Regeling vervallen per 06-11-2015

Referendumverordening voor de gemeente Arnhem 2005

Geldend van 26-03-2005 t/m 05-11-2015

Intitulé

Referendumverordening voor de gemeente Arnhem 2005

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    referendum: een raadplegende volksstemming, waarbij de kiezers zich uitspreken over een door de raad vastgesteld onderwerp;

  • b.

    kiezer: iedere kiesgerechtigde die op de drieënveertigste dag voorafgaande aan de dag waarop het referendum wordt gehouden, dan wel het inleidend of definitief verzoek, als bedoeld in de artikelen 7 en 8, wordt gedaan, blijkens de gemeentelijke basisadministratie van persoonsgegevens woonachtig is in Arnhem, mits deze uiterlijk op de dag van de stemming of de datum van indiening van het verzoek als bedoeld in de artikelen 7 en 8 de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, waarbij degene die niet de Nederlandse nationaliteit bezit en geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie om kiezer te zijn tevens dient te voldoen aan het vereiste dat deze 43 dagen vóór de dag van het referendum voldoet aan de criteria, genoemd in artikel B 3, lid twee, onder a en b van de Kieswet;

  • c.

    voorgenomen besluit: een conceptbesluit dat door het college of de raadscommissie veiligheid, Openbare Orde, Algemene en Bestuurlijke zaken aan de raad ter besluitvorming is voorgelegd;

  • d.

    raad: de gemeenteraad van Arnhem;

  • e.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Arnhem;

  • f.

    Raadscommissie Veiligheid, Openbare Orde Veiligheid en Bestuurlijke zaken: de commissie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder g van de verordening op de raadscommissies 2003.

Artikel 2

Een referendum wordt gehouden onder de kiezers van het gehele grondgebied van de gemeente.

Artikel 3

Een referendum kan worden gehouden tegelijk met een verkiezing of een ander referendum, met uitzondering van een verkiezing van de leden van de raad.

ONDERWERP

Artikel 4

  • 1.

    Alleen een onderwerp, waarover de raad bevoegd is te beslissen, kan onderwerp van een referendum zijn.

  • 2.

    De volgende conceptbesluiten kunnen géén onderwerp van een referendum zijn:

    • a.

      besluiten over voorstellen, gericht op het voor kennisgeving aannemen van nota’s, rapporten en dergelijke;

    • b.

      besluiten over voorstellen inzake individuele kwesties, zoals benoemingen, ontslagen, schorsingen;

    • c.

      besluiten in het kader van deze verordening;

    • d.

      vaststelling en wijziging van de (meerjaren)programmabegroting;

    • e.

      vaststelling van de rekening;

    • f.

      besluiten over de hoogte van geldelijke voorzieningen voor ambtsdragers, gewezen ambtsdragers en hun nabestaanden;

    • g.

      besluiten die onderworpen zijn aan c.q. onderdeel uitmaken van een wettelijk geregelde procedure en waarbij die procedure zich niet verdraagt met het (inlassen van een) referendum;

    • h.

      besluiten op grond van een gehouden referendum;

    • i.

      besluiten met een spoedeisend karakter;

    • j.

      besluiten over bij de raad ingediende bezwaarschriften.

INITIATIEF EN BESLISSING

Initiatief

Artikel 5

Een verzoek aan de raad om te besluiten tot het houden van een referendum kan worden gedaan vanuit de raad of vanwege de kiezers.

Artikel 6 Raadsinitiatief

  • 1. Een verzoek vanuit de raad dient schriftelijk te worden ingediend bij de voorzitter.

  • 2. Artikel 29 van het Reglement van orde voor de vergaderingen van de gemeenteraad is op het voorgaande lid van toepassing.

Artikel 7 Inleidend verzoek kiezers

  • 1. Kiezers kunnen bij de raad op een daarvoor door het college vastgesteld formulier een inleidend verzoek indienen tot het houden van een referendum over een voorgenomen raadsbesluit.

  • 2. Dit verzoek moet worden ondersteund door ten minste 750 kiezers.

  • 3. Het verzoek moet vergezeld gaan van een handtekening van elke kiezer die het verzoek ondersteunt met een opgave van zijn of haar naam, geboortedatum, adres en woonplaats.

