Regeling vervallen per 03-04-2012

Brandbeveiligingsverordening

Geldend van 17-03-2004 t/m 02-04-2012

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening

Geldende tekst

regelingnummer: 2086

Nr. 3

Raadsbesluit van 29 januari 2004, houdende vaststelling van de Brandbeveiligingsverordening.

De raad der gemeente Almelo

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Almelo d.d. 16-12-003

Gelet op artikel 12 van de Brandweerwet 1985 (Stb. 87), de Gemeentewet, de Algemene Wet op het Binnentreden en de Algemene Wet Bestuursrecht, Wet Milieubeheer;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Hoofdstuk 1. Algemene bepaling

Gemeenteblad van Almelo

Artikel 1.1. Begripsomschrijving

  • 1. inrichting een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

  • 2. exploitant diegene die als eigenaar, bezitter of houder verantwoordelijk is voor het feitelijke gebruik van de ruimtelijk begrensde plaats.

    3. A.P.V. Algemeen Plaatselijke Verordening.

  • 4. tent een publiek toegankelijke besloten ruimte van tijdelijke aard, waarop de bouwverordening niet van toepassing is, ten behoeve van het houden van een evenement, tentoonstelling of andere activiteiten.

  • 5. naaldhoutbos elke aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

    6. A.W.B. Algemene Wet Bestuursrecht.

Artikel 1.2. Werkingssfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de bouwverordening.

Artikel 1.3. Afhandelen van aanvragen om vergunning

  • 1. De in deze verordening bedoelde ontheffingen en vergunningen dienen door de exploitant of door de verantwoordelijke persoon schriftelijk te worden aangevraagd.

  • 2. Een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2.1.1 moeten worden gedaan door middel van de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde formulieren.

  • 3. Indien de exploitant of de in deze verordening genoemde verantwoordelijke persoon de in het tweede lid bedoelde formulier niet volledig heeft ingevuld dan wel niet alle daarin gevraagde gegevens heeft verstrekt dan wordt de exploitant of verantwoordelijke persoon of diens gemachtigde door of namens het college van burgemeester en wethouders in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken de aanvraag aan te vullen of alsnog de gevraagde gegevens te verstrekken.

  • 4. Artikel 4:5.2 van de A.W.B. is overeenkomstig van toepassing met dien verstande dat de aanvrager 4 weken de tijd krijgt om de aanvraag aan te vullen met een vertaling.

  • 5. Bij het indienen van een aanvraag moet een bij de legesverordening vastgesteld bedrag worden voldaan.

  • 6. Indien de aanvrager de in het eerste en tweede lid bedoelde formulieren niet volledig heeft ingevuld dan wel niet alle daarin gevraagde gegevens heeft verstrekt of het in lid 5. bedoelde bedrag niet heeft voldaan besluit het bevoegd gezag dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Artikel 4:5 van de A.W.B. is hierbij overeenkomstig van toepassing.

  • 7. Ten aanzien van het voornemen om het verzoek om vergunning of ontheffing of de aanwijzing geheel of gedeeltelijk af te wijzen, stelt het college van burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid binnen 2 weken na schriftelijke mededeling daarvan, om zijn zienswijze naar voren te brengen, artikel 4:7 van het A.W.B. is overeenkomstig van toepassing.

Artikel 1.4. Persoonlijk karakter van ontheffing of vergunning

Een krachtens deze verordening verleende ontheffing of vergunning is persoonsgebonden.

Artikel 1.5 Te late indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een ontheffing of vergunning wordt ingediend minder dan vier weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het college van burgemeester en wethouders bij openbare kennisgeving aan te wijzen ontheffingen of vergunningen de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot een redelijke termijn die nodig is om alle betrokken belangen behoorlijk te kunnen afwegen.

