangeeft.

 

De begrippen “herhaaldelijk” en “afzienbare tijd” hebben een bijzondere klank bij het evenement Eindejaarsfestiviteiten. Zeker in de gemeente Aalburg moeten we uitgaan van een uitzonderlijke situatie, waarvan al jaren sprake is. Het betreft aanhoudende ordeverstorende gedragingen in de publieke ruimte, die een directe aantasting vormen van de veiligheid en leefbaarheid. Het gaat daarbij veelal om een samenstel van hinderlijke, overlastgevende en criminele gedragingen, in het bijzonder het opstoken van meestal zogenaamde geprepareerde voertuigen. De gevolgen van deze ergerlijke en onverkwikkelijke gebeurtenissen die zich jarenlang rond de jaarwisseling, vooral in de vroege nieuwjaarsmorgen, manifesteren zijn voor de omgeving ingrijpend: mensen voelen zich in hun eigen woonomgeving onveilig, er heerst voortdurend angst voor brandgevaar, hulpverleners worden bedreigd en de gemeente wordt forse schade toegebracht.

 

Bestaande instrumenten en grootschalige inzet van politie en ME zijn niet toereikend gebleken. Dat in dergelijke gevallen onvoldoende of niet vroegtijdig kon worden ingegrepen, is voor het overgrote deel van het dorp niet verteerbaar en maatschappelijk niet aanvaardbaar. Bewoners en gedupeerden verwachten een vroegtijdige en kordate aanpak van gemeente en politie.

 

De gemeente heeft de afgelopen jaren verschillende initiatieven genomen om te handhaven en deze vorm van criminaliteit te bestrijden. Ernstig overlastgevend gedrag, individueel of groepsgewijs, is  misschien laatste jaren niet zozeer in omvang toegenomen, als wel in ernst zoals bedreiging van hulpverleners bij het uitoefenen van hun taak.

 

Bestaande strafrechtelijke en bestuurlijke instrumenten zijn niet van dien aard dat daarmee de overlastgevende situatie kan worden voorkomen. De overlastgever is bijvoorbeeld onvoldoende onder de indruk van een opgelegde boete. Dit weerhoudt de raddraaier er niet van het jaar daarop zijn onhebbelijk gedrag voort te zetten. Het gedrag kenmerkt zich door onverantwoord rijgedrag, geluidsoverlast, mogelijk gebruik van drugs en te veel alcohol, rondhangen, onaangepast gedrag tegenover goedwillende burgers.

De aanwezigheid van overlastgevers, ordeverstoorders en raddraaiers rond Oud en Nieuw dient geen redelijk doel en leidt tot een optelsom van incidenten en onaangename gebeurtenissen. Al met al wordt de orde en rust daar ernstig verstoord, waardoor sprake is van een serieus openbare ordeprobleem.

 

Gezien de hierboven beschreven wetshistorie kan voor het uitoefenen van de bevoegdheden op grond van 172a Gemeentewet in deze situatie van “herhaaldelijk” worden gesproken als een persoon gedurende de laatste 5 jaar op meer dan één jaarwisseling de openbare orde heeft verstoord.

Ordeverstorend gedrag dat op deze wijze herhaaldelijk wordt getoond, is ernstig te noemen.

 

Bij de toepassing van de nieuwe bevoegdheden is de context van de jaarwisselingen relevant. Ook hier zal een maatregel moeten passen in het algemene beginsel van subsidiariteit en proportionaliteit.

 

Ernstige vrees en aanwijsbaar

Ordeverstorend gedrag dat binnen een afzienbare tijd herhaaldelijk wordt gepleegd door het individu of door groepen is ernstig gelet op het effect op de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De ernstige vrees voor zulk gedrag dient aanwijsbaar te zijn en wordt dan ook afgeleid uit concrete aanwijzingen. Bijvoorbeeld uit het feit dat een persoon in het verleden betrokken is geweest bij ernstige ordeverstoringen. Ook verklaringen, signalen of verwachtingen en overige voorzienbare omstandigheden kunnen aanwijzingen zijn voor ernstige vrees.

