Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent de heffing en invordering van toeristenbelasting (Verordening Toeristenbelasting 2020)

Geldend van 03-12-2019 t/m 21-11-2022

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent de heffing en invordering van toeristenbelasting (Verordening Toeristenbelasting 2020)

De raad van de gemeente Amsterdam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 september 2019

gelet op de artikelen 216 en 224 van de Gemeentewet,

besluit de volgende verordening vast te stellen:

Verordening Toeristenbelasting 2020

Artikel 1 Begripsomschrijving

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    vakantieonderkomens: woningen, stacaravans en andere verblijven, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens;

  • b.

    mobiele kampeeronderkomens: tenten, vouwwagens, kampeerauto's, toercaravans, caravans en soortgelijke onderkomens dan wel soortgelijke voertuigen;

  • c.

    al dan niet beroepsmatig verhuurde ruimten: woningen en andere verblijven of gedeelten daarvan, niet-zijnde mobiele kampeeronderkomens of hotels waarin verblijf wordt geboden tegen betaling in welke vorm dan ook:

  • d.

    vaste standplaats: een terrein of terreingedeelte dat is bestemd voor het gedurende een seizoen of een jaar plaatsen van eenzelfde mobiel kampeeronderkomen of stacaravan;

  • e.

    hotel: een bedrijfsmatig geëxploiteerde accommodatie, niet zijnde een woning, met slaapplaatsen voor logiesverstrekking in overwegend, doch niet uitsluitend, een- en tweepersoonskamers tegen betaalde boeking per nacht of nachten, en waaronder mede worden begrepen pensions, hostels en appartementen met hoteldienstverlening;

  • f.

    camping: een bedrijfsmatig geëxploiteerde accommodatie, niet zijnde een woning, waarin beroepsmatig, volgtijdelijk tegen vergoeding verblijf wordt mogelijk gemaakt en waar iemand tegen betaling kan overnachten in mobiele kampeeronderkomens.

Artikel 2 Aard van de belasting en belastbaar feit

Ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente tegen vergoeding, in welke vorm dan ook, in hotels, campings, appartementen, vakantieonderkomens, mobiele kampeeronderkomens, al dan niet beroepsmatig verhuurde ruimten, alsmede hiermee op één lijn te stellen ruimten en watervlakten en op vaste standplaatsen, door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, wordt onder de naam toeristenbelasting een directe belasting geheven.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2.

  • 2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting wordt verschuldigd.

  • 3. Indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtig degene die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 verblijf houdt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1. De belasting wordt berekend over de vergoeding die ter zake van het verblijf met overnachten in rekening wordt gebracht, de toeristenbelasting daaronder niet begrepen, onder welk bedrag mede worden begrepen vergoedingen van bijkomende dienstverlening die geacht moeten worden deel uit te maken van de overnachtingsprijs, maar die wellicht afzonderlijk in rekening worden gebracht, en wordt in de situaties als bedoeld in artikel 5, tweede lid, vermeerderd met een vast bedrag per persoon per nacht.

  • 2. Als vergoeding wordt aangemerkt het bedrag dat als verschuldigd wegens logies aan de heffing van omzetbelasting is onderworpen, onder welk bedrag mede worden begrepen vergoedingen van bijkomende dienstverlening die geacht moeten worden deel uit te maken van de overnachtingsprijs, maar die wellicht afzonderlijk in rekening worden gebracht.

Artikel 5 Tarief

  • 1. De belasting bedraagt per overnachting 10 procent van de vergoeding bedoeld in artikel 4 van deze Verordening.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting:

    • a.

      Voor hotels per overnachting 7 procent, vermeerderd met een vast bedrag per persoon per nacht van € 3,-, waarbij geldt dat terzake van een aaneengesloten verblijfsperiode door een individuele verblijfhouder het vaste bedrag als bedoeld in dit artikellid voor ten hoogste 21 nachten in rekening wordt gebracht.

    • b.

      Voor campings per overnachting 7 procent, vermeerderd met een vast bedrag per persoon per nacht van € 1,-, waarbij geldt dat terzake van een aaneengesloten verblijfsperiode door een individuele verblijfhouder het vaste bedrag als bedoeld in dit artikellid voor ten hoogste 21 nachten in rekening wordt gebracht.

