Beleidsregels betreffende het aanleggen, in stand houden, verplaatsen en verwijderen van kabels en leidingen Amersfoort 2009

Geldend van 21-01-2010 t/m 27-02-2024

Intitulé

Beleidsregels betreffende het aanleggen, in stand houden, verplaatsen en verwijderen van kabels en leidingen Amersfoort 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Beleidsregels

Het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,

gelet op de Telecommunicatiewet, artikel 7, leden 2 en 5, van de Telecommunicatieverordening Amersfoort 2009 en de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de volgende beleidsregels:

Beleidsregels betreffende het aanleggen, in stand houden, verplaatsen en verwijderen van kabels en leidingen Amersfoort 2009 (Beleidsregels kabels en leidingen Amersfoort 2009)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.2 Reikwijdte

Hoofdstuk 2 Algemene opbreekregels

Paragraaf 2.1 Voorschriften betreffende melding en informatievoorziening

Artikel 2.1.1 Melding en informatievoorziening bij standaardwerkzaamheden

Artikel 2.1.2 Melding en informatievoorziening bij werkzaamheden van niet ingrijpende aard

Artikel 2.1.3 Melding en informatievoorziening bij spoedeisende werkzaamheden

Artikel 2.1.4 Melding, voorbereiding en informatievoorziening bij grote werken

Paragraaf 2.2 Voorschriften voor werkzaamheden in of op openbare gronden

Artikel 2.2.1 Eisen aan uitvoerende ploegen

Artikel 2.2.2 Nulsituatie, proefsleuven en duur van de werkzaamheden

Artikel 2.2.3 Scheiding en afvoer van materialen

Artikel 2.2.4 Gestuurde boring

Artikel 2.2.5 Bronnering

Artikel 2.2.6 Medegebruik van voorzieningen

Artikel 2.2.7 Ondergrondse ordening en (diepte)ligging

Artikel 2.2.8 Gebruik mantelbuizen, beschermplaten en labels

Artikel 2.2.9 Ondergrondse objecten

Artikel 2.2.10 Bovengrondse objecten

Artikel 2.2.11 Kunstwerken

Artikel 2.2.12 Archeologische vondsten

Hoofdstuk 3 Technische opbreekregels

Paragraaf 3.1 Voorschriften betreffende veiligheids- en verkeersmaatregelen

Artikel 3.1.1 Afzetting en veiligheid

Artikel 3.1.2 Bereikbaarheid voetgangers, fietsers en bestemmingsverkeer

Artikel 3.1.3 Bereikbaarheid openbaar vervoer

Artikel 3.1.4 Bereikbaarheid hulpdiensten

Artikel 3.1.5 Bereikbaarheid brandkranen en andere voorzieningen

Artikel 3.1.6 Verkeersreguleringsplan

Paragraaf 3.2 Voorschriften voor werkzaamheden in groenvoorzieningen

Artikel 3.2.1 Gazons, bermen en beplanting

Artikel 3.2.2 Bomen

Paragraaf 3.3 Voorschriften betreffende het herstel van het straatwerk

Artikel 3.3.1 Tarieven stratenmakers en algemene werkwijze

Artikel 3.3.2 Aanvulling en verdichting

Artikel 3.3.3 Vervanging beschadigde materialen

Artikel 3.3.4 Herstel gesloten verharding en fundering

Artikel 3.3.5 Herstel elementenverharding

Artikel 3.3.6 Herstel nieuwe verharding en sierverharding

Paragraaf 3.4 Overige voorschriften

Artikel 3.4.1 Revisietekeningen

Artikel 3.4.2 Graafrust

Artikel 3.4.3 Breekverbod en bouwvak

Artikel 3.4.4 Schade en aansprakelijkheid

Hoofdstuk 4 Gebiedsgebonden opbreekregels

Artikel 4.1 Binnenstad en winkelgebieden

Artikel 4.2 Beschermd stadsgezicht

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Nadere voorschriften

Artikel 5.2 Intrekking oude beleidsregels

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

Artikel 5.4 Citeertitel

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    vergunning: alle vergunningen tot het aanleggen, in stand houden, verplaatsen en verwijderen van kabels en leidingen in openbare gronden, ongeacht de wettelijke benaming of rechtsgrondslag;

  • b.

    vergunningverlener: degene die door het college van burgemeester en wethouders belast is om namens hen vergunningen voor kabels en leidingen af te geven;

  • c.

    aanbieder: eigenaar of beheerder van een net door of namens wie een vergunningsaanvraag wordt ingediend of een melding wordt gemaakt;

  • d.

    opzichter: degene die door het college van burgemeester en wethouders met het toezicht op en de naleving van de in de Telecomverordening, de vergunning en deze beleidsregels opgenomen regels, voorschriften en aanwijzingen is belast;

  • e.

    werkzaamheden: alle civiele graaf- en herstraatwerkzaamheden die verband houden met de aanleg, instandhouding, verplaatsing en verwijdering van kabels en leidingen in openbare gronden;

  • f.

    kabels en leidingen: kabels en leidingen, mantelbuizen daaronder begrepen, die gedoogd moeten worden of waarmee een algemeen belang wordt gediend en waarvoor de eigenaar of beheerder in staat is aan de bij of krachtens de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) opgelegde verplichtingen te voldoen;

  • g.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort of de door dit college met de uitvoering van de vergunningverlening of het toezicht belaste personen;

  • h.

    Directeur SOB: Directeur van de sector Stedelijke Ontwikkeling en Beheer van de gemeente Amersfoort;

  • i.

    Telecomverordening: de Telecommunicatieverordening Amersfoort 2009.

Artikel 1.2 Reikwijdte

  • 1. Deze beleidsregels hebben betrekking op het verrichten van werkzaamheden voor het aanleggen, in stand houden, verplaatsen en verwijderen van kabels en leidingen in openbare gronden binnen de gemeente Amersfoort door of in opdracht van de eigenaar of beheerder van een net (de aanbieder).

  • 2. Bij de interpretatie van begrippen en oplossing van vraagstukken over kabels en leidingen, waarin niet uitdrukkelijk in deze beleidsregels is voorzien, dient de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde jurisprudentie zoveel mogelijk als leidraad. Definities en procedures genoemd in de Telecomverordening vinden overeenkomstige toepassing op kabels en leidingen die niet onder de Telecommunicatiewet vallen.

  • 3. Ook zijn de geldende Standaard RAW Bepalingen, zoals beheerd en onderhouden door de Stichting CROW en toegepast door de gemeente Amersfoort, van toepassing op de wijze van uitvoering van de werkzaamheden, tenzij de Telecomverordening, de vergunning, de beleidsregels of de nader door het college vastgestelde voorschriften en beperkingen inhoudelijk daarvan afwijken.

Hoofdstuk 2 Algemene opbreekregels

Paragraaf 2.1 Voorschriften betreffende melding en informatievoorziening

Artikel 2.1.1 Melding en informatievoorziening bij standaardwerkzaamheden

  • 1. Voor de uitvoering van werkzaamheden heeft de aanbieder eerst een vergunning nodig, die door correcte invulling en toezending van het daarvoor bestemde aanvraagformulier met de benodigde bijlagen aan de vergunningverlener wordt verkregen. De afhandeltermijn van een vergunningsaanvraag door de vergunningverlener bedraagt volgens de Algemene wet bestuursrecht in beginsel acht weken.

  • 2. Nadat de aanbieder op voorgeschreven wijze een vergunning heeft verkregen, zorgt deze ervoor dat minimaal vijf werkdagen voorafgaand aan de uitvoering van de in de vergunning omschreven werkzaamheden burgers en bedrijven, die mogelijk hinder van deze werkzaamheden kunnen ondervinden, hiervan op adequate wijze via een schriftelijke kennisgeving op de hoogte worden gesteld.