Hoofdstuk 2. Brandveilig gebruik

Paragraaf 1. Vergunning

Artikel 2.1.1. Vergunning gebruik inrichting

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:

    • a.

      meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn met uitzondering van een tent waarvoor krachtens artikel 2.2.2 van de A.P.V. in verband met het houden van een evenement of artikel 2.1.5.1 van de A.P.V. in verband met een standplaats op de weg een vergunning is verleend;

    • b.

      bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;

    • c.

      aan meer dan tien personen bedrijfsmatig als bedoeld in artikel 438 Wetboek van Strafrecht juncto 2.3.2.1 van de Algemeen Plaatselijke Verordening of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;

    • d.

      aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

Artikel 2.1.2. Weigeren ontheffing of vergunning

  • 1. Een ontheffing of vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.

  • 2. Een ontheffing of vergunning wordt geweigerd indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

Artikel 2.1.3. Intrekken vergunning

1.Burgemeester en wethouders kunnen een ontheffing of vergunning intrekken indien:

voor het verkrijgen daarvan verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren;

  • 2.

    zich naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien daarvan feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de ontheffing of vergunning gevaar zou kunnen opleveren voor de brandveiligheid;

  • 3.

    niet langer wordt voldaan aan de in deze verordening gestelde verboden, beperkingen of voorschriften of de in de ontheffing of vergunning gestelde beperkingen of voorschriften;

  • 4.

    van de ontheffing of vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de ontheffing of vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;

  • 5..

    van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;

  • 6.

    het belang waarvoor de ontheffing of vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 2.2.1. Gebruikseisen voor inrichtingen

  • 1. Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn.

  • 2. Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die per onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 bij de bouwverordening.

  • 3. Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen van het gestelde in het vijfde en zesde lid van artikel 3 van bijlage 3 van de bouwverordening ontheffing verlenen.

Artikel 2.2.2. Verbod stoffen aanwezig te hebben

  • 1.

    Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003 in, op of nabij een inrichting aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

  • 1.

    het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatige gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;

  • 2.

    het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;

  • 3.

    de brandstof die niet in grotere hoeveelheden en niet op andere wijze is opgeslagen dan is voorgeschreven in bijlage 6, artikel 3.4., van de bouwverordening;

  • 4.

    de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

  • 5.

    de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmteontwikkelend toestel.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat lid volledig meegerekend.

Artikel 2.2.3. Opslag en verwerking stoffen

Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003 moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de bouwverordening aangegeven wijze.

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

Artikel 2.3.1. Bescherming en gebruik bluswaterwinplaatsen

  • 1. De exploitant van een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze redelijkerwijs te onderhouden en de toegang daartoe vrij te houden, dat daaruit ten allen tijde over bluswater kan worden beschikt.

  • 2. Het is verboden om een op de weg aanwezige bluswaterwinplaats te blokkeren, ontoegankelijk te maken te beschadigen, open te zetten of daaraan water te onttrekken, tenzij de handeling plaatsvindt door personen die zijn aangesteld bij de brandweer of zijn aangesteld bij de beheerder van de bluswaterwinplaats.

Artikel 2.3.2. Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden zaken op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

  • 1.

    middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;

  • 2.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 2.3.4. Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003 of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten redelijkerwijs voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.3.5. Verbod roken en open vuur

  • 1.

    Het is verboden te roken of vuur te hebben:

  • 1.

    in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd in de Regeling Bouwbesluit 2003;

  • 2.

    bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken;

  • 3.

    bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

Van het in dit artikel gestelde verbod gesteld kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen.

Artikel 2.3.6. Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. De ontheffing bedoeld in het tweede lid kan, naast het gestelde in artikel 2.1.2 lid 2., worden geweigerd:

  • 1. in het belang van de openbare orde en veiligheid;

  • 2. ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

  • 3. ter bescherming van de flora en de fauna;

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor (zover):

  • 1. op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften;

  • 2. de provinciale milieuverordening;

  • 3. artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing is; of

  • 4. het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven en dergelijke of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat redelijkerwijs geen gevaar oplevert voor de omgeving met dien verstande dat indien artikel 2.1.1.1 of 2.1.2.1 of 2.1.4.1 of 2.1.4.1a of 2.2.2 of 2.1.5.1. of 5.2.3 of 5.2.4 van de A.P.V. van toepassing is op grond van de A.P.V. in dat kader voorschriften kunnen worden gesteld ter bescherming van de openbare orde en veiligheid.