Artikel 6 Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Vrijstellingen en ontheffingen

  • 1. De belasting wordt niet geheven ter zake van het verblijf door degene die als verzorgde in een van overheidswege erkende inrichting tot verzorging van zieken, gebrekkigen, hulpbehoevenden dan wel bejaarden verblijft;

  • 2. De vaste bedragen per persoon per nacht genoemd in artikel 5, tweede lid worden niet geheven voor personen die bij aanvang van het verblijf nog niet de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt.

Artikel 8 Wijze van heffing

  • 1. De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

  • 2. De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar kan degene die naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig is uitnodigen tot het doen van aangifte, door het toezenden van een daartoe strekkend aangifteformulier.

  • 3. De aangifte moet worden gedaan uiterlijk een maand nadat belastingplichtige daartoe is uitgenodigd.

  • 4. Het uitnodigen tot het doen van aangifte kan naast de op de in artikel 237, eerste lid, van de Gemeentewet aangegeven wijze geschieden door het uitreiken, toezenden of elektronisch verzenden van een aangiftebrief waaruit blijkt de wijze van het doen van elektronische aangifte, een omschrijving van de gevraagde gegevens of bescheiden en de termijn waarbinnen aangifte moet worden gedaan. In dat geval geschiedt, in afwijking van de in artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet aangegeven wijze, de aangifte langs elektronische weg door het inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden via een daartoe door de gemeente opengestelde digitale voorziening.

Artikel 9 Betaaltermijnen

  • 1. De aanslag moet worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet, en de tweede één maand later.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is een voorlopige aanslag invorderbaar in zo veel gelijke termijnen als er na de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, nog maanden van het jaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste twee bedraagt. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de genoemde aanslagen.

Artikel 10 Kwijtschelding

Van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11 Vrijstelling

De belasting wordt niet geheven indien en voor zover met toepassing van artikel 64 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter zake van het houden van verblijf met overnachten als bedoeld in deze Verordening, een bedrag wordt gevorderd.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en Wethouders

Het college van Burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen met betrekking tot de heffing en de invordering van toeristenbelasting.

Artikel 13 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

  • 1. Met ingang van de in het derde lid vermelde datum vervalt de ‘Verordening Toeristenbelasting 2019’, vastgesteld bij raadsbesluit van 8 november 2018, (Gemeenteblad 2018, 251718) met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voordien hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2020.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening Toeristenbelasting 2020’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 7 november 2019.

De voorzitter

Femke Halsema

De raadsgriffier

Jolien Houtman

Toelichting

Algemeen deel

Op basis van artikel 224 van de Gemeentewet kan toeristenbelasting worden geheven ‘ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven’. Gemeenten hebben de vrijheid om tarieven voor toeristenbelasting in hun belastingverordening op te nemen die aansluiten bij het gevoerde gemeentelijke beleid en hebben een ruime beoordelingsmarge in het vaststellen van de tarieven.

Op basis van de Verordening Toeristenbelasting 2019 wordt een percentage van de overnachtingsprijs als heffingsmaatstaf gehanteerd voor de toeristenbelasting in Amsterdam. Daardoor leveren bezoekers die in verhoudingsgewijs dure accommodaties verblijven, een grotere financiële bijdrage dan bezoekers die overnachten in het lagere prijssegment, terwijl elke bezoeker eenzelfde set minimale kosten met zich meebrengt voor de stad, bijvoorbeeld op het gebied van schoonmaak, handhaving, infrastructuur en onderhoud. Op dit moment wordt ca. 63% van de toeristenbelasting opgebracht door bezoekers die in een vier- of vijfsterrenhotel verblijven (ca. 49% van de bezoekers), terwijl ca. 13% wordt opgebracht door gasten die in accommodaties tot 2 sterren verblijven (ca. 18% van de verblijfsbezoekers).