 

Groepsgerelateerde gedragingen en leidende rol

Er is sprake van een groep bij drie of meer personen waar de overlastgever onderdeel vanuit maakt. Als een persoon bij groepsgerelateerde overlast een leidende rol heeft gehad, kan direct - na de eerste overtreding - een bestuurlijke maatregel worden opgelegd. Om een leidende rol te typeren wordt aansluiting gezocht bij rechterlijke uitspraken over openlijke geweldpleging in vereniging waar de leider niet zelf ordeverstorende gedragingen pleegt, maar ‘actief’, medestanders mobiliseert, voorop loopt, faciliteert, oproept (via sms, internet of sociale media) of op intimiderende wijze een bijdrage levert aan het in groepsverband plegen van ordeverstoring.

Van een leidende rol kan dus sprake zijn indien de persoon anderen aanzet tot ongewenst gedrag die de openbare orde verstoort. Dit kan zich uiten in concrete gedragingen zoals het benaderen van anderen, het leggen van contact tussen leden van de groep, het initiatief nemen, een vertrouwensrelatie of gezag hebben. Ook kan de leidende rol worden afgeleid uit verklaringen van getuigen of leden van de groep.

Aantonen van een leidende rol hangt af van een concrete casus. Naast de te treffen maatregelen van de burgemeester kan de ordeverstorende leider strafrechtelijk worden vervolgd.

Artikel 4.3 Duur van het verbod

De bevelen van art. 172a Gemeentewet worden in principe opgelegd voor de duur van drie maanden. Deze termijn wordt gerechtvaardigd door het feit dat de betrokkene al de nodige openbare orde-incidenten op zijn naam heeft staan of kan worden toegerekend. Op basis van specifieke feiten of omstandigheden kan de burgemeester besluiten om een bevel voor een kortere duur op te leggen. Bij de toepassing rondom evenementen zoals de jaarwisseling ligt een kortere periode voor de hand.

Het bevel kan driemaal met een periode van ten hoogste drie maanden worden verlengd indien dat uit een oogpunt van handhaving van de openbare orde noodzakelijk is. Dit betekent dat er na afloop van het verbod nog steeds een aanwijsbare ernstige vrees bestaat voor verdere verstoring van de openbare orde. Een bevel mag inclusief verlengingen niet langer duren dan twaalf maanden.

Artikel 4.4 Gebiedsaanduiding

In het besluit van de burgemeester wordt duidelijk aangegeven voor welk gebied een verbod wordt opgelegd. Indien de overtreder kan aantonen dat hij een zwaarwegend belang heeft om zich in het gebied op te houden, wordt het gebied waarop het verbod van toepassing is zo aangepast dat de betreffende persoon een aanlooproute/doorgang heeft.

Het zwaarwegend belang om zich in het gebied op te houden dient door de betrokkene zelf te worden aangetoond. Het zal in het algemeen gaan om belangen in de persoonlijke sfeer zoals wonen, werken, bezoek aan een huisarts, advocaat of hulpverleningsinstantie(s).

Een gebiedsverbod of groepsverbod wordt in beginsel opgelegd voor het gebied waar de overlast heeft plaatsgevonden. Als het voor de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is dat de betrokkene ook uit een ander gebied wordt geweerd, dan kan tevens dat andere gebied worden aangewezen. Dit wordt in het besluit gemotiveerd.

Bij het opleggen van een meldingsplicht wordt er zoveel mogelijk naar gestreefd om de betrokkene de gelegenheid te geven zich te melden in de eigen woonplaats. Dit betekent dat de burgemeester in sommige gevallen een meldingsplicht oplegt voor een andere gemeente. Dit kan slechts als er overeenstemming is bereikt met de burgemeester van die andere gemeente. In de gemeente wordt geen vast meldpunt aangewezen. Een meldpunt wordt afhankelijk van de casus vastgesteld.

Artikel 4.5 Werkwijze

Dossiervorming

De burgemeester baseert een bevel in de zin van art. 172a Gemeentewet op een gedocumenteerd dossier. Het dossier beargumenteert de noodzaak van het opleggen van het bevel boven andere interventiemogelijkheden.

