Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent parkeren Parkeerverordening 2013

Geldend van 01-01-2019 t/m 07-02-2020

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent parkeren Parkeerverordening 2013

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. adres: een adresseerbaar object - dat wil zeggen een zelfstandig verblijfsobject, ligplaats of standplaats - zoals opgenomen in de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG), niet zijnde een nevenadres;

  • b. ambulante handelaar: hij die beroepsmatig ambulante handel uitoefent in de zin van de vigerende Verordening staan- en ligplaatsen buiten de markt en venten;

  • c. bedrijf of beroep:

    - elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin krachtens arbeidsovereenkomst of krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht;

    - de zelfstandige die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf of zelfstandig beroep;

    - een niet-commerciële organisatie die hieraan door het college is gelijkgesteld;

    met dien verstande dat bedrijven en beroepen worden beschouwd als één bedrijf en één beroep indien de vestigingsadressen dezelfde zijn of het een aaneengesloten bebouwing betreft, dan wel sprake is van een (juridische) constructie waaruit moet worden geconcludeerd dat het in wezen één bedrijf of beroep betreft;

  • d. bedrijfsvergunningenplafond: aantal bedrijfsvergunningen dat maximaal wordt verleend binnen een vergunninggebied;

  • e. bedrijfsvoertuig: bedrijfsvoertuig volgens het kentekenbewijs deel IA;

  • f. bedrijventerrein: een bedrijven- of kantorenterrein zoals vermeld in de Structuurvisie Amsterdam 2040: Economisch sterk en duurzaam;

  • g. bedrijventerrein Overamstel: het gebied waarvan de grens wordt gevormd door het midden van de Weespertrekvaart, het midden van de ringweg A10, de grens met de gemeente Ouder-Amstel, de Nieuwe Utrechtseweg tot aan de afrit naar de Joan Muyskenweg, een lijn tussen de Nieuwe Utrechtseweg ter hoogte van de afrit naar de Joan Muyskenweg en de Duivendrechtse Vaart, gaande tussen de adressen Joan Muyskenweg 2 N en Joan Muyskenweg 4, het midden van de Duivendrechtse Vaart, de zijarm van de Duivendrechtsevaart, een lijn tussen de zijarm van de Duivendrechtse Vaart en de westelijke teen van het talud van de spoorlijn / metrolijn Amsterdam Amstel - Amsterdam Bijlmer, in rechte lijn met de zijarm en de westelijke teen van het talud van de spoorlijn / metrolijn Amsterdam Amstel - Amsterdam Bijlmer, tot aan de Weespertrekvaart, met uitzondering van de Kop Weespertrekvaart dat wordt gevormd door de oostzijde van de spoorlijn, de zuidelijke rooilijn van de Lindenhoevestraat in een denkbeeldige lijn naar het midden van de Weespertrekvaart en het midden van de Weespertrekvaart in noordelijke richting tot aan de spoorbrug;

  • h. bedrijventerrein Schinkel: het gebied waarvan de grens wordt gevormd door de zuidelijke teen van het talud van de Henk Sneevlietweg, de zuidkant van de Rijnsburgstraat exclusief het Spijtellaantje en de woonblokken aan de Generaal Vetterstraat, het midden van de Schinkel, de noordelijke teen van het talud van de A10 zuid en de oostelijke teen van het talud van de A10 west;

  • i. bedrijventerrein Sloterdijk I: het gebied Sloterdijk I wordt aan de noordkant begrensd door de spoorlijn gelegen langs de Generatorstraat en Accumulatorweg, aan de oostkant door de grens met het stadsdeel West (Sportpark Transformatorweg en begraafplaats Sint Barbara), aan de zuidkant door de spoorlijn gelegen langs de Condensatorweg en Sloterdijkerweg en aan de westkant door de A10-West;

  • j. belanghebbendenparkeerplaats: parkeerplaats die is aangeduid door bord E9 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • k. bewoner: inwoner van de gemeente Amsterdam die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en is ingeschreven als ingezetene in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Amsterdam op het adres dat hij bewoont of een inwoner van Amsterdam die is ingeschreven in de protocollaire basisadministratie op het adres dat hij bewoont en beschikt over een identiteitsbewijs van het Ministerie van Buitenlandse Zaken waaruit blijkt dat er sprake is van een geprivilegieerde status;

  • l. bewonersvergunningenplafond: aantal bewonersvergunningen dat maximaal wordt verleend binnen een vergunninggebied;

  • m. bloktijd: deel van het etmaal gedurende welke voor parkeren parkeerbelasting kan worden geheven;

  • n. college: het college van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam;

  • o. deelvergunninggebied: deel van een vergunninggebied waarvoor een apart vergunningplafond is vastgesteld;

  • p. eerste vergunning, tweede vergunning en derde vergunning: bewonersvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners die blijkens het volgnummer respectievelijk als eerste bewonersvergunning, dan wel eerste milieuparkeervergunning voor bewoners of als tweede of derde bewonersvergunning dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners is verleend;

  • q. gebied I: het gebied waarvan de grenzen worden gevormd door: het midden van de vaargeul van het IJ, het midden van het verlengde van de Zoutkeetsgracht, het midden van de Zoutkeetsgracht, het midden van het Westerkanaal, het midden van de Singelgracht, het midden van het lozingskanaal, het midden van de onderdoorgang Funenkade-Zeeburgerpad, het midden van de Nieuwevaart, het midden van het Oosterdok, het midden van de Oosterdoksdoorgang, het midden van het verlengde van de Oosterdoksdoorgang en het midden van de vaargeul van het IJ;

  • r. gebied II: het gebied waarvan de buitengrenzen worden gevormd door de ringweg met uitsluiting van gebied I, alsmede omvat gebied II IJburg en tevens het gebied waarvan de grenzen worden gevormd door: het midden van de Europaboulevard tussen de A10 en de De Boelelaan, de zuidzijde van de De Boelelaan, de rijweg tot aan de gevellijn, tussen de Europaboulevard en de Asingaborg, de oostzijde van de Asingaborg tot aan de fysieke afscheiding van de Groningenstraat, de zuidzijde van de Groningenstraat tot het hart van de Buitenveldertselaan, het hart van de Buitenveldertselaan zuidelijk tot aan de noordzijde van de Arent Janszoon Ernststraat, de noordzijde van de Arent Janszoon Ernststraat met aan de noordkant als grens de terreinen van de Vrije Universiteit/het Academisch Ziekenhuis van de Vrije Universiteit, het verlengde van de Overijsselweg tot aan de Amstelveenseweg, het hart van de Amstelveenseweg tot aan de Jachthavenweg; de westzijde van de Jachthavenweg tot aan het Jollenpad en naar het westen via de zuidzijde van het Jollenpad; naar het noorden via de westzijde van het Punterspad tot aan de A10;

  • s. gebied III: het gebied waarvan de grenzen worden gevormd door de gemeentegrenzen van Amsterdam met uitsluiting van de gebieden I en II;

  • t. gehandicaptenparkeerplaats: parkeerplaats die is aangeduid door bord E6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • u. houder van een motorvoertuig: degene die beschikt over een op zijn naam gesteld kentekenbewijs van het desbetreffende motorvoertuig, met dien verstande dat degene die blijkens een leaseovereenkomst gebruik maakt van een leaseauto, of degene die - gelet op de inhoud en de strekking van de arbeidsovereenkomst tussen de aanvrager en zijn werkgever, en een verklaring van de werkgever van de aanvrager, waaruit de exclusieve terbeschikkingstelling blijkt ten aanzien van het gebruik - gebruikmaakt van een door de werkgever beschikbaar gestelde auto, geacht wordt over een op zijn naam gesteld kentekenbewijs te beschikken;

  • v. hulpverlener: hij die, anders dan bij wijze van woon-werkverkeer, beroepsmatig gebruikmaakt van een motorvoertuig vanwege werkzaamheden vanuit een professionele zorg- of hulpverleningsinstelling, als bedoeld in artikel 15, en in overwegende mate zorg of hulp verleent in delen van de stad waar betaald parkeren is ingevoerd;

  • w. mantelzorg: niet-beroepsmatige zorg die met regelmaat wordt verleend door familie, vrienden of kennissen van de persoon die de zorg krijgt;

  • x. milieuparkeervergunningenplafond: aantal milieuparkeervergunningen voor bewoners en bedrijven dat maximaal wordt verleend binnen een vergunninggebied;

  • y. motorvoertuigen: alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen en fietsen met trapondersteuning, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen, doch met inbegrip van brommobielen;

  • z. overloopgebied: vergunninggebied of een deel van een vergunninggebied dat als zodanig is aangewezen voor aanvragers van een bewonersvergunning of een bedrijfsvergunning die voor hun eigen vergunninggebied op de wachtlijst staan;

  • aa. overloopvergunning: een bewoners- of bedrijfsvergunning krachtens welke het is toegestaan om in een overloopgebied te parkeren gedurende de tijd dat de vergunninghouder op de wachtlijst staat voor een bewoners- of bedrijfsvergunning in het vergunninggebied waar de bewoner woont of het bedrijf is gevestigd;

  • bb. parkeerplaats: plaats op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop parkeren niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • cc. parkeerapparatuur: parkeermeters, mobiele telefoons, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, websites, centrale computers en hetgeen naar maatschappelijke opvatting onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • dd. parkeerapparatuurplaats: parkeerplaats, behorende bij de parkeerapparatuur, waarvoor parkeerbelasting wordt geheven;

  • ee. parkeerrecht: kentekenregistratie in het digitale parkeerbelastingbestand waarbij is voldaan aan parkeerbelastingplicht voor het gebruik van parkeerapparatuurplaatsen op basis van of krachtens deze verordening doormiddel van parkeervergunningen, bijzondere vergunningen, tijdgebonden parkeerrechten en/of door middel van het in werking stellen van de parkeerapparatuur;

  • ff. parkeervergunning: vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, waarvoor parkeerbelasting wordt geheven, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op een parkeerapparatuurplaats;

  • gg. parkeren: gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden en lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • hh. stallingsplaats: plaats, juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld om motorvoertuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk

  • ii. tariefgebied: gebied waar krachtens de vigerende Verordening Parkeerbelastingen voor het parkeren van een voertuig parkeerbelasting wordt geheven;

  • jj. tijdgebonden parkeerrecht: registratie van het kenteken van een motorvoertuig met behulp van parkeerapparatuur waarbij parkeerbelasting is voldaan, krachtens welke het is toegestaan het motorvoertuig gedurende een bepaalde tijd te parkeren op een parkeerapparatuurplaats;

  • kk. vergunning: een parkeervergunning of een bijzondere vergunning als bedoeld in artikel 7;

  • ll. vergunningenplafond: aantal bewoners- en bedrijfsvergunningen dat maximaal wordt verleend binnen een vergunninggebied;

  • mm. vergunninggebied: gebied waarbinnen parkeervergunningen kunnen worden verleend indien en voor zover in dat gebied voor parkeren parkeerbelasting wordt geheven; daar waar vergunninggebied wordt genoemd, wordt ook gelezen deelvergunninggebied;

  • nn. vergunninghouder: natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • oo. vergunning met wisselend kenteken: parkeervergunning waar de vergunninghouder zelf wisselende kentekens aan kan verbinden;

  • pp. volcontinu bedrijfsproces: proces waarin 24 uur per dag en zeven dagen per week op basis van arbeidsregelingen, werkzaamheden in ploegen-, wissel- en/of nachtdiensten worden verricht;

  • qq. werknemer: persoon, werkzaam in een bedrijf voor minimaal 36 uur per week; werknemers in deeltijd worden herleid tot voltijdse equivalenten;

  • rr. zorginstelling: instelling in de curatieve zorg welke op basis van de Wet toelating zorginstellingen (Wtz) is toegelaten tot het leveren van zorg die valt binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw), tenzij dit alleen de enkele functie ‘huishoudelijke verzorging' betreft. Tevens dient de instelling een bewijs te overleggen dat voor het desbetreffende jaar productieafspraken zijn gemaakt met het zorgkantoor Amsterdam.

