Regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang 2013

Geldend van 14-02-2013 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang 2013

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;

Gelet op artikel 3, derde lid van de Algemene subsidieverordening van de gemeente Apeldoorn;

Overwegende:

  • -

    dat de op 12 juli 2012 vastgestelde wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen met ingang van 1 januari 2013 in werking treedt;

  • -

    dat als gevolg daarvan het verstrekken van toeslagen kinderopvang is overgedragen aan de Belastingdienst en de nog resterende gemeentelijke verantwoordelijkheden op dit gebied worden verlegd van de raad naar het college;

  • -

    dat dit aanleiding is om de raad voor te stellen de Verordening Wet Kinderopvang in te trekken;

  • -

    dat de in de hiervoor genoemde verordening vastgestelde regels voor de toekenning van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie te handhaven evenals de extra vergoeding kosten kinderopvang boven de maximum uurprijs;

  • -

    dat het college op grond van artikel 1.13 van de vernoemde wet aan doelgroepouders een tegemoetkoming kan verstrekken in aanvulling op de kinderopvangtoeslag;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende Regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • b.

    tegemoetkoming: een tegemoetkoming in aanvulling op kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 1.13 van de wet, behoudens hoofdstuk 5 van deze regeling, waar met tegemoetkoming is bedoeld een vergoeding van de kosten kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie;

  • c.

    kinderopvangkosten: de kosten van kinderopvang per kind als bedoeld in artikel 1.7 van de wet.

  • d.

    eigen bijdrage: eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang conform de geldende kinderopvangtoeslagtabel van de Belastingdienst;

  • e.

    compensatie: het recht op de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.13 van de wet en de extra vergoeding.

  • f.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de Wet werk en bijstand;

  • g.

    tegemoetkomingsjaar: een kalenderjaar.

Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Hoofdstuk 2 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 2 Verstrekken van gegevens bij de aanvraag

  • 1.

    • Een aanvraag voor een tegemoetkoming wordt schriftelijk gedaan en bevat in ieder geval:

      • a.

        naam, adres en burgerservicenummer van de ouder;

      • b.

        indien van toepassing: naam en burgerservicenummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

      • c.

        naam, geboortedatum en burgerservicenummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

      • d.

        gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot betreffende groep personen als bedoeld in artikel 3 van deze regeling;

      • e.

        gegevens op basis waarvan de duur en de hoogte van de tegemoetkoming kunnen worden vastgesteld

      • i.

        betalings- en machtigingsgegevens voor de tegemoetkoming kosten kinderopvang;

      • j.

        overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag vande tegemoetkoming.

  • 2. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Hoofdstuk 3 Compensatie eigen bijdrage kinderopvang

Artikel 3 Criteria voor de tegemoetkoming

  • 1. Een ouder komt in aanmerking voor een tegemoetkoming indien hij behoort tot de groeppersonen als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdeel c, e of j van de wet.

  • 2. De tegemoetkoming wordt alleen verleend aan de ouder die zijn woonplaats heeft in de gemeente Apeldoorn.

Artikel 4 Het besluit tot verlenen

  • 1. Het college besluit binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag op de aanvraag.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 5 Ingangsdatum

De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de dag waarop de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst is toegekend.

Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt verleend voor de duur waarop recht bestaat op kinderopvangtoeslag,maar niet langer dan een tegemoetkomingsjaar.

Artikel 7 Hoogte van de tegemoetkoming

De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt voor het eerste kind van 4,5 % van de kinderopvangkosten per maand en voor het tweede en daaropvolgende kind 3,5 % van de kinderopvangkosten per maand.

Artikel 8 Extra vergoeding

  • 1. Indien de uurprijs van het kindercentrum hoger is dan de maximum uurprijs wordt de tegemoetkoming als bedoeld in dit hoofdstuk verhoogd met een extra vergoeding voor de ouder:

  • a. die een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandige of de Algemene nabestaandenwet ontvangt en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling; of

  • b. die jonger is dan 18 jaar, een scholing of opleiding volgt en een uitkering ontvangt of kan ontvangen op grond van artikel 16 of 18 van de Wet werk en bijstand; of

  • c. die een inkomen uit arbeid heeft, aangevuld met algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand.