Dossiervorming vindt plaats onder regie van de burgemeester. Veel van de in het dossier opgenomen feiten en omstandigheden zijn verzameld door de politie. Daarnaast wordt informatie van diverse partners op het gebied van veiligheid zoals Openbaar Ministerie, reclassering, Bureau Jeugdzorg in het dossier gevoegd. Ook constateringen en processen-verbaal van gemeentelijke Buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s) en andere toezichthouders in de openbare ruimte kunnen worden gebruikt in een dossier.

De informatie-uitwisseling tussen de gemeente en andere instanties moet in overeenstemming gebeuren met de Wet bescherming persoonsgegevens. Het dossier dat ten grondslag ligt aan de bevelen van art. 172a Gemeentewet dient onder andere te bevatten:

  • -

    De contactgegevens van de behandelend politieambtenaar, zorginstanties of andere instanties indien die betrokken zijn bij de overlastgever;

  • -

    De contactgegevens van de overlastgever (ten minste de naam, leeftijd, woonplaats(adres) en indien mogelijk telefoonnummer) en indien van toepassing de gegevens van de persoon die het gezag over de minderjarige uitoefent;

  • -

    De registraties van ordeverstorende gedragingen in de gestelde periode die leiden tot het opleggen van de maatregel;

  • -

    De onderliggende processen-verbaal en registraties van alle bij de politie bekend zijnde gedragingen van de overlastgever over een redelijke periode. Dit heeft tot doel inzicht te krijgen in de gedragingen van de overlastgever en dient tevens als onderbouwing van het afgegeven bevel. Ook hier geldt dat de duur van de periode situatiegebonden is;

  • -

    Traject dat al doorlopen is met de betreffende overlastgever/overlastgevende groep, dat wil zeggen interventies en het effect daarvan (jeugd- en jongerenwerk, hulpverleningstrajecten, waarschuwingen, enzovoort).

 

Verzoek aan de burgemeester

Indien partners op het gebied van veiligheid van mening zijn dat aan een overlastgever een bevel zoals bedoeld in deze beleidsregel moet worden opgelegd, dan doen zij daartoe een verzoek aan de burgemeester. Bij dit verzoek voegen zij bovengenoemd dossier.

Daarnaast wordt in het verzoek in ieder geval aangegeven:

  • -

    Waarom de burgemeester gevraagd wordt van zijn bevoegdheid gebruik te maken (en niet bijvoorbeeld de officier van justitie);

  • -

    Welke bevoegdheid gevraagd wordt in te zetten;

  • -

    Andere relevante gegevens (bijvoorbeeld een duidelijke omschrijving van het gebied waarvoor de maatregel moet worden opgelegd).

 

Uitreiken voornemen tot opleggen bevel

Op basis van het aangeleverde dossier beslist de burgemeester of hij van mening is dat de overlastgever in aanmerking komt voor één van de bevelen genoemd in art. 172a Gemeentewet. Zo ja, dan wordt in principe allereerst een voornemen tot het opleggen van het bevel uitgereikt.

Het voornemen wordt door de politie (bij voorkeur wijkagent) in persoon aan de geadresseerde van het besluit uitgereikt en wordt (indien mogelijk) tevens aangetekend per post naar het huisadres gezonden. Bij uitreiking door de politie legt de politie deze handeling vast in het politiesysteem

 

In het voornemen wordt vermeld:

  • -

    Door welke gedragingen en op welke tijdstippen en plaatsen de overlastgever herhaaldelijk (groepsgewijs) de openbare orde heeft verstoord dan wel op grond van welke gedragingen de burgemeester tot het oordeel is gekomen dat overlastgever daarbij een leidende rol heeft gehad;

  • -

    Indien het gaat om een gebieds- of groepsverbod: de afbakening van het gebied waarvoor de burgemeester voornemens is een bevel op te leggen;

  • -

    De voorgenomen ingangsdatum en duur van het bevel;

  • -

    Op welke wijze de overlastgever kan reageren op het voornemen.

 

Zienswijze

De overlastgever kan binnen vijf werkdagen na het uitreiken van het voornemen tot het opleggen van een gebiedsverbod, groepsverbod of meldingsplicht zijn zienswijze aan de burgemeester kenbaar maken. Dit kan schriftelijk of mondeling.