Artikel 2.3.7. Verboden handelingen met stoffen

  • 1. Het is verboden een brandbaar gas of gasmengsels uit een vat te doen overstromen in een ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

  • 2. Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3. Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen (Stb. 1988, 511).

  • 4. Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor redelijkerwijs brand kan ontstaan.

  • 5. Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op zodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.3.8. Rookverbod in bossen en natuurgebieden

  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door Burgemeester en Wethouders aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.3.9. Bossen, heidevelden, venen

De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid kan van het college van burgemeester en wethouders een schriftelijk besluit ontvangen waarin voorschriften zijn gesteld als bedoeld in artikel 3.1. lid 1. met betrekking tot zijn eigendom. Nadat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk besluit bij aangetekende brief heeft toegezonden is de eigenaar verplicht de daarin gestelde voorschriften op te volgen.

Artikel 2.3.10. Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze redelijkerwijs vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 2.3.11. Gedoogplicht

Iedere rechthebbende op een bouwwerk is redelijkerwijs verplicht te gedogen dat daaraan een bordje, conform het daarvoor vastgesteld model, blijvend wordt bevestigd ten behoeve van de op de openbare weg aanwezige bluswatervoorziening en er voor te zorgen dat dit bordje ten allen tijde zichtbaar blijft vanaf de weg.

Alvorens over te gaan tot het aanbrengen van het bordje wordt de rechthebbende op het bouwwerk hiervan, ten minste 6 weken voor het aanbrengen daarvan, door het college van burgemeester en wethouders, schriftelijk in kennis gesteld.

Paragraaf 4 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 2.4.1. Algemene bepalingen betreffende ontheffingen en vergunningen

Burgemeester en wethouders kunnen aan de in deze verordening bedoelde ontheffingen en vergunningen voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

Indien het belang waarvoor de ontheffing of vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/ of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de ontheffing of vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.

Artikel 2.4.2. Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft of tijdens de activiteit waarvoor ontheffing is verleend moet de vergunning respectievelijk de ontheffing aanwezig zijn, en moet op verzoek van degene die is belast met het toezicht, als bedoeld in artikel 4.4.5. van deze verordening, ter inzage worden gegeven

Artikel 2.4.3. Verstrekken gegevens.

Het is verboden ter zake van een aanvraag om vergunning of ontheffing onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken.

Artikel 2.4.4. Handhaving

Het college van burgemeester en wethouders kan gelet op de handhaving van de in deze verordening gestelde regels, bepalingen en voorschriften, krachtens artikel 125 van de Gemeentewet juncto 5.21 en 5:32 van de Algemene Wet Bestuursrecht, respectievelijk bestuursdwang toepassen dan wel een dwangsom opleggen.

Artikel 2.4.5. Toezicht op de naleving

Met het toezicht, als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene Wet Bestuursrecht, op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college van burgemeester en wethouders aanwezen personen.

Artikel 2.4.6. Strafbepaling

(Vervallen ivm het opnemen daarvan in artikel 23 van de Brandweerwet 1985).

Artikel 2.4.7. Betreden inrichtingen en woningen, andere gebouwen en terreinen

  • 1. Personen, die bij of krachtens wettelijk voorschrift zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en opsporingsambtenaren, die voor zover zij belast zijn met de opsporing van overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, zijn bevoegd elke plaats te betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.

  • 2. Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde last is ten allen tijde uitvoerbaar.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet ten aanzien van die ruimten waarvan het betreden of binnentreden, buiten het geval van ontdekking op heterdaad, voor het opsporen van een strafbaar feit ingevolge het bepaalde in artikel 12. van de Algemene Wet op het binnentreden niet is toegelaten.

Artikel 2.4.8. Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

  • 1. Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van de brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 22 december 1994, alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde brandbeveiligingsverordening en alle daarin aangebrachte wijzigingen.