  • 2. Deze extra vergoeding bedraagt het verschil tussen de uurprijs van het kindercentrum en het de wettelijk maximum uurprijs die de Belastingdienst hanteert maal het aantal kinderopvanguren, waarbij de eerste € 15,00 voor rekening van de ouder blijft.

  • 3. De extra vergoeding als genoemd in de voorgaande leden, wordt voor de duur van maximaal 6 maanden verstrekt. Deze extra vergoeding wordt slecht éénmaal verleend.

  • 4. De vergoeding als bedoeld in dit artikel wordt ambtshalve verstrekt.

  • 5. De artikelen 9 tot en met 15 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van de tegemoetkoming bevat:

  • a.

    de vaststelling dat de ouder tot de vastgestelde doelgroep behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkomingbetrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvangplaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkomingwordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat opbasis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 10 De bevoorschotting

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

Artikel 11 Subsidieplafond

Het college kan een subsidieplafond vaststellen en regelt daarbij de wijze van de verdeling van het beschikbare bedrag.

Hoofdstuk 4 Vaststelling van de tegemoetkoming

Artikel 12 Het besluit tot vaststelling

  • 1. De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor detegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 13 Verrekening met de voorschotten, intrekken en terugvorderen

  • 1. De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

  • 2. Het college kan besluiten de beschikking tot verlening in trekken of te wijzigen en het ten onrechte of teveel betaalde terug te vorderen.

Artikel 14 Inlichtingenplicht

  • 1.

    • De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Artikel 15 Bewaarplicht

De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de tegemoetkoming ten grondslag liggen tenminste gedurende één jaar na de vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.

Hoofdstuk 5 Kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie

Artikel 16 Doelgroep smi

De in Apeldoorn woonachtige ouder(s)/verzorger(s) kan aanspraak maken op kinderopvang opgrond van sociaal-medische indicatie voor het thuiswonende kind, voorzover het college vanoordeel is dat:

a.er sprake is van een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking van wie isvastgesteld dat een of meer van deze beperkingen opvang van hun kind of kinderen noodzakelijkmaken, of;

b.een kind ten aanzien van wie is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede engezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is, en

c.die aantoonbaar niet zelf in de kinderopvang kunnen voorzien en geen beroep kunnen doen opeen andere passende voorziening.

Artikel 17 Noodzaak van kinderopvang smi

Voor het vaststellen van de noodzaak van kinderopvang als gevolg van sociale of medischenoodzakelijkheid, wijst het college een onafhankelijke instantie aan.

Artikel 18 Omvang van de kinderopvang smi

Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is als gevolg van sociaal-medische indicatie met een maximum van 30 uur per week.

Artikel 19 Hoogte en duur van de tegemoetkoming kinderopvang smi

  • 1. De kosten kinderopvang worden voor 100% vergoed voor de ouder met een inkomen tot 125% van de bijstandnorm.

  • 2. De uurprijs die bij de hoogte van deze tegemoetkoming in aanmerking wordt genomen, is gelijk aan de uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag in aanmerking wordt genomen als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid van de wet.

  • 3. De tegemoetkoming wordt voor de duur van maximaal drie maanden verleend.

  • 4. De duur kan met nogmaals 3 maanden worden verlengd, als de noodzaak voor een langere periode kinderopvang kan worden aangetoond.

Artikel 20 Overig

  • 1. Voor de tegemoetkoming kinderopvang smi zijn de artikelen 2, 4, 9 tot en met 15 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De tegemoetkoming kinderopvang smi wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag door het college in ontvangst is genomen.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 21 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouder afwijken van de bepalingen in deze regeling, als toepassing van deze regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze regeling treedt in werking op de dag nadat zij is bekendgemaakt en werkt terug tot 1 januari 2013.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als “Regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang”.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 15 januari 2013,

Algemene toelichting bij de Regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang

Inleiding

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) regelt ondermeer de verstrekking van toeslagen voor kinderopvang. De gemeente had de wettelijke plicht het ontbrekende ‘werkgeversdeel’ te bekostigen aan wettelijk vastgestelde doelgroepen die geen werkgever hebben. Deze ouders hebben geen werkgever of werken parttime en kunnen aanspraak maken op een tegemoetkoming omdat zij deelnemen aan een traject naar (meer) werk, een studie volgen of als verplicht inburgeraar een inburgeringscursus volgen bij een geregistreerde instelling. Een deel van de kinderopvangtoeslag, het werkgeversdeel, werd tot eind 2012 door de gemeente betaald.