Met een vast bedrag per persoon per nacht, zoals wordt geheven in steden als Den Haag en Maastricht, betaalt elke bezoeker dezelfde vaste bijdrage aan de kosten die de stad voor een ieder maakt. Een herziening van de toeristenbelasting met alleen een vast bedrag per persoon per nacht in Amsterdam voor een lastenverschuiving zorgen onder de te onderscheiden groepen belastingplichtigen en voor een aanzienlijke stijging van het aandeel in de totale opbrengst zorgen vanuit het lagere prijssegment. De invoering van alleen een vast bedrag per persoon per overnachting zou er tevens toe leiden dat een bezoeker die in een vier- of vijfsterrenhotel verblijft minder gaat betalen dan in de huidige situatie. Om een grotere bijdrage van alle verblijfstoeristen te vragen en tegelijkertijd een stijging van de bijdrage van het lagere prijssegment te realiseren, is gekozen voor een gecombineerde heffingsmaatstaf. Met een dergelijke mengvorm wordt naast een percentage van de overnachtingsprijs een vast bedrag per persoon berekend. Gasten gaan daarmee een vaste bijdrage aan de stad leveren, plus een variabel deel dat afhankelijk is van de overnachtingsprijs. In de Voorjaarsnota 2019 is gemeld dat het tarief voor 2020 7% van de overnachtingsprijs bedraagt, plus een vast bedrag van € 3.- per persoon per overnachting.

Vanuit doelmatigheidsoverwegingen wordt voor verblijf in woningen (o.a. particuliere vakantieverhuur, bed & breakfasts, short stay) geen vast bedrag per persoon per nacht, maar het tarief verhoogd naar 10% van de overnachtingsprijs. Het invoeren van een vast bedrag per persoon per overnachting als heffingsmaatstaf zou voor deze categorie voor uitvoeringsproblematiek en hoge uitvoeringskosten zorgen. Het gaat om een aanzienlijke groep ‘kleine’ belastingplichtigen, bij wie individueel zou moeten vastgesteld hoeveel gasten verblijven in de woning of kamer. Ter illustratie: ca. 20.000 Amsterdammers bieden hun woning aan via een platform, terwijl Amsterdam in 2019 ca. 550 hotels telt. Invoering van een gecombineerde heffingsmaatstaf voor de categorie verblijf in woningen zou betekenen dat Belastingen meer dan 20.000 extra aangiften moet verwerken en aanvullende boekencontroles moet uitvoeren bij deze belastingplichtigen. Platforms die belasting afdragen namens de verhuurders gelden in beginsel niet als belastingplichtig, maar vervullen een faciliterende rol in de belastingheffing. Door voor de categorie verblijf in woningen een percentage van de overnachtingsprijs als heffingsmaatstaf te blijven hanteren, kan de controle op kostenefficiënte wijze worden vormgegeven aan de hand van omzetgegevens. Door het percentage te verhogen naar 10% van de overnachtingsprijs gaan bezoekers die in dit segment verblijven eveneens een grotere bijdrage aan de stad leveren.

Maatregelen om ongewenste effecten te voorkomen

De overnachtingsbranche heeft aangegeven zich zorgen te maken over het effect van de stelselwijziging op de kosten voor gezinnen met kinderen, bezoekers die Amsterdam voor een langere periode aandoen voor bijvoorbeeld werk of studiedoeleinden en campingbezoekers.

In het verlengde van deze zorgen, is een aantal maatregelen genomen om ongewenste effecten te voorkomen:

  • -

    Kinderen tot 16 jaar zijn vrijgesteld van de toeristenbelasting. Daarmee blijft Amsterdam toegankelijk voor gezinnen die de stad met kinderen willen bezoeken.

  • -

    Om te voorkomen dat een onevenredige verhouding ontstaat tussen de overnachtingsprijs en de verschuldigde belasting, geldt voor campingbezoekers een vast bedrag van € 1.- per persoon per nacht naast een percentage van 7% van de overnachtingsprijs.

  • -

    Om te voorkomen dat bezoekers die langer in Amsterdam verblijven (voor andere doeleinden dan vakantie of recreatie, bijvoorbeeld voor werk- of studiedoeleinden) onevenredig veel toeristenbelasting moeten gaan betalen, wordt het vaste bedrag per persoon per nacht alleen over de eerste 21 dagen per verblijf gerekend. Na 21 dagen vervalt het vaste bedrag en is alleen nog 7% over de overnachtingsprijs verschuldigd.