  • 4. Het verzoek vermeldt om welk voorgenomen besluit het gaat en moet bij de voorzitter van de raad worden ingediend ten minste zeven dagen voor de vergadering van de raad waarvoor het voorgenomen besluit is geagendeerd.

  • 5. Indien het verzoek door ten minste het voorgeschreven aantal kiezers wordt ondersteund en het geen uitgezonderd onderwerp betreft als bedoeld in artikel 4, tweede lid, beslist de raad in zijn in het vierde lid bedoelde vergadering of kiezers in de gelegenheid worden gesteld een definitief referendumverzoek in te dienen.

  • 6. De raad kan zijn beslissing op het inleidende verzoek voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 7. In de gevallen bedoeld in het vijfde en zesde lid, wordt het raadsvoorstel waarop het inleidende verzoek betrekking heeft op de gebruikelijke wijze behandeld, met dien verstande dat het conceptbesluit zoals dat luidt na verwerking van door de raad vastgestelde amendementen, niet in stemming wordt gebracht maar wordt aangehouden.

Artikel 8 Definitief verzoek kiezers

  • 1. Een definitief verzoek tot het houden van een referendum moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop de publicatie door het college van het raadsbesluit als bedoeld in het vorige artikel, waarin is besloten tot het gelegenheid bieden een definitief verzoek in te dienen, heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het verzoek als bedoeld in het voorgaande lid moet worden ondersteund door ten minste 750 kiezers.

  • 3. Het verzoek moet vergezeld gaan van een handtekening van elke kiezer die het verzoek ondersteunt met een opgave van zijn of haar naam, geboortedatum, adres en woonplaats.

  • 4. De gegevens, genoemd in het vorige lid, dienen te worden ingevuld op door het college vastgestelde lijsten die tijdens de openingstijden van de Publieksector en gedurende de in het eerste lid genoemde termijn beschikbaar zijn in het stadhuis en op één of meer andere, door het college aan te wijzen, locaties.

  • 5. Bij het invullen van de in het vorige lid bedoelde gegevens dient de kiezer zich te legitimeren met een geldig identiteitsbewijs.

  • 6. Indien het definitieve verzoek voldoet aan de in de vorige leden gestelde eisen, beslist de raad binnen acht weken na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn of een referendum wordt gehouden.

  • 7. De raad kan zijn beslissing ten hoogste voor een periode van acht weken verdagen.

Artikel 9

Een referendum kan worden gehouden nadat de raad daartoe heeft besloten en in dat besluit een budget beschikbaar heeft gesteld voor voorlichting en organisatie van het referendum.

VRAAGSTELLING

Artikel 10

  • 1.

    De raad stelt, nadat aan het vorige artikel is voldaan, vast welke vraag/vragen bij het te houden referendum aan de kiezer worden voorgelegd.

  • 2.

    De raad kan ter voorbereiding van de formulering van de vragen een commissie instellen.

UITWERKING

Artikel 11

  • 1.

    Zo spoedig mogelijk nadat de raad heeft besloten een referendum te houden, stelt het college, met inachtneming van de eventuele randvoorwaarden van de betrokken raadscommissie, de datum van het referendum vast.

  • 2.

    Het college maakt het besluit tot het houden van een referendum en de datum waarop het referendum wordt gehouden openbaar bekend.

  • 3.

    Het college is belast met de bestuurlijke en ambtelijke coördinatie van het referendum.

PROCEDURE ROND DE STEMMING

Artikel 12

  • 1. Ten behoeve van het referendum wordt een afzonderlijk kiesregister bijgehouden, waarin de kiezers voor het referendum worden opgenomen.

  • 2. Iedere kiezer voor het referendum krijgt een afzonderlijke oproepingskaart.

  • 3. Het eerste en tweede lid gelden ook wanneer sprake is van een combinatie met een verkiezing van de leden van een vertegenwoordigend lichaam of een landelijk referendum.

  • 4. Deelname aan het referendum door middel van een volmacht of in een ander stemlokaal dan waarvoor de oproeping geldt, is mogelijk.