Op 10 juli 2012 heeft de Eerste Kamer ingestemd met een aantal wijzigingen in de wet. De belangrijkste wijziging betreft de verstrekking van (een deel van de) kinderopvangtoeslag door gemeenten aan doelgroepouders. Vanaf 1 januari 2013 wordt de uitbetaling van de volledige toeslag voor deze ouders door de Belastingdienst gedaan.

Gemeenten krijgen vanaf 2013 een aantal nieuwe taken.

Met de wijzigingen in de Wkkp per 1 januari 2013 veranderd de rol van de gemeente. De gemeente krijgt een aantal andere taken. Eén daarvan is de mogelijkheid tot het verstrekken van een aanvullende tegemoetkoming doelgroepouders, ook wel KOA-kopje genoemd.

Deze extra toelage, die gemeenten onder het oude regime in aanvulling op de kinderopvangtoeslag aan doelgroepouders uitkeerden, blijft een taak van de gemeenten. Voorafgaand aan de wetswijziging was dit nog een wettelijke verplichting, maar na de wetswijziging valt het onder de gemeentelijke beleidsvrijheid. Bij de extra toelage gaat het in feite om een (gedeeltelijke) compensatie van de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang.

Eigen gemeentelijke doelgroepen

De Wkkp heeft een aantal artikelen die betrekking hebben op de doelgroep met een sociaal-medisch indicatie (artikel 1.6 , eerste lid sub k en l en artikel 1.23 Wkkp). De wetgever heeft bij inwerkingtreding van de wet besloten om deze artikelen vooralsnog niet in werking te laten treden. In 2005 heeft de wetgever aan de algemene middelen van het gemeentefonds het benodigde budget toegevoegd voor kinderopvang voor de doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’. Gemeenten werden daardoor in staat gesteld naar eigen inzicht huishoudens met sociaal-medische problematiek financieel te ondersteunen in het benodigde kinderopvanggebruik. Ook in  2006 en 2007 is dit specifieke budget aan de gemeenten verstrekt. Deze verstrekking aan gemeenten via het gemeentefonds wordt aangemerkt als een algemene uitkering, waaraan geen voorwaarden worden gesteld. Het rijk heeft dus geen voorwaarden of beperkingen opgelegd aan de vormgeving van het gemeentelijk beleid voor de doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’. In 2008 en 2009 is deze systematiek gecontinueerd. Vanaf 2010 wordt, blijkens de meicirculaire gemeentefonds 2009 van het Ministerie van BZK, deze regeling voor een tegemoetkoming voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie structureel voortgezet. De gemeente houdt dus beleidsvrijheid ten aanzien van deze doelgroep.

Eind 2004 heeft de gemeenteraad invulling gegeven aan het beleid rond kinderopvang als gevolg van een sociaal-medische indicatie. Rekening houdend met de eigen verantwoordelijkheid van de ouder, het beheersbaar houden van de kosten die gemoeid gaan met kinderopvang en het in stand kunnen houden van de voorziening voor deze vaak kwetsbare groep, is vanaf 1 januari 2012 een striktere invulling gegeven aan tegemoetkoming in de kosten kinderopvang als gevolg van een sociaal–medische indicatie. De uitvoering van deze regeling wordt na 2012 ongewijzigd voortgezet.