Artikelsgewijze toelichting

Hieronder wordt een artikelsgewijze toelichting gegeven op de wijzigingen ten opzichte van Verordening Toeristenbelasting 2019.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de Verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1. Hierbij wordt opgemerkt dat deze begripsomschrijvingen alleen werking hebben onder de toepassing van de Verordening Toeristenbelasting 2020. Belanghebbenden kunnen aan deze begrippen dus geen rechten ontlenen voor zover zij deze toepassen buiten het bereik van de Verordening toeristenbelasting.

De wijzigingen die zijn aangebracht ten opzichte van de Verordening Toeristenbelasting 2019 zijn de volgende:

  • a.

    De term “beroepsmatig verhuurde ruimten” uit de oude Verordening is vervangen door “al dan niet beroepsmatig verhuurde ruimten”. Hiermee wordt bereikt dat zowel beroepsmatig verhuurde woningen, bijvoorbeeld via een platform, als niet-beroepsmatig verhuurde woningen onder de heffing kunnen worden gebracht.

  • e.

    De definitie van “hotel” is opgenomen om duidelijkheid omtrent dit begrip te scheppen. De Verordening verstaat, anders dan wellicht in het spraakgebruik gangbaar is, onder hotel ook pensions en hostels.

  • f.

    De definitie van het begrip “camping” is opgenomen omdat die in de oude Verordening ontbrak. De definitie van camping geeft aan wat onder een camping moet worden verstaan: er moet kunnen worden overnacht in mobiele kampeeronderkomens. Dit sluit niet uit dat op een camping ook vaste accommodaties zoals vakantiehuisjes aanwezig zijn. Door het begrip camping op te nemen in artikel 2 van de Verordening wordt bereikt dat ook het verblijf in dergelijke accommodaties die zijn gelegen op campings kan worden belast.

De definitie van “Bed & Breakfast” (verblijf in een (deel van een) zelfstandige woonruimte bij de hoofdbewoner van die woonruimte) en “Short Stay” (verblijf in een zelfstandige woonruimte voor een periode van ten minste zeven nachten en maximaal zes maanden) zijn komen te vervallen, aangezien deze begrippen in de Verordening verder niet aan de orde komen.

Artikel 2. Aard van de heffing en belastbaar feit

In artikel 2 is ten opzichte van de oude Verordening het woord “pension” komen te vervallen, aangezien een pension volgens de nieuwe Verordening onder het begrip “hotel” valt. Verder is de term “beroepsmatig verhuurde ruimten” die in de oude Verordening voorkwam, vervangen door “al dan niet beroepsmatig verhuurde ruimten”. Hierbij wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1.

Artikel 4. Maatstaf van heffing

De heffingsmaatstaf is de vergoeding die voor het verblijf met overnachting in rekening wordt gebracht.

In aanvulling op de oude Verordening is duidelijk omschreven dat onder deze vergoeding ter zake van het verblijf ook bijkomende vergoedingen moeten worden begrepen die geacht worden deel uit te maken van de vergoeding voor het overnachten. Hierbij kan worden gedacht aan vergoedingen voor schoonmaak, beddengoed, handdoeken enzovoort, die mogelijk op de nota apart van de overnachtingsprijs worden vermeld. Dergelijke kosten hangen echter zo nauw samen met de overnachting dat deze onder de “vergoeding ter zake van het overnachten” als bedoeld in artikel 4 worden begrepen.

Dit geldt niet voor kosten die evident niet als kosten van de overnachting zijn aan te merken. Hierbij valt te denken aan kosten voor ontbijt, voedsel en drank, roomservice en bijkomende diensten die wellicht door de verblijfbieder worden verleend, zoals het boeken van excursies, het verhuren van fietsen etc.

Artikel 5. Tarieven

De Gemeentewet schrijft geen tarief voor en gemeenten zijn in beginsel vrij om een heffingsmaatstaf voor de toeristenbelasting te bepalen, zolang deze maar niet afhankelijk is gesteld van inkomen, winst of vermogen van de belastingplichtige.