  • ss. eerste vergunning: bewonersvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners die blijkens het volgnummer respectievelijk als eerste bewonersvergunning, dan wel als eerste milieuparkeervergunning voor bewoners is verleend, met uitzondering van de eerste bewonersvergunning of milieuparkeervergunning die is verstrekt aan een bewoner die over een stallingsplaats beschikt of kan beschikken;

  • tt. tweede en volgende vergunning: bewonersvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners die blijkens het volgnummer respectievelijk als tweede of volgende bewonersvergunning, dan wel als tweede of volgende milieuparkeervergunning voor bewoners is verleend alsmede de bewonersvergunning of milieuparkeervergunning die blijkens het volgnummer als eerste bewonersvergunning is verleend aan een bewoner die over een stallingsplaats beschikt of kan beschikken.

  • uu. herhuisvester: de bewoner die vanwege een project tot stedelijke vernieuwing terugkeert in een gerenoveerde of nieuwbouwwoning van dat project.

Artikel 2 Regulering parkeren

  • 1. Regulering van het gebruik van parkeerplaatsen geschiedt op basis van of krachtens deze verordening door middel van parkeervergunningen, bijzondere vergunningen, tijdgebonden parkeerrechten en/of door middel van het in werking stellen van de parkeerapparatuur;

  • 2. Indien tot enige vorm van regulering van het gebruik van parkeerplaatsen wordt besloten, geschiedt dit met inachtneming van het bepaalde in deze verordening en de krachtens deze verordening vastgestelde regelingen.

Artikel 3 Bloktijden

  • 1. Indien voor parkeren parkeerbelasting wordt geheven, geschiedt dit voor de gebieden binnen de ring A10, exclusief stadsdeel Noord en de bedrijventerreinen Overamstel, Schinkel en Sloterdijk I in ieder geval voor de periode van maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 21.00 uur.

  • 2. Indien voor parkeren parkeerbelasting wordt geheven, geschiedt dit voor de gebieden buiten de ring A10, inclusief stadsdeel Noord en de bedrijventerreinen Overamstel, Schinkel en Sloterdijk I in ieder geval voor de periode van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 19.00 uur.

  • 3. De bloktijden zijn van 9.00 tot 12.00 uur, van 12.00 tot 16.00 uur, van 16.00 tot 19.00 uur, van 19.00 tot 21.00 uur, van 21.00 tot 24.00 uur, van 0.00 tot 02.00 uur en van 02.00 tot 09.00 uur.

  • 4. Gedurende de bloktijd van 19.00 tot 21.00, de bloktijd van 21.00 tot 24.00 uur en de bloktijd van 00.00 tot 02.00 uur en van 02.00 tot 09.00 uur kan ook voor een gedeelte van de bloktijd parkeerbelasting worden geheven, mits het desbetreffende aan te wijzen gedeelte aansluit aan een voorafgaand of daaropvolgend blok.

Hoofdstuk 2 Nadere regels

Artikel 4 Vergunninggebieden en aantal vergunningen

  • 1. Het college kan regels vaststellen aangaande:

    • a.

      de indeling in vergunninggebieden en de grenzen daarvan;

    • b.

      het vergunningenplafond per vergunninggebied, dan wel een bewonersvergunningenplafond en een bedrijvenvergunningenplafond per vergunninggebied;

    • c.

      het milieuparkeervergunningenplafond per vergunninggebied;

    • d.

      gedurende welke bloktijden er voor parkeren parkeerbelasting wordt geheven;

    • e.

      het gebruik van het instrument van overloopgebieden, alsmede het aanwijzen van die gebieden;

    • f.

      het maximum aantal te verlenen vergunningen op basis van artikel 9, tweede lid en artikel 10, tweede, vijfde en zesde lid.

  • 2. Bij het vaststellen van het vergunningenplafond, het bewonersvergunningenplafond, het bedrijvenvergunningenplafond en het milieuparkeervergunningenplafond en wordt rekening gehouden met minimaal 10% noodzakelijke leegstand overdag per vergunninggebied.

  • 3. Het milieuparkeervergunningenplafond voor de vergunninggebieden binnen de ring A10, exclusief stadsdeel Noord, wordt vastgesteld als een percentage van het gecombineerde aantal te verlenen vergunningen binnen het vergunningenplafond en het milieuparkeervergunningenplafond per vergunninggebied.

  • 4. Het college kan een vergunningenplafond van nul vergunningen vaststellen voor een vergunningengebied.

Artikel 5 Vergunningen

  • 1. Het college kan regels vaststellen aangaande het verlenen van:

    • a.

      de volkstuinvergunning als bedoeld in artikel 14;

    • b.

      de maatschappelijke vergunning, als bedoeld in artikel 18;

    • c.

      de bezoekersvergunning als bedoeld in artikel 24;

  • 2. Het college kan regels vaststellen aangaande het verlenen van de volgende vergunningen met wisselend kenteken:

    • a.

      de bedrijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 10 en 11;

    • b.

      de sportverenigingvergunning, als bedoeld in artikel 13;

    • c.

      de volkstuinvergunning als bedoeld in artikel 14;

    • d.

      de maatschappelijke vergunning, als bedoeld in artikel 18;

    • e.

      de autodeelvergunning als bedoeld in artikel 19;

    • f.

      de belanghebbendenvergunning, als bedoeld in artikel 25.

Artikel 6 Overige zaken

  • 1. Het college kan regels vaststellen omtrent:

    • a.

      het mogelijk maken van een uitzondering als bedoeld in artikel 10, achtste lid;

    • b.

      het van toepassing zijn van de extra voorwaarde, genoemd in artikel 10, twaalfde lid;

    • c.

      het maximum aantal sportverenigingvergunningen per sportorganisatie als bedoeld in artikel 13, derde lid;

    • d.

      het beperken van het maximum aantal uren dat tegen gereduceerd tarief kan worden geparkeerd als bedoeld in artikel 24 derde lid;

    • e.

      het beperken van de geldigheid van de bezoekersvergunning als bedoeld in artikel 24, vijfde lid voor een beperkt aantal bloktijden;

    • f.

      het beperken van de geldigheid van een parkeervergunning als bedoeld in artikel 28, vierde lid;

    • g.

      de ingangsdatum van parkeervergunningen en bijzondere vergunningen indien deze anders is dan de eerste van de maand;

    • h.

      het instellen van een parkeerduurbeperking als bedoeld in artikel 31;

    • i.

      het maken van een uitzondering als bedoeld in artikel 31, zesde lid.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen omtrent:

    • a.

      het wijzigen van het kenteken waarvoor de vergunning is verleend;

    • b.

      het wijzigen van het kenteken van vergunningen met wisselend kenteken als bedoeld in de artikelen 11, 13, 14, 15, 18, 19 en 25.

Hoofdstuk 3

Paragraaf 1. Algemene bepalingen inzake de vergunningen

Artikel 7 Soorten vergunningen

  • 1. De op basis van deze verordening te verlenen parkeervergunningen betreffen uitsluitend:

    • a.

      de bewonersvergunning als bedoeld in artikel 9;

    • b.

      de bedrijfsvergunning als bedoeld in artikel 10 en 11;

    • c.

      de overloopvergunning als bedoeld in artikel 12;

    • d.

      de sportverenigingvergunning als bedoeld in artikel 13;

    • e.

      de volkstuinvergunning als bedoeld in artikel 14;

    • f.

      de hulpverlenervergunning als bedoeld in artikel 15;

    • g.

      de milieuparkeervergunning voor bewoners als bedoeld in artikel 16;

    • h.

      de milieuparkeervergunning voor bedrijven als bedoeld in de artikelen 17;

    • i.

      de maatschappelijke vergunning als bedoeld in artikel 18;

    • j.

      de autodeelvergunning als bedoeld in artikel 19;

    • k.

      de stadsbrede autodeelvergunning als bedoeld in artikel 20;

    • l.

      de mantelzorgvergunning, als bedoeld in artikel 21;

    • m.

      de GA-parkeervergunning voor bewoners als bedoeld in artikel 22;

    • n.

      de GA-parkeervergunning voor bezoekers als bedoel in artikel 22.

  • 2. De op basis van deze verordening te verlenen bijzondere vergunningen betreffen uitsluitend:

    • a.

      de kraskaartvergunning als bedoeld in artikel 23

    • b.

      de bezoekersvergunning als bedoeld in artikel 24;

    • c.

      de belanghebbendenvergunning als bedoeld in artikel 25.;

    • d.

      de belanghebbendenvergunning als bedoeld in artikel 25.

  • 3. Parkeervergunningen en belanghebbendenvergunningen worden verleend op kenteken, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 8 Aanvraag

  • 1. Aanvragen worden behandeld in volgorde van datum van binnenkomst.

  • 2. Het college stelt het formulier vast waarop de aanvraag voor een vergunning wordt ingediend.

Paragraaf 2. Parkeervergunningen

Artikel 9 De bewonersvergunning

  • 1. Het college kan een bewonersvergunning verlenen aan de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een adres, gelegen in een vergunninggebied en een bewoner van dat adres niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam.

  • 2. Het college kan in nadere regels bepalen dat per adres nul, één of twee bewonersvergunningen kunnen worden verleend. Op de adressen waar twee bewonersvergunningen kunnen worden verleend, geldt als voorwaarde voor het verlenen van een tweede bewonersvergunning dat de bewoner of bewoners van dat adres houder zijn van ten minste twee motorvoertuigen.

  • 3. Het college kan in nadere regels bepalen dat in vergunninggebieden buiten de Ring A-10 en in de vergunninggebieden in stadsdeel Noord per adres maximaal drie parkeervergunningen kunnen worden verleend, indien de parkeerdruk het toelaat en de bewoner of bewoners van dat adres houder zijn van ten minste drie motorvoertuigen.

  • 4. Indien binnen een vergunninggebied twee bewonersvergunningen per adres kunnen worden verleend, wordt het aantal stallingsplaatsen en belanghebbendenparkeerplaatsen waar bewoners of een bewoner van dat adres over beschikken of kunnen beschikken afgetrokken van het maximum aantal te verlenen bewonersvergunningen per adres.

  • 5. Het college kan in nadere regels bepalen dat het maximum aantal te verlenen bewonersvergunningen wordt verminderd met het aantal op hetzelfde adres verleende bedrijfsvergunningen en milieuparkeervergunningen voor bedrijven.

  • 6. Het aantal te verlenen bewonersvergunningen wordt verminderd met het aantal op hetzelfde adres verleende milieuparkeervergunningen voor bewoners.

Artikel 10 De bedrijfsvergunning

  • 1. Het college kan een bedrijfsvergunning verlenen aan een bedrijf dat gevestigd is op een adres dat gelegen is in een vergunninggebied of aan een ambulante handelaar die werkzaam is in een vergunninggebied.

  • 2. Het aantal vergunningen per bedrijf is afhankelijk van het aantal werknemers dat daadwerkelijk bij het bedrijf is gestationeerd op het adres waarvoor de vergunning wordt verleend en kan minimaal nul bedragen en maximaal:

    • a.

      één per vijftig werknemers indien het bedrijf gelegen is in gebied I;

    • b.

      één per tien werknemers indien het bedrijf gelegen is in gebied II;

    • c.

      één per vijf werknemers indien het bedrijf gelegen is in gebied III;

  • 3. Indien een bedrijf gelegen is op een bedrijventerrein, wordt het maximale aantal te verlenen vergunningen bepaald overeenkomstig de normen van het locatiebeleid.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing voor bedrijven op de bedrijventerreinen Schinkel, Overamstel of Sloterdijk I.

  • 5. Het college stelt het maximaal aantal te verlenen bedrijfsvergunningen per bedrijf vast voor bedrijven gelegen op bedrijventerrein Schinkel, Overamstel of Sloterdijk I.