Verder wordt in deze regeling nadere regels gesteld met betrekking tot een vergoeding in de eigen bijdrage kinderopvang boven het maximumuurtarief. De kosten boven de maximum uurprijs komen volgens de Wkkp volledig voor rekening van de ouder. Om de steeds duur worden kinderopvang betaalbaar te houden voor de gemeentelijke doelgroep met een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand en het traject naar werk te kunnen blijven bevorderen, is vanaf 2009 besloten iets extra te doen in de vorm van een tijdelijk gedeeltelijke vergoeding van deze eigen bijdrage. Ook deze extra vergoeding van de eigen bijdrage wordt na 2012 ongewijzigd voortgezet.

Verstrekking in twee stappen

De verstrekking vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij het hoofdstuk over subsidies in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De eerste stap is de beschikking tot het verlenen. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik blijft maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen. In deze beschikking

wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag aan tegemoetkoming is. Met het vaststellen wordt dit definitief. Voordat tot vaststelling wordt overgegaan, kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid hiervan, door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum op te vragen.

Subsidieverlening

Het gaat om een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht

(Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. De regels die de Awb stelt over subsidieverlening zijn daarmee van toepassing. Meer specifiek is deze regeling een uitwerking van de op de Awb gebaseerde Algemene subsidieverordening (ASV).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1 van de Wkkp zijn ook van toepassing op deze verordening.

Artikel 2 Verstrekken van gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat de ouder gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij behoort tot de doelgroep voor de tegemoetkoming (artikel 3). In het geval dat de ouder bijstandsgerechtigd is en een op arbeidsinschakeling gericht traject volgt (onderdelen c en e van artikel 1.6, lid 1 van de wet), volstaat een door de gemeente opgestelde en ondertekende verklaring. In het geval van scholing (onderdeel j van artikel 1.6, lid 1 van de wet) gaat het om een geldig bewijs van inschrijving bij school of instelling.

Onderdeel e geeft aan dat de ouder gegevens moet overleggen aan de hand waarvan de duur en de hoogte van de tegemoetkoming kunnen worden vastgesteld. In het geval dat de ouder bijstandsgerechtigd is gaat het in ieder geval om een opgave van het aantal uren dat per week kinderopvang in het licht van het traject noodzakelijk wordt geacht, de aanvangsdatum van het traject alsmede de (voorgenomen) duur van het traject in maanden. In het geval van scholing of studie geldt de periode van inschrijving bij school of instelling.

In het tweede lid wordt bepaald dat het college het gebruik van een in eigen beheer ontwikkeld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier verplicht kan stellen voor ouder(s) die een aanvraag indienen.

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de

aanvraag mede ondertekent. Hiermee wordt verzekerd dat alle relevante gegevens die nodig zijn voor de bepaling van recht, duur en omvang van de tegemoetkoming bij de aanvraag gevoegd zijn.

Als een aanvraag op grond van deze regeling niet volledig is ingediend, kan het college besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit wordt niet eerder genomen dan nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld om binnen een door het college aangegeven termijn de aanvraag aan te vullen. Deze bevoegdheid heeft het bestuursorgaan op grond van artikel 4:5 Awb.

Artikel 3 Criteria voor de tegemoetkoming

In het eerste lid is bepaald dat alleen de personen voor tegemoetkoming in aanmerking komen die behoren tot de doelgroep zoals bepaald in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c, e of j van de wet. Dat betekent dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor personen die vallen onder de doelgroep zoals bepaald in de onderdelen k of l van dat artikel, terwijl de wet dat op grond van artikel 1.13 wel mogelijk maakt. De financiële tegemoetkoming voor de in die onderdelen bedoelde doelgroep is apart geregeld in hoofdstuk 5 van deze regeling.

Het tweede lid bepaalt dat de ouder woonachting moet zijn in de gemeente Apeldoorn. Bij de doelgroepbepaling wordt ten aanzien van het woonplaatscriterium aangesloten bij het Burgerlijk Wetboek. Aanvragen kunnen alleen worden ingediend door de ouder die zijn woonplaats, als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, in de gemeente Apeldoorn heeft.

Wordt er niet voldaan aan deze criteria, dan wordt de aanvraag afgewezen.

Artikel 4 Het besluit tot verlenen

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor

een tegemoetkoming, wil niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen

zo kort mogelijk te houden. Het artikel geldt ook voor de tegemoetkoming kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie.