  • 3. De in lid 2 bedoelde kennisgeving bevat in ieder geval de volgende informatie:

    • a.

      doel van de werkzaamheden;

    • b.

      exacte startdatum en duur van de werkzaamheden;

    • c.

      naam, e-mailadres en telefoonnummer van de (Nederlands sprekende) voorman of uitvoerder;

    • d.

      wat van de bewoners en bedrijven wordt verwacht;

    • e.

      een telefoonnummer waarmee de bewoners en bedrijven zich tijdens en na afloop van de werkzaamheden met hun vragen en klachten tot een daarvoor door de aanbieder aangewezen persoon kunnen wenden.

  • 4. Bij de opzichter wordt minimaal vijf werkdagen voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden naast de in lid 3 genoemde informatie ook de gedetailleerde planning van de werkzaamheden ter goedkeuring overgelegd.

  • 5. Onmiddellijk na afronding van de werkzaamheden worden deze door de aanbieder gereed gemeld bij de opzichter onder opgave van in ieder geval:

    • a.

      het kenmerk van de vergunning;

    • b.

      de naam van de aanbieder;

    • c.

      de naam van de openbare weg waar de werkzaamheden in, op of aan zijn verricht of een andere afdoende locatieaanduiding, dit ter beoordeling van het college.

Artikel 2.1.2 Melding en informatievoorziening bij werkzaamheden van niet ingrijpende aard

  • 1. Voor het doen van een melding van de geplande werkzaamheden van niet ingrijpende aard in de zin van artikel 1, onder m, van de Telecomverordening, maakt de aanbieder gebruik van het daarvoor vastgestelde formulier.

  • 2. De aanbieder zorgt ervoor dat de melding bedoeld in lid 1 ten minste vijf werkdagen voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden ter goedkeuring aan de opzichter per fax of e-mail wordt gedaan. Verder is artikel 2.1.1 van deze beleidsregels van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de goedkeuring van de melding in de plaats van de vergunning treedt.

  • 3. Indien de vergunningverlener of de opzichter binnen de termijn van vijf werkdagen, genoemd in lid 2, bepaalt dat de geplande werkzaamheden niet onder de reikwijdte van het begrip “werkzaamheden van niet ingrijpende aard” vallen, dan vraagt de aanbieder alsnog een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 van deze beleidsregels aan.

Artikel 2.1.3 Melding en informatievoorziening bij spoedeisende werkzaamheden

  • 1. Ingeval artikel 3 van de Telecomverordening van toepassing is of naar het oordeel van de aanbieder direct dreigend gevaar voor de omgeving kan ontstaan, waarbij overleg met het college daarover niet kan worden afgewacht, is de aanbieder gerechtigd onverwijld de noodzakelijke werkzaamheden aan kabels en leidingen in openbare gronden uit te voeren.

  • 2. Voor de start van de werkzaamheden ziet de aanbieder erop toe dat bij de Directeur SOB hiervan onverwijld melding wordt gemaakt door middel van het daarvoor vastgestelde formulier. Werkzaamheden in verband met een storing die tijdens kantooruren plaatsvinden, worden ook voor aanvang telefonisch gemeld bij de opzichter.

  • 3. Artikel 2.1.1 van deze beleidsregels is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de melding van de spoedeisende werkzaamheden in de plaats van een vergunning treedt en dat gereedmelding van de werkzaamheden de eerstvolgende werkdag moet gebeuren.

Artikel 2.1.4 Melding, voorbereiding en informatievoorziening bij grote werken

  • 1. Op aangeven van het college wordt een vergunningsaanvraag die buurtoverstijgend is of een grote invloed op de hoofdinfrastructuur inclusief buurtontsluitingswegen en busbanen heeft, in overleg met de aanbieder onderverdeeld in deelgebieden, waarbij geldt dat voor elk deelgebied een aparte vergunning is vereist. De werkingsduur van de elkaar opvolgende vergunningen kan worden bekort om de totale continuïteit van het werk te garanderen.

  • 2. Voor vergunningen als bedoeld in het eerste lid is de procedure van artikel 2.1.1 van deze beleidsregels van overeenkomstige toepassing. In aanvulling op artikel 2.1.1 van deze beleidsregels geldt bovendien dat ten minste vijf werkdagen voor de start van de geplande werkzaamheden ook een startoverleg plaatsvindt, waarbij in ieder geval de aanbieder, diens eventuele aannemer, de vergunningverlener en de gecontracteerde bestratingsaannemer van de gemeente aanwezig zijn. Vervolgens vindt tot aan de definitieve afronding van de werkzaamheden een periodiek voortgangsoverleg plaats.

  • 3. Het college bepaalt in overleg met de aanbieder de locatie van het startoverleg en het periodiek voortgangsoverleg.

  • 4. In een opvolgend deelgebied wordt door de aanbieder niet eerder met de werkzaamheden gestart dan nadat ten minste 80% van de werkzaamheden binnen het daaraan voorafgaande deelgebied naar tevredenheid van het college zijn uitgevoerd.

Paragraaf 2.2 Voorschriften voor werkzaamheden in of op openbare gronden

Artikel 2.2.1 Eisen aan uitvoerende ploegen

  • 1. De aanbieder zorgt ervoor dat elke ploeg, die zich bezighoudt met de uitvoering van de in de vergunning of de melding omschreven werkzaamheden, over ten minste één persoon (bij voorkeur de voorman of uitvoerder) beschikt die in staat is met de opzichter in het Nederlands te communiceren. Die persoon moet ook bevoegd zijn om de ploeg aan te sturen en afdwingbare aanwijzingen te geven.

  • 2. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden ziet de aanbieder erop toe dat veiligheidskleding wordt gedragen, die voldoet aan de daarvoor wettelijk gestelde eisen.

  • 3. De aanbieder ziet erop toe dat de voorman of uitvoerder op het eerste verzoek een kopie van de melding of de vergunning en alle daarbij horende tekeningen ter inzage aan de bevoegde instanties overhandigt. Afwijking van de gewaarmerkte tekeningen of in de melding genoemde werkzaamheden is niet eerder toegestaan dan na overleg met en goedkeuring door de opzichter.

  • 4. De aanbieder ziet erop toe dat de uitvoering van de werkzaamheden met deugdelijk materiaal en materieel gebeurt.

  • 5. De aanbieder streeft ernaar dat de door de gemeente Amersfoort gehanteerde duurzaamheidscriteria tijdens de uitvoering van de werkzaamheden worden nageleefd. Het door de gemeente Amersfoort op dit punt gevoerde beleid vormt geen beletsel voor de aanbieder hogere eisen aan zichzelf te stellen.

Artikel 2.2.2 Nulsituatie, proefsleuven en duur van de werkzaamheden

  • 1. Voordat daadwerkelijk werkzaamheden worden verricht, zorgt de aanbieder ervoor dat de oorspronkelijke situatie op beeld voor latere raadpleging wordt vastgelegd.

  • 2. Om op een verantwoorde wijze de werkzaamheden uit te voeren, ziet de aanbieder erop toe dat vooraf zoveel als nodig proefsleuven dwars op het kabeltracé worden gegraven.

  • 3. Wanneer eenmaal met de werkzaamheden is begonnen, ziet de aanbieder erop toe dat deze onafgebroken en zo spoedig mogelijk worden uitgevoerd en voltooid.