  • 6. Aan een bedrijf met 15 of minder werknemers in dienstverband kunnen additioneel maximaal drie bedrijfsvergunningen worden verleend ten behoeve van bedrijfsvoertuigen.

  • 7. Het aantal op basis van dit artikel te verlenen vergunningen wordt verminderd met het aantal bij het bedrijf behorende of zich op het grondgebied van het bedrijf bevindende stallingsplaatsen en/of belanghebbendenparkeerplaatsen.

  • 8. Het college kan in nadere regels bepalen dat het voorgaande lid buiten toepassing wordt gelaten indien het bedrijf voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het bedrijf heeft een volcontinu bedrijfsproces;

    • b.

      het bedrijf beschikt over congresfaciliteiten voor meer dan honderd personen;

    • c.

      de bedrijfsvoering van het bedrijf is overwegend afhankelijk van de fysieke aanwezigheid van klanten, en

    • d.

      de bij het bedrijf behorende of zich op het grondgebied van het bedrijf bevindende stallingsplaatsen en/of belanghebbendenparkeerplaatsen worden uitsluitend gebruikt door klanten en personeel van het bedrijf, tenzij het college expliciet toestemming heeft gegeven om de aan het bedrijf behorende of zich op het grondgebied van het bedrijf bevindende stallingsplaatsen en/of belanghebbendenparkeerplaatsen ter beschikking te stellen van derden.

  • 9. Indien op een adres met een woonbestemming tevens een bedrijf is gevestigd wordt het aantal bedrijfs- en bewonersvergunningen op dat adres verminderd met de bij het bedrijf behorende of zich op het grondgebied van het bedrijf bevindende stallingsplaatsen en belanghebbendenparkeerplaatsen, en het aantal stallingsplaatsen en belanghebbendenparkeerplaatsen waarover een bewoner van het adres met een woonbestemming beschikt of kan beschikken.

  • 10. Het college kan in nadere regels bepalen dat het aantal op basis van dit artikel te verlenen bedrijfsvergunningen wordt verminderd met het aantal verleende bedrijfsvergunningen met wisselend kenteken, het aantal verleende hulpverlenervergunningen en het aantal verleende milieuparkeervergunningen voor bedrijven.

  • 11. Het college kan in nadere regels bepalen dat aantal op basis van dit artikel te verlenen bedrijfsvergunningen wordt verminderd met het aantal op hetzelfde adres verleende bewonersvergunningen en milieuparkeervergunningen voor bewoners.

  • 12. Het college kan in nadere regels bepalen dat aan een ambulante handelaar als extra voorwaarde wordt gesteld dat hij een minimum aantal dagen per week werkzaam is in het betrokken vergunninggebied.

Artikel 11 De bedrijfsvergunning met wisselend kenteken

  • 1. Het college kan bij nadere regeling bepalen dat een bedrijfsvergunning op verzoek van de aanvrager met wisselend kenteken kan worden verleend aan een bedrijf dat gevestigd is op een adres dat gelegen is in een vergunninggebied indien de verlening met wisselend kenteken nodig is vanwege de bedrijfsvoering omdat:

    • a.

      het bedrijf een volcontinu bedrijfsproces heeft, of

    • b.

      sprake is van een voortdurend en onvermijdelijk wisselend bestand aan auto's.

  • 2. Het aantal op basis van dit artikel te verlenen vergunningen wordt verminderd met het aantal verleende bedrijfsvergunningen op kenteken, het aantal verleende milieuparkeervergunningen voor bedrijven en het aantal verleende hulpverlenervergunningen.

  • 3. De bepalingen van artikel 10, eerste tot en met zevende lid, negende tot en met elfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12 De overloopvergunning

  • 1. Het college kan een overloopvergunning verlenen, indien:

    • a.

      het college een vergunninggebied of een deel van een vergunninggebied als overloopgebied heeft aangewezen, en

    • b.

      de aanvrager op een in artikel 34 bedoelde wachtlijst is geplaatst vanwege de weigering van een bewonersvergunning, een bedrijfsvergunning, een milieuparkeervergunning voor bewoners of een milieuparkeervergunning voor bedrijven, en

    • c.

      het vergunningenplafond, bewonersvergunningenplafond dan wel bedrijfs-vergunningenplafond van het (deel van het) vergunninggebied dat als overloopgebied is aangewezen nog niet is bereikt.

  • 2. De overloopvergunningen worden verleend in de volgorde waarin de aanvragen op de wachtlijst zijn geplaatst.

Artikel 13 De sportverenigingvergunning

  • 1. Het college kan een sportverenigingvergunning verlenen aan een niet-commerciële sportorganisatie die gevestigd is op een adres dat gelegen is in een vergunninggebied en die is aangesloten bij een door het NOC*NSF erkende sportbond.

  • 2. Het maximum aantal te verlenen vergunningen per sportorganisatie is afhankelijk van het aantal leden, te weten:

    • a.

      één per 50 leden indien de sportorganisatie gevestigd is in gebied I;

    • b.

      één per tien leden indien de sportorganisatie gevestigd is in gebied II;

    • c.

      één per vijf leden indien de sportorganisatie gevestigd is in gebied III.

  • 3. Het college kan in nadere regels bepalen dat het maximum aantal te verlenen sportverenigingvergunningen per sportorganisatie wordt beperkt.

  • 4. Het college kan bij nadere regeling bepalen dat een sportverenigingvergunning op verzoek van de aanvrager met wisselend kenteken kan worden verleend.

  • 5. Het aantal op basis van dit artikel te verlenen vergunningen wordt verminderd met het aantal bij de sportvereniging behorende of zich op het grondgebied van de sportvereniging bevindende stallingsplaatsen en/of belanghebbendenparkeerplaatsen

Artikel 14 De volkstuinvergunning

  • 1. Het college kan in nadere regels bepalen dat een volkstuinvergunning kan worden verleend aan een rechtspersoon die blijkens zijn statuten tot doel heeft een volkstuincomplex te beheren en beschikt over een volkstuincomplex in een vergunninggebied.

  • 2. Het aantal vergunningen per volkstuin is afhankelijk van het aantal percelen grond in het volkstuincomplex en kan maximaal bedragen:

    • a.

      één per 50 percelen indien het volkstuincomplex gelegen is in gebied I;

    • b.

      één der drie percelen indien het volkstuincomplex gelegen is in gebied II of gebied III.

  • 3. Het college kan bij nadere regeling bepalen dat een volkstuinvergunning op verzoek van de aanvrager met wisselend kenteken kan worden verleend.

Artikel 15 De hulpverlenervergunning

  • 1. Het college kan een hulpverlenervergunning verlenen aan de huisarts of verloskundige, indien:

    • a.

      voor de uitoefening van de praktijk gebruik wordt gemaakt van een motorvoertuig, en

    • b.

      de meerderheid van de patiënten van de praktijk woonachtig is in een gebied in Amsterdam waar betaald parkeren is ingevoerd.

  • 2. Het college kan een hulpverlenervergunning verlenen aan een professionele zorg- of hulpverleningsinstelling ten behoeve van een aldaar werkzame hulpverlener indien:

    • a.

      de professionele zorg- of hulpverleningsinstelling is vermeld op de in het vierde lid genoemde lijst, en

    • b.

      het motorvoertuig nodig is vanwege het geregeld met spoed of met groot materieel zorg of hulp verlenen aan personen of dieren op wisselende plaatsen in een gebied waar betaald parkeren is ingevoerd.

  • 3. Met betrekking tot de verlening van vergunningen, bedoeld in het tweede lid, wordt één hulpverlenervergunning per vijf werknemers verleend, met dien verstande dat maximaal 15 hulpverlenervergunningen per professionele zorg- of hulpverleningsinstelling worden verleend.

  • 4. Het college stelt een lijst vast van de professionele zorg- of hulpverleningsinstellingen die in aanmerking kunnen komen voor een hulpverlenervergunning.

  • 5. Een hulpverlenervergunning kan op verzoek van de aanvrager met wisselend kenteken worden verleend.

Artikel 16 De milieuparkeervergunning voor bewoners

  • 1. Het college kan een milieuparkeervergunning voor bewoners verlenen aan de houder van een motorvoertuig dat voldoet aan de in het vijfde lid genoemde nadere eisen.

  • 2. De bepalingen van artikel 9, eerste tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het aantal te verlenen milieuparkeervergunningen voor bewoners wordt verminderd met het aantal op hetzelfde adres verleende bewonersvergunningen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen omtrent het aantal te verlenen milieuparkeervergunningen voor bewoners en de wijze van uitgifte.

  • 5. Het college stelt eisen vast voor het verlenen van een milieuparkeervergunning voor bewoners.

Artikel 17 De milieuparkeervergunning voor bedrijven

  • 1. Het college kan een milieuparkeervergunning voor bedrijven verlenen aan een bedrijf, indien het motorvoertuig waarvoor de vergunning wordt verleend voldoet aan de in het vijfde lid genoemde eisen.

  • 2. De bepalingen van artikel 10, het eerste tot en met het zevende, het negende, elfde en twaalfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de milieuparkeervergunning voor bedrijven.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen omtrent het aantal te verlenen milieuparkeervergunningen voor bedrijven en de wijze van uitgifte.

  • 4. Het aantal te verlenen milieuparkeervergunningen voor bedrijven wordt verminderd met het aantal verleende bedrijfsvergunningen en het aantal hulpverlenervergunningen.

  • 5. Het college stelt eisen vast voor het verlenen van een milieuparkeervergunning voor bedrijven.

Artikel 18 De maatschappelijke vergunning

  • 1. Het college kan in nadere regels bepalen dat een maatschappelijke vergunning kan worden verleend aan

    • a.

      een zorginstelling, of

    • b.

      een onderwijsinstelling behorende tot het basisonderwijs dan wel behorende tot het voortgezet onderwijs, of

    • c.

      aan een bureau van de Regionale Eenheid Amsterdam.

  • 2. De bepalingen van artikel 10 het eerste tot en met het zevende lid, het tiende tot en elfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het college kan bij nadere regeling bepalen dat een maatschappelijke vergunning op verzoek van de aanvrager met wisselend kenteken kan worden verleend.

Artikel 19 De autodeelvergunning

  • 1. Het college kan aan de autodeelorganisatie een autodeelvergunning verlenen voor een motorvoertuig onder de voorwaarde dat die organisatie de houder is van dat motorvoertuig en dat die organisatie een belanghebbendenparkeerplaats is toegekend in het vergunninggebied.

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen dat een autodeelvergunning op verzoek van de aanvrager met wisselend kenteken kan worden verleend.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast inzake de aan de autodeelorganisatie te stellen voorwaarden.

Artikel 20 De stadsbrede autodeelvergunning

  • 1. Het college kan een stadsbrede autodeelvergunning verlenen aan de autodeelorganisatie voor een motorvoertuig onder de voorwaarde dat die organisatie de houder is van dat motorvoertuig en dat die organisatie een belanghebbendenparkeerplaats is toegekend binnen de gemeente Amsterdam en het motorvoertuig waarvoor de vergunning wordt verleend, voldoet aan de in het tweede en derde lid genoemde voorwaarden en eisen.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen inzake de aan de autodeelorganisatie te stellen voorwaarden.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast voor het verlenen van de stadsbrede autodeelvergunning.

Artikel 21 De mantelzorgvergunning

  • 1. Het college kan een mantelzorgvergunning verlenen aan een bewoner die mantelzorg behoeft, indien de noodzaak tot mantelzorg op objectieve wijze is aangetoond.

  • 2. Een mantelzorgvergunning wordt uitsluitend verleend voor een motorvoertuig van degene die mantelzorg verleent en die blijkens de gemeentelijke basisadministratie woonachtig is buiten het vergunninggebied van de bewoner die mantelzorg behoeft.

  • 3. Per adres kan slechts één mantelzorgvergunning worden verleend, met dien verstande dat bij de vergunning drie kentekens kunnen worden vermeld.