De toelichting op de Wet materiële belastingbepalingen stelt dat gemeenten die heffingsmaatstaf mogen kiezen die het best overeenkomt met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de gemeentelijke belastingheffing. Zo mogen de heffingsmaatstaven binnen een belastingverordening variëren. Tarieven kunnen worden gedifferentieerd, bijvoorbeeld naar gebruik, voordeel of kostentoedeling; zelfs milieuaspecten kunnen bij de tariefbepaling een rol spelen. De wetgever heeft ten aanzien van de toeristenbelasting expliciet aangegeven dat differentiaties met betrekking tot de overnachtingsprijs aanvaardbaar zijn.

Voor toepassing van differentiatie geldt dat deze niet mag leiden tot strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel zal niet snel sprake zijn, aangezien de toeristenbelasting meerdere doeleinden heeft, te weten: opbrengst verwerven en regulering. Hierbij kan worden aangesloten met de differentiatie.

De oude Verordening kende een uniform tarief van 7% van de overnachtingsprijs voor alle vormen van verblijf in de stad. Dit eenheidstarief is thans vervangen door een gedifferentieerd tarief.

Voor zover het verblijf plaatsvindt in hotels (zoals gedefinieerd in artikel 1) bedraagt het tarief per overnachting 7% van de vergoeding, vermeerderd met een vast bedrag van € 3,- per persoon per overnachting. Voor verblijf op campings bedraagt het tarief 7% van de vergoeding, vermeerderd met een vast bedrag van € 1,- per persoon per overnachting.

De vaste bedragen van € 3,- en € 1,- worden per verblijf geheven voor maximaal 21 nachten. Dus als iemand langer dan 21 nachten in een hotel of op een camping verblijft, wordt in verband met dat verblijf toch maar voor 21 nachten dit vaste bedrag aan toeristenbelasting geheven. Het procentuele deel van de toeristenbelasting blijft echter ook bij een langer verblijf dan 21 dagen verschuldigd.

Artikel 6. Belastingtijdvak

De heffing is vormgegeven als een tijdvakbelasting. Het belastingtijdvak wordt gevormd door het kalenderjaar, en omvat alle belastbare feiten die in dat kalenderjaar plaatsvinden.

Artikel 7. Vrijstellingen en ontheffingen

Het tweede lid bevat een vrijstelling voor kinderen die bij aanvang van het verblijf nog geen 16 jaar oud zijn. Hiervoor wordt bij verblijf in hotels of op campings geen vast bedrag per overnachting van € 3,- of € 1,- geheven.

Artikel 13. Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

Inwerkingtreding

Op grond van artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht betekent dat de belastingverordening niet verbindt (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632, LJN: AA2624). Een belastingverordening treedt dus pas in werking na haar bekendmaking.

Bekendmaking

Bekendmaking geschiedt door plaatsing van de integrale tekst van het besluit tot vaststelling of wijziging van de belastingverordening in het elektronisch uitgegeven gemeenteblad (artikel 139, tweede lid, Gemeentewet).

Daarnaast geldt de verplichting om doorlopende (‘geconsolideerde’) teksten van verordeningen op het Internet beschikbaar te stellen (artikel 140 Gemeentewet). Door

de beschikbaarstelling van doorlopende teksten van regelgeving krijgt de burger niet

alleen toegang tot de bekendmaking van nieuwe regels, maar ook tot een volledig overzicht van alle op enig moment geldende voorschriften.

Datum ingang heffing

In het derde lid is de datum van ingang van de heffing opgenomen. Artikel 217 van de

Gemeentewet bepaalt dat een belastingverordening een datum van ingang van de heffing moet vermelden. De datum van ingang van de heffing geeft aan vanaf welke datum de in de belastingverordening genoemde (belastbare) feiten in de heffing worden betrokken.

Feiten die zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding van de nieuwe Verordening blijven op grond van de oude Verordening belast, ook al komt deze met ingang van 1 januari 2020 te vervallen. Dit wordt bereikt door het laatste zinsdeel van artikel 12, eerste lid van de Verordening.

Citeertitel

Een citeertitel vereenvoudigt de verwijzing naar een bepaalde verordening.