Artikel 2.2.3 Scheiding en afvoer van materialen

  • 1. Teelaarde, zand, funderingsmateriaal en overige bouwstoffen worden elk gescheiden ontgraven. De aanbieder draagt zorg voor de uit het werk komende bouwstoffen. Verlies, vermissing of beschadiging van deze bouwstoffen is tot de goedkeuring van het werk door de gemeente voor rekening van de aanbieder.

  • 2. De aanbieder voert na afloop van zijn werkzaamheden al het overtollig materiaal (zand, grond, puin, kapotte verhardingsmaterialen et cetera) op eigen kosten af en levert het werkterrein schoon op. De hierbij door het college gegeven aanwijzingen worden opgevolgd.

  • 3. Blijkt tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dat de uitkomende grond naar de mening van het college niet voor aanvulling geschikt is, dan wordt deze grond door de aanbieder en voor diens rekening van het werk afgevoerd. Door de aanbieder wordt op eigen kosten geschikte grond of geschikt zand voor aanvulling op het werk aangeleverd.

  • 4. Voordat wordt overgegaan tot het afvoeren van materialen, zoals aangegeven in lid 2 en 3, stelt de aanbieder zich overeenkomstig de bepalingen van het Besluit bodemkwaliteit en de Wet Bodembescherming op de hoogte van de kwaliteit van de uitkomende grond.

  • 5. Indien tijdens de werkzaamheden bodemverontreiniging wordt geconstateerd, worden de werkzaamheden direct gestaakt. Gelijktijdig worden door de aanbieder maatregelen getroffen ter voorkoming van verspreiding van de verontreiniging of risico’s voor de volksgezondheid. Pas na toestemming van het college worden de werkzaamheden hervat.

  • 6. (Her)gebruik van grond en bouwstoffen gebeurt door de aanbieder volgens het Besluit bodemkwaliteit en de Wet Bodembescherming.

  • 7. Het bepaalde in dit artikel laat de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van partijen voortvloeiend uit de milieuwetgeving onverlet.

Artikel 2.2.4 Gestuurde boring

  • 1. Kruising van een weg die is voorzien van een gefundeerde of gesloten verharding wordt uitgevoerd door middel van het maken van een gestuurde boring loodrecht op de as van de te kruisen weg.

  • 2. In door het college met redenen aangegeven gevallen worden ook wegen met elementenverharding gekruist door middel van een gestuurde boring loodrecht op de as van de te kruisen wegen.

  • 3. Zijn de in lid 1 en 2 genoemde gestuurde boringen technisch onuitvoerbaar dan schrijft de opzichter na onderzoek ter plaatse een andere methode voor kruising van de weg voor.

Artikel 2.2.5 Bronnering

  • 1. De werkzaamheden worden door de aanbieder uitgevoerd in een droge sleuf.

  • 2. Wanneer naar het oordeel van het college niet aan lid 1 is voldaan, wordt naar keuze van de aanbieder of de verdere uitvoering van de werkzaamheden gestaakt totdat de sleuf voldoende droog is of worden door de aanbieder op eigen kosten afdoende maatregelen, zoals het plaatsen van een bronnering, getroffen.

  • 3. Indien voor het onttrekken van grondwater een vergunning, ontheffing of melding vereist is, draagt de aanbieder zorg voor de verkrijging daarvan. De aanbieder draagt alle kosten voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen, ontheffingen of meldingen et cetera en het voldoen aan de daaraan verbonden voorschriften.

  • 4. Nadat door de aanbieder op eigen kosten de vereiste toestemmingen zijn verkregen, ziet de aanbieder erop toe dat de lozing van de bronnering op oppervlaktewater of regenwaterriolering altijd inclusief zandvang en volgens de daarvoor geldende voorschriften gebeurt. Vooraf overlegt de aanbieder hierover met de adviseur rioleringen van de gemeente Amersfoort.

Artikel 2.2.6 Medegebruik van voorzieningen

  • 1. Wanneer naar het oordeel van de opzichter een aangevraagd kabel- en leidingentracé geen ruimte biedt voor het aanbrengen van nieuwe kabels en leidingen, is de aanbieder verplicht de mogelijkheid van huur van bestaande voorzieningen te onderzoeken.

  • 2. De aanbieder die over vrije bestaande voorzieningen beschikt in het volle kabel- en leidingentracé is verplicht deze te verhuren aan de aanbieder die nieuwe kabels en leidingen wil leggen, tenzij een wettelijk voorschrift of overeenkomst anders bepaalt.

  • 3. Zijn er geen mogelijkheden tot het aanleggen van de aangevraagde kabels en leidingen binnen het kabel- en leidingentracé dan is het de taak van de aanbieder met een alternatief tracé te komen.

Artikel 2.2.7 Ondergrondse ordening en (diepte)ligging

  • 1. Alle aanbieders gedogen elkaar in de ruimte voor kabels en leidingen zoals deze bij de uitvoering van de werkzaamheden in werkelijkheid blijkt te zijn. De nieuw te leggen kabels verhinderen niet de bereikbaarheid van de al in de openbare grond aanwezige kabels en leidingen en de daarbij behorende voorzieningen.

  • 2. Om onnodig ruimtebeslag te voorkomen en de ondergrondse ordening beter te structureren, worden de eigen te leggen kabels en leidingen zoveel als mogelijk gebundeld. Verder worden kabels en leidingen die door de aanbieder blijvend buiten gebruik zijn gesteld bij het openliggen van de sleuf verwijderd, tenzij het college uitdrukkelijk anders heeft bepaald. Daarnaast houdt de aanbieder bij de aanleg rekening met mogelijke uitbreidingen in de nabije toekomst om op korte termijn in hetzelfde tracé werkzaamheden te voorkomen.

  • 3. Kabels en leidingen worden door de aanbieder in het kabel- en leidingentracé aangelegd volgens het door de gemeente aangegeven dwarsprofiel.

  • 4. De aanbieder legt zijn kabels en leidingen in volgorde van voorkeur eerst onder de verharding van het voetpad, het fietspad of de rijbaan. De aanbieder ziet erop toe dat de minimale dekking van de kabels en leidingen 60 cm bedraagt, gemeten vanaf de onderzijde van de verharding exclusief de fundering.

  • 5. In afwijking van lid 4 geldt voor mantelbuizen dat dezelfde dekking ten minste 70 cm bedraagt.

  • 6. De horizontale afstand van de te leggen kabels en leidingen of ondergrondse objecten tot de riolering en de daarbij behorende voorzieningen bedraagt minimaal 100 cm. Huis- en kolkaansluitingen zijn hiervan uitgezonderd.

  • 7. In bermen langs rijbanen bedraagt de afstand van de te leggen kabels en leidingen tot de zijkant van de verharding minimaal 75 cm.

Artikel 2.2.8 Gebruik mantelbuizen, beschermplaten en labels

  • 1. De aanbieder ziet erop toe dat onder inritten van bedrijven mantelbuizen worden aangebracht.

  • 2. De aanbieder ziet erop toe dat onder verharding aangebrachte mantelbuizen aan beide kanten worden afgesloten om eventuele verzanding of verzakking van het wegdek te voorkomen.

  • 3. Beschermplaten, afdekplaten en andere voorzieningen ter bescherming van kabels en leidingen worden niet zonder uitdrukkelijke goedkeuring van de opzichter in het kabel- en leidingentracé aangebracht.

  • 4. Na aanleg van de kabels en leidingen ziet de aanbieder erop toe dat deze zodanig gelabeld worden, dat de grondeigenaren, de grondroerders of andere derden in staat zijn te achterhalen aan wie de kabel toebehoort. Om dit doel te bereiken worden de kabels en leidingen om de 5 meter van een label of ander blijvend herkenningsteken voorzien. Bij een aftakking van de kabels en leidingen of einde ervan wordt binnen 1 meter een label of ander blijvend herkenningsteken aangebracht.