  • 5. Op lid vier is het desbetreffende onderdeel van de Kieswet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

  • 1. Het referendum vindt plaats in stemlokalen die worden gebruikt voor de verkiezingen van leden van vertegenwoordigende lichamen.

  • 2. Indien geen sprake is van een combinatie van verkiezingen van leden van vertegenwoordigende lichamen kan het college, in afwijking van het eerste lid, een ander aantal stemlokalen aanwijzen.

  • 3. Aan de kiezers voor het referendum wordt een referendumkaart uitgereikt. Daarvan wordt aantekening gemaakt in het kiesregister.

  • 4. De referendumkaart vermeldt de vraagstelling, alsmede de daarbij behorende keuzemogelijkheden.

  • 5. Deelname aan het referendum heeft plaats door de voorkeur op de kaart kenbaar te maken en deze in de stembus te deponeren.

  • 6. Het stembureau houdt aantekening van het deponeren van een referendumkaart in de stembus.

Artikel 14

  • 1.

    Het stembureau stelt na de sluiting van het stemlokaal vast hoeveel referendumkaarten zich in de stembus bevinden en telt vervolgens de vóór- en tegenstemmen casu quo de aantallen die hun stem voor één van de voorgelegde keuzes hebben uitgebracht.

  • 2.

    Niet of onduidelijk ingevulde referendumkaarten worden als ongeldig aangemerkt.

  • 3.

    Voor wat betreft de beoordeling van de geldigheid van de referendumkaarten wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de desbetreffende onderdelen van de Kieswet.

  • 4.

    Van de uitkomst van de telling wordt een proces-verbaal opgemaakt.

  • 5.

    Na de telling worden de referendumkaarten in verzegelde pakken bewaard.

  • 6.

    De uitslag van het referendum wordt openbaar bekendgemaakt.

GELDIGHEID EN UITSLAG

Artikel 15

  • 1.

    Het referendum wordt als geldig beschouwd, indien meer dan dertig procent van de kiezers een stem heeft uitgebracht.

  • 2.

    De uitslag van het referendum wordt berekend op basis van de gewone meerderheid van het totaal aantal uitgebrachte, geldige stemmen.

STATUS VAN HET REFERENDUM EN RAADSBESLUIT

Artikel 16

In, zo mogelijk, de eerste vergadering van de raad na het houden van het referendum, doch niet later dan 3 maanden daarna, vindt besluitvorming plaats over het aangehouden raadsvoorstel/conceptbesluit dat aan het referendum werd onderworpen.

STRAFBEPALING

Artikel 17

Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, wordt gestraft degene die bij die stemming:

  • a.

    volmachtbewijzen of referendumkaarten namaakt of vervalst met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • b.

    volmachtbewijzen of referendumkaarten die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij deze ontving, bekend was, opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken dan wel deze met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, in voorraad heeft;

  • c.

    volmachtbewijzen of referendumkaarten voorhanden heeft met het oogmerk deze wederrechtelijk te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • d.

    als gemachtigde stemt voor een persoon, wetende dat deze is overleden.

SLOTBEPALING

Artikel 18

Ingetrokken wordt de verordening op het correctief raadgevend referendum, vastgesteld door de gemeenteraad op 3 juni 2002, nr. CS/CTRJ/2002/13.

Artikel 19

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na bekendmaking.

Artikel 20

Deze verordening kan worden aangehaald als referendumverordening voor de gemeente Arnhem 2005.

Toelichting, behorende bij de referendumverordening voor de gemeente Arnhem 2005

Algemeen

Door de invoering van de Tijdelijke referendumwet (TRW) werd het noodzakelijk om een aan die wet aangepaste referendumverordening in het leven te roepen. Daartoe heeft de raad besloten op 3 juni 2002. Gelijktijdig is de “oude” referendumverordening uit 1999 ingetrokken. De TRW referendumverordening uit 2002 is vrij kort van omvang. Dat komt doordat vrijwel alles in de wet zelf is geregeld. Het raadsbesluit voorziet grosso modo in het niet beschikbaar stellen van subsidies aan groepen om propaganda te maken voor een referendum en geeft de mogelijkheid om naast de in de wet genoemde correctiefreferendum mogelijkheden ook belastingverordeningen referendabel te verklaren.