Artikel 5 Ingangsdatum

Dit artikel bepaalt dat voor de ingangsdatum van de tegemoetkomingcompensatie wordt aangesloten bij de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag. Dit kan betekenen dat met terugwerkende kracht de tegemoetkoming moet worden verleend, naar het moment dat de kinderopvangtoeslag is ingegaan.

De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening is genomen (artikel10).

Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

Voor de duur wordt aangesloten bij de duur waarop er recht bestaat op kinderopvangtoeslag, met een maximum van een kalenderjaar. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het

geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming,

bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van

verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een

andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de

tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde

bedragen terug te vorderen.

Artikel 7 Hoogte van de tegemoetkoming

Er is voor gekozen om de hoogte van deze tegemoetkoming in 2012, toen nog op basis van een wettelijke verplichting, voor te zetten. Dit betekent dat voor het eerste kind een aanvullende compensatie van 4,5% en voor het tweede en daaropvolgende kind een aanvullende compensatie van 3,5% wordt verleend. Bij het berekenen van de tegemoetkoming wordt dan ook aangesloten bij artikel 1.7 van de wet.

Artikel 8 Extra vergoeding

De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag in aanmerking wordt genomen, is gemaximeerd. Deze zogenaamde maximum uurprijs is de maximaal in aanmerking komende prijs per zestig minuten geboden kinderopvang en kan per kinderopvang verschillen. Het meerdere boven deze maximum uurprijs moet door de ouder zelf worden betaald (zgn. inkomensonafhankelijke eigen bijdrage).

Het betalen van een eigen bijdrage kan een belemmering zijn voor het volgen van een re-integratie. Om die reden is besloten de gemeentelijke tegemoetkoming kinderopvang tijdelijk te verhogen met een vergoeding van de inkomensonafhankelijke eigen bijdrage voor de ouder zoals genoemd in dit artikel.

Niet alles wordt vergoed, maar slechts een deel voor een bepaalde periode, omdat de ouder hiervoor zelf ook een eigen verantwoordelijkheid heeft.

De eerste € 15 uur per maand blijft voor rekening van de ouder. Het meerdere wordt door de gemeente vergoed. Indien de eigen bijdrage (per gezin) € 41,60 per maand is, wordt dus € 41,60 - € 15,00= € 26,60 vergoed, boven op de tegemoetkoming die de ouder van de gemeente ontvangt op grond van de Wkkp.

Deze vergoeding boven de € 15,00 wordt ambtshalve verstrekt. De betreffende ouder hoeft dit niet aan te vragen. Verstrekking van de vergoeding vindt slechts één maal plaats voor de duur van maximaal 6 maanden.

Artikel 9 Inhoud van de beschikking

Het besluit is een beschikking in de zin van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt.

De onderdelen a tot en met f spreken voor zich.

Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden

opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • ·

    de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • ·

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 14 van deze regeling

  • ·

    de verplichting om alle bewijsstukken voor de duur van één jaar na de vaststelling te bewaren (artikel 15 van deze regeling).

Artikel 10 De bevoorschotting

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat

het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in bijvoorbeeld twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek

van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen

rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert

juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het

bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een

betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze

van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een

voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau.

Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder

daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

Artikel 11 Subsidieplafond

Voor de wettelijke basis hiervoor is terug te vinden in artikel 4:25 en artikel 4:26 van de Algemene wet bestuursrecht. Als het college besluit een subsidieplafond in te stellen moet het college in dat zelfde besluit ook bepalen op welke manier het ‘geld’ verdeeld wordt. Meestal wordt gekozen voor het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’.

Artikel 12 Het besluit tot vaststelling

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Algemene wet bestuursrecht kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de

tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van

kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te

worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door

het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van

maandoverzichten.

Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is

waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze

die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het

uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming

wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening

van de tegemoetkoming is vastgelegd. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming

kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager

bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft

deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 13 Verrekening met de voorschotten en terugvorderen

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de

tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop

deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen.