  • 5. Op bovengrondse objecten als bedoeld in artikel 2.2.10 van deze beleidsregels wordt door de aanbieder een herkenningsteken aangebracht met daarop de vermelding van de eigenaar, een identiteitsnummer van de kast en een telefoonnummer dat bij een storing gebeld kan worden.

Artikel 2.2.9 Ondergrondse objecten

  • 1. Ondergrondse objecten worden naast het tracé onder de verharding of op particulier terrein gelegd. Zij worden in ieder geval niet in doorgaande tracés en onder inritten gelegd. Bovendien worden zij bij voorkeur niet onder fietspaden en wegen bestemd voor gemotoriseerd verkeer gelegd. Als er geen andere mogelijkheden beschikbaar zijn, dan wordt door de opzichter bekeken of zij ergens anders dan onder de verharding gelegd kunnen worden.

  • 2. De aanbieder draagt er zorg voor dat ondergrondse objecten en alle daarbij horende ingaande en uitgaande kabels en leidingen zo min mogelijk hinder veroorzaken voor de bereikbaarheid van de al in de grond aanwezige kabels en leidingen.

  • 3. De exacte plaatsbepaling van alle ondergrondse objecten gebeurt in overleg met de opzichter. De opzichter wordt door de aanbieder in de gelegenheid gesteld aanwezig te zijn bij de daadwerkelijke plaatsing of aanpassing van de ondergrondse objecten. Alle benodigde vergunningen of ontheffingen voor plaatsing of aanpassing van ondergrondse objecten worden op het eerste verzoek aan de opzichter en de overige bevoegde personen of instanties ter inzage overhandigd.

  • 4. Handholes, onder welke benaming dan ook, worden door de aanbieder altijd volledig onder maaiveldniveau aangebracht en zijn rechthoekig van vorm. Handholes hebben een lengte van maximaal 125 cm en een breedte van maximaal 55 cm.

Artikel 2.2.10 Bovengrondse objecten

  • 1. Bovengrondse objecten worden onderverdeeld in 3 categorieën. Bovengrondse objecten van de categorie 1 zijn niet breder dan 50 cm, niet dieper dan 30 cm en niet hoger dan 80 cm. Die van categorie 2 zijn breder dan 50 cm of hoger dan 80 cm, maar niet breder dan 100 cm, niet dieper dan 30 cm of niet hoger dan 100 cm. Bovengrondse objecten die niet onder categorie 1 of 2 vallen, vallen onder categorie 3.

  • 2. De exacte plaatsbepaling van alle bovengrondse objecten gebeurt in overleg met de opzichter. De opzichter wordt door de aanbieder in de gelegenheid gesteld aanwezig te zijn bij de daadwerkelijke plaatsing of aanpassing van de bovengrondse objecten. Alle benodigde vergunningen of ontheffingen voor plaatsing of aanpassing van bovengrondse objecten worden op het eerste verzoek aan de opzichter en de overige bevoegde personen of instanties ter inzage overhandigd.

  • 3. Bij de plaatsbepaling en aankleding van bovengrondse objecten van de categorie 1 en 2 worden in ieder geval de volgende voorschriften en afwegingskaders in acht genomen, waarbij geldt dat voor bovengrondse objecten van de categorie 2 de voorschriften en afwegingskaders strikter toegepast worden:

    • a.

      de plaats van de objecten belemmert het uitzicht van direct omwonenden niet noemenswaardig;

    • b.

      de plaats van de objecten levert geen gevaar voor het verkeer op;

    • c.

      de plaats van de objecten levert geen gevaar op voor de goederen en bezittingen van derden;

    • d.

      de objecten worden afgewerkt in een voor de betreffende wijk voorgeschreven kleur en de zichtkanten worden voorzien van een anti-wildplaksysteem en/of anti-graffiticoating;

    • e.

      de plaats van de objecten levert geen noemenswaardige verstoring op van het gebruik van de openbare ruimte.

  • 4. Bij de plaatsbepaling en aankleding van bovengrondse objecten van de categorie 3 worden in ieder geval de volgende voorschriften en afwegingskaders in acht genomen:

    • a.

      de plaatsbepaling van de objecten vindt in een zo vroeg mogelijk stadium plaats;

    • b.

      de aanbieder geeft, voor zover dat technisch mogelijk is, alternatieve locaties voor de plaatsing van de objecten ter beoordeling aan het college door;

    • c.

      de plaats van de objecten belemmert het uitzicht van direct omwonenden niet noemenswaardig;

    • d.

      de plaats van de objecten levert geen gevaar voor het verkeer op;

    • e.

      de plaats van de objecten levert geen gevaar op voor de goederen en bezittingen van derden;

    • f.

      de objecten worden afgewerkt in een voor de betreffende wijk voorgeschreven kleur en de zichtkanten worden voorzien van een anti-wildplaksysteem en/of anti-graffiticoating;

    • g.

      de plaats van de objecten levert geen noemenswaardige verstoring op van het gebruik van de openbare ruimte;

    • h.

      groenvoorzieningen en speelplaatsen worden zoveel als mogelijk gespaard;

    • i.

      het college bepaalt bij alle te plaatsen bovengrondse objecten van de categorie 3 in hoeverre de omwonenden bij het proces van plaatsbepaling en afwerking, binnen de door de wet gestelde beperkingen, betrokken kunnen worden;

    • j.

      de uit de Wet milieubeheer voortvloeiende eisen worden nageleefd;

    • k.

      de uiterlijke verschijningsvorm van de bovengrondse objecten voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Artikel 2.2.11 Kunstwerken

1.Het leggen van kabels en leidingen aan, in of door kunstwerken (bruggen, tunnels, et cetera) is

niet mogelijk, tenzij hiermee tijdens de bouw van het kunstwerk rekening is gehouden door

middel van speciaal daarvoor bestemde en aangebrachte mantelbuizen of holle ruimten.

  • 2.

    De aanbieder treedt vooraf in overleg met de gemeente om via de bouwtekeningen na te gaan of de kunstwerken over deze mantelbuizen of holle ruimten beschikken, en zo ja of deze al bezet zijn of een andere bestemming hebben gekregen.

  • 3.

    Voor het openbreken van de verharding van de kunstwerken is de toestemming van de gemeente vereist.

Artikel 2.2.12 Archeologische vondsten

  • 1. Worden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden objecten opgegraven, die een archeologische waarde kunnen hebben, dan ziet de aanbieder erop toe dat dit onmiddellijk bij het Centrum voor Archeologie in Amersfoort wordt gemeld. De werkzaamheden worden vanaf dat moment tijdelijk stilgelegd in de nabijheid van de plek waar de mogelijk archeologisch waardevolle vondsten zijn gedaan.

  • 2. Naar aanleiding van de melding genoemd in lid 1 onderzoekt het Centrum voor Archeologie binnen een werkdag of verder archeologisch onderzoek vereist is. Indien door het Centrum voor Archeologie verder archeologisch onderzoek wordt geadviseerd, dan worden de werkzaamheden voor de duur van het archeologisch onderzoek definitief stilgelegd.

Hoofdstuk 3 Technische opbreekregels

Paragraaf 3.1 Voorschriften betreffende veiligheids- en verkeersmaatregelen

Artikel 3.1.1 Afzetting en veiligheid

  • 1. De aanbieder draagt zorg voor voldoende en adequate afzetting van de door hem veroorzaakte opbreking tot en met het moment van het aanbrengen van de tijdelijke verharding. Dit geldt ook voor door het inblazen van kabels en leidingen veroorzaakte blaasgaten.