  • 2. Een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1 van de brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 22 december 1994 geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1, voor zover deze niet krachtens overgangsrecht van de bouwverordening geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 van de bouwverordening.

  • 3. Een krachtens artikel 2.1.1 van de brandbeveiligsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit van d.d. 22 december 1994, verleende vergunning blijft van kracht tot dat deze op grond van onderhavige verordening is ingetrokken en deze intrekking onherroepelijk is geworden.

Artikel 2.4.9. Slotbepaling

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de 8e. dag na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij is geplaatst en is afgekondigd.

  • 2.

    Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 22 december 1994 en alle daarin aangebrachte wijzigingen.

Deze verordening kan worden aangehaald als: brandbeveiligingsverordening.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 januari 2004.

de griffier, de voorzitter,

Toelichting op de brandbeveiligingsverordening.

Algemeen

De brandbeveiligingsverordening is regelt hetgeen in het kader van brandveiligheid niet in andere wetten en verordeningen is geregeld, zoals de Woningwet en het Bouwbesluit en de Bouwverordening.

Voor zover deze verordening spreekt van inrichtingen heeft dit geen betrekking op bouwwerken aangezien daarvoor in 1991 de Bouwverordening in de plaats is gekomen.

De brandbeveiligingsverordening kan slechts regelen voor zover niet in de brandveiligheid is voorzien bij of krachtens het bepaalde in andere wettelijke regelingen.

Rest derhalve thans die "voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen", die geen bouwwerk zijn (zie ook de toelichting op artikel 1). De vergunningsplicht is evenwel pas van toepassing, wanneer aan de criteria, genoemd in artikel 2.1.1 wordt voldaan.

Om te komen tot een betere codificering zijn een tweetal artikelen die betrekking hebben op brandveiligheid uit de Algemeen Plaatselijke Verordening overgeheveld naar deze verordening.

Daarnaast is er wel een directe verbinding gelegd met de Algemeen Plaatselijke Verordening dit om te voorkomen dat voor een zelfde gebeurtenis twee vergunningen zouden moeten worden aangevraagd.

Indien bij een evenement of bij het innemen van een standplaats een tent wordt geplaatst op de weg (in artikel 1.1. van de A.P.V. wordt het begrip weg nader gedefinieerd) dan geldt de vergunningplicht krachtens de A.P.V.. Bij het verlenen van de A.P.V. vergunning kunnen dan tevens voorschriften worden gesteld die betrekking hebben op de brandveiligheid aangezien de A.P.V. ondermeer beoogt de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid te beschermen.

De vergunningplicht van artikel 2.1.1 is dan ook een duidelijk rest functie die betrekking heeft op inrichtingen zoals tenten op particuliere grond waarin bijvoorbeeld een besloten feest of bijeenkomst wordt gehouden.. De A.P.V. is in dergelijke gevallen niet van toepassing.

Tenslotte is de systematiek van de Almelose verordeningen aangehouden zodat daar geen redactionele verschillen zitten.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1. Begripsomschrijving

In dit artikel worden de in de verordening voorkomende begrippen en afkortingen gedefinieerd

Artikel 1.2 Werkingssfeer

De in artikel 1.1 bedoelde "voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen" is een ruime omschrijving. Bouwwerken vallen daar niet onder, het gebruik hiervan vindt immers regeling in de bouwverordening.

In dit verband ware te denken aan alle "bouwwerken" die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Deze zijn namelijk geen bouwwerken in de zin van de Woningwet 1991 en vallen derhalve niet onder de werking van het Bouwbesluit en de bouwverordening.

Er bestaat een in dit kader relevante uitspraak van het Hof Arnhem d.d. 6 juni 1972, NJ 73, 209. Daarin werd uitgemaakt "dat een op het water drijvend bouwsel niet valt onder het begrip 'gebouw' en evenmin onder de definitie in de gemeentelijke bouwverordening, omdat het niet in de geest van die verordening met de grond verbonden is noch steun vindt in of op de grond".