Indien betrokkene zijn zienswijze mondeling kenbaar wil maken dan dient deze daarvoor een afspraak te maken via het bestuurssecretariaat van de gemeente. Van het zienswijzegesprek wordt door de gemeente een verslag gemaakt.

Van de mogelijkheid om een zienswijze te geven kan op grond van art. 4:11 Awb worden afgezien indien de vereiste spoed zich tegen horen verzet. Daarnaast kan het horen achterwege worden gelaten indien ordeverstoringen door de overlastgever alleen kunnen worden voorkomen als de overlastgever niet van tevoren in kennis wordt gesteld van de op te leggen maatregel.

 

Opleggen bevel

Een bevel als bedoeld in art. 172a Gemeentewet wordt opgelegd uiterlijk 14 dagen na:

  • -

    het zienswijzegesprek;

  • -

    het ontvangen van de schriftelijke zienswijze;

  • -

    na afloop van de zienswijzetermijn als overlastgever geen zienswijze heeft ingediend.

 

Het bevel wordt door de politie in persoon (bij voorkeur wijkagent) uitgereikt en (indien mogelijk) per aangetekende post verstuurd. De geadresseerde van het besluit wordt gewezen op de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen het definitieve besluit. Ook als de burgemeester besluit om uiteindelijk geen gebieds- of groepsverbod op te leggen, ontvangt de overlastgever daarvan schriftelijk bericht.

 

In de definitieve beschikking is opgenomen:

  • -

    Door welke gedragingen en op welke tijdstippen en plaatsen de betrokken persoon herhaaldelijk groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord dan wel op grond van welke gedragingen de burgemeester tot het oordeel is gekomen dat betrokkene daarbij een leidende rol heeft gehad;

  • -

    Een concrete aanduiding van de objecten in of in de omgeving waarvan deze persoon zich niet mag bevinden dan wel van het gedeelte of bepaalde delen van de gemeente waar deze persoon zich niet (al dan niet in groepsverband) mag bevinden;

  • -

    De ingangsdatum en duur van het bevel;

  • -

    Reactie op de ingediende zienswijze (indien van toepassing);

  • -

    Waarom de maatregel in het concrete geval noodzakelijk is (motivering).

 

Een afschrift van het besluit van de burgemeester wordt gezonden aan de teamchef van politieteam Altena en de gebiedsofficier van justitie.

Artikel 4.6 Afstemming in lokale driehoek

In de lokale driehoek vindt afstemming plaats tussen teamchef van politie, gebiedsofficier van justitie en de burgemeester over de inzet van de bevoegdheden op grond van de wet MBVEO. Daarnaast worden concrete gevallen via bestaande casusoverleggen besproken.

In art. 172a, derde lid Gemeentewet is een samenloopregeling opgenomen. Deze houdt in dat indien de officier van justitie een gedragsaanwijzing heeft gegeven in de vorm van een gebiedsverbod, de burgemeester aan dezelfde persoon geen gebieds- of groepsverbod mag opleggen voor hetzelfde gebied. Het is dan ook van belang dat de burgemeester en officier van justitie over en weer van elkaar weten welke bevelen zij opleggen. De burgemeester neemt daarom contact op met de officier van justitie voordat hij een bevel in de zin van art. 172a Gemeentewet geeft. De officier van justitie informeert de burgemeester indien hij een gedragsaanwijzing geeft of intrekt.

Artikel 4.7 Toezicht en handhaving

In principe houdt de politie toezicht op de naleving van de in art. 172a Gemeentewet genoemde burgemeestersbevelen. Ook kunnen buitengewoon opsporingsambtenaren of andere toezichthouders in dienst van de gemeente, die daartoe uitdrukkelijk zijn aangewezen, toezien op de naleving.

Het niet naleven van een burgemeestersbevel als bedoeld in artikel 172a Gemeentewet is strafbaar op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (WSr).

Hoofdstuk 5 Bekendmaking en inwerktreding

Deze beleidsregel wordt bekendgemaakt op de gemeentepagina van weekblad Het Kontakt en treedt een dag na bekendmaking in werking.