  • 2. De in verband met de werkzaamheden noodzakelijke veiligheids- en verkeersmaatregelen worden op aanwijzing van het college uitgevoerd en onderhouden door de aanbieder.

  • 3. De technische voorschriften in de "Leidraad voor gemeenten en nutsbedrijven inzake (her-) straatwerkzaamheden", uitgave van de VNG en het Overlegorgaan Nutsvoorzieningen september 1990 zijn ook van toepassing op de werkzaamheden.

  • 4. Gezien de zorg die de gemeente heeft voor de verkeersveiligheid worden aan de uitvoering bijzondere eisen verbonden. Met name wordt artikel 17 van de in lid 3 genoemde Leidraad uitgebreid met volgende voorschriften:

    • a.

      Alle borden, hekken en pionnen enzovoort worden in het kader van de tijdelijke verkeersvoorzieningen uitgevoerd in reflecterend materiaal van minimaal klasse II, NEN 3381 of hoger.

    • b.

      De voorzieningen voldoen bovendien aan de richtlijnen zoals beschreven in de CROW-publicatie 96b "Maatregelen bij werken in uitvoering op niet-autosnelwegen en wegen binnen de bebouwde kom".

Artikel 3.1.2 Bereikbaarheid voetgangers, fietsers en bestemmingsverkeer

  • 1. De aanbieder draagt zorg voor de bereikbaarheid van woningen, winkels, openbare gebouwen en dergelijke voor alle (minder valide) voetgangers. In overleg met de betrokkenen wordt aan de mate van bereikbaarheid nader inhoud gegeven.

  • 2. De aanbieder draagt bij de uitvoering van de werkzaamheden zorg dat het voet- en fietsverkeer zoveel mogelijk doorgang vindt of zorgt in overleg met de gemeentelijke verkeerscoördinator voor een omleidingsroute. Hoofdfietsroutes worden in ieder geval niet opgebroken.

  • 3. De hoofdinfrastructuur wordt niet opgebroken. De aanbieder houdt het gemotoriseerd bestemmingsverkeer naar woningen, winkels, bedrijven, bouwwerken, landerijen et cetera in overleg met de betrokkenen zoveel mogelijk in stand. Indien met de betrokkenen geen overeenstemming wordt bereikt over de beperking van de bereikbaarheid, treedt de aanbieder voor de start van de werkzaamheden in overleg met de gemeentelijke verkeerscoördinator.

Artikel 3.1.3 Bereikbaarheid openbaar vervoer

Busroutes en busbanen worden niet worden opgebroken. Het openbaar vervoer biedt de passagiers een minimum serviceniveau aan. Daarom mag door de uitvoering van de werkzaamheden het openbaar vervoer slechts in zeer geringe mate gehinderd worden.

Artikel 3.1.4 Bereikbaarheid hulpdiensten

De aanbieder draagt zorg voor de bereikbaarheid van en voor alle hulpdiensten.

Artikel 3.1.5 Bereikbaarheid brandkranen en andere voorzieningen

  • 1. Tijdens de uitvoering van werkzaamheden worden door de aanbieder zodanige maatregelen getroffen dat brandkranen, afsluiters, meters, transformatorruimten, kabelverdelers et cetera steeds goed bereikbaar zijn.

  • 2. Om het in lid 1 gestelde doel te bereiken, ziet de aanbieder erop toe dat in ieder geval de volgende voorschriften worden nageleefd:

    • a.

      er wordt een vrije doorrijbreedte voor de brandweer van minimaal 3 meter gegarandeerd;

    • b.

      een straat wordt op niet meer dan één kant afgesloten;

    • c.

      de minimale doorrijhoogte bedraagt 4 meter;

    • d.

      een straal van minimaal 1 meter rondom brandkranen wordt vrijgehouden;

    • e.

      toegangen tot aanliggende percelen worden niet geblokkeerd;

    • f.

      alle in- en uitgangen inclusief de nooduitgangen van onder andere bioscopen, ziekenhuizen, cafés en andere voor publiek toegankelijke gebouwen worden minimaal binnen een straal van 2 meter vrijgehouden;

    • g.

      de tijdsduur van de werkzaamheden wordt onder vermelding van de ingangs- en einddatum bij de gemeentelijke verkeerscoördinator aangegeven;

Artikel 3.1.6 Verkeersreguleringsplan

  • 1. Bij afsluiting van de weg of één van de rijstroken en bij te verwachten hinder en omleidingen wordt minimaal 3 weken voor het begin van de geplande werkzaamheden bij de gemeentelijke verkeerscoördinator een verkeersreguleringsplan ter goedkeuring ingediend.

  • 2. De gemeentelijke verkeerscoördinator verbindt aan het goedgekeurde verkeersreguleringsplan nadere voorschriften en beperkingen, die onder andere voor verwezenlijking van de bereikbaarheid en veiligheid van de gemeente Amersfoort, de bedrijven, de inwoners en de hulpdiensten noodzakelijk geacht worden.

  • 3. Volgende voorschriften worden bij de uitvoering van de werkzaamheden in ieder geval door de aanbieder in acht genomen:

    • a.

      Het is niet toegestaan aan beide kanten van enige weg tegelijkertijd werkzaamheden uit te voeren.

    • b.

      Werkzaamheden op routes met een grote verkeersdruk, zoals bijvoorbeeld de hoofdinfrastructuur, buurtontsluitingswegen en winkelstraten worden zoveel mogelijk verricht buiten de spitsuren. Desnoods worden de werkzaamheden tijdens de avond- en nachturen of in het weekeinde uitgevoerd.

    • c.

      Werkzaamheden in winkelstraten of winkelgebieden vinden zo min mogelijk plaats in de aanloop naar en tijdens Sinterklaas en de kerstdagen. Concreet betekent dit dat in de maanden november en december zo min mogelijk werkzaamheden worden uitgevoerd. Ook in de aanloop naar en tijdens grotere evenementen gelden naar analogie dezelfde beperkingen.

    • d.

      Wegen op de hoofdinfrastructuur en wegen waarover het stads- en streekvervoer plaatsvindt, worden niet op meer dan één plaats tegelijkertijd onderbroken. Werkzaamheden op parallel- en kruisende wegen blijven in een dergelijke situatie gevrijwaard van werkzaamheden. Ook in de nabije omgeving worden geen werkzaamheden uitgevoerd aan buurtstraten die eventueel als omleidingsroute dienst kunnen doen.

Paragraaf 3.2 Voorschriften voor werkzaamheden in groenvoorzieningen

Artikel 3.2.1 Gazons, bermen en beplanting

  • 1. In gazons met een oppervlakte kleiner dan 15 vierkante meter wordt het gras door de aanbieder in dunne zoden verwijderd. De zoden worden met de begroeide kanten tegen elkaar opgeslagen, vochtig gehouden en zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 48 uur na verwijdering, weer aangebracht. Na het aanbrengen worden de zoden aangerold en de snijranden worden ingeveegd met teelaarde. De zoden worden ten slotte bewaterd.

  • 2. In gazons met een oppervlakte groter dan 15 vierkante meter wordt het gras boven het gekozen tracé door de aanbieder met behulp van een zodensnijmachine vrijgemaakt. De uitkomende zoden met een lengte van maximaal 3 meter worden opgerold, in depot gezet en nat gehouden. De zoden worden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 48 uur na verwijdering, weer aangebracht. Na het aanbrengen worden de zoden aangerold en de snijranden worden ingeveegd met teelaarde. Ten slotte worden de zoden bewaterd.

  • 3. Als de zoden bedoeld in lid 1 en 2 niet binnen 48 uur na verwijdering opnieuw zijn aangebracht, dan worden zij door de aanbieder vervangen door nieuwe zoden. De oude onbruikbare zoden worden door de aanbieder op eigen kosten afgevoerd.