  • 4. De vergunning kan slechts voor één kenteken tegelijkertijd worden gebruikt.

Artikel 22 De GA-parkeervergunning voor bewoners

  • 1. Het college kan een GA-parkeervergunning voor bestuurders verlenen aan een bewoner indien:

    • a.

      de bewoner in het bezit is van een Europese gehandicaptenparkeerkaart met kaarttype Bestuurder (B); en

    • b.

      de bewoner dan wel een persoon die op hetzelfde adres is ingeschreven, houder is van een motorvoertuig.

  • 2. Het college kan een GA-parkeervergunning voor passagiers verlenen aan een inwoner van de gemeente Amsterdam indien:

    • a.

      de inwoner in het bezit is van een Europese gehandicaptenparkeerkaart met kaarttype Passagier (P) of Passagier/Bestuurder (P/B); en

    • b.

      de inwoner is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.

  • 3. Het college kan een GA-parkeervergunning voor instellingen verlenen aan een instelling indien:

    • a.

      de instelling in het bezit is van een Europese gehandicaptenparkeerkaart met kaarttype Instelling (I); en

    • b.

      de instelling is gevestigd in de gemeente Amsterdam.

  • 4. Een GA-parkeervergunning voor passagiers en instellingen kan voor maximaal drie kentekens worden verleend.

  • 5. De vergunning kan slechts voor één kenteken tegelijkertijd worden gebruikt.

Artikel 22A De GA-parkeervergunning voor bezoekers

  • 1. Het college kan een GA-parkeervergunning voor bezoekers verlenen aan een bezoeker, niet zijnde een bewoner, indien de bezoeker:

    • a.

      in het bezit is van een geldige Europese gehandicaptenparkeerkaart (GPK) met kaarttype Bestuurder (B),

    • b.

      houder is van een motorvoertuig, en

    • c.
      • niet beschikt over een GA-bezoekerskaart.

  • 2. Per bezoeker wordt maximaal één GA-parkeervergunning verleend.

Paragraaf 3. Bijzondere vergunningen

Artikel 23 De kraskaartvergunning

  • 1. Het college kan een kraskaartvergunning verlenen aan een gehandicapte bewoner van een adres, gelegen in een vergunninggebied, die blijkens een medische indicatie aangewezen is op vervoer door derden.

  • 2. Een kraskaartvergunning kan worden verleend aan een bewoner van 65 jaar of ouder.

  • 3. De kraskaartvergunning geeft recht om maximaal 72 uur per kwartaal te parkeren tegen gereduceerd tarief in het vergunninggebied van de zelfstandige woning van de vergunninghouder.

  • 4. Indien in een kwartaal minder dan 72 uur op basis van de kraskaartvergunning is tegen gereduceerd tarief geparkeerd, kan de vergunninghouder de overige uren meenemen naar een volgend kwartaal.

  • 5. Per bewoner kan maximaal één kraskaartvergunning worden verleend.

  • 6. Het op basis van dit artikel te verlenen kraskaartvergunningen wordt verminderd met het aantal op hetzelfde adres verleende bezoekersvergunningen.

Artikel 24 De bezoekersvergunning

  • 1. Het college kan in nadere regels bepalen dat een bezoekersvergunning kan worden verleend aan een bewoner van een adres, gelegen in een vergunninggebied.

  • 2. Per adres kan maximaal één bezoekersvergunning worden verleend.

  • 3. De bezoekersvergunning geeft een bewoner recht om diens bezoek een door het college vastgesteld aantal uur per maand tegen een gereduceerd tarief van 50% te laten parkeren in het vergunninggebied van het adres van de vergunninghouder.

  • 4. Het college kan voor gebieden buiten de Ring A10, inclusief stadsdeel Noord, een gereduceerd tarief van nihil vaststellen.

  • 5. Het college kan in nadere regels bepalen dat de bezoekersvergunning slechts geldig is op bepaalde bloktijden als bedoeld in artikel 3, derde lid.

Artikel 24A De GA-bezoekerskaart

  • 1. Het college kan een GA-bezoekerskaart verlenen aan een bezoeker, niet zijnde een bewoner, indien de bezoeker:

    • a.

      in het bezit is van een geldige Europese gehandicaptenparkeerkaart (GPK) met kaarttype Bestuurder (B) of Passagier (P), en

    • b.

      geen houder is van een GA-parkeervergunning voor bezoekers.

  • 2. De GA-bezoekerskaart geeft recht om op de door de bezoeker aangegeven uren te parkeren.

  • 3. Per bezoeker wordt maximaal één GA-bezoekerskaart verleend.

Artikel 25 De belanghebbendenvergunning

  • 1. Het college kan een belanghebbendenvergunning verlenen aan de belanghebbende, vermeld op de in het vierde lid genoemde lijst.

  • 2. Een belanghebbendenvergunning geeft recht op het parkeren op de in de vergunning omschreven belanghebbendenparkeerplaats of belanghebbendenparkeerplaatsen.

  • 3. Het college kan bij nadere regeling bepalen dat een belanghebbendenvergunning op verzoek van de aanvrager met wisselend kenteken kan worden verleend.

  • 4. Het college stelt een lijst vast van de houders van motorvoertuigen en bedrijven en categorieën van houders van motorvoertuigen en categorieën bedrijven die belanghebbende zijn in de zin van deze verordening.

  • 5. Voor één belanghebbendenparkeerplaats kan meer dan één belanghebbendenvergunning worden verleend.

Paragraaf 4. Parkeerkaarten

Artikel 26 Soorten tijdgebonden parkeerrechten

  • 1. De tijdgebonden parkeerrechten kunnen betreffen:

    • a.

      minuten-, dag-, dagdeel-, avond-, nacht-, week- of maandparkeerrechten;

    • b.

      parkeerrechten op basis van een kraskaartvergunning of een bezoekersvergunning;

    • c.

      parkeerrechten op basis van een GA-bezoekerskaart.

  • 2. Parkeerrechten als bedoeld in het eerste lid onder b worden slechts uitgegeven ten behoeve van het bezoek van de houders van deze vergunningen.

  • 3. Een gehandicaptenbezoekersparkeerrecht wordt slechts uitgegeven ten behoeve van houders van een Europese gehandicaptenparkeerkaart, niet zijnde bewoners.

Paragraaf 5. Geldigheid vergunningen en tijdgebonden parkeerrechten

Artikel 27 Geldigheidsduur vergunningen

  • 1. De geldigheid van parkeervergunningen en bijzondere vergunningen gaat in op de eerste dag van de maand, tenzij het college de ingang van de geldigheid bij nadere regeling anders heeft geregeld.

  • 2. De parkeervergunningen vermeld in artikel 7, eerste lid, onder a tot en met l, zijn steeds geldig voor een periode van zes maanden, met dien verstande dat de geldigheid van de overloopvergunning onmiddellijk eindigt indien de houder niet langer op de in artikel 34 bedoelde wachtlijst staat.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan de geldigheid van de parkeervergunningen, vermeld in artikel 7, eerste lid, onder a tot en met l, korter zijn dan zes maanden, indien:

    • a.

      dat nodig is om de afloop aan te sluiten aan de periodieke verlenging als bedoeld in het zesde lid;

    • b.

      de vergunninghouder verhuist naar een ander vergunninggebied;

    • c.

      de vergunninghouder niet meer voldoet aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening of de vigerende Verordening Parkeerbelasting.

  • 4. De belanghebbendenvergunning, de bezoekersvergunning en de kraskaartvergunning verleend op basis van artikel 23, eerste lid, zijn geldig voor een periode van twee jaar, tenzij anders is vermeld op de in artikel 25, vierde lid genoemde lijst of het recht op de vergunning eerder komt te vervallen.

  • 5. De GA-parkeervergunning voor bewoners en de GA-parkeervergunning voor bezoekers zijn maximaal geldig voor een periode van vijf jaar, tenzij het recht op de vergunning eerder komt te vervallen.

  • 6. Behoudens het bepaalde in het zevende lid wordt de geldigheid van de in het tweede lid bedoelde parkeervergunningen en de kraskaartvergunning, verleend op basis van artikel 23, tweede lid, steeds stilzwijgend verlengd voor een periode van zes maanden, zolang is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening en de verschuldigde parkeerbelasting tijdig is voldaan.

  • 7. De geldigheid van de mantelzorgvergunning wordt eenmalig stilzwijgend verlengd, mits is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening en de verschuldigde parkeerbelasting tijdig is voldaan.

  • 8. De geldigheid van de in het vierde lid bedoelde vergunningen wordt steeds stilzwijgend verlengd voor een periode van twee jaar, zolang voldaan is aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening.

Artikel 28 Plaats van geldigheid van de vergunningen

  • 1. De bewonersvergunning, de bedrijfsvergunning, de overloopvergunning, de sportverenigingvergunning, de volkstuinvergunning, de maatschappelijke vergunning, de milieuparkeervergunning voor bewoners, de milieuparkeervergunning voor bedrijven, de autodeelvergunning, de mantelzorgvergunning, de kraskaartvergunning en de bezoekersvergunning zijn geldig in het vergunninggebied waarvoor ze zijn verleend, tenzij de geldigheid is beperkt ingevolge het vierde lid van dit artikel of ingevolge artikel 31, vijfde lid.

  • 2. De belanghebbendenvergunning is geldig op de in de vergunning aangegeven plaats of plaatsen.

  • 3. De hulpverlenervergunning, de GA-parkeervergunning voor bewoners, de GA-parkeervergunning voor bezoekers en de stadsbrede autodeelvergunning zijn geldig in alle vergunninggebieden.

  • 4. Het college kan in nadere regels bepalen dat de geldigheid van de parkeervergunningen binnen een vergunninggebied naar plaats gedurende bepaalde tijden wordt beperkt.

  • 5. Het vierde lid is niet van toepassing op de hulpverlenervergunning, de GA-parkeervergunning en de stadsbrede autodeelvergunning.

  • 6. Het college kan bepalen dat een parkeervergunning geldig is in een parkeergarage. Het college kan nadere regels over dit onderwerp stellen.

Artikel 29 Geldigheidsduur tijdgebonden parkeerrechten

  • 1. Een minutenparkeerrecht is geldig op de geregistreerde datum en tijd.

  • 2. Een dagparkeerrecht is geldig voor maximaal 24 uur gedurende de geregistreerde datum dan wel data en bloktijden.

  • 3. Een avondparkeerrecht is geldig voor één avond gedurende de geregistreerde datum en bloktijden.

  • 4. Een nachtparkeerrecht is geldig voor één avond en een aansluitend deel van de nacht gedurende de geregistreerde data en bloktijden.

  • 5. Een weekparkeerrecht is geldig voor één week gedurende de geregistreerde data en bloktijden.

  • 6. Een maandparkeerrecht is geldig voor één week gedurende de geregistreerde data en bloktijden.

  • 7. Een GA-bezoekerskaart is geldig gedurende één jaar.

Artikel 30 Plaats van geldigheid van tijdgebonden parkeerrechten

  • 1. Een minuten-, dag, dagdeel-, avond-, nacht-, week- of maandparkeerrecht is geldig in het tariefgebied dat overeenkomt met de geregistreerde tariefaanduiding, tenzij de geldigheid is beperkt ingevolge artikel 31, vijfde lid.

  • 2. Een parkeerrecht op basis van een kraskaartvergunning of bezoekersvergunning is geldig in het vergunninggebied waarvoor de vergunning is verleend, tenzij de geldigheid is beperkt ingevolge artikel 31, vijfde lid.

  • 3. Eenparkeerrecht op basis van een GA-bezoekerskaart is geldig in alle vergunninggebieden.

Artikel 31 Parkeerduurbeperking

  • 1. Het college kan bij nadere regeling binnen een vergunninggebied een gebied aanwijzen waar parkeerduurbeperking is ingesteld.

  • 2. Een parkeerduurbeperking kan slechts worden ingesteld:

    • a.

      in een winkelstraat;

    • b.

      bij een begraafplaats;

    • c.

      bij een sportvoorziening;

    • d.

      in een woonbuurt.