De TRW is op 1 januari 2005 vervallen. Het gevolg hiervan is dat de daarop gebaseerde verordening ook van rechtswege is vervallen. Om niettemin elk misverstand uit te sluiten, wordt aan het einde van de verordening (artikel 18) de TRW verordening ingetrokken.

De gemeente staat nu voor de keus om een nieuwe verordening vast te stellen of niets te regelen.

Niets regelen betekent niet dat referenda onmogelijk zijn. De raad kan, op basis van de autonome bevoegdheid neergelegd in de Gemeentewet, te allen tijde besluiten om over een concreet onderwerp een raadgevend referendum te organiseren. Raadgevend wil zeggen dat de uitslag van een referendum nooit bindend kan zijn voor de raad of in de plaats kan komen van een door de raad te nemen besluit. De uitkomst van het referendum moet dus worden gezien als een advies van de bevolking aan de raad. Ieder raadslid beslist individueel of hij/zij zich gebonden acht aan de uitslag van een referendum. Hij / zij houdt altijd het recht om bij een stemming naar aanleiding van een gehouden referendum zich uit te spreken tegen de uitkomst het referendum.

Niets doen betekent wel dat een initiatief van burgers om een referendum door de raad te laten organiseren procedureel niet geregeld is en daarmee feitelijk niet mogelijk is.

Het is om uiteenlopende reden wenselijk weer een referendumverordening in Arnhem in te voeren. Dit biedt de volgende mogelijkheden:

  • -

    er worden heldere procedures vastgelegd, die voor elk te organiseren referendum kunnen worden toegepast;

  • -

    burgers kunnen het initiatief nemen om aan de raad te verzoeken een referendum te houden.

Arnhem kent al vanaf 1993 zijn eerste referendumverordening. Deze is in 1999 verbeterd en uitgebreid. Er is in de referendumverordening 2005 vooral uit praktische overwegingen ervoor gekozen om deze oude verordening als basis te hanteren. De aanpassingen daarin ten opzichte van 1999 zijn voor een deel het gevolg van de in 2002 ingevoerde dualiseringswetgeving en de daaruit voortvloeiende gewijzigde taakverdeling tussen raad en college. Het principe van initiatief vanuit de raad of vanuit de burgers naar aanleiding van een voorgenomen besluit is in de nu voorliggende verordening gelijk gebleven.

De wetgever geeft de bevoegdheid tot het nemen van een besluit tot het houden van een referendum uitsluitend aan de gemeenteraad. De inhoud kan daarom ook uitsluitend gaan over een onderwerp, waarvoor de raad wettelijk gezien competent is.

Een referendum kan niet in de plaats komen van de wettelijk voorgeschreven inspraakmogelijkheden.

Dat geldt zowel voor de wetten, zoals bijv. op het terrein van de Ruimtelijke ordening en het milieu, maar geldt ook voor de gemeentelijke inspraakverordening.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1

In deze verordening gaat het om een raadplegend referendum. Dat wil zeggen een referendum dat niet bindend is voor de raad. Het vindt plaats voordat door de raad een definitief besluit is genomen over het voorliggende onderwerp. Het referendum kan ook worden gehouden nadat de raad een voorlopig besluit heeft genomen en dit besluit alsnog aan een referendum wil laten onderwerpen. Voorafgaand aan het raadsbesluit moet dan worden aangegeven dat de uitvoering van het besluit wordt opgeschort. Aan de hand van de uitslag van het referendum zal de raad een definitief besluit moeten nemen. Een correctief referendum, waarbij de bevolking een besluit dat de raad al heeft genomen achteraf bindend kan verklaren of verwerpen, is op grond van de wetgeving niet mogelijk.

Het is steeds de raad die bepaalt over welk onderwerp een referendum wordt gehouden.

Voor het begrip kiezer is aansluiting gezocht bij de Kieswet. Dit geldt eveneens voor de termijn van 43 dagen.

Ten aanzien van de Nationaliteit van de kiezers geldt dat onderdanen van de Europese Unie en dus ook Nederlanders zonder meer kiesrecht hebben als ze zijn ingeschreven in de GBA in Arnhem en voldoen aan het leeftijdscriterium.