Er was hier sprake van het aanmeren middels twee lijnen aan in de grond geplaatste meerpalen, teneinde afdrijven te voorkomen.

Het valt te verwachten dat bij een "minder losse verbinding" de bouwsels onder de werking van de Woningwet zullen vallen.

De op dit moment in Almelo aanwezige woonschepen zijn voorzien van permanente bevestigingspunten en hebben aansluiting op de diverse nutsvoorzieningen. Deze woonschepen vallen dan ook volledig onder de werkingsfeer van de bouwverordening.

Met name (feest)tenten vallen onder het begrip inrichting, maar dan met dien verstande dat indien er op basis van de A.P.V. een vergunning nodig is in die vergunning de brandveiligheidseisen worden meegenomen. Dit betekent dat tenten waar meer dan 50 personen kunnen verblijven en die op particulier terrein staan onder de werkingsfeer van deze verordening vallen.

Artikel 1.3. Afhandelen van aanvragen om vergunning

Hier ligt een directe koppeling met de Algemene Wet Bestuursrecht. In de A.W.B. wordt exact aangegeven waar de plaatselijke wetgever bij verordening nog nadere regels kan dan wel moet stellen. Door het opnemen van het gestelde in dit artikel wordt hieraan voldaan.

Artikel 1.4. Persoonlijk karakter van ontheffing en vergunning

Dit artikel betekent dat ontheffingen en vergunningen niet door een derde kunnen worden overgenomen. In de regel worden met de aanvrager van de vergunningen gesprekken gevoerd en afspraken gemaakt die dan in de regel hun afspiegeling krijgen in de vergunning en de daarbij behorende voorschriften. Indien een derde een ontheffing of vergunning zou kunnen overnemen dan is een deel van de basis van de vergunning verdwenen.

Om een dergelijke overdracht te voorkomen is hier een verbod gesteld.

Artikel 1.5. Te late indiening aanvraag

In het kader van de Algemene Wet Bestuursrecht moet er met aanvragen om ontheffing en vergunning op een bepaalde wijze worden omgegaan, zoals indien er sprake is van derde belanghebbenden deze in kennis moeten worden gesteld van de aanvraag en een termijn krijgen om zienswijzen naar voren te kunnen brengen.

Tevens is het in de regel in het kader van preventie en veiligheid noodzakelijk om nadere afspraken te maken met diverse partijen in de veiligheidsketen. De vergt altijd enige tijd. Om tot een juiste en weloverwogen beslissing te komen dient een verzoek om ontheffing en vergunning aan alle belangen te worden getoetst. Een aanvraag die binnen één week moet worden afgedaan kan de toets van een dergelijke belangenafweging niet doorstaan.

Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting

Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden, zoals voorschriften met betrekking tot:

  • -

    Stoffering en versiering;

  • -

    Uitgangen en vluchtwegen;

  • -

    Installaties;

  • -

    Standbouw, podia, kramen e.d.;

  • -

    Verbrandingsmotoren;

  • -

    Verbod voor open vuur en vuurwerk;

  • -

    Bewaking, controle en doorlopend toezicht;

  • -

    Ventilatie en werkzaamheden;

  • -

    Brandbare , brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;

  • -

    Opstellingsplannen;

  • -

    Afval;

  • -

    Brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interne organisatie;

  • -

    Het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een inrichting of in een inrichting met het oog op de brandveiligheid.

In dit artikel wordt ook de koppeling gemaakt met de vergunningplicht op basis van de A.P.V. zodat een persoon, exploitant niet twee keer wordt geconfronteerd met het zelfde en daarvoor ook nog eens twee keer leges moet betalen.

Artikel 2.1.2 Weigeren ontheffing of vergunning

Een andere goede basis voor de beoordeling van de vergunningplichtige inrichtingen zijn de boeken die de NBF uitgeeft in de serie "Een brandveilig gebouw .......".

Een nadere omschrijving van de toetsingscriteria is gezien de diversiteit van de inrichtingen (tenten, hotelboten, kampeerterreinen e.d.) niet mogelijk.