  • 4. Gras in bermen en overig landschappelijk gras wordt vooraf door de aanbieder gemaaid en op eigen kosten afgevoerd. Na het aanvullen van de grond ziet de aanbieder erop toe dat het gebied opnieuw wordt ingezaaid met een standaard gras- of kruidenmengsel, die voldoet aan de door de gemeente gestelde eisen.

  • 5. Voor beplantingen in het algemeen gelden voor de aanbieder verder nog de volgende voorschriften:

    • a.

      De aanbieder komt voorafgaand aan de werkzaamheden met het college overeen welke maatregelen worden genomenom schade aan (te handhaven) beplanting te voorkomen.

    • b.

      Beplanting wordt niet opgenomen of verwijderd dan na uitdrukkelijke toestemming van het college.

    • c.

      Beplanting opgenomen in het plantseizoen (1 oktober t/m 15 april) wordt door de aanbieder ingekuild en zo spoedig mogelijk weer teruggezet, nadat grondverbetering is uitgevoerd. De beplanting moet vóór het terugzetten door de aanbieder indien nodig worden ingekort en bewaterd.

    • d.

      Beplanting opgenomen buiten het plantseizoen (16 april t/m 30 september) wordt door de aanbieder op eigen kosten afgevoerd.

    • e.

      Herplant van de in onderdeel d genoemde opgenomen beplanting vindt plaats door of in opdracht van het college in het daarop volgende plantseizoen.

    • f.

      De kosten voor herplant en 1 jaar onderhoud komen voor rekening van de aanbieder. Het college overlegt vooraf een kostenopgave.

    • g.

      Beplanting, opgenomen in het plantseizoen (1oktober t/m 15 april), die ondanks de getroffen voorzorgsmaatregelen binnen 6 maanden na herplant niet aanslaat, wordt op kosten van de aanbieder door het college vervangen. Voordat het college tot vervanging overgaat, wordt de verantwoordelijke aanbieder hiervan schriftelijk, onder opgave van de geraamde kosten, in kennis gesteld.

    • h.

      Gesloten heestervakken worden niet doorsneden, maar gekruist door middel van een gestuurde boring onder het vak.

    • i.

      Grond die als aanvulling is verwerkt in beplantingsvakken of onder gras op een diepte van minder dan 0,80 meter, heeft na verdichting een maximale conuswaarde van 2,0 N/mm2.

    • j.

      Bij het verdichten van grond in beplantingsvakken of onder gras mag geen verkneding of structuurbederf optreden.

    • k.

      Het inrichten van een werkterrein of het opslaan van materiaal op gazons is niet toegestaan.

    • l.

      Gebruikte teelaarde is vrij van elke vorm van verontreiniging en wordt niet verdicht.

    • m.

      Overbodig zand, puin en ander restafval wordt niet in de plantvakken verwerkt, maar door de aanbieder op eigen kosten afgevoerd.

Artikel 3.2.2 Bomen

In aanvulling op of in afwijking van de in artikel 3.2.1 lid 5 van deze beleidsregels genoemde algemene voorschriften, neemt de aanbieder voor bomen daarnaast nog de volgende specifieke voorschriften in acht:

  • a.

    Het kappen van bomen wordt zoveel als mogelijk vermeden. Indien dit niet mogelijk is, dan wordt de normale procedure voor het kappen van een boom doorlopen, waarbij een herplantplicht van toepassing is. De duur vanaf de aanvraag tot de dag van kappen bedraagt ongeveer drie maanden.

  • b.

    In de wortelzone wordt door de aanbieder niet gegraven. Indien het leggen van nieuwe kabels en leidingen in het bestaande tracé maar buiten de wortelzone niet mogelijk is, wordt de wortelzone gepasseerd door het boren van mantelbuizen onder het wortelpakket met een minimale diepte van 2,5 meter.

  • c.

    De aanbieder ziet erop toe dat bomen zowel onder- als bovengronds niet beschadigd worden. De aanbieder treft de nodige maatregelen ter bescherming van de bomen, zoals bijvoorbeeld het opbinden van laaghangende takken of het afschermen van bomen of boomgroepen met behulp van hekken aangebracht buiten de wortelzone. Stabilisatiewortels en wortels dikker dan 20 mm in diameter worden niet verwijderd. Ontgraven wortels worden beschermd tegen uitdroging, vorst en beschadiging. Wortels dunner dan 20 mm maar dikker dan 15 mm in diameter worden handmatig doorgezaagd.

  • d.

    Ontgravingen binnen de wortelzone van de bomen worden door de aanbieder zo snel mogelijk aangevuld en verdicht tot maximaal 3,5 MPa.

  • e.

    Het inrichten van een werkterrein of het opslaan van materiaal binnen de kroonprojectie van bomen is niet toegestaan.

  • f.

    Graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van bomen worden door de aanbieder handmatig uitgevoerd.

  • g.

    Tijdens werkzaamheden wordt niet met zwaar materieel onder en rondom bomen gereden.

  • h.

    Tijdens de uitvoering of binnen een redelijke termijn na uitvoering van de werkzaamheden geconstateerde schade aan bomen wordt getaxeerd door een onafhankelijke partij op basis van de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen. De kosten van het rapport en de daarin vastgestelde schade wordt volledig verhaald op de aanbieder.

Paragraaf 3.3 Voorschriften betreffende het herstel van het straatwerk

Artikel 3.3.1 Tarieven stratenmakers en algemene werkwijze

  • 1. De tarieven voor de herstraatwerkzaamheden worden jaarlijks vastgesteld, waarbij de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten vastgestelde richtlijn “Tarieven (Graaf)Werkzaamheden Telecom”van 12 maart 2004, of een daarvoor in de plaats tredende latere regeling of aanvulling van vergelijkbare strekking, als uitgangspunt dient. De onderbouwing van de tarieven wordt jaarlijks vastgesteld en bekendgemaakt.

  • 2. De gemeente Amersfoort laat werkzaamheden aan de verhardingen uitvoeren door een door haar gecontracteerde bestratingsaannemer. De kosten worden achteraf bij de aanbieder in rekening gebracht.

  • 3. De afstemming met de gecontracteerde bestratingsaannemer van de gemeente vindt voorafgaand aan de werkzaamheden plaats op initiatief van het college.

  • 4. De aanbieder ziet erop toe dat een sleuf of breekgat maximaal 48 uur open ligt en volgens deze beleidsregels is afgezet en beveiligd. Aan het eind van iedere werkweek of vóór erkende feestdagen ziet de aanbieder erop toe dat de sleuf of het breekgat volgens deze beleidsregels is aangevuld en verdicht en dat deze bestratingsgereed aan de gecontracteerde bestratingsaannemer van de gemeente is overgedragen om in één keer definitief te worden herstraat.

  • 5. Om het in lid 4 gestelde doel te bereiken, zorgen de gecontracteerde bestratingsaannemer van de gemeente en de aanbieder er gezamenlijk voor dat voldoende communicatiekanalen beschikbaar zijn en de onderlinge planning op elkaar is afgestemd. De aanbieder voert bovendien op de laatste werkdag van de week na 11.00 uur geen graafwerkzaamheden meer uit.

  • 6. Om herhaalde openbreking van de bestrating in een bepaald tracé binnen kort tijdsbestek te voorkomen, schrijft het college de verschillende aanbieders voor om de werkzaamheden tot één combiwerk te bundelen.