Voor onderdanen van buiten de Europese Unie wordt de link gelegd naar artikel B3 van de Kieswet.

Zij moeten op grond van de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden en een internationale organisatie die haar zetel in Nederland heeft, ten minste vijf jaar onafgebroken en legaal in Nederland hebben verbleven. Voor deze groep gelden uiteraard ook de eisen van ingeschreven zijn in de GBA, leeftijdscriterium, etc.

Artikel 2

Uitgangspunt is dat een referendum zich niet kan uitstrekken buiten het grondgebied van de gemeente waarin een referendum wordt gehouden. In beginsel zal een referendum altijd worden gehouden onder de kiezers van de hele gemeente. Gelet op het soort onderwerp kan volgens de VNG in zeer bijzondere gevallen een referendum een deel van de gemeente betreffen. Voorbeelden daarvan zijn nog niet bekend.

De oorspronkelijke tekst uit 1999 is om die reden gehandhaafd.

Artikel 3

In de verordening uit 1999 was een referendum gelijktijdig met verkiezingen voor de gemeenteraad uitgesloten. De daaraan ten grondslag liggende gedachte was om alle aandacht te richten op de verkiezingscampagne voor de raad en daar doorheen niet de burgers met inhoudelijke informatie over een concreet referendum te belasten.

Uit oogpunt van kostenbeheersing kan een referendum relatief goedkoop worden gehouden door mee te liften met een volksvertegenwoordigende verkiezing. Uit die optiek is het verbod op samenloop referendum -raadsverkiezing in de voorliggende verordening aanvankelijk geschrapt. De raadscommissie VOAB heeft op 2 maart 2005 uitgesproken dat samenloop van een referendum met raadsverkiezingen niet mogelijk moet zijn. Derhalve is hier de mogelijkheid van samenloop met raadsverkiezingen uitdrukkelijk uitgesloten.

Artikel 4

De besluiten genomen door het college of de burgemeester zijn niet referendabel. Een aantal onderwerpen leent zich naar aard niet voor een referendum. Deze zijn in de uitzonderingslijst genoemd. De lijst is niet limitatief, dat wil zeggen niet uitputtend. De raad neemt uiteindelijk steeds een besluit of hij een onderwerp referendabel vindt. Bij die afweging kan de raad altijd ook andere relevante zaken, die niet expliciet in de lijst met uitzonderingen staan, in zijn overwegingen meenemen. Een zorgvuldige afweging is daarbij uiteraard een voorwaarde.

Om te voorkomen dat besluitvorming in een vicieuze cirkel terechtkomt, (zeker wanneer de raad een voorstel afwijst tot het houden van een referendum), zijn besluiten op grond van een gehouden referendum uitgesloten van een nieuw referendum. Achterliggende gedacht is dat tegen een besluit om geen referendum te houden voor derden de mogelijkheid van bezwaar en beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht openstaat. Dit betekent dat de raad een besluit om geen referendum te houden zorgvuldig moet afwegen en motiveren.

Artikel 5

Hier wordt tot uitdrukking gebracht wie een initiatief kan nemen tot het houden van een referendum en wie uiteindelijk daarover beslist. De procedurevoorschriften van artikel 29 van het reglement van orde voor de vergaderingen van de gemeenteraad zijn hierbij van toepassing.

Artikel 6

Dit artikel regelt de wijze van totstandkoming van het initiatief tot een referendum vanuit de raad. Procedureel is hierbij aansluiting gezocht bij het recht van initiatief, zoals dat in het reglement van orde voor de vergaderingen van de gemeenteraad is geregeld.

Artikel 7

Kiesgerechtigden kunnen een verzoek bij de raad indienen tot het houden van een referendum. Dit middel biedt de kiezers de mogelijkheid “aan de noodrem te trekken”als er een besluit zal worden genomen, dat in hun ogen verkeerd is. Het is logisch dat burgers dan ook zelf kunnen beslissen wanneer dit noodzakelijk is. Het zou niet juist zijn wanneer de raad alleen zelf kan bepalen bij welk besluit en wanneer het moment is aangebroken waarop burgers hun gekozen volksvertegenwoordigers kunnen “adviseren”.