  • 3. Een parkeerduurbeperking betreft per etmaal:

    • a.

      maximaal de openingstijden van de winkels in een winkelstraat;

    • b.

      maximaal de openingstijden van de begraafplaats;

    • c.

      maximaal de openingstijden van de sportvoorziening;

    • d.

      maximaal de tijden van betaald parkeren in de woonbuurt.

  • 4. Gedurende een parkeerduurbeperking wordt slechts parkeerbelasting geheven voor blokken van:

    • a.

      60 minuten;

    • b.

      120 minuten;

    • c.

      180 minuten, of

    • d.

      240 minuten

  • met dien verstande dat in een winkelstraat gedurende de parkeerduurbeperking alleen parkeerbelasting wordt geheven voor blokken van 60 minuten.

  • 5. Indien het college toepassing heeft gegeven aan het eerste lid in een winkelstraat, bij een begraafplaats of een sportvoorziening dan is, in afwijking van artikel 28, eerste lid en artikel 30, een parkeervergunning vermeld in artikel 7, eerste lid, onder a tot en met e en g tot en met l, respectievelijk een parkeerkaart bedoeld in artikel 26, eerste lid, onder a en b, niet geldig.

  • 6. Het college kan in nadere regels bepalen dat het vijfde lid niet van toepassing is voor een sportverenigingsvergunning als bedoeld in artikel 13.

  • 7. Het is niet toegestaan om te parkeren in hetzelfde gebied waar parkeerduurbeperking is ingesteld:

    • a.

      binnen 60 minuten na afloop van de periode als bedoeld in het vierde lid onder a en b;

    • b.

      binnen 120 minuten na afloop van de periode als bedoeld in het vierde lid onder c en d.

  • 8. Het is in een woonbuurt niet toegestaan om te parkeren in hetzelfde gebied waar een parkeerduurbeperking is ingesteld binnen 120 minuten na afloop van een periode als bedoeld in het vierde lid onder a, b, c en d.

Paragraaf 6. Overige regelingen ten aanzien van vergunningen voor parkeerplaatsen

Artikel 32 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning wordt geweigerd indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening.

  • 2. Een bewonersvergunning, een overloopvergunning, een bedrijfsvergunning, een hulpverlenersvergunning, een maatschappelijke vergunning en een stadsbrede autodeelvergunning wordt tevens geweigerd indien deze wordt aangevraagd voor:

    • a.

      een motorvoertuig dat wordt aangedreven door een kracht die wordt ontleend aan dieselolie en vóór 1 januari 2005 voor het eerst is toegelaten;

    • b.

      een motorvoertuig dat wordt aangedreven door benzine of andere koolstofhoudende brandstoffen en vóór 1 juli 1992 voor het eerst is toegelaten;

  • tenzij de aanvrager kan aantonen dat het motorvoertuig is omgebouwd naar een elektrisch voertuig als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Wet op de motorvoertuigbelasting 1994.

  • 3. Een bewonersvergunning, een overloopvergunning, een bedrijfsvergunning, en een volkstuinvergunning wordt tevens geweigerd indien het vergunningenplafond van het desbetreffende vergunninggebied is bereikt.

  • 4. Een bewonersvergunning en een overloopvergunning wordt tevens geweigerd indien het bewonersvergunningenplafond van het desbetreffende vergunninggebied is bereikt.

  • 5. Een bedrijfsvergunning en een volkstuinvergunning wordt tevens geweigerd indien het bedrijfsvergunningenplafond van het desbetreffende vergunninggebied is bereikt.

  • 6. Een milieuparkeervergunning voor bewoners en een milieuparkeervergunning voor bedrijven wordt tevens geweigerd indien het milieuparkeervergunningenplafond van het desbetreffende vergunninggebied is bereikt.

  • 7. Het college kan, in navolging van het zesde lid, nadere weigeringsgronden vaststellen voor een milieuparkeervergunning voor bewoners en een milieuparkeervergunning voor bedrijven.

  • 8. Het college kan ontheffing verlenen van het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel, indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig is voor een overgangsregeling voor de milieuparkeervergunning voor bewoners en de milieuparkeervergunning voor bedrijven.

  • 9. Een vergunning kan worden geweigerd indien een vergunning van dezelfde aanvrager is ingetrokken op grond van artikel 37, tweede lid onder b, c of e.

Artikel 33 Voormalige houders van een bewonersvergunning

Een bewonersvergunning en een milieuparkeervergunning voor bewoners wordt niet geweigerd wegens het bereiken van het vergunningenplafond als bedoeld in artikel 32, derde, vierde en zesde lid, indien:

  • a.

    de aanvrager in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, houder was van een bewonersvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners, voor hetzelfde adres;

  • b.

    de onder a genoemde vergunning is ingetrokken op verzoek van de vergunning-houder;

  • c.

    de aanvraag niet eerder is ontvangen dan zes maanden na intrekking van de onder a genoemde vergunning;

  • d.

    het adres waarvoor de vergunning wordt aangevraagd niet is gelegen in een vergunninggebied met een vergunningenplafond van nul, bewonersvergunningenplafond van nul dan wel milieuparkeervergunningenplafond van nul, en

  • e.

    wordt voldaan aan de overige voorwaarden voor een bewonersvergunning en milieuparkeervergunning voor bewoners, gesteld bij of krachtens deze verordening.

Artikel 34 Plaatsing wachtlijst

  • 1. De aanvrager wordt op een wachtlijst geplaatst, indien zijn aanvraag voor een bewonersvergunning, een bedrijfsvergunning of een volkstuinvergunning is geweigerd op grond van het feit dat het adres waarvoor de vergunning is aangevraagd is gelegen in een vergunninggebied waarvan het vergunningenplafond, het bewonersvergunningenplafond of het bedrijvenvergunningenplafond is bereikt, behoudens het derde en het achtste lid.

  • 2. De aanvrager wordt op een wachtlijst geplaatst, indien een milieu-parkeervergunning voor bewoners of een milieuparkeervergunning voor bedrijven is geweigerd op grond van het feit dat het milieuparkeervergunningenplafond is bereikt, behoudens het derde en het negende lid.

  • 3. Een aanvrager wordt in afwijking van het eerste en tweede lid niet op een wachtlijst geplaatst indien het vergunningenplafond is vastgesteld op nul.

  • 4. De volgorde waarin de aanvragers op een wachtlijst worden geplaatst, is de volgorde van ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 5. Indien een bewoner verhuist naar een ander vergunninggebied en direct voorafgaand aan de verhuizing over een bewonersvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners, beschikte of daarvoor op een wachtlijst stond, is voor de volgorde tevens bepalend de datum waarop de vorige bewonersvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners, is verleend of de datum van eerdere plaatsing op de wachtlijst, met dien verstande dat indien de periode tussen de genoemde datum en de datum van aanvraag van de nieuwe bewonersvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners, langer is dan de wachttijd van de bovenste aanvrager, de vergunning terstond verleend wordt.

  • 6. Indien de aanvrager voor het verkrijgen van de vorige bewonersvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners, op een wachtlijst heeft gestaan, moet de totale tijd die de aanvrager op de betreffende wachtlijst heeft gestaan plus de tijd dat hij een bewonersvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners, heeft gehad, worden meegenomen.

  • 7. Het vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing in het geval een bedrijf verhuist.

  • 8. Aanvragers voor een tweede bewonersvergunning worden niet op de wachtlijst geplaatst.

  • 9. Aanvragers voor een tweede milieuparkeervergunning voor bewoners worden niet op de wachtlijst geplaatst.

  • 10. Indien een houder van een bewonersvergunning een milieuparkeervergunning voor bewoners aanvraagt, geldt als ingangsdatum van de milieuparkeervergunning voor bewoners de datum van ontvangst van de eerste aanvraag voor een bewonersvergunning.

  • 11. Indien een houder van een bedrijfsvergunning een milieuparkeervergunning voor bedrijven aanvraagt, geldt als ingangsdatum van de milieuparkeervergunning voor bedrijven de datum van ontvangst van de eerste aanvraag voor een bedrijfsvergunning.

  • 12. Indien een houder van een milieuparkeervergunning voor bewoners een bewonersvergunning aanvraagt, geldt als ingangsdatum van de bewonersvergunning de datum van ontvangst van de eventuele eerste aanvraag voor een bewonersvergunning, dan wel een milieuparkeervergunning voor bewoners.

  • 13. Indien een houder van een milieuparkeervergunning voor bedrijven een bedrijfsvergunning aanvraagt, geldt als ingangsdatum van de bedrijfsvergunning de datum van ontvangst van de eventuele eerste aanvraag voor een bedrijfsvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bedrijven.

Artikel 35 Verwijdering wachtlijst

  • De aanvrager wordt van de wachtlijst verwijderd, indien:

  • a. de aanvrager daarom verzoekt;

  • b. de aanvrager een bewoners- of bedrijfsvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners of milieuparkeervergunning voor bedrijven wordt verleend in het eigen vergunninggebied;

  • c. blijkt dat bij de aanvraag om de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens niet tot plaatsing op de wachtlijst zou hebben geleid;

  • d. niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor de aangevraagde vergunning, gesteld bij of krachtens deze verordening.

  • e. het motorvoertuig, waarvoor de vergunning is aangevraagd dan wel op de wachtlijst staat, wordt aangedreven door een kracht die wordt ontleend aan dieselolie en vóór 1 januari 2005 voor het eerst is toegelaten of wordt aangedreven door benzine of andere koolstofhoudende brandstoffen en vóór 1 juli 1992 voor het eerst is toegelaten, tenzij de aanvrager kan aantonen dat het motorvoertuig is omgebouwd naar een elektrisch voertuig als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Wet op de motorvoertuigbelasting 1994.

Artikel 36 Gegevens en voorschriften

  • 1. Een vergunning bevat - voorzover van toepassing - in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de tijden waarvoor de vergunning geldt; h

    • d.

      het kenteken of de kentekens van het motorvoertuig of van de motorvoertuigen waarvoor de vergunning is verleend.

  • 2. Aan een vergunning worden - voor zover van toepassing - in ieder geval de volgende voorschriften verbonden:

    • a.

      de vergunning is uitsluitend geldig voor het parkeren van het motorvoertuig waarvan het kenteken is vermeld op de vergunning of in het digitale parkeerbelastingbestand.

    • b.

      een parkeervergunning geldt voor het parkeren van één motorvoertuig op één parkeerapparatuurplaats.

  • 3. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden ter bescherming van:

    • a.

      het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte

    • b.

      het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu.

    • c.

      overige belangen in verband met regulering van het gebruik van plaatsen.

Artikel 37 Intrekken van vergunningen

  • 1. Het college trekt een vergunning in, indien:

    • a.

      de vergunninghouder daarom verzoekt;

    • b.

      blijkt dat bij de aanvraag om de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit op de aanvraag om de vergunning zou hebben geleid;

    • c.

      niet voldaan of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening of de vigerende Verordening Parkeerbelasting;

    • d.

      de vergunningverlening onjuist was en de vergunninghouder dit wist of behoorde te weten;

    • e.

      de vergunning is verleend ten behoeve van een motorvoertuig dat niet meer voldoet aan de definitie van een motorvoertuig zoals vermeld in het op de Wegenverkeerswet gebaseerde Regeling voertuigen.

    • f.

      een bewonersvergunning, een overloopvergunning, een bedrijfsvergunning, een hulpverlenersvergunning, een maatschappelijke vergunning of een stadsbrede autodeelvergunning is verleend ten behoeve van een motorvoertuig, dat wordt aangedreven door een kracht die wordt ontleend aan dieselolie en vóór 1 januari 2005 voor het eerst is toegelaten of wordt aangedreven door benzine of andere koolstofhoudende brandstoffen en vóór 1 juli 1992 voor het eerst is toegelaten, tenzij de aanvrager kan aantonen dat het motorvoertuig is omgebouwd naar een elektrisch voertuig als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Wet op de motorvoertuigbelasting 1994.