Wel is hier de in iedere verordening opgenomen bepaling vastgelegd dat indien bij de aanvraag twijfels bestaan over hetgeen is aangevraagd en met name over de juistheid daarvan een vergunning kan worden geweigerd.

Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning

Nadat een ontheffing of vergunning is verleend kan achteraf alsnog blijken dat er bij het indienen van een aanvraag een andere voorstelling van zaken is gegeven. Tevens kan het blijken dat de aanvrager op een dergelijke wijze gebruik maakt van de ontheffing of vergunning dat er sprake is van een brandgevaarlijke situatie. Daarnaast kan het zogenaamde voortschrijdend inzicht met zich meebrengen dat de verleende ontheffing of vergunning ongewenste situaties met zich meebrengt of dat er materialen worden gebruikt die alsnog als brandgevaarlijk moeten worden beschouwd of dat de inrichting een dusdanige negatieve invloed kan hebben op de omgeving of in de nabijheid aanwezige bouwwerken dat daardoor het gebruik van die bouwwerken op zich dan wel door personen in gevaar kan komen.

Een intrekking van een ontheffing of vergunning dient altijd met de nodige zorgvuldigheid plaats te vinden echter indien er sprake is van onmiddellijk gevaar, iets wat klaarblijkelijk moet zijn, kan er ook direct worden ingegrepen.

Artikel 2.2.1. Gebruikseisen inrichtingen

Alleen de in artikel 2.1.1 genoemde inrichtingen zijn vergunningplichtig.

In artikel 2.2.1 vindt de brandveiligheid van niet vergunningplichtige inrichtingen regeling. Er wordt hier een verbod gesteld op het niet brandveilig gebruik. Overtreding daarvan levert een strafbaar feit op.

Artikel 2.2.2. Verbod stoffen aanwezig te hebben

In dit artikel wordt de Regeling Bouwbesluit 2003 aangehaald met betrekking tot het verbod tot het aanwezig hebben van bepaalde stoffen. Inhoudelijk wordt hier dan ook naar verwezen.

Artikel 2.3.1. Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

In dit artikel gaat het om de bescherming van de bluswaterwinplaatsen en om te voorkomen dat deze geblokkeerd worden. Tevens wordt hierbij misbruik van de bluswaterwinplaatsen strafbaar gesteld.

Artikel 2.3.2. Gebruik middelen en voorzieningen

Met dit artikel worden middelen en voorziening tot melding en alarmering en tot ontvluchting bij brand beschermt.

Artikel 2.3.6. Verbod vuur te stoken

Dit artikel is afkomstig uit de Algemeen Plaatselijke Verordening en daaruit overgenomen. Tevens heeft er een redactionele verbetering plaatsgevonden met betrekking tot het bezigen van kaarsen, fakkels, sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke of voor het koken en braden en bakken op de weg tijdens evenementen of het innemen van standplaats. Dit ter bescherming van diegenen die tijdens dat evenement aanwezig zijn. In verband met de in werking treding van nieuwe wetgeving voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen, geregeld in artikel 10.2, eerste lid en artikel 10.63, tweede lid, van de Wet Milieubeheer heeft dit artikel een aanvullende werking.

Ook paasvuren vallen onder dit artikel.

Artikel 2.3.8 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

Ook dit artikel is afkomstig uit de Algemeen Plaatselijke Verordening en is daaruit letterlijk overgenomen.

Artikel 2.3.9 Bossen, heidevelden, venen

De redactie van dit artikel is gewijzigd in verband met het gestelde in de Algemene Wet Bestuursrecht. Thans is er sprake van een besluit. Dit is in het kader van de rechtszekerheid noodzakelijk en zorgt er voor dat er geen discussie ontstaat over de mogelijkheid van de eigenaar om voor zijn rechten op te komen. Een besluit geeft voor de eigenaar de mogelijkheid om daartegen in bezwaar- en beroep te komen.