De drempel van 750 kiesgerechtigde inwoners is overgenomen uit de oude verordening. Dit is een concreet aantal. De andere methode is een promillage van de kiesgerechtigden. Een dergelijke koppeling betekent in de praktijk iedere keer enig rekenwerk en dus een steeds wisselend aantal.

In dit artikel is het zogeheten inleidend verzoek geregeld. Ter wille van de uniformiteit en verwerkbaarheid wordt door het college (bevoegdheid artikel 4:4 Algemene wet bestuursrecht) een aanvraagformulier vastgesteld en beschikbaar gesteld. Op basis hiervan wordt het aantal handtekeningen geteld. Door middel van steekproefsgewijze controle kan worden bepaald of het aantal handtekeningen voldoende is.

In deze fase is sprake van een “haalsysteem” voor de handtekeningen. De initiatiefnemers kunnen die bij wijze van spreken deur aan deur gaan ophalen.

Op basis van het aantal handtekeningen beslist de raad uiteindelijk of er wel of geen verdere procedure tot het houden van een referendum komt.

Het raadsbesluit is onderwerpen aan de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat de mogelijkheid van bezwaar en beroep, inclusief een voorlopige voorziening, openstaat.

Artikel 8

Nadat de raad besloten heeft dat het inleidende verzoek tot het houden van een referendum wordt gehonoreerd, wordt de gelegenheid geboden een definitief verzoek in te dienen. Hiertoe geldt eveneens een vaste drempel, die is overgenomen uit de verordening van 1999. Hier geldt de eis dat betrokkenen “de brengplicht” hebben. Zij dienen zich in het stadhuis en eventueel andere door het college aan te wijzen locaties te vervoegen en zich door middel van een identiteitsbewijs te legitimeren.

In de referendumverordening op grond van de TRW is door de raad in 2002 heel bewust geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om initiatiefnemers, als bedoeld in dit artikel en het voorgaande, een campagnebudget beschikbaar te stellen. In deze verordening is daarop voortgeborduurd door eveneens geen campagnebudget beschikbaar te stellen.

Het besluit van de raad is vatbaar voor de rechtsmiddelen, genoemd in de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 9

In dit artikel wordt uitdrukkelijk geregeld dat het de raad is die het besluit tot het houden van een referendum neemt. Een referendum kost geld. De meerjarenprogrammabegroting bevat geen post, die voorziet in het houden van één of meerdere referenda. De raad zal daarom in zijn overwegingen tot het houden van een referendum moeten meenemen welk budget hiervoor wordt aangewend en hoe de uitgaaf wordt gedekt.

Artikel 10

Hier wordt geregeld dat de vraagstelling voor het referendum door de raad wordt vastgesteld. Uitgangspunt is daarbij dat een helder, ondubbelzinnige en concrete vraagstelling wordt voorgelegd. Het artikel bevat de mogelijkheid om de vraagsteling te laten formuleren door een onafhankelijke redactiecommissie. Wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, dan ontslaat dat de raad niet van de plicht zelf de eindtekst vast te stellen.

Artikel 11

De uitvoering van het referendum zelf wordt aan het college opgedragen. Hoewel niet strikt noodzakelijk (artikel 160 Gemeentewet belast het college in zijn algemeenheid al met de uitvoering van de raadsbesluiten) is de bepaling ter voorkoming van onduidelijkheid, hier opgenomen. De daarbij betrokken raadscommissie kan ter zake randvoorwaarden meegeven. Deze worden door het college bij de uitvoering van het raadsbesluit in acht genomen.

De Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent het openbaar maken van besluiten. In het verlengde hiervan is uitdrukkelijk ook hier de plicht tot openbaarmaking van het besluit tot het houden van een referendum en de datum waarop het referendum plaatsvindt.

De bestuurlijke en ambtelijke coördinatie is in handen gelegd van het college. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de Kieswet.

Plaats, datum, strekking en inhoud van het referendum moeten openbaar bekend worden gemaakt. In de Kieswet is de bekendmaking c.a. in handen van de burgemeester gelegd. In de referendaverordeningen is er landelijk voor gekozen de hele uitvoering van het referendum in handen te leggen van het bestuursorgaan het college. Dit doet recht aan de eerder aangehaalde uitvoerende taak van het college. Dit was in de verordening van 1999 ook al het geval.