  • 2. Het college kan een vergunning intrekken of wijzigen, indien:

    • a.

      de vergunninghouder verhuist naar een ander vergunninggebied;

    • b.

      zich een wijziging voordoet in de omstandigheden voor zover die gewijzigde omstandigheden zich verzetten tegen het in stand laten van de verleende vergunning;

    • c.

      de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • d.

      op een adres twee of drie bewonersvergunningen zijn verleend en het vergunningenplafond binnen het desbetreffende vergunninggebied inmiddels is bereikt;

    • e.

      de vergunninghouder de vergunning gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de vergunning is verleend, of

    • f.

      het college heeft besloten het vergunningenplafond voor het vergunningengebied waarvoor de vergunning is verleend op nul vast te stellen. De vergunning wordt ingetrokken met inachtneming van een redelijke termijn.

    • g.

      de vergunningverlening onjuist was.

  • 3. Het college kan een overloopvergunning intrekken indien het vergunningenplafond binnen het vergunninggebied dat als overloopgebied is aangewezen is bereikt.

  • 4. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, onder d, wordt de houder(s) van de vergunningen de keuze gelaten, of de eerste vergunning, de tweede vergunning dan wel de derde vergunning wordt ingetrokken.

  • 5. Indien de houder(s) van de vergunningen zelf geen voorkeur aangeven, worden de tweede vergunning en de derde vergunning ingetrokken.

Artikel 38 Vervallen van vergunningen

Onverminderd artikel 27 vervalt een vergunning door het verstrijken van de geldigheidsduur.

Paragraaf 7. Overige bepalingen

Artikel 39 Parkeerplaatsen niet zijnde parkeerapparatuurplaatsen

  • Een parkeerplaats geldt niet als een parkeerapparatuurplaats, indien:

  • a. het een belanghebbendenparkeerplaats betreft;

  • b. het een gehandicaptenparkeerplaats betreft;

  • c. het een taxistandplaats betreft;

  • d. het een parkeerplaats in een parkeerschijfzone betreft.

Artikel 40 Hardheidsclausule

Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in deze verordening.

Hoofdstuk 4 Verbodsbepalingen en strafbepaling

Artikel 41

  • 1. Het is verboden, enig voorwerp, niet-zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats:

    • b.

      op een belanghebbendenparkeerplaats;

    • c.

      op een gehandicaptenparkeerplaats.

  • 2. Het is verboden, een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor het gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het is verboden parkeerapparatuur met andere middelen dan die welke in de kennisgeving op of bij de parkeerapparatuur staan aangegeven, in werking te stellen

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 42

  • Het is verboden, gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan belanghebbendenvergunninghouders is toegestaan, aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

  • a. zonder belanghebbendenvergunning;

  • b. in strijd met de aan de belanghebbendenvergunning verbonden voorschriften en beperkingen.

Artikel 43

Overtreding van het bepaalde in de artikelen 38, tweede lid, 41 en 42 van deze verordening, alsmede het handelen in strijd met de aan de vergunningen verbonden voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

Artikel 44

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de daartoe door het college aangewezen personen of categorieën van personen belast.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen, overgangsrecht en citeertitel

Artikel 45 Experimenten

Het college kan voor een gebied waar parkeerregulering op grond van deze verordening is ingevoerd voor de duur van een te houden experiment, de werking van bepaalde artikelen voor een bepaald gebied, buiten toepassing stellen

Artikel 46 Overgangsbepalingen

  • 1. Aanvragen waarop op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening nog geen beslissing is genomen, worden behandeld met inachtneming van de bepalingen van de Parkeerverordening 2009, tenzij toepassing van deze verordening voor de aanvrager gunstiger is.

  • 2. Parkeervergunningen en bijzondere vergunningen die krachtens de Parkeerverordening 2009 zijn verleend, worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

  • 3. Bezwaarschriften, ingediend tegen beslissingen krachtens de Parkeerverordening 2009, worden behandeld met inachtneming van de Parkeerverordening 2009, tenzij toepassing van deze verordening voor de bezwaarde gunstiger is.

  • 4. Wachtlijsten als bedoeld in artikel 9 van de Parkeerverordening 1996, artikel 23 van de Parkeerverordening 2002, artikel 29 van de Parkeerverordening 2005, artikel 30, derde lid, van de Parkeerverordening 2007 en artikel 34, eerste lid, van de Parkeerverordening 2009 gelden als wachtlijst in de zin van artikel 34, eerste lid, van de deze verordening.

  • 5. De weigeringsgronden uit artikel 32, tweede lid, de verwijderingsgronden uit artikel 35 onder e en de intrekkingsgronden uit artikel 37, eerste lid onder g, zijn niet van toepassing op:

    • a.

      aanvragen gedaan vóór 1 april 2017 waarop nog geen beslissing is genomen;

    • b.

      aanvragers die vóór 1 april 2017 op grond van artikel 34 op de wachtlijst zijn geplaatst;

    • c.

      aanvragen voor een vergunninggebied dat na 1 april 2017 voor het eerst als vergunninggebied is aangewezen en waarbij de aanvrager op het moment van aanwijzing reeds houder van het motorvoertuig was.

  • 6. Parkeervergunningen die zijn aangevraagd en verleend vóór 1 april 2017 worden niet ingetrokken of geweigerd dan wel van de wachtlijst verwijderd op grond van artikel 32, tweede lid, tenzij het kenteken wordt gewijzigd.

  • 7. De weigeringsgronden uit artikel 32, tweede lid, de verwijderingsgronden uit artikel 35 onder e en de intrekkingsgronden uit artikel 37, eerste lid onder g, zijn niet van toepassing indien de vergunninghouder verhuist naar een ander vergunninggebied en voldoet aan de voorwaarden uit het vijfde en zesde lid.

  • 8. De Weigeringsgrond uit artikel 32, derde lid, is niet van toepassing op aanvragen van een bewonersvergunning indien de aanvrager:

    • a.

      herhuisvester is,

    • b.

      voorafgaand aan de stedelijke vernieuwing beschikte over een bewonersvergunning, en

    • c.

      voldoet aan de overige voorwaarden van artikel 9 lid 1 van deze verordening.

Artikel 47 Inwerkingtreding

  • 1. De Parkeerverordening 2009, vastgesteld bij raadsbesluit van 29 oktober 2008 (Gemeenteblad 2008, afd. 3A, nr. 211/515) wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voordien hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking per 15 april 2013.

Artikel 48 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Parkeerverordening 2013.

Nota van beantwoording inspraaknotitie parkeerverordening 2013.pdf (137 Kb)

Toelichting

Toelichting Parkeerverordening 2013

Op basis van de Gemeentewet worden de kaders voor fiscaal parkeren door de gemeenteraad vastgesteld in de Verordening Parkeerbelastingen en de Parkeerverordening. Parkeerbelasting kan worden voldaan door middel van het betalen voor een parkeervergunning, een tijdgebonden parkeerrecht en/of door middel van het in werking stellen van de parkeerapparatuur. Bij wijze van uitzondering kan, ten behoeve van maatwerk en onder voorwaarden, een aantal bijzondere regelingen worden toegepast. Dit betreft de zogenoemde bijzondere vergunningen.

De tarieven van de parkeervergunningen en tijdgebonden parkeerrechten worden onder meer geregeld in de Verordening parkeerbelastingen. In de Parkeerverordening worden de kaders voor het parkeerbeleid gegeven, zoals de verschillende soorten parkeervergunningen en bijzondere vergunningen. Deze kaders worden door het college nader ingevuld in nadere regelingen. De onderwerpen die in de nadere regelingen dienen te worden geregeld of kunnen worden geregeld, zijn genoemd in hoofdstuk 2 van de Parkeerverordening.

Per 1 juli 2013 is de verlening en registratie van de parkeervergunningen en andere parkeerrechten gedigitaliseerd. Daardoor hoeft de parkeervergunning of het parkeerkaartje niet fysiek in het voertuig aanwezig te zijn. In plaats daarvan wordt gecontroleerd of parkeerbelasting is voldaan door het kenteken van een geparkeerd voertuig te vergelijken met kentekens die zijn geregistreerd in een digitaal parkeerbelastingbestand. Daarin is vermeld voor welke kentekens voor welke plaatsen en periode de verschuldigde parkeerbelasting is voldaan.

Artikelgewijze toelichting Parkeerverordening 2013

Hoofdstuk 1.

Artikel 1 onder a. Het is mogelijk dat aan éénzelfde adresseerbaar object meer dan één nummeraanduiding wordt toegekend. Deze worden dan onderscheiden in hoofdadres en nevenadres. Een nevenadres kan worden toegekend als dit in het dagelijkse verkeer wenselijk is om een andere ontsluiting te kunnen vinden, zoals een aparte leveranciersingang. Omdat een nevenadres niet wordt toegekend aan een aparte adresseerbaar object, kan op een nevenadres geen parkeervergunningen worden verleend.

Artikel 1 onder p. Vanwege de mogelijkheid van het intrekken van één van de twee verleende bewonersvergunningen bij het ontstaan van een wachtlijst is het onderscheid tussen eerste en tweede vergunningen ingevoerd.

Artikel 1 onder u. Houder van een motorvoertuig is degene op wiens naam een kenteken van een motorvoertuig is geregistreerd in het kentekenregister als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994. Bedrijfsauto's die incidenteel mee naar huis genomen worden, vallen niet onder de regeling. Als kentekenbewijs wordt mede aangemerkt: een op naam afgegeven verzekeringsbewijs van een niet-kentekenplichtig motorvoertuig.

Artikel 1 onder w. ‘Met regelmaat' betekent dat de zorg vrijwel dagelijks en in ieder geval wekelijks wordt verleend.

Artikel 1 onder y. Aangesloten is bij de definitie van het Reglement voor verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV). Voor deze verordening is daar de brommobiel aan toegevoegd. Ook gehandicaptenvoertuigen (zoals gedefinieerd in het RVV) mogen op fiscale plaatsen staan.

Artikel 1 onder ee. Deze parkeerrechten zijn de digitale opvolgers van de parkeerkaarten. Met ‘tijdgebonden' wordt het onderscheid met parkeervergunningen aangeduid.

Artikel 1 onder hh. Voor een parkeerplaats op eigen terrein die niet voor openbaar verkeer toegankelijk is, wordt de term ‘stallingsplaats' gebruikt. De woorden "planologisch bestemd" verwijzen naar het vigerende bestemmingsplan of een legale afwijking van het bestemmingsplan.

Artikel 1 onder oo. Dit is de digitale opvolger van de parkeervergunningen op code. De vergunninghouder kan zelf via internet het kenteken van het voertuig waarvoor de vergunning wordt gebruikt, wijzigen. Zo kan de vergunning afwisselend voor verschillende auto's worden gebruikt.

Artikel 1 onder tt. en uu. Het verhoogde tarief van 150% voor de tweede en volgende bewonersvergunningen is vastgesteld in de Verordening Parkeerbelastingen 2017. Het verhoogde tarief geldt ook voor bewoners die voor hun eerste auto een stallingsplaats gebruiken en voor hun tweede auto over een (eerste) bewonersvergunning beschikken. In dit geval wordt de ‘eerste bewonersvergunning’ als een ‘tweede bewonersvergunning’ gezien.

Artikel 3

Alleen indien op basis van artikel 31 een parkeerduurbeperking geldt, kan afgeweken worden van de bloktijden.

Hoofdstuk 2.

Lid 2. De 10% noodzakelijke leegstand is nodig voor de doorstroming en het tegengaan van rondrijden om een parkeerplaats te vinden. Het gaat om minimaal 10% van het aantal bruikbare parkeerplaatsen overdag op de openbare weg. Stadsdelen kunnen ervoor kiezen om ook 's avonds en 's nachts uit te gaan van 10% leegstand.