Artikel 3.3.2 Aanvulling en verdichting

  • 1. Bij het aanvullen van sleuven en breekgaten worden de grondsoorten en de bouwstoffen door de aanbieder aangebracht in de oorspronkelijke lagen en laagdikten. Alle aanvullingen worden laagsgewijs door de aanbieder verdicht tot minimaal 3N/mm2, waarbij de te verdichten laag een maximale dikte van 30 cm heeft.

  • 2. De verdichting van de aanvulling gebeurt door de aanbieder zodanig dat de oorspronkelijke dichtheid voorafgaande aan het ontgraven zo goed mogelijk wordt benaderd. Om dit resultaat te bereiken wordt de bovenste laag altijd verdicht met mechanische apparatuur. Waar het technisch mogelijk is, zorgt de aanbieder ervoor dat er laagsgewijs mechanisch wordt verdicht.

  • 3. De proctordichtheid van de aanvullingen onder verhardingen wijkt na verdichten niet meer dan 3% in negatieve zin af van de oorspronkelijke proctordichtheid, zoals deze op korte afstand naast de sleuf wordt aangetroffen.

  • 4. Van zand, dat in aanvullingen onder verhardingen is verwerkt, bedraagt de verdichtingsgraad ten minste: - 98% voor het zandbed van rijbanen en voet- en fietspaden op zandondergrond en van rijbanen op kleiondergrond; - 97% voor het zandbed van rijbanen op veenondergrond en voet- of fietspaden op kleiondergrond; - 96% voor het zandbed van voet- en fietspaden op veenondergrond.

  • 5. Tekortkomend materiaal dan wel overtollig materiaal wordt respectievelijk door de aanbieder op eigen kosten aangevoerd of afgevoerd.

  • 6. De controle van de verdichting gebeurt door de aanbieder om de 50 meter aselect met behulp van een automatisch zelfregistrerend (hand)sondeerapparaat, waarbij de conuswaarde wordt gerelateerd aan een voor de te verdichten sleufaanvulling representatief proefvak.

  • 7. Het resultaat van de in lid 6 bedoelde controle wordt schriftelijk door de aanbieder ter goedkeuring aan de opzichter overgelegd.

Artikel 3.3.3 Vervanging beschadigde materialen

  • 1. Materialen die tijdens het opbreken van de verharding zijn vrijgekomen worden voor zover ze onbeschadigd zijn door de aanbieder opnieuw gebruikt.

  • 2. Is de situatie overeenkomstig artikel 2.2.2 lid 1 van deze beleidsregels vastgelegd en blijkt uit vastgelegde informatie dat de materialen al beschadigd waren, dan draagt de gemeente Amersfoort de kosten voor aanschaf van de nieuwe materialen ter vervanging van de beschadigde materialen. Heeft de aanbieder echter niet aan zijn verplichting voortvloeiend uit artikel 2.2.2 lid 1 van deze beleidsregels voldaan, dan worden alle kosten die verband houden met de aanschaf van de nieuwe materialen volledig bij de aanbieder in rekening gebracht.

Artikel 3.3.4 Herstel gesloten verharding en fundering

  • 1. Behalve incidentele gevallen, die door het college worden bepaald, wordt gesloten verharding of verharding waarin een fundering is verwerkt niet opgebroken.

  • 2. Doet zich een incidenteel geval als bedoeld in lid 1 voor, dan wordt dit door de aanbieder te allen tijde uitgevoerd door middel van zagen in het asfalt, beton of andere gesloten verharding op een zodanige steenmaat dat de sleuf na afloop van de werkzaamheden strak kan worden dichtgeblokt met betonstraatsteen keiformaat. Het gebroken asfalt, beton of andere gesloten verharding wordt op eigen kosten door de aanbieder zelf afgevoerd. Tot het moment van de definitieve bestrating zorgt de aanbieder op eigen kosten ervoor dat de sleuf of het breekgat dichtgeblokt is. Onder de kosten die voor rekening van de aanbieder zijn, vallen ook de kosten voor de aanschaf van de betonstraatstenen keiformaat.

  • 3. Het herstel van de fundering gebeurt door de aanbieder zodanig dat deze minimaal gelijkwaardig is aan de oorspronkelijke fundering.

  • 4. Opgenomen fundering wordt opnieuw door de aanbieder aangebracht en aangevuld met gelijkwaardige bouwstoffen tot de oorspronkelijke laagdikte.

  • 5. De bestratingsmaterialen worden door de aanbieder gestraat in maximaal 5 cm schoon straatzand.

  • 6. Tekortkomend materiaal dan wel overtollig materiaal wordt respectievelijk door de aanbieder op eigen kosten aangevoerd of afgevoerd.

  • 7. De aanbieder ziet erop toe dat de afwijking van de tijdelijke bestrating ten opzichte van het omliggende straatniveau maximaal 1 cm bedraagt. Naar de randen van het tijdelijke straatwerk loopt de afwijking terug tot nul.

  • 8. Het college kan nadere voorwaarden voor het definitieve herstel van asfaltvoet- en fietspaden stellen. De hiermee gepaard gaande kosten zijn voor rekening van de aanbieder.

Artikel 3.3.5 Herstel elementenverharding

  • 1. De aanbieder zorgt in ieder geval in volgende gevallen voor tijdelijk straatwerk:

    • a.

      als het herstraten door de gecontracteerde bestratingsaannemer van de gemeente niet op tijd gestart kan worden;

    • b.

      als de sleuf niet op tijd gedicht kan worden;

    • c.

      als een reconstructie van het straatwerk gepland is;

    • d.

      als de weersomstandigheden herstraten niet toelaten;

    • e.

      als het door het college aangegeven locaties betreft.

  • 2. Opgebroken straatwerk wordt provisorisch door de aanbieder met behulp van het aanwezige opgebroken bestratingsmateriaal in overeenstemming met het oorspronkelijke verband hersteld.

  • 3. Tegels worden bij tijdelijk herstel door de aanbieder met de onderzijde naar boven gekeerd aangebracht.

  • 4. De aanbieder ziet erop toe dat de afwijking van de tijdelijke bestrating ten opzichte van het omliggende straatniveau maximaal 1 cm bedraagt. Naar de randen van het tijdelijke straatwerk loopt de afwijking terug tot nul.

  • 5. Het straatwerk wordt in schoon straatzand aangebracht. Tekortkomend materiaal dan wel overtollig bestratingsmateriaal wordt respectievelijk door de aanbieder op eigen kosten aangevoerd of afgevoerd.

  • 6. Materiaal dat ter aanvulling van tekortkomend materiaal wordt gebruikt, is in ieder geval van gelijke kwaliteit, afmeting en kleur als het oorspronkelijke bestratingsmateriaal. De kosten voor de aanschaf van het tekortkomend bestratingsmateriaal komen voor rekening van de aanbieder.

  • 7. Het definitieve straatwerk van betonstraatsteen wordt door de gecontracteerde bestratingsaannemer van de gemeente afgestrooid en ingeveegd met brekerzand

  • 8. Het definitieve straatwerk van straatbakstenen wordt door de gecontracteerde bestratingsaannemer van de gemeente afgestrooid en ingewassen met brekerzand.

  • 9. Het overtollige brekerzand wordt door de gecontracteerde bestratingsaannemer van de gemeente verwijderd als alle voegen van de verharding volledig zijn gevuld.

  • 10. De straat- en trottoirkolken worden door de gecontracteerde bestratingsaannemer van de gemeente vóór oplevering van de werkzaamheden schoongemaakt.

Artikel 3.3.6 Herstel nieuwe verharding en sierverharding

  • 1. Indien binnen vijf jaar na aanleg, groot onderhoud of herinrichting van de openbare gronden de aanbieder noodzakelijke werkzaamheden moet uitvoeren, stelt het college bijzondere voorwaarden aan de wijze van herstel. De hiermee gepaard gaande kosten zijn voor rekening van de aanbieder.

  • 2. Voor herstel van sierverharding wordt de in lid 1 genoemde termijn uitgebreid tot tien jaar. De patronen worden vooraf door de aanbieder vastgelegd en achteraf in opdracht van de gemeente door de gecontracteerde stratenmakers in de oorspronkelijke toestand van ten minste dezelfde kwaliteit hersteld.

  • 3. Op het herstel van nieuwe verharding en sierverharding vindt artikel 3.3.5 van deze beleidsregels overeenkomstige toepassing, tenzij de in lid 1 door het college gestelde bijzondere voorwaarden hiervan afwijken.

Paragraaf 3.4 Overige voorschriften

Artikel 3.4.1 Revisietekeningen

Revisietekeningen worden door de aanbieder binnen twee maanden na aanleg van de kabels en leidingen aan de gemeente op papier of digitaal in een nader door de gemeente te bepalen formaat aangeleverd. Op de revisietekeningen wordt de ligging van de kabels en leidingen en de daarbij behorende infrastructuur door de aanbieder gedetailleerd aangegeven.

Artikel 3.4.2 Graafrust

  • 1. Heeft de aanbieder de mogelijkheid gehad om binnen een door de gemeente aangewezen projectgebied werkzaamheden uit te voeren, dan heeft dezelfde aanbieder te dulden dat hetzelfde projectgebied ten minste zes maanden na afronding van het project niet toegankelijk is voor verdere graafwerkzaamheden. Deze regel is niet van toepassing op het verhelpen van spoedeisende storingen.

  • 2. De regeling van lid 1 is ook van toepassing op omvangrijke werkzaamheden, die door de aanbieder zelf zijn geïnitieerd. Het college beslist of de werkzaamheden al dan niet omvangrijk van aard zijn.

Artikel 3.4.3 Breekverbod en bouwvak

  • 1. Het college legt een algemeen breekverbod op aan alle aanbieders voor werkzaamheden in verhardingen voor het gehele grondgebied van de gemeente, wanneer het ’s nachts vriest en de temperatuur overdag niet boven de +5°C uitkomt.

  • 2. Indien andere dan de in lid 1 bedoelde weersomstandigheden naar het oordeel van het college geen werkzaamheden toelaten, legt het college de betroffen aanbieders een breekverbod op. Ook festiviteiten of activiteiten in de gemeente kunnen aanleiding zijn een breekverbod op te leggen.

  • 3. Tijdens de jaarlijkse bouwvak, waarbij voor de gemeente Amersfoort het vakantierooster voor de regio midden aangehouden wordt, worden door de aanbieder geen werkzaamheden uitgevoerd. Ook in de periode tussen 21 december en 5 januari van elk jaar en op algemeen erkende feestdagen worden door de aanbieder geen werkzaamheden uitgevoerd.

  • 4. De in lid 1 en 2 opgelegde breekverboden blijven gelden, totdat het college ze uitdrukkelijk weer heeft ingetrokken.

  • 5. Doet zich een geval als bedoeld in lid 1, 2 of 3 voor dan ziet de aanbieder erop toe dat alle sleuven en breekgaten volgens deze beleidsregels zijn gedicht en gestraat.

Artikel 3.4.4 Schade en aansprakelijkheid

  • 1. De aanbieder treft alle noodzaakzakelijke maatregelen om te voorkomen dat de gemeente of derden schade lijden ten gevolge van de werkzaamheden. Schade aan gemeentelijke eigendommen wordt onmiddellijk door de aanbieder bij de gemeente gemeld. Schade aan andere dan gemeentelijke eigendommen wordt door de aanbieder bij de desbetreffende eigenaar gemeld. De aanbieder is aansprakelijk voor alle schade ten gevolge van de werkzaamheden.

  • 2. De aanbieder vrijwaart de gemeente voor alle aanspraken van derden die direct of indirect verband houden met de uitvoering van de werkzaamheden, ongeacht het moment waarop de aanspraak bij de gemeente geldend wordt gemaakt. Voor zover de gemeente derden al schadeloos heeft gesteld, worden de uitbetaalde schadeposten op de aanbieder verhaald.

  • 3. De aanbieder kan de uitvoering van de werkzaamheden aan derden opdragen, maar daarbij niet tegelijkertijd de uit deze beleidsregels of andere regelgeving aan hem opgedragen dan wel daaruit voortvloeiende verplichtingen en verantwoordelijkheden aan derden overdragen. De aanbieder blijft voor de gemeente onder alle omstandigheden het eerste aanspreekpunt bij het toezicht en naleving van de direct of indirect uit alle wettelijke voorschriften, de vergunning, deze beleidsregels en door de opzichter en andere bevoegde instanties of organen bij de uitvoering van de werkzaamheden opgelegde voorschriften en beperkingen.

Hoofdstuk 4 Gebiedsgebonden opbreekregels

Artikel 4.1 Binnenstad en winkelgebieden

  • 1. Voor werkzaamheden in de binnenstad en winkelgebieden geldt een afwijkend herstelregime voor bestrating. De aanbieder ziet erop toe dat het opgenomen straatwerk nog dezelfde dag definitief door de gecontracteerde bestratingsaannemer van de gemeente wordt herstraat.

  • 2. Overtollig materiaal in de binnenstad en in winkelgebieden wordt door de aanbieder dagelijks op eigen kosten afgevoerd.

  • 3. Kan niet aan de eis van lid 1 worden voldaan, dan zorgt de aanbieder ervoor dat de sleuf of het breekgat in ieder geval gedicht is en in overleg met de opzichter van een noodafdekking is voorzien. Bovendien moet het werk met voldoende afzettingsmateriaal door de aanbieder worden gemarkeerd.

  • 4. In de binnenstad en de winkelgebieden mag uitsluitend op maandag tot en met donderdag worden gewerkt. Bovendien is het in de periode van 15 november tot 5 januari van elk jaar in verband met diverse grootschalige festiviteiten in de binnenstad en de winkelgebieden niet toegestaan daar werkzaamheden uit te voeren. Ook in de aanloop naar en tijdens grotere evenementen gelden daar naar analogie dezelfde beperkingen.

  • 5. De beperkingen genoemd in lid 4 gelden niet voor het verhelpen van spoedeisende storingen in bestaande kabels en leidingen en de daarbij horende voorzieningen.

Artikel 4.2 Beschermd stadsgezicht

  • 1. In afwijking van artikel 2.1.2 van deze beleidsregels geldt voor gebieden, die als rijksstadsgezicht of gemeentelijk stadsgezicht zijn aangewezen, dat ook de uitvoering van werkzaamheden van niet ingrijpende aard in die gebieden vergunningsplichtig is.

  • 2. In aanvulling op artikel 2.2.10 van deze beleidsregels geldt voor gebieden die als rijksstadsgezicht of gemeentelijk stadsgezicht zijn aangewezen dat de aanbieder ook het Bureau Monumentenzorg bij de plaatsbepaling en afwerking van bovengrondse objecten betrekt. De aanbieder voert de werkzaamheden volgens de door het Bureau Monumentenzorg gestelde eisen uit.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Nadere voorschriften

Het college is bevoegd nadere voorschriften en beperkingen aan de uitvoering van de werkzaamheden te verbinden, waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 5.2 Intrekking oude beleidsregels

De Beleidsregels inzake werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van telecommunicatiekabels in Amersfoort 2000 worden ingetrokken.

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking de dag na publicatie.

Artikel 5.4 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels kabels en leidingen Amersfoort 2009”.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van …

de secretaris, de burgemeester,

H.Huitink A. van Vliet-Kuiper

Publicatiedatum: 20 januari 2010