De bekendmakingen zullen plaatsvinden op de gebruikelijke wijze in de Arnhemse Koerier en door plaatsing op de gemeentelijke website. Uiteraard zal het informatiemateriaal etc. ook op de website worden geplaatst, waardoor geïnteresseerden 24 uur per dag de informatie kunnen raadplegen.

Artikel 12

Analoog aan de verkiezing van volksvertegenwoordigers wordt ten behoeve van een referendum eveneens een zogenaamd kiezersregister bijgehouden. Iedere kiesgerechtigde krijgt vervolgens een oproepingskaart. Bij een combinatie van referendum met een volksvertegenwoordigende verkiezing worden afzonderlijke oproepingskaarten gebruikt. Bij een referendum kan gebruik worden gemaakt van volmachten. Hiervoor gelden de bepalingen van de Kieswet. Een kiezer mag, gelijktijdig met het uitbrengen van zijn eigen stem, maximaal voor twee volmachtgevers uit het eigen kiesdistrict een stem uitbrengen.

Artikel 13

Het referendum vindt in beginsel plaats in de gebruikelijke stemlokalen. Het college krijgt in dit artikel de bevoegdheid om bij een referendum dat niet gelijktijdig wordt gehouden met een volksvertegenwoordigende verkiezing, minder stembureaus aan te wijzen dan gebruikelijk is bij de volksvertegenwoordigende verkiezingen. De achterliggende gedachte is dat een referendumformulier sneller kan worden ingevuld dan de soms omvangrijke stemformulieren die bijvoorbeeld voor de Tweede Kamer verkiezingen worden gebruikt.

In plaats van een stembiljet, zoals bij reguliere verkiezingen, krijgen kiezers nu een kaart, waarop de vraagstelling van het referendum wordt vermeld en de keuze mogelijkheid die de kiezer heeft.

De overige bepalingen in dit artikel komen overeen met de bepalingen uit de Kieswet.

Artikel 14

Dit artikel legt, ook weer naar analogie van de Kieswet, vast hoe de verdere procedure is ten aanzien van het vaststellen van de uitslag van het referendum en de openbaarmaking.

Artikel 15

Deze bepaling bevat criteria over de geldigheid van het referendum. De bepaling impliceert een vrij hoge drempel. In de verordening uit 1999 werd een drempel van 50 % gehanteerd. Deze drempel is bij de gemeenteraadsverkiezingen wel steeds gehaald (in 2002 exact 50%). Bij de laatste Provinciale Staten verkiezingen en voor het Europese parlement lag het opkomstpercentage op 42,6 respectievelijk op 36,2 %. Om die reden wordt voorgesteld de geldigheid van het referendum neer te leggen op 30 % van de keizers. Dat is een kleine 33.000 kiesgerechtigden.

Er is sprake van een gewone meerderheid (populair gezegd de helft plus één) van de uitgebrachte stemmen.

Artikel 16

In dit artikel is vastgelegd dat de raad in beginsel in de eerstvolgende vergadering na het referendum een besluit moet nemen over het betreffende voorstel- concept besluit. De raad heeft de mogelijkheid om een termijn van maximum drie maanden aan te houden. Dit geeft onder andere gelegenheid tot een zorgvuldige commissoriale bespreking.

Artikel 17

De Kieswet regelt strafbaarstelling van degene die de bepalingen van de Kieswet overtreedt. Deze strafbepalingen gelden niet voor een gemeentelijk referendum. De gemeentelijke wetgever heeft de mogelijkheid om op grond van de Gemeentewet overtreding van deze verordening strafbaar te stellen. Daartoe is artikel 17 opgenomen.

Artikel 18

Om elke misverstand omtrent de werking van de TRW referendumverordening uit te sluiten, wordt die verordening gelijktijdig met de vaststelling van de nieuwe verordening ingetrokken.

Artikel 19

Hier wordt de inwerkingtreding van deze verordening vastgelegd.

Artikel 20

Het is gebruikelijk dat een verordening een citeerartikel bevat. Deze bepaling voorziet hierin.