Het is mogelijk het vergunningenplafond op 0 te stellen. In dat geval kan de parkeerbelasting slechts worden voldaan met minuten-, dag-, dagdeel-, avond-, nacht-, week- of maandparkeerrechten, parkeer & bel, kentekeninvoer op de automaat, parkeerrechten op basis van de kraskaart- of bezoekersvergunning, hulpverlenersvergunningen, GA-parkeervergunningen en de stadsbrede autodeelvergunning.

Artikel 3

Alleen indien op basis van artikel 31 een parkeerduurbeperking geldt, kan worden afgeweken worden van de bloktijden.

Artikel 4

Lid 2. De 10% noodzakelijke leegstand is nodig voor de doorstroming en het tegengaan van rondrijden om een parkeerplaats te vinden. Het gaat om minimaal 10% van het aantal bruikbare parkeerplaatsen overdag op de openbare weg. Stadsdelen kunnen ervoor kiezen om ook ‘s avonds en ‘s nachts uit te gaan van 10% leegstand. Het is mogelijk het vergunningenplafond op 0 te stellen. In dat geval kan de parkeerbelasting slechts worden voldaan met minuten-, dag-, dagdeel-, avond-, nacht-, week- of maandparkeerrechten, parkeer & bel, kentekeninvoer op de automaat, parkeerrechten op basis van de kraskaart- of bezoekersvergunning, hulpverlenervergunningen, GA-parkeervergunningen en de stadsbrede autodeelvergunning.

Hoofdstuk 3

Artikel 7

Lid 1. De parkeervergunningen betreffen de fiscale vergunningen. De parkeerbelasting wordt voldaan door periodiek te betalen voor de vergunning.

Lid 2. De bijzondere vergunningen zijn geen fiscale vergunningen. De kraskaart- en de bezoekersvergunning geven de vergunninghouder een recht om bezoek tegen een gereduceerd tarief te laten parkeren. Een belanghebbendenvergunning geeft een recht om op een belanghebbendenparkeerplaats te parkeren.

Artikel 8

Lid 1. De volgorde van binnenkomst wordt vastgelegd door middel van het toekennen van een volgnummer.

Artikel 9

Lid 1. Bij de beoordeling van de vraag of een bewoner over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats beschikt of kan beschikken, wordt op grond van de jurisprudentie uitgegaan van een ruime interpretatie. Onder ‘kan beschikken' wordt dus ook verstaan dat de aanvrager een stallingsplaats kan kopen of huren in de garage die hoort bij het blok(deel) waar hij gevestigd is. Het gaat daarbij niet om de vraag of men financieel in staat is een stallingsplaats te kopen of huren, maar om de vraag of er een stallingsplaats te koop of te huur is. In een vergunninggebied waarin het parkeren inpandig is georganiseerd en geen parkeervergunningen worden verstrekt, worden opvolgende kopers of huurders van eerste kopers of huurders zonder stallingplaats, geacht bekend te zijn met het gegeven dat er voor dat adres geen aanspraak bestaat op een parkeervergunning. Indien een bewoner een stallingsplaats niet als zodanig gebruikt of heeft gerealiseerd, komt dit voor risico van de bewoner. Gedacht kan worden aan de situatie dat een woning beschikt of behoort te beschikken over een garage of een parkeerplek maar dat deze voor andere doeleinden wordt gebruikt. Indien, voordat een beleidsvoornemen tot invoering van betaald parkeren is vrijgegeven, stallingplaatsen aard- en nagelvast zijn verbouwd en redelijkerwijs niet meer als stallingplaats bruikbaar zijn, worden deze stallingsplaatsen niet afgetrokken van het recht op parkeervergunningen.

Artikel 10

Lid 1. Bij de beoordeling of een bedrijf gelegen is binnen een vergunninggebied wordt in eerste instantie uitgegaan van de vestiging volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Voor bedrijven waarvoor dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld ambulante handel, kan op andere wijze worden aangetoond dat er binnen het vergunninggebied sprake is van daadwerkelijke uitoefening van het bedrijf.

Lid 2. In de krachtens hoofdstuk 2 gegeven nadere regels kan een lager maximum aantal te verlenen vergunningen per bedrijf worden vastgesteld. Uitgegaan wordt van daadwerkelijke gestationeerde werknemers in een bedrijf. Er zijn immers bedrijven (bijvoorbeeld uitzendbureaus) die veel mensen in dienst hebben die hun werkelijke werkplek op een geheel andere locatie hebben.

Lid 3. Het locatiebeleid is vastgelegd in het Structuurplan Amsterdam, getiteld: Kiezen voor stedelijkheid 2003-2010. Het Structuurplan verwijst voor de locatiekwalificatie naar het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan. De norm voor het aantal te verstrekken bedrijfsparkeervergunningen is afhankelijk van de vraag of het bedrijventerrein een A-, B-, C- of R-locatie is.

Voor de A-locaties geldt dat maximaal één bedrijfsparkeervergunning wordt verstrekt per tien werknemers;

Voor de B-locaties geldt dat maximaal één bedrijfsparkeervergunning wordt verstrekt per vijf werknemers;

Voor de C- en de R-locaties geldt geen beperkende norm in relatie tot het aantal werknemers van een specifiek bedrijf. Wel geldt dat het vergunningenplafond voor dat bedrijventerrein niet mag worden overschreden (tenzij anders bepaald in of krachtens deze verordening) en dat daarbinnen een rechtvaardige verdeling van het aantal mogelijk te verstrekken parkeervergunningen plaatsvindt.

Lid 7. Zie ook de toelichting bij artikel 9, eerste lid. Met bij het bedrijf behorende parkeerplaatsen worden tevens parkeerplaatsen die conform de parkeernorm zijn toebedeeld aan het bedrijf bedoeld (zoals in parkeergarages).

Lid 8. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan hotels die geregeld een piek aan klanten moet voorzien van een parkeergelegenheid waardoor personeel gedwongen is om tegen straattarief op straat dient te parkeren. Als bedrijven de eigen parkeergelegenheid (deels) verhuren aan derden komen ze niet in aanmerking voor parkeervergunningen op straat tenzij het stadsdeel expliciet toestemming heeft gegeven voor deze verhuur.

Lid 12. Ambulante handelaren (marktkooplieden e.d.) zijn soms maar één of twee dagen werkzaam in een vergunninggebied. Toch tellen deze vergunningen mee bij het bereiken van het vergunningplafond. Om die reden is het mogelijk om aan ambulante handelaren een extra voorwaarde te stellen voor vergunningverlening.

Artikel 11

Een bedrijfsvergunning is bedoeld voor degenen die gerelateerd zijn aan het bedrijf zoals de werknemers. Dat de vergunning met wisselend kenteken is verleend doet daar niet aan af. Bezoekers en anderen, zoals leveranciers mogen dus geen gebruikmaken van de aan het bedrijf verleende vergunning.

Lid 1 onder a. Met een volcontinu bedrijfsproces wordt bedoeld: 24 uur per dag open.

Lid 1 onder b. Het onvermijdelijk wisselende bestand van auto's als bijvoorbeeld het gevolg van werken in shifts / wisseldiensten waardoor één vergunning per dag voor meerdere auto's gebruikt wordt.

Artikel 12

Lid 1. Een overloopgebied kan uitkomst bieden als binnen een stadsdeel in een vergunninggebied sprake is van een wachtlijst en in een ander gebied niet. Ook kan een deel van een vergunninggebied als overloopgebied worden aangewezen om de parkeerdruk binnen één vergunninggebied te verdelen.

Lid 2. Indien er een samenloop is van verschillende wachtlijsten dan is de datum van plaatsing op de wachtlijst bepalend voor de volgorde.

Artikel 13

Lid 1. Om het betaald parkeren geen belemmering te laten vormen voor de sportverenigingsstructuur kunnen niet-commerciële sportverenigingen op basis van dit artikel in aanmerking komen voor een sportverenigingvergunning.

Het kan zijn dat een sportvereniging niet gevestigd is in het vergunninggebied waarvoor de vergunning wordt gevraagd. Indien de betreffende sportvereniging kan aantonen (door middel van bijvoorbeeld een contract) dat haar leden in hoofdzaak gebruik maken van een sportaccommodatie (bijvoorbeeld de Jaap Edenbaan) in een bepaald vergunninggebied mag een sportverenigingvergunning verleend worden.

Artikel 14

Lid 1. De rechtspersoon kan bijvoorbeeld in een huishoudelijk reglement - zelf bepalen hoe de vergunningen binnen het volkstuincomplex worden verdeeld.

Artikel 15

Lid 1. Onder huisarts of verloskundige wordt verstaan degene die op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg gerechtigd is die titel te mogen voeren maar tevens ook degene die nog in opleiding is voor huisarts of verloskundige. Voorwaarde is wel dat zij zodanig gevorderd zijn in hun opleiding dat zij reeds zelfstandig diensten draaien en daarbij gebruik maken van een eigen auto. Voorts wordt onder huisarts of verloskundige ook hun waarnemer verstaan, mits de waarnemer voor een langere periode werkzaam is in de praktijk of de waarnemer aangesloten is bij de waarnemerscentrale van Amsterdam.

Lid 2. De hulpverlener die slechts incidenteel zorg of hulp aan huis verleent, komt niet voor de vergunning in aanmerking. Met wisselende plaatsen wordt bedoeld het verlenen van hulp of zorg op wisselende plaatsen op één dag of gedurende één dienst.

Lid 4. De criteria voor de lijst sluiten nauw aan bij het tweede lid, onder b. Daarbij wordt gelet op de aard van de werkzaamheden en de frequentie van de verleende zorg of hulp.

Tandartspraktijken of praktijken voor fysiotherapie komen slechts in aanmerking om op de lijst te worden geplaatst, indien aangetoond is dat de patiënten uitsluitend of in overwegende mate niet op het praktijkadres komen.

Artikel 16 en 17

De milieuparkeervergunning is bedoeld om bewoners en bedrijven te stimuleren schonere motorvoertuigen te kopen. De eisen voor een milieuparkeervergunning worden in een nadere regeling vastgesteld, zodat snel kan worden geanticipeerd op nieuwe ontwikkelingen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan eisen met betrekking tot de euronorm en energielabel.

Tot 1 januari 2015 waren artikel 16 lid 4 en artikel 17 lid 4 niet van toepassing op milieuparkeervergunningen voor elektrische voertuigen waarvoor voor 1 april 2011 een oplaadpunt is aangevraagd. Deze bepaling is per 1 januari 2016 geschrapt, omdat de overgangsregeling op 1 januari 2015 is uitgewerkt.

Artikel 18

Lid 1. Voor maatschappelijke vergunningen geldt geen vergunningenplafond. In de stad dienen voldoende zorginstellingen, scholen en politiebureaus aanwezig te zijn. Vanuit maatschappelijk oogpunt is het voor deze sectoren ongewenst dat een personeelstekort kan ontstaan doordat werknemers hun werkplek moeilijk kunnen bereiken vanwege een wachtlijst voor parkeervergunningen. In de nadere regels kan worden bepaald aan welke van de genoemde sectoren de maatschappelijke vergunning verleend wordt.

Artikel 19

Lid 3. Het gaat in dit artikel om een parkeervergunning voor professionele autodeelorganisaties, niet om autodelen binnen de privékring van familie, kennissen of anderszins.

Artikel 20

De stadsbrede autodeelvergunning is geïntroduceerd om deelautoaanbieders te stimuleren milieu-innovatieve auto's in te zetten. Het college stelt vast wat onder milieu-innovatie auto's wordt verstaan.

Artikel 21

Lid 1. Objectieve wijze houdt in dat men een verklaring kan overleggen van bijvoorbeeld de huisarts of van een andere professionele instanties (bijvoorbeeld de Stichting Tot en Met). Indien men beschikt over een indicatie voor thuiszorg of een verpleeghuis kan met overlegging van die indicatie worden volstaan.

Lid 2. Ook mantelzorgers van buiten Amsterdam komen in aanmerking.