Artikel 2.3.11. Gedoogplicht

Dit artikel kan in samenhang worden gezien met artikel 3.1. Ondanks de automatisering is het van essentieel belang dat de bluswaterwinplaatsen direct kunnen worden gevonden en dat met name in de nachtelijke uren er niet eerst gedurende langere tijd naar winplaats moet worden gezocht. Tijd is van essentieel en levensreddend belang in deze keten daarvan behoord deze bepaling.

Wel geeft dit artikel aan dat er zorgvuldig met de belangen van de belanghebbenden dient te worden omgegaan.

Artikel 2.4.1. Algemene bepalingen betreffende ontheffingen en vergunningen.

In het algemeen wordt er in het bestuursrecht er van uitgegaan dat diegene die een ontheffing of vergunning mag weigeren deze ook mag verlenen onder het stellen van voorschriften. Echter voor de duidelijkheid en om iedere vorm van discussie te voorkomen wordt in dit artikel nog eens duidelijk gemaakt dat aan te verlenen ontheffingen en vergunningen voorschriften kunnen worden gesteld in het kader van de brandveiligheid of dat deze op een later tijdstip kunnen worden aangevuld. Alles binnen de mate van de in de A.W.B. gestelde plicht van zorgvuldigheid.

Artikel 2.4.2. Verplicht aanwezige bescheiden

Bestuursrechtelijk wordt er van uitgegaan dat ontheffingen altijd aanwezig moeten zijn en op verzoek moeten worden getoond en indien een ontheffing niet kan worden getoond er vanuit mag worden gegaan dat de ontheffing niet is verleend. Een vergunning echter hoeft in de regel niet aanwezig te zijn en ligt de stelplicht bij de toezichthouder, tenzij dit bij wet anders is geregeld. Om ook in dit geval iedere discussie te vermoeden en om het toezicht te vereenvoudigen is hier voor zowel de ontheffing als de vergunning verplicht gesteld dat deze aanwezig dient te zijn.

Artikel 2.4.3. Verstrekken gegevens

Het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens bij het indienen van aanvragen wordt hier strafbaar gesteld.

Artikel 2.4.4. Handhaving

In dit artikel is het koppelingsartikel opgenomen tussen deze verordening, de Gemeentewet en de Algemene Wet Bestuursrecht waardoor de mogelijkheid bestaat om bestuursdwang toe te passen of een dwangsom op te leggen.

Artikel 2.4.5. Toezicht op naleving

In artikel 5:11 van de Algemene Wet Bestuursrecht is het toezicht geregeld alsmede de bevoegdheden van de toezichthouder. Toezichthouders in Almelo worden voorzien van een legitimatiebewijs waarvan het model is vastgesteld door de minister van justitie. De toezichthouders worden officieel benoemd en door de burgemeester beëdigd.

Artikel 2.4.6. Strafbepaling

Het opleggen van een straf kan hier achterwege worden gelaten nu in artikel 23 van de Brandweerwet 1985 is vastgelegd dat op overtreding van deze verordening een straf kan worden gesteld in de vorm van hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 2.4.7. Betreden inrichtingen en woningen, andere gebouwen en terreinen

Hier is de algemene bevoegdheid tot binnentreden opgenomen alsmede de last tot binnentreden van een woning indien dit in het belang van deze verordening noodzakelijk is. Dus bij de uitoefening van de taak als brandweer en ter bescherming van de hier genoemde belangen wordt het binnentreden in een woning, inrichtingen of het betreden van terreinen gelegaliseerd.

Artikel 2.4.9. Slotbepaling

De Gemeentewet geeft aan verordeningen mogen werken 8 dagen nadat zij zijn gepubliceerd. Echter sinds het in werking treden van de Tijdelijke referendumwet moet de verordening eerst worden opengesteld voor de mogelijkheid tot het houden van een referendum daarover. Dit betekent dat na de besluit van de raad de verordening feitelijk en indien er niet om een referendum wordt gevraagd, niet eerder dan 6 weken na dat besluit in werking zal treden.