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie kan worden ingetrokken en teruggevorderd

Artikel 14 Inlichtingenplicht

Om het recht en de hoogte van de tegemoetkoming te kunnen vaststellen, moet het college kunnen beschikken over alle gegevens die daarvoor van belang zijn. Het eerste lid regelt dat de ouder uit eigen beweging en ongevraagd relevante wijzigingen aan het college moet verstrekken, die kunnen leiden tot een lagere bedrag.

Het tweede lid regelt dat de ouder op aanvraag van het college alle relevante gegevens, die voor de bepaling van het recht op en de hoogte van de compensatie van belang zijn, moet verstrekken. Het niet nakomen van bovenstaande verplichtingen kan leiden tot intrekking en/of terugvordering.

Artikel 15 Bewaarplicht

Met het oog op de mogelijkheid van het college om ook na de vaststelling te controleren of de tegemoetkoming is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.

Artikel 16 Doelgroep smi

De gemeente mag eigen doelgroepen aanwijzen, die niet onder de Wkkp vallen. Dit betekent dat een ouder die tot een dergelijke doelgroep behoort geen recht heeft op kinderopvangtoeslag of een tegemoetkoming van de gemeente. Deze eigen doelgroep kan dan aanspraak maken op een tegemoetkoming van de gemeente. Een eigen doelgroep is de ‘doelgroep sociaal-medische indicatie’. Wat daaronder wordt verstaan wordt beschreven in dit artikel.

Tot een passende voorziening kan in ieder geval gerekend worden een voorziening op grond van de Wkkp, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo).

Artikel 17 Noodzaak van kinderopvang smi

Het college kan een onafhankelijke instantie aanwijzen die de indicatiestelling doet. Het college zal doorgaans het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) daarvoor aanwijzen. Het CJG heeft de expertise om de totale gezinssituatie te beoordelen en na te gaan welke (opvoed)ondersteuning er in het gezin nodig is. Het inzetten van kinderopvang kan hier onderdeel van uit maken. Aangezien de CJG een integrale opdracht in de jeugdzorg hebben, zijn voor deze indicatiestelling geen extra kosten verbonden.

Artikel 18 Omvang van kinderopvang smi

Om de kosten beheersbaar te houden en de betreffende voorziening te kunnen behouden, is besloten om de tegemoetkoming te maximeren op 30 uur per week per kind. Voor dit maximum aantal uur is aansluiting gezocht bij doorberekening van het Ministerie van OCW, waarbij wordt uitgegaan van gemiddeld 1000 uur dagopvang en 497 uur buitenschoolse opvang per jaar per kind. En er is rekening gehouden met het feit dat de ouder op dit moment enkel hele dagdelen kan afnemen. Indien de ouder meer kinderopvang wil afnemen, zal de ouder de kosten kinderopvang voor het meerdere aantal uur voor eigen rekening moeten nemen of daarvoor een oplossing in het sociale netwerk moeten zoeken.

Artikel 19 Hoogte en duur van de tegemoetkoming kinderopvang smi

Bij een inkomen tot 125% van de bijstandsnorm worden de kosten kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie voor 100% vergoed. Bij een inkomen van 125% of meer komen deze kosten voor kinderopvang dus volledig voor rekening van de ouder.

Voor het bepaalde in het tweede lid van dit artikel wordt verwezen naar artikel 1.7, tweede lid van de Wkkp. De tegemoetkoming wordt in beginsel voor de duur van maximaal 3 maanden toegekend. Dit wordt geregeld in het derde lid. Verlenging met nogmaals 3 maanden is mogelijk als de noodzaak voor een langere periode kinderopvang kan worden aangetoond. De noodzaak voor langere opvang volgt uit de indicatie van de instantie als genoemd in artikel 17 van deze regeling.

Artikel 20

Het artikel spreekt voor zich. Omdat voor de tegemoetkoming smi een andere ingangsdatum geldt, is in het tweede lid bepaalt welke ingangsdatum voor deze tegemoetkoming geldt.

Artikel 21 Hardheidsclausule

Het artikel spreekt voor zich.

Artikel 22 Inwerkingtreding en citeertitel

Het artikel spreekt voor zich.