Artikel 22

Lid 1. Het kenteken van het voertuig moet op naam staan van de vergunninghouder of zijn of haar huisgenoot.

Lid 2. Om in aanmerking te komen voor een GA-vergunning hoeft een passagier niet ouder te zijn dan 18 jaar.

Artikel 22A

De GA-parkeervergunning voor bezoekers is uitsluitend bedoeld voor het vervoer en parkeren van de gehandicapte die in het bezit is van de aan de vergunning verbonden GPK. Indien in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften wordt gehandeld, kan het college de verginnung intrekken.

Artikel 23

Een kraskaartvergunning geeft gehandicapten en bewoners ouder dan 65 jaar het recht om bezoek tegen een gereduceerd tarief te laten parkeren in het vergunninggebied van de woning van de vergunninghouder.

Lid 1. Een medische indicatie kan bestaan uit een verklaring van de huisarts of uit een verklaring van een andere professionele instantie (bijvoorbeeld de Stichting Tot en Met).

Lid 3. Het gereduceerde tarief bedraagt 50% van het straattarief.

Lid 6. Bewoners van een gebied waarvoor bezoekersvergunningen worden verleend en die in aanmerking komen voor een kraskaartvergunning kunnen kiezen of zij een kraskaart- of een bezoekersvergunning aanvragen.

Artikel 24

Een bezoekersvergunning geeft een bewoner het recht om bezoek tegen een gereduceerd tarief te laten parkeren in het vergunninggebied van de bewoner. Uren die niet zijn gebruikt kunnen niet worden meegenomen naar een volgende maand. Het gereduceerde tarief bedraagt 50% van het straattarief. Buiten de Ring A10 en in stadsdeel Noord kan het gereduceerde tarief op nihil worden vastgesteld.

Artikel 24A

De GA-bezoekerskaart is uitsluiten bedoeld voor het vervoer en parkeren van de gehandicapte die in het bezit is van de aan GA-bezoekerskaart verbonden GPK. Indien in strijd met de aan de bijzondere vergunning verbonden voorschriften wordt gehandeld, kan het college de vergunning intrekken.

Artikel 25

Lid 1. Een belanghebbendenvergunning is geen fiscale parkeervergunning. Het is een vergunning op grond van de verkeerswetgeving, waarvoor leges worden geheven. De vergunning kan ook voor een beperkte tijd (bijvoorbeeld alleen overdag) worden verleend.

Lid 2. Door middel van het plaatsen van het bord E9 kunnen één of meer parkeerplaatsen worden toegewezen aan specifieke groepen van weggebruikers. Daarmee is tegelijkertijd een parkeerverbod van kracht voor ieder ander die niet beschikt over een vergunning voor die belanghebbendenparkeerplaats(en). Ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 kunnen bij het verkeersbord E9 onderborden worden aangebracht ter aanduiding van de werkingstijden, de wijze van parkeren, de dagen of uren waarop parkeren verboden is, het vergunninggebied en de vergunningcategorie waarvoor de belanghebbendenparkeerplaatsen zijn bestemd. Indien een belanghebbendenvergunning op kenteken dan wel met wisselend kenteken wordt verleend en recht geeft op het parkeren op één in de vergunning omschreven parkeerplaats, wordt onder het bij die parkeerplaats behorende verkeersbord E9 een onderbord aangebracht met vermelding van het kenteken of een code.

Lid 4. De belanghebbende die in ieder geval op de lijst worden opgenomen betreffen de hulpverleners in de eerstelijns zorg (huisartsen en verloskundigen) en de autodeelorganisaties.

Artikel 26

Lid 1. De minuten-, dag-, dagdeel-, avond-, nacht-, week- of maandparkeerrechten kunnen door iedereen worden aangeschaft.

Lid 3. Met een gehandicaptenparkeerkaart gelijkgesteld de door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven parkeerkaarten voor gehandicapten, voorzover deze bij ministeriële regeling zijn aangewezen, zoals bedoeld in artikel 86 van het Reglement voor verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Artikel 27

Lid 4. Maximaal elke twee jaar moet de belanghebbendenvergunning en de kraskaartvergunning voor gehandicapte bewoners opnieuw worden aangevraagd. Daarna kan de vergunning stilzwijgend worden verlengd of kan getoetst worden of nog voldaan wordt aan de voorwaarden tot afgifte van de vergunning.

Lid 6. Met tijdig wordt bedoeld voor ingangsdatum van de nieuwe vergunningperiode. Indien ook op een herinnering niet wordt gereageerd, dan vervalt de vergunning zonder nader bericht

Lid 7. De mantelzorgvergunning wordt verleend voor de tijd dat de mantelzorg nodig is en daadwerkelijk plaatsvindt. Daarom wordt periodiek getoetst of nog steeds aan de voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 28

Lid 4. Op basis van deze bepaling kan de geldigheid van de parkeervergunningen beperkt worden naar plaats gedurende bepaalde tijden om de bereikbaarheid te verhogen door lang parkeren met een parkeervergunning te beperken. De tijdelijke parkeerrechten genoemd in artikel 26 zijn in dat geval wel geldig.

Lid 6. Om uitvoering te geven aan het Parkeerplan Amsterdam kunnen de in nadere regels aangeduide vergunninghouders hun parkeervergunning gebruiken om te parkeren in parkeergarages.

Artikel 29

Lid 2. Indien men bijvoorbeeld met dagparkeerrecht parkeert om 13.00 uur, dan is dat parkeerrecht maximaal geldig tot 13.00 uur de volgende dag. Er worden ook dagparkeerrechten uitgegeven die geldig zijn tot 19.00 uur en tot 21.00 uur van de dag van aanvang van het parkeren. Het dagparkeerrecht is dan niet 24 uur geldig. Bij de registratie van het dagparkeerrecht wordt de geldigheidsduur duidelijk aangegeven.

Artikel 31

Het college is bevoegd om op basis van dit artikel een zogenoemde fiscale parkeerduurbeperking in te voeren. Een fiscale parkeerduurbeperking houdt in dat maar voor bepaalde blokken betaald kan worden en dat parkeervergunningen en -kaarten niet geldig zijn. Parkeren is alleen mogelijk met een tijdgebonden parkeerrecht dat in de betreffende straat of straten met behulp van de parkeerapparatuur is betaald en geregistreerd of door middel van het voldoen van het parkeertarief op een andere uitdrukkelijk genoemde betaalwijze (bijvoorbeeld belparkeren).

Lid 4. De blokken kunnen afwijken van de bloktijden in artikel 3. De openingstijden van bijvoorbeeld winkels lopen immers niet synchroon met de bloktijden.

Artikel 32

Lid 2. In dit artikel zijn de leeftijdseisen aan motorvoertuigen opgenomen voortvloeiend uit het maatregelenpakket ‘Schone lucht voor Amsterdam: op weg naar uitstootvrij 2025'. Raadsbesluit 22 juni 2016 (Gemeenteblad 2016, 117373). Zie tevens de toelichting op artikel 46.

Lid 5 en 6 zijn toegevoegd om het mogelijk te maken een overgangsregeling in te stellen bij de introductie van de milieuparkeervergunning, dan wel indien het aantal te verlenen milieuparkeervergunningen wordt verhoogd. Zonder een dergelijke overgangsregeling zou de wachtlijst voor bewoners- en bedrijfsvergunningen (indien aanwezig) wellicht lange tijd niet door kunnen stromen.

Artikel 33

In dit artikel is de zogenoemde spijtoptantenregeling opgenomen.

Artikel 34

Indien iemand al een bewonersvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners heeft en naar een ander vergunninggebied verhuist kan de vergunning niet "meeverhuizen". Een bewonersvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners is immers op grond van artikel 28 alleen geldig in het vergunninggebied waarvoor ze is verleend. Op basis van het vijfde lid wordt rekening gehouden met de tijd waarover de bewoner voorafgaande aan zijn verhuizing reeds over een bewonersvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners beschikte of reeds op de wachtlijst heeft gestaan voor een bewonersvergunning. In een dergelijk geval is niet alleen de datum van ontvangst van de volledige aanvraag bepalend voor de plaats op de wachtlijst, doch tevens de datum waarop de bewoner een bewonersvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners is verleend voor het vergunninggebied waar hij eerst woonde of de datum waarop de aanvrager op de wachtlijst is geplaatst voor een bewonersvergunning, dan wel milieuparkeervergunning voor bewoners in het vergunninggebied waar hij vandaan komt. Met "de vorige bewonersvergunning" wordt ook bedoeld de bewonersvergunning die de bewoner direct voorafgaande zijn verhuizing bezat en met "de datum van eerdere plaatsing op de wachtlijst" is bedoeld de datum van plaatsing op de wachtlijst voor een bewonersvergunning in het vorige woongebied.

Iemand die wachttijd meeverhuist en daardoor bovenaan de wachtlijst terecht komt, krijgt terstond een vergunning.

Artikel 36

Lid 2 onder b. Er kunnen zich in de praktijk situaties voor doen dat een motorrijtuig groter is dan de omvang van één parkeerapparatuurplaats. In dat geval is het toegestaan meer dan één parkeerplaats in beslag te nemen zonder dat daarvoor extra parkeerbelasting voldaan hoeft te worden.

Artikel 37

Lid 2 onder f. Een nulplafond wordt ingesteld met het oogmerk om geen parkeervergunningen te verlenen voor parkeren op straat. Parkeervergunningen die zijn verleend voordat het nulplafond werd ingesteld, moeten daarom kunnen worden ingetrokken. Daarvoor wordt een overgangsregeling getroffen waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de vergunninghouders en specifieke omstandigheden met betrekking tot het betreffende vergunningengebied.

Artikel 38

Doordat de vergunning vervalt na het verstrijken van de geldigheidsduur, hoeft geen besluit tot intrekking van de vergunning te worden genomen.

Artikel 39

Voor parkeren op de in dit artikel genoemde categorieën parkeerplaatsen wordt geen parkeerbelasting geheven.

Artikel 40

Dit artikel maakt het mogelijk om, in gevallen waarin toepassing van deze verordening (gegeven het doel en de strekking van deze verordening) een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, een onderdeel van deze verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken.

Hoofdstuk 5

Artikel 45

Het is denkbaar, dat onder bepaalde condities experimenten op het gebied van parkeren kunnen plaatsvinden. Soms is het daarvoor nodig om de werking van bepalingen van de verordening buiten werking te stellen. In dat geval kan het college daartoe besluiten voor de duur van het experiment.

Artikel 46

Bedrijfsvergunningen verleend krachtens de Parkeerverordening 1996 zijn krachtens deze verordening slechts geldig in één gebied, namelijk het vergunninggebied waarin het bedrijf is gesitueerd.

Lid 5, 6 en 7. ‘Schone lucht voor Amsterdam: op weg naar uitstootvrij 2025'. De leeftijdseisen gelden voor alle nieuwe vergunningaanvragen na 1 april 2017. Voor alle uitgegeven vergunningen of aanvragen die op de wachtlijst zijn geplaatst, gelden de leeftijdseisen pas bij een kentekenwijziging. Bewoners van gebieden waar pas na 1 april 2017 betaald parkeren wordt ingevoerd, vallen ook niet onder de leeftijdseisen als zij kunnen aantonen dat zij op het moment van het invoeren van betaald parkeren al over het motorvoertuig beschikten dat niet aan de leeftijdseisen voldoet.

Lid 8. 'Nota Parkeernormen Auto', vastgesteld op 8 juni 2017. Met deze bepaling wordt uitvoering gegeven aan het amendement herhuisvesters. Het betreft een regeling voor houders van een parkeervergunning die vanwege stedeleijke vernieuwing (sloop- nieuwbouw / renovatie) gedwongen moeten verhuizen en bij terugkeer niet meer in aanmerking komen voor een parkeervergunning vanwege de invoering van een nulplafond maar ook niet kunnen beschikken over een stallingsplaats.