Nota aanpak permanente bewoning van recreatiewoningen

Geldend van 04-05-2012 t/m heden

Intitulé

Nota aanpak permanente bewoning van recreatiewoningen

NOTA AANPAKPERMANENTEBEWONING VAN RECREATIEWONINGEN

24 april 2012

1 Inleiding

In deze nota is een plan van aanpak beschreven over de wijze waarop

burgemeester en wethouders voornemens zijn om de problematiek van

permanente bewoning van recreatiewoningen in de gemeente Baarn aan te

pakken.

Op 27 januari 2012 heeft de ministerraad besloten om het wetsvoorstel

“Onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen” in te trekken. Dit

wetsvoorstel voorzag in een verplichting voor gemeenten om een persoonsgebonden ontheffing te verlenen voor permanente bewoning van een recreatiewoning aan personen die:

. uiterlijk op 31 oktober 2003 in hun recreatiewoning zijn getrokken en

daar sindsdien onafgebroken hebben gewoond en

. waarbij de gemeente nooit actie heeft ondernomen tegen de

permanente bewoning en

. waarbij de betreffende recreatiewoning moet voldoen aan het

Bouwbesluit en de bewoning niet in strijd mag zijn met - kort gezegd -

milieuwetgeving.

Aanleiding voor het intrekken van het wetsvoorstel was een door de

Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geboden alternatief, de

bespreking van het wetvoorstel in de Eerste Kamer en het nieuwe Rijksbeleid, zoals de Minister van Infrastructuur en Milieu dit heeft beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Het hierboven aangehaalde door de VNG geboden alternatief ziet op het

dringende verzoek van de VNG aan gemeenten om beleidsregels vast te

stellen die een nadere invulling geven aan de voorwaarden waaronder een

gemeente een omgevingsvergunning (voorheen gedoogbeschikking) verleent aan die personen die op uiterlijk 31 oktober 2003 onrechtmatig een

recreatiewoning bewoonden en daar sindsdien onafgebroken gewoond

hebben.

Op 8 februari 2012 hebben burgemeester en wethouders een ledenbrief van de VNG ontvangen, waarin zij verzocht wordt om het bestaande beleid in Baarn inzake permanente bewoning van recreatiewoningen te vergelijken met de in de ledenbrief opgenomen voorbeeld beleidsregels en het bestaande beleid waar mogelijk aan te passen aan de beleidsregels.

Het vergelijken van het bestaande (op 28 september 2005 door de gemeenteraad vastgestelde) beleid in de gemeente Baarn inzake permanente bewoning van recreatiewoningen, met de door de VNG voorgestelde beleidsregels, maakt duidelijk dat het bestaande beleid van de gemeente Baarn vrijwel overeenkomt met het door de VNG voorgestelde beleid.

Burgemeester en wethouders hebben dan ook besloten om het reeds bestaande beleid, zoals vastgelegd in deze nota, niet te wijzigen en de “Nota aanpak permanente bewoning van recreatiewoningen” enkel geactualiseerd opnieuw vast te stellen, aangevuld met de door de VNG voorgestelde beleidsregels.

Zo is onder andere in de nota de term “gedoogbeschikking” gewijzigd in

“omgevingsvergunning” en is in paragraaf 7.2.2. (op verzoek van de VNG)

expliciet opgenomen welke en hoeveel bewijsmiddelen een bewoner moet

overleggen om de permanente bewoning van de recreatiewoning aan te tonen.

In het vervolg van deze nota wordt een definitie gegeven van permanente

bewoning en wordt op de positieve en negatieve aspecten van permanente

bewoning ingegaan. Vervolgens zal worden ingegaan op de aanpak die de

gemeente Baarn voorstaat bij het handhaven van permanente bewoning van recreatiewoningen.

2 Wat verstaan we onder permanente bewoning?

Alvorens een aanvang te maken met de aanpak van het probleem is het

noodzakelijk dat eerst wordt gedefinieerd wat onder het begrip “permanente

bewoning” wordt verstaan.

Permanente bewoning kan worden omschreven als: “het (al dan niet tijdelijk) gebruiken van een voor recreatie bestemd verblijf als hoofdwoonverblijf”.

Er is sprake van (permanent) bewonen van een vakantiehuis of caravan als de bewoner(s) daar hun vaste woon-en verblijfplaats hebben. De bewoner(s) verblijven er het hele jaar, of een groot gedeelte van het jaar en hebben

nergens anders een legale zelfstandige woonruimte. Op veel recreatieterreinen mag het hele jaar gebruik gemaakt worden van een vakantieverblijf. Maar dat is iets anders dan er wonen. Er zo nu en dan vakantie houden mag, wonen niet.

De Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) geeft aan hoe lang u ergens mag verblijven zonder u te laten inschrijven in het

persoonsregister. Deze wet geeft aan dat wanneer u gedurende een half jaar langer dan vier maanden op een adres verblijft, u zich moet laten inschrijven in het gemeentelijke persoonsregister.

Er bestaan nogal wat misverstanden over het inschrijven in het gemeentelijke persoonsregister. Ergens ingeschreven staan betekent niet dat u daar ook automatisch uw vaste woon-en verblijfplaats heeft. Een voorbeeld: u heeft een recreatiewoning in de gemeente Baarn, huurt een kamer bij een vriend of familielid, en u laat zich op dat adres inschrijven in die gemeente. Op papier woont u daar, maar in werkelijkheid woont u het hele jaar of een groot gedeelte daarvan in uw recreatiewoning. Ook dan is volgens de regels uw recreatiewoning uw vaste woon-of verblijfsplaats.

Het andere adres is slechts een “schijnadres”. Ook rechterlijke uitspraken

geven aan dat de feitelijke situatie doorslaggevend is en niet de situatie

“op papier”.

3 Negatieve en positieve aspecten

Aan het in strijd met het bestemmingsplan permanent bewonen van

recreatiewoningen kleven voor de gemeente een aantal negatieve- en positieve aspecten. Deze aspecten zijn, zonder daarbij naar volledigheid te willen streven, hieronder weergegeven.

Negatieve aspecten:

. permanente bewoning op recreatieterreinen leidt tot onttrekking van

woningen aan de voor recreatiedoeleinden bestemde woningvoorraad,

waardoor er elders meer behoefte ontstaat aan recreatievoorzieningen;

. permanente bewoning op recreatieterreinen of elders in het

buitengebied druist in tegen het ruimtelijk beleid dat is gericht op

bundeling van wonen, werken en voorzieningen en op beperking van

de mobiliteit en aantasting van het buitengebied;

. de onrechtmatige bewoners maken gebruik van lokale sociale

voorzieningen, welke zijn bedoeld voor de rechtmatige inwoners.

Hierbij denken we onder andere aan gesubsidieerde instellingen zoals

de thuiszorg en de sociale voorzieningen;

. recreatieve- en permanente bewoners hebben een verschillend

uitgavenpatroon. Toeristen besteden over het algemeen meer dan

permanente bewoners;

. vanwege de verschillende leefpatronen van recreatieve- en permanente

bewoners en kunnen er op een recreatieterrein spanningen ontstaan

tussen deze groepen bewoners;

. voor recreatiewoningen die permanent bewoond worden, vervalt de

mogelijkheid van het kunnen heffen van toeristenbelasting;

. permanente bewoning zal leiden tot afname van de werkgelegenheid in

de bedrijfstak recreatie.

Positieve aspecten:

. de uitkering uit het gemeentefonds zal hoger zijn, indien de

permanente bewoners zich laten inschrijven in de GBA;

. vanwege een toename van het inwoneraantal van de gemeente ontstaat

een toenemend draagvlak voor voorzieningen zoals winkels en

verenigingen;

. in het geval van een gemeentelijk woningtekort kan bewoning op een

recreatieterrein een tijdelijke oplossing bieden;

. op het recreatiepark zelf zal ook buiten het vakantieseizoen, voor

zover daar sprake van is, een bepaalde mate van sociale controle zijn,

vanwege de aanwezigheid van bewoners.

Geconcludeerd mag worden, dat de genoemde positieve aspecten niet

opwegen tegen de genoemde negatieve gevolgen van permanente bewoning. Het voorgaande vormt voldoende reden om in de gemeente Baarn te besluiten om over te gaan tot een adequate aanpak van onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen.

4 Beleidskaders

4.1 Rijksbeleid

Met het intrekken van het wetsvoorstel “Onrechtmatige bewoning van

recreatiewoningen” is de rijksbemoeienis met het dossier van onrechtmatige

bewoning van recreatiewoningen beëindigd.

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

(Wabo) heeft het Rijk in het Besluit omgevingsrecht (Bor) wel aan gemeenten de mogelijkheid gegeven tot legalisatie van de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen via het verlenen van een omgevingsvergunning. Volgens artikel 4, lid 10 van bijlage 2 van het Bor is het verlenen van een dergelijke omgevingsvergunning mogelijk als wordt voldaan aan de volgende vier eisen:

. de recreatiewoning moet voldoen aan de bij of krachtens de

Woningwet aan de bestaande woning gestelde eisen;

. de bewoning mag niet in strijd zijn met de bij of krachtens de Wet

Milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij

en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de

Reconstructiewet concentratiegebieden:

. de bewoner had op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in

gebruik en bewoont deze sindsdien onafgebroken en

. de bewoner was op 31 oktober 2003 meerderjarig.

Als burgemeester en wethouders besluiten om een omgevingsvergunning

op grond van artikel 4, lid 10 bijlage 2 van het Bor te verlenen, dan is die

vergunning persoons- en objectgebonden, niet overdraagbaar en vervalt de

vergunning in ieder geval op het moment dat de betreffende bewoner(s)

verhuist of overlijdt. Na expiratie van de omgevingsvergunning op grond van artikel 4, lid 10 van bijlage 2 van het Bor zal de gemeente Baarn de

recreatieve bestemming actief handhaven.

De gemeente Baarn hanteert als uiterst mogelijke peildatum 31 oktober 2003.

Deze datum komt overeen met de wettelijke datum die is opgenomen in

artikel 4, lid 10 van bijlage 2 van het Bor. Situaties van onrechtmatige

bewoning die na 31 oktober 2003 zijn ontstaan, komen niet in aanmerking

voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4, lid 10 van bijlage 2

van het Bor.

De datum van 31 oktober 2003 is gekozen als peildatum, omdat die datum

gezien wordt als de datum waarop de rijksoverheid heeft aangekondigd dat er ten aanzien van de aanpak van permanente bewoning van recreatiewoningen overgestapt wordt van “passief gedogen” naar “actief handhaven”.

4.2 Provinciaal beleid

Ook de provincie Utrecht heeft beleidsregels vastgesteld met betrekking tot

onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen. Om volgens de Provincie te

kunnen legaliseren dient aan de volgende negen beleidsregels te worden

voldaan:

1.

Bestemmingswijziging naar wonen van recreatiewoningen gelegen

binnen de ecologische hoofdstructuur, in een Vogel-of

Habitatrichtlijngebied of in een Natuurbeschermingswetgebied

wordt niet goedgekeurd.

2.

Met betrekking tot recreatiewoningen gelegen in een nationaal

landschap wordt geen bestemmingswijziging naar wonen

beoordeeld voordat de beschrijving van het landschap gereed is.

3.

Met betrekking tot een recreatiewoning als bedoeld onder punt 2.

wordt na de totstandkoming van de beschrijving geen

bestemmingswijziging naar wonen goedgekeurd als de woning

gelegen is in een in de beschrijving aangegeven kwetsbaar gebied

in dat landschap.

4.

Een bestemmingswijziging kan slechts worden goedgekeurd indien

de permanente bewoning voor of op 31 oktober 2003 is begonnen.

5.

Een bestemmingswijziging kan slechts worden goedgekeurd indien

de recreatiewoning voldoet aan de bouwtechnische vereisten voor

woningen uit het Bouwbesluit.

6.

Bestemmingswijziging naar wonen wordt alleen goedgekeurd als

aangetoond is dat aan alle relevante milieuregelgeving kan worden

voldaan.

7.

Geen bestemmingswijziging naar wonen wordt goedgekeurd

indien daardoor behoefte zou ontstaan aan nieuwe recreatiewoningen.

8.

Goedkeuring van een bestemmingswijziging naar wonen voor

recreatiewoningen die deel uit maken van een als eenheid te

beschouwen complex, wordt voor alle tot dat complex behorende

recreatiewoningen tegelijk gegeven als met betrekking tot elk van

die woningen afzonderlijk aan de hiervoor gestelde voorwaarden

wordt voldaan. Is dit laatste niet het geval, dan wordt de goedkeuring

met betrekking tot geen enkele van de tot het complex

behorende recreatiewoningen gegeven.

9.

Goedkeuring van een bestemmingswijziging naar wonen voor

recreatiewoningen zoals bedoeld onder 8. wordt daarnaast alleen

gegeven als het complex niet bedrijfsmatig geëxploiteerd wordt

(het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van

een zodanig beheer /exploitatie, dat in de recreatieverblijven

daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt).

4.3 Gemeentelijk beleid

In de gemeente Baarn is één bungalowpark aanwezig, te weten Bungalowpark Lage Vuursche. Het bungalowpark valt binnen de reikwijdte van het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied en heeft daarin de bestemming “R-VR” (-w). Deze bestemming staat voor Recreatie-Verblijfsrecreatie-Recreatiewoningen, waarbij geen bedrijfs-/dienstwoning is toegestaan. De gronden zijn, op basis van artikel 10, lid 1 van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan bestemd voor verblijfsrecreatie en uitsluitend voor permanente bewoning voor zover het woningen betreft die zijn opgenomen in de bij de planvoorschriften behorende bijlage 6 “Persoonsgebonden permanente bewoning recreatiewoningen, Tabel 1” en mits de bewoning in de hoedanigheid van hoofdbewoner plaatsvindt door degene die per adres in de

bij de planvoorschriften behorende bijlage 6 “Persoonsgebonden permanente bewoning recreatiewoningen, Tabel 1” vermeld staat.

Op basis van artikel 10, lid 2 sub b. van de planvoorschriften is onderkeldering van de recreatiewoning niet toegestaan, mag een recreatiewoning een maximale oppervlakte hebben van 100 m² en mogen (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen bij een recreatiewoning (gezamenlijk) maximaal 6 m² zijn. In artikel 29 van de planvoorschriften wordt het overgangsrecht geregeld. Uit artikel 29, lid 3 blijkt dat strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, mag worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.

Artikel 29, lid 4 onder c. van de planvoorschriften bepaalt dat het bepaalde in lid 3 niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het

voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Het gebruik anders dan voor recreatie was ook in het voorheen geldende

bestemmingsplan al verboden volgens artikel 10, lid 1 juncto artikel 35 van de voorschriften van het bestemmingsplan Landelijk Gebied 1992.

5 De Baarnse situatie

In Baarn is één complex waar zich recreatiewoningen bevinden, op

Bungalowpark Lage Vuursche. Zowel op basis van het geldende

bestemmingsplan als op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan is permanente bewoning op dit complex niet toegestaan.

Op het complex bevinden zich 83 recreatiewoningen. Alle recreatiewoningen

staan op hetzelfde adres, Zevenlindenweg 5 geregistreerd. Op het complex

hebben alle recreatiewoningen een eigen nummer (1-83). Om een globale

inschatting te krijgen van het aantal recreatiewoningen dat permanent

bewoond wordt, is de GBA geraadpleegd. Uit de GBA blijkt dat er in 37 van

de 83 recreatiewoningen personen wonen die zich in Baarn hebben

ingeschreven. In totaal gaat het om 69 personen, waaronder 12 kinderen.

Van deze personen zijn 51 in het bezit van een door burgemeester en

wethouders verleende object-en persoonsgebonden gedoogbeschikking en

hebben zes personen zich ingeschreven na de peildatum van 31 oktober 2003.

Deze zes personen zijn verspreid over vijf recreatiewoningen.

Bovengenoemde cijfers zijn gebaseerd op gegevens die in maart 2012 bij de gemeente Baarn bekend waren. Onderzoek zal moeten uitwijzen of er sprake is van permanente bewoning van die recreatiewoningen, waarvoor in het verleden geen gedoogbeschikking is afgegeven.

6 Rijks-en Provinciaalbeleid vertaalt naar de Baarnse situatie

6.1 Legalisatie

Om via een wijziging van het bestemmingsplan te komen tot legalisatie van de onrechtmatig bewoonde recreatiewoningen in de gemeente Baarn moet

worden voldaan aan provinciale beleid. Aan punt 8. van de provinciale

beleidsregels wordt echter niet voldaan. Er zijn 83 recreatiewoningen en van

meerdere is bekend dat er niet permanent gewoond wordt. De provincie

Utrecht sluit in dit soort gevallen legalisatie uit.

6.2 Persoons-en objectgebonden omgevingsvergunning

In artikel 4, lid 10 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) heeft

het Rijk de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om

een persoons-en objectgebonden omgevingsvergunning te verlenen voor het permanent bewonen van een recreatiewoning, mits voldaan wordt aan de volgende eisen:

. de recreatiewoning moet voldoen aan de bij of krachtens de

Woningwet aan de bestaande woning gestelde eisen;

. de bewoning mag niet in strijd zijn met de bij of krachtens de Wet

Milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij

en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de

Reconstructiewet concentratiegebieden:

. de bewoner had op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in

gebruik en bewoont deze sindsdien onafgebroken en

. de bewoner was op 31 oktober 2003 meerderjarig.

Met een persoons- en objectgebonden omgevingsvergunning wordt er

gekozen voor een “sterfhuisconstructie”. Deze constructie houdt in dat

personen die permanent een recreatiewoning bewonen, er mogen blijven

wonen totdat ze verhuizen of zijn overleden. Nadat één van de ontbindende

voorwaarden zich heeft voorgedaan mag er geen permanente bewoning van de desbetreffende recreatiewoning meer plaatsvinden en zal er vanaf dat moment strikte handhaving op het gebruik moeten plaatsvinden.

In het Bor is 31 oktober 2003 als peildatum opgenomen. Personen die na deze datum een recreatiewoning permanent betrokken hebben, komen niet in aanmerking voor een persoons- en objectgebonden omgevingsvergunning.

Alleen personen die al op de peildatum van 31 oktober 2003 een

recreatiewoning permanent bewoonden komen, mits aan alle overige eisen is voldaan, voor een omgevingsvergunning in aanmerking.

6.3 Handhaving

In de gevallen die niet voor een persoons- en objectgebonden omgevingsvergunning in aanmerking komen, en waar geconstateerd is dat er sprake is van permanente bewoning van de recreatiewoning, zal de gemeente Baarn handhavend optreden via het nemen van dwangsombeschikkingen.

6.4 Keuze van vervolgtraject

Er zijn twee opties om permanente bewoning tegen te gaan: legalisatie en

handhaving Voor de gemeente Baarn valt legalisatie af, omdat het beleid van de provincie Utrecht legalisatie niet mogelijk maakt.

De keuze die deze nota maakt is tweeledig. In de eerste plaats wordt er

gekozen om personen die aantoonbaar op uiterlijk de peildatum van

31 oktober 2003 een recreatiewoning permanent bewoonden, en die voldoen aan de overige eisen die in artikel 4, lid 10 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn opgenomen, een persoons- en objectgebonden omgevingsvergunning te verlenen. In de tweede plaats wordt er gekozen om personen die na de peildatum van 31 oktober 2003 permanent in een recreatiewoning zijn gaan wonen via een dwangsomaanschrijving te bewegen om een einde te maken aan de illegale bewoning.

7 Beleid handhaving permanente bewoning

7.1 Inleiding

Rekening houdend met de randvoorwaarden voor handhaving is het in

sommige gevallen niet mogelijk (direct) handhavend op te treden. In de eerste plaats moet hier gedacht worden aan personen die aantoonbaar de recreatiewoning op de peildatum van 31 oktober 2003 al permanent bewoonden.

Deze personen komen in aanmerking voor een persoons-en objectgebonden

omgevingsvergunning. Daarnaast moet worden beoordeeld of wijzigingen in

het planologische regime leiden tot gevallen van permanente bewoning die

onder het overgangsrecht vallen.

7.2 Indeling in categorieën

Op basis van de hiervoor weergegeven voorbeelden is een aantal categorieën van permanente bewoning te onderscheiden. Voor elke van deze categorieën is in de volgende subparagrafen de rechtspositie en het toepasselijke beleidsregime weergegeven.

7.2.1 Categorie 1 Overgangsrechterlijke situaties

Indien permanente bewoning al bestond voor het van kracht worden van het

geldende bestemmingsplan, en dit niet in strijd was met de voorschriften uit

het voorheen geldende bestemmingsplan, kan het permanent wonen onder het overgangsrecht, artikel 29 van de planvoorschriften, vallen. Het voorheen geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Landelijk Gebied 1992.

In het bestemmingsplan Landelijk Gebied 1992 hadden de recreatiewoningen de bestemming “Recreatieve doeleinden”.Volgens de voorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan is het verboden de gebouwen anders te gebruiken, te doen of te laten gebruiken dan ten dienste van de verblijfsrecreatie.

Aangezien het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente

bewoning, ten tijde van het inwerkingtreden van het geldende bestemmingsplan, dus al illegaal was, kan het niet onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied worden gebracht.

Dit betekent dus dat het strijdig gebruik wat is begonnen voor het inwerking

treden van het geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied geen

bescherming geniet op grond van het overgangsrecht.

7.2.2 Categorie 2 Persoons- en objectgebonden omgevingsvergunning

De mogelijkheid van verlenen van een persoons- en objectgebonden

omgevingsvergunning is sinds de inwerkingtreding van de Wet algemene

bepalingen omgevingsrecht (Wabo) opgenomen in het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Als peildatum voor het in aanmerking komen voor een persoons- en objectgebonden omgevingsvergunning is in de Bor de datum van 31 oktober 2003 gehanteerd. De wetgever heeft deze datum gehanteerd, omdat vanaf deze datum iedereen kon weten dat permanente bewoning niet is toegestaan en dat de gemeente hiertegen kan gaan optreden. Bewoners die voor een persoons- en objectgebonden omgevingsvergunning in aanmerking willen komen, moeten op grond van artikel 4, lid 10 van bijlage 2 van het Bor voldoen aan de volgende eisen:

. de recreatiewoning moet voldoen aan de bij of krachtens de

Woningwet aan de bestaande woning gestelde eisen;

. de bewoning mag niet in strijd zijn met de bij of krachtens de Wet

Milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij

en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de

Reconstructiewet concentratiegebieden:

. de bewoner had op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in

gebruik en bewoont deze sedertdien onafgebroken en

. de bewoner was op 31 oktober 2003 meerderjarig.

Bij het vaststellen van de datum waarop een persoon permanent in de

recreatiewoning is gaan wonen, dient de betreffende persoon bewijsmiddelen aan het college van burgemeester en wethouders te overleggen.

Een persoons- en objectgebonden omgevingsvergunning wordt alleen door

burgemeester en wethouders verleend als de bewoner zijn bewoning aantoont met bewijsmiddelen die in tenminste twee van de hiernavolgende onderdelen a. t/m g. zijn genoemd:

a.een bewijs van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie op het

adres van de recreatiewoning;

b.bescheiden waaruit blijkt dat de recreatiewoning in de aangifte

inkomstenbelasting is opgegeven als eigen woning en door de

belastingdienst als zodanig is aangemerkt;

c.een polis voor een ziektekostenverzekering waarbij als adres van de

bewoner het adres van de recreatiewoning is vermeld, gevoegd bij een

inschrijving van die bewoner bij een huisartsenpraktijk in de gemeente

waarin de recreatiewoning is gelegen of een aangrenzende gemeente;

d.bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door burgemeester en

wethouders genomen besluit met betrekking tot bekostiging van

leerlingenvervoer vanaf het adres van de recreatiewoning;

e.door de werkgever van de bewoner aan die bewoner verstrekte

jaaropgaven waaruit blijkt dat sprake is van een inkomen van die

bewoner op het adres van de recreatiewoning;

f.bescheiden van een uitkeringsinstantie of pensioenfonds waaruit blijkt

dat sprake is van een uitkering of pensioen van die bewoner op het adres

van de recreatiewoning; of

g.bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door die bewoner

genoten huursubsidie, respectievelijk huurtoeslag op het adres van de

recreatiewoning.

Als door burgemeester en wethouders een persoons- en objectgebonden

omgevingsvergunning wordt verleend, gelden de volgende voorwaarden:

. de omgevingsvergunning is niet overdraagbaar;

. de omgevingsvergunning geldt in principe voor onbepaalde tijd, maar

komt van rechtswege te vervallen als diegene(n) aan wie de

omgevingsvergunning is (zijn) verstrekt, verhuist (verhuizen) of

overlijdt (overlijden). De omgevingsvergunning geldt dus niet voor

eventuele rechtsopvolgers;

. het is niet mogelijk de omgevingsvergunning over te laten schrijven op

een andere recreatiewoning;

. de omgevingsvergunning wordt op naam verstrekt aan de in de GBA

ingeschreven hoofdbewoner en de op de peildatum volgens de GBA

bij hem/haar inwonende partner. Een eventueel op het moment van

verlenen van de omgevingsvergunning inwonend kind(eren) wordt niet

apart op de vergunning vermeld, tenzij het betreffende kind(eren) op

31 oktober 2003 meerderjarig was. Dit betekent dat een eventueel

kind(eren) slechts in de recreatiewoning mag wonen als één van de

beide ouders /verzorgers daar ook wonen en voor de bewoning een

omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders hebben

verkregen;

. meerderjarige personen die na 31 oktober 2003 (opnieuw) zijn komen

inwonen bij de hoofdbewoner vallen niet onder de omgevingsvergunning;

. personen met een omgevingsvergunning moeten ingeschreven staan in

de GBA van de gemeente Baarn. Indien men zich uitschrijft komt de

omgevingsvergunning te vervallen. Het opnieuw inschrijven in de

GBA geeft geen recht op een nieuwe omgevingsvergunning;

. degenen aan wie een omgevingsvergunning is/wordt verleend,

aanvaardt door het gebruikmaken daarvan alle risico’s die daaraan

verbonden zijn en vrijwaart de gemeente van mogelijke schadeclaims

als gevolg van of in verband met gebruikmaking van de omgevingsvergunning;

. een eenmaal afgegeven omgevingsvergunning kan worden

ingetrokken, als niet voldaan wordt aan de omgevingsvergunning

verbonden, en in deze nota opgenomen, voorwaarden.

De eigenaar/verhuurder van een recreatiewoning zal, indien hij niet zelf de

permanente bewoner is, door de gemeente schriftelijk op de hoogte worden

gesteld van de afgifte van een omgevingsvergunning aan de bewoner.

Tevens zal hem/haar worden bericht dat bij verkoop of verhuur uitdrukkelijk

dient te worden vermeld dat de recreatiewoning niet permanent bewoond mag worden of in gebruik mag worden gegeven aan een andere bewoner.

De omgevingsvergunning treedt uiteraard niet in een eventuele

privaatrechtelijke overeenkomst en daaruit voortvloeiende verplichtingen

tussen eigenaar/verhuurder en huurder, een en ander voor zover niet in strijd met de wet.

7.2.3 Bewoning van na de peildatum

Personen die na de peildatum (31 oktober 2003) permanent in een recreatiewoning zijn gaan wonen, plegen daarmee een handhaafbare overtreding.

De in het Besluit omgevingsrecht (Bor) vastgestelde uiterlijke peildatum van

31 oktober 2003 is een datum welke voor een ieder bekend wordt

verondersteld. Permanente bewoning van na deze datum komt niet in

aanmerking voor een persoons- en objectgebonden omgevingsvergunning.

Zodra permanente bewoning wordt geconstateerd, zal direct door de gemeente handhavend worden opgetreden. Dit conform het bepaalde in deze nota.

Bij de in de in deze subparagraaf genoemde gevallen zijn, bij het vaststellen

van de datum waarop een persoon permanent in de recreatiewoning is gaan

wonen, de overgelegde bewijsmiddelen van belang. In paragraaf 7.2.2 van

deze nota is opgenomen dat tenminste twee van daar genoemde bewijsmiddelen aan burgemeester en wethouders moeten worden overlegd om voor een persoons- en objectgebonden omgevingsvergunning in aanmerking te komen.

7.3 Overzicht categorieën

Op basis van het voorgaande zijn dus de volgende categorieën van beleid te

onderscheiden:

. Categorie 1: Overgangsrecht. Deze categorie is in de gemeente Baarn

niet van toepassing.

. Categorie 2: Het verlenen van een persoons- en objectgebonden

omgevingsvergunning aan bewoners die de recreatiewoning op

uiterlijk 31 oktober 2003 permanent bewoonden en sindsdien

onafgebroken bewoond hebben.

. Categorie 3: Handhaafbare overtredingen. Dit zijn situaties van

permanente bewoning van recreatiewoningen die zijn ontstaan na

31 oktober 2003.

8 Instrumentarium /toezichtactiviteiten

8.1 Inleiding

Bij het voorkomen en bestrijden van permanente bewoning is de inzet van een aantal instrumenten van belang. Deze instrumenten kunnen de handhaving van overtredingen vergemakkelijken. In dit hoofdstuk worden deze instrumenten beschreven en tevens inzicht gegeven in de wijze waarop de gemeente Baarn deze instrumenten inzet.

8.1.1 Het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan vormt het juridische uitgangspunt voor de aanpak van

permanente bewoning. Indien in strijd met de gebruiksvoorschriften van een

bestemmingsplan wordt gehandeld, kan de gemeente hiertegen handhavend

optreden. In de voorschriften van het geldende bestemmingsplan Landelijk

Gebied heeft Bungalowpark Lage Vuursche de bestemming "R-VR" (-w).

Deze bestemming staat voor Recreatie-Verblijfsrecreatie-Recreatiewoningen, waarbij geen bedrijfs-/dienstwoning is toegestaan.

De gronden zijn, op basis van artikel 10, lid 1 van de voorschriften van het

geldende bestemmingsplan bestemd voor verblijfsrecreatie. Recreatiewoningen mogen uitsluitend voor permanente bewoning gebruikt worden voor zover het woningen betreft waarvan de bewoner(s) van burgemeester en wethouders een persoons- objectgebonden gedoogbeschikking hebben gekregen dan wel het woningen betreft waarvoor burgemeester en wethouders aan de bewoner(s) een persoons- en objectgebonden omgevingsvergunning hebben verleend.

Artikel 26, lid 1 van de planschriften van het geldende bestemmingsplan

Landelijk Gebied bepaalt dat het verboden is de onbebouwde grond en/of de

daarop aanwezige bebouwing te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.

Hiermee is de juridische basis voor handhaving voldoende in de bestemmingsplanvoorschriften verankerd.

8.1.2 Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)

Het weigeren van een inschrijving in de GBA door de gemeente, wanneer het betreffende adres een recreatieve bestemming heeft, is in strijd met de Wet GBA. Het uitgangspunt van deze wet is dat in de GBA alleen gegevens

worden geregistreerd die een feitelijke weergave zijn van de persoonlijke

omstandigheden van de ingeschrevenen.

Uit de jurisprudentie blijkt dat aan de inschrijving in de GBA een grote

waarde wordt toegekend als het gaat om de bewijsvoering dat iemand

permanent in een recreatieobject woont. 1>

1>. Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 8 juli 2009, nr. 200900492/1/H1, gemeente Lochem en Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 15 februari 2012 , nr. 201107440/1/A1, gemeente Epe.

Op het moment dat een bewoner staat ingeschreven op het adres van de

recreatiewoning, mag de gemeente ervan uitgaan dat deze inschrijving juist is.

Een GBA inschrijving, samen met bijvoorbeeld controles, maken voldoende

aannemelijk dat er sprake is van permanente bewoning.

Tot slot kan met behulp van het GBA informatie van betrokkenen worden

verlangd, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat hij /zij in gebreke is

met het doen van aangifte.

Het feit dat een persoon zich op een adres van een recreatiewoning kan

inschrijven, kan door deze persoon niet worden opgevat als toestemming van de gemeente om een recreatiewoning permanent te bewonen. Dit geldt ook als bij de inschrijving niet is gewezen op het verbod op permanente bewoning.

In voorkomende gevallen zal op basis van de Wet GBA onderzoek gedaan

worden naar de juistheid van GBA inschrijvingen.

8.1.3 Omgevingsvergunning (activiteit bouwen)

Het instrument van de omgevingsvergunning (activiteit bouwen) kan in

sommige gevallen bijdragen aan het voorkomen van permanente bewoning of althans permanente bewoning van recreatiewoningen minder aantrekkelijk maken.

Indien een recreatiewoning als omgevingsvergunningplichtig kan worden

aangemerkt zal bij de toetsing van de aanvