Toeslagen- en verlagingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Amstelveen

Geldend van 01-10-2013 t/m heden

Intitulé

Toeslagen- en verlagingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Amstelveen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      woning: een woning, een woonwagen en een woonschip;

    • c.

      woonkosten: 1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het berekeningsjaar per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag; 2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, zoals: de rioolrechten, de onroerendezaakbelasting, de brand/ opstalverzekering voor de eigen woning, watersysteemheffing gebouwd en noodzakelijke onderhoudslasten;

    • d.

      overige woonkosten: kosten die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het bewonen van een woning, waaronder ten minste worden verstaan de kosten van belastingen, heffingen en verzekeringen verbonden aan de woning en kosten van vaste lasten, zoals de vastrechtkosten voor levering van gas, elektriciteit en water;

    • e.

      netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag, verhoogd met aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting en premies volksverzekeringen.

  • 2. Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Categorieën

Artikel 2 Categorieën

  • 1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      gehuwde.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3

  • 1. De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 3. De kosten van het bestaan die met een ander kunnen worden gedeeld, houden voor de toepassing van dit artikel de volgende onderdelen in:

    • a.

      woonkosten;

    • b.

      overige woonkosten.

  • 4. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder waarop het tweede lid niet van toepassing is:

    • a.

      11% van het netto minimumloon indien uitsluitend de kosten genoemd in het derde lid onder a. kunnen worden gedeeld;

    • b.

      14% van het netto minimumloon indien uitsluitend de kosten genoemd in het derde lid onder b. kunnen worden gedeeld;

    • c.

      5% van het netto minimumloon indien de kosten genoemd in het derde lid onder a. en b. kunnen worden gedeeld.

Hoofdstuk 4 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

Artikel 4

  • 1. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De kosten van het bestaan die met een ander kunnen worden gedeeld houden voor de toepassing van dit artikel de volgende onderdelen in:

    • a.

      woonkosten;

    • b.

      overige woonkosten.

  • 3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    • a.

      9% van het netto minimumloon indien uitsluitend de kosten genoemd in het tweede lid onder a. kunnen worden gedeeld;

    • b.

      6% van het netto minimumloon indien uitsluitend de kosten genoemd in het tweede lid onder b. kunnen worden gedeeld;

    • c.

      15% van het netto minimumloon indien de kosten genoemd in het tweede lid onder a. en b. kunnen worden gedeeld.

Artikel 5

  • 1. De bijstandsnorm en/of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen kosten zijn verbonden.

  • 2. De verlaging bedoeld in het eerste lid bedraagt 18% van het netto minimumloon.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 6

De toeslag als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de wet wordt voor een alleenstaande van 21 jaar, niet zijnde schoolverlater, in afwijking van artikel 3, vastgesteld op maximaal 10% van het netto minimumloon.

Artikel 7

  • 1. Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en een of meer verlagingen op grond van de artikelen 4, 5, 6 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 20% van het netto minimumloon.

  • 2. Indien voor de belanghebbende meer dan één verlaging op grond van de artikelen 4, 5, 6 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 20% van het netto minimumloon.

Artikel 8

In afwijking van het bepaalde in de artikelen 3 en 4 wordt, indien één van de medebewoners een verzorgingsbehoevende bloedverwant in de eerste of tweede graad is, aangenomen dat zowel de verzorgingsbehoevende als de medebewoner in redelijkheid geen kosten met elkaar kunnen delen.

Artikel 9 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de verordening naar hun oordeel tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2013.

  • 2. Op het tijdstip genoemd in het eerste lid wordt de Toeslagen- en verlagingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Amstelveen, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 19 september 2012, ingetrokken.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als de “Toeslagen- en verlagingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Amstelveen”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 25 september 2013.

Artikelsgewijze toelichting

Op grond van artikel 8, eerste lid onderdeel c van de WWB dient een verordening te worden vastgesteld waarin het verhogen en verlagen van de bijstandnormen wordt geregeld.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1, lid 1

b.Woning.

Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen en een woonschip.

c.Woonkosten.

Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de minimum-huurgrens die de Wet op de huurtoeslag hanteert. Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen.

d.Overige woonkosten.

Dit begrip komt niet voor in de Wet werk en bijstand. Het is van belang dat dit begrip wordt gedefinieerd in artikel 1, eerste lid van de verordening. Om deze reden is het begrip hier toegevoegd. De opsomming van kostensoorten in de definitie is niet limitatief. De genoemde kostensoorten vallen ten minste onder het begrip "overige woonkosten". Daarnaast kan nog rekening worden gehouden met kostensoorten als kosten van contributies en abonnementen en van duurzame gebruiksgoederen.

e.Netto minimumloon.

Deze omschrijving komt overeen met de omschrijving in de wet, artikel 37, eerste lid van de Wet werk en bijstand en moet overeenkomstig worden uitgelegd.

Hoofdstuk 2 Categorieën

Artikel 2

Artikel 30 van de WWB schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie-indeling is gebaseerd op de WWB. De begrippen zijn nader uitgelegd in artikel 1 van de verordening.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3, lid 1

Dit artikel regelt de verhoging van de landelijke bijstandsnorm met een toeslag van maximaal 20 procent van het wettelijk minimumloon, voor alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder en jonger dan 65 jaar die niet in een inrichting verblijven.

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen en sluiten dus in de situatie dat dit niet het geval is niet zonder meer aan bij de feitelijke noodzakelijke bestaanskosten van de belanghebbende.

De hoogte van de noodzakelijke kosten van het bestaan wordt mede bepaald door de mate waarin de belanghebbende de kosten met een ander kan delen. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. Dit laat onverlet dat ook alle andere uitgaven in aanmerking dienen te worden genomen waarbij partners schaalvoordeel hebben door het gezamenlijk opbrengen van alle kosten van huisvesting en huishouding. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name worden gedacht aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten.

Bij de beoordeling of betrokkene inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is er van uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld.

Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit.

De algemene inlichtingenverplichting die op aanvrager rust, geldt ook voor het toelachende. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

Artikel 3, lid 2

Artikel 30, tweede lid van de WWB schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27 en 28 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid, van de WWB. De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimumloon. In deze verordening wordt volstaan met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal (half)jaarlijks) bijgesteld. Indien woonruimte wordt bewoond waarin er sprake is van gezamenlijke voorzieningen als bijvoorbeeld keuken en badkamer, wordt er van uitgegaan dat de kosten worden gedeeld.

De artikelen 27 en 28 van de WWB geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 3, tweede lid, van de verordening, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat van 20% van het netto minimumloon, indien de gemeente daarnaast tevens gebruik maakt van de mogelijkheid om de bijstandsnorm of de toeslag te verlagen (zie de artikelen 4 tot en met 8 van deze verordening).

Artikel 3, lid 3

De in artikel 3, derde lid genoemde kosten worden betrokken bij het vaststellen van het recht op een toeslag. Hierna is aangegeven welke kosten daartoe onder meer kunnen worden gerekend.

Tot de woonkosten behoren: de huur of, bij woningen in eigendom, betaling van rente en bijkomende kosten. De woonkosten kunnen worden gedeeld:

  • ·

    indien twee of meer personen gezamenlijk een woning bewonen;

  • ·

    voor wat betreft de financiële effecten voor het bepalen van (de hoogte van) de toeslag wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds onderhuurders en kostgangers die op commerciële basis een woning bewonen en anderzijds onderverhuurders en kostgevers die voor een commerciële prijs een deel van hun woning beschikbaar stellen;

  • ·

    tussen bloedverwanten in de eerste graad is een commerciële relatie niet mogelijk.

Tot de overige woonkosten worden onder meer gerekend:

  • ·

    de kosten van verzekeringen en belastingen, verbonden aan de woning, bestaande uit onder meer de kosten van een brand/opstalverzekering, de onroerende-zaakbelasting, de rioolrechten en de watersysteemheffing gebouwd;

  • ·

    de kosten van vaste lasten, bestaande uit onder meer het vastrecht van de nutsbedrijven en de kosten van een kabelaansluiting;

  • ·

    de kosten van contributies en abonnementen, bestaande uit onder meer de kosten van kijk- en luistergeld en telefoonabonnement;

  • ·

    de kosten van duurzame gebruiksgoederen, bestaande uit onder meer de kosten van wasmachine, fornuis en andere huishoudelijke apparatuur.

Het betreft hier geen limitatieve opsomming.

Indien en voor zover aanvrager deze kosten niet kan delen, wordt hiermee bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag rekening gehouden. Voor de bepaling hiervan is de definitie opgenomen uit het Burgerlijk wetboek, boek vier, artikel 1623 a, derde lid van een zelfstandige woning.

Artikel 3, lid 4

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever ervan uitgegaan dat deze de bestaanskosten geheel met een ander kan delen, net zoals dat bij gehuwden het geval is. De gehuwdenuitkering dient dan ook als uitgangspunt bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag. De gehuwdenuitkering is gebaseerd op het principe dat het gehuwden alle kosten geheel kunnen delen.

Indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder de kosten echter niet kan delen, wordt er een toeslag gegeven ter dekking van deze kosten. De bedragen worden bepaald in percentages van het minimumloon. Om de hoogte van de toeslag te kunnen bepalen moet worden nagegaan welk deel van de gehuwdenuitkering bestemd zou zijn ter dekking van deze kostenposten.

Aan de in het derde lid genoemde kostenposten worden de volgende percentages gekoppeld:

  • ·

    Ad woonkosten.

    In de gehuwdenuitkering is voor de woonkosten een bedrag opgenomen ter hoogte van 18% van het netto minimumloon. Dit percentage is gebaseerd op de norm die door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt gehanteerd voor de vaststelling van de grens voor huurtoeslag. Zoals hiervoor uiteengezet is, omvat de basisnorm voor een alleenstaande daarmee een bedrag ter hoogte van 9% van het netto minimumloon voor de dekking van woonkosten. Een alleenstaande die de woonkosten niet kan delen, ontvangt bovenop de basisnorm een toeslag van 9% van het netto minimumloon.

  • ·

    Ad overige woonkosten.

    De gehuwdenuitkering omvat voor deze kostenpost, volgens berekeningen gemaakt door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, een bedrag ter hoogte van 12% van het netto minimumloon. Een alleenstaande die deze kosten niet kan delen ontvangt een toeslag van 6% van het netto minimumloon.

De hier genoemde toeslagen tellen op tot 15% van het netto minimumloon. Een toeslag voor een echte alleenstaande (ouder) bedraagt echter 20% van het netto minimumloon. Deze extra 5% wordt gegeven omdat partners een optimaal voordeel behalen omdat zij veelal alles gezamenlijk doen zoals het nuttigen van maaltijden, gezamenlijk op vakantie gaan, gezamenlijke sociale verplichtingen hebben, economischer gebruik maken van nutsvoorzieningen etc. Dit voordeel bedraagt in procenten uitgedrukt dus ongeveer 5% van het netto minimumloon. Hierin onderscheidt zich de "gezamenlijke huishouding" van "twee personen die een woning bewonen, alle kosten delen, doch niet voldoen aan de definitie van een gezamenlijke huishouding".

De toeslag wordt trapsgewijs opgebouwd:

  • ·

    indien men niet als een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt, bestaat er recht op een toeslag van 5% van het netto minimumloon;

  • ·

    zodra er daarnaast een voorziening is die men niet met een ander kan delen, wordt de toeslag opgehoogd met het daarbij behorende percentage van het netto minimumloon.

Hierbij wordt uitgegaan van het principe "hoe minder voorzieningen worden gedeeld, hoe minder kosten kunnen worden gedeeld, hoe hoger de toeslag is".

De maximale toeslag wordt bereikt indien geen kosten kunnen worden gedeeld.

Hoofdstuk 4 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 4, lid 1

De hoogte van de uitkering van alleenstaanden en alleenstaande ouders is afhankelijk van de mate waarin zij de kosten van het bestaan kunnen delen. Hoe meer kosten kunnen worden gedeeld, hoe lager de toeslag is. Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten, wanneer zij de kosten van het bestaan kunnen delen, omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Deze schaalvoordelen leiden ertoe dat de gehuwdenuitkering wordt verlaagd.

Artikel 4, lid 2

De in artikel 4, tweede lid genoemde kosten worden betrokken bij het vaststellen van het recht op een toeslag. Hierna is aangegeven welke kosten daartoe onder meer kunnen worden gerekend.

Tot de woonkosten behoren: de huur of, bij woningen in eigendom, betaling van rente en bijkomende kosten. De woonkosten kunnen worden gedeeld indien de partners met een of meer personen gezamenlijk een woning bewonen.

Voor wat betreft de financiële effecten voor het bepalen van (de hoogte van) de toeslag wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds onderhuurders en kostgangers die op commerciële basis een woning bewonen en anderzijds onderverhuurders en kostgevers die voor een commerciële prijs een deel van hun woning beschikbaar stellen.

  • ·

    Tussen bloedverwanten in de eerste graad is een commerciële relatie niet mogelijk.

Tot de overige woonkosten worden onder meer gerekend:

  • ·

    de kosten van verzekeringen en belastingen, verbonden aan de woning, bestaande uit onder meer de kosten van een opstalverzekering, de onroerende-zaakbelasting, de rioolrechten en de waterschapslasten;

  • ·

    de kosten van vaste lasten, bestaande uit onder meer het vastrecht van de nutsbedrijven en de kosten van een kabelaansluiting;

  • ·

    de kosten van contributies en abonnementen;

  • ·

    de kosten van duurzame gebruiksgoederen, bestaande uit onder meer de kosten van wasmachine, fornuis en andere huishoudelijke apparatuur.

Het betreft hier geen limitatieve opsomming.

Indien en voor zover aanvrager deze kosten kan delen, wordt hiermede bij de vaststelling van de hoogte van de verlaging rekening gehouden.

Indien woonruimte wordt bewoond waarin er sprake is van gezamenlijke voorzieningen als bijvoorbeeld keuken en badkamer, wordt er van uitgegaan dat de kosten worden gedeeld.

Artikel 4, lid 3

Nagegaan moet worden welk deel van de gehuwdenuitkering bestemd is voor een bepaalde kostenpost. Indien deze kostenposten kunnen worden gedeeld, wordt het voordeel berekend. Dit voordeel wordt in mindering gebracht op de norm voor gehuwden.

Aan de in het tweede lid genoemde kostenposten worden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, vierde lid, de volgende percentages gekoppeld:

  • ·

    Ad woonkosten.

    In de gehuwdenuitkering is voor de woonkosten een bedrag opgenomen ter hoogte van 18% van het netto minimumloon. Gehuwden die de woonkosten kunnen delen, hebben een schaalvoordeel ter hoogte van 9% van het netto minimumloon. De verlaging bedraagt dan ook 9% van het netto minimumloon.

  • ·

    Ad overige woonkosten.

    De gehuwdenuitkering omvat voor deze kostenpost een bedrag ter hoogte van 12% van het netto minimumloon. Gehuwden die deze kosten kunnen delen, hebben een schaalvoordeel van 6% van het netto minimumloon. De verlaging bedraagt dan ook 6% van het netto minimumloon.

De hier genoemde verlagingen tellen op tot 15% van het netto minimumloon.

Zodra er een voorziening is die men met een ander kan delen, wordt de basisnorm verlaagd met het daarbij behorende percentage van het netto minimumloon. Hierbij wordt uitgegaan van het principe "hoe meer voorzieningen worden gedeeld, hoe meer kosten kunnen worden gedeeld, hoe hoger de verlaging".

Artikel 5, lid 1

De bijstandsuitkering dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien betrokkene geen woonkosten heeft, wordt de uitkering verlaagd.

Artikel 5, lid 2

Uitgangspunt voor de verlaging is het bedrag dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hanteert als minimumbedrag bij het toepassen van huurtoeslag. Omgerekend naar een percentage van de uitkering bedraagt deze verlaging, afgerond, 18% van het netto minimumloon. Het vorenstaande resulteert in een verlaging van 18% van het netto minimumloon.

Artikel 5, lid 3

De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag. Indien de toeslag lager is dan de in het tweede lid opgenomen verlaging, wordt het restant op de basisnorm gekort. Daar gehuwden geen toeslag ontvangen, vindt bij hen de verlaging op de norm plaats.

Artikel 6

Het minimumloon in een voltijds dienstbetrekking is nauwelijks hoger dan de bijstandsnorm. Op die manier is er nauwelijks of geen stimulans om arbeid te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen wordt de toeslag voor 21-jarige alleenstaanden op maximaal 10% van het netto minimumloon gesteld.

Artikel 7

Indien gebruik wordt gemaakt van de verlaging mogelijkheden zoals die zijn genoemd in de artikelen 4 tot en met 6, dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Derhalve wordt voorgesteld de maximale verlaging van toeslag en/of norm op 20% te stellen.

Artikel 8

Gezien de landelijke tendens om ouderen en gehandicapten zoveel mogelijk thuis te verzorgen, is het wenselijk om bij medebewoners, waarvan er één verzorgingsbehoevend bloedverwant in de eerste of tweede graad is, de toeslag voor zowel de verzorgende als voor de verzorgde op 20% te stellen. Gesteld kan worden dat in verband met de zorgbehoefte er extra kosten zijn, waardoor een hogere toeslag van 20% in de rede ligt.

Indien op voorhand wordt uitgegaan van schaalvoordelen en dus van een lagere toeslag, kan dat de verzorging door medebewoners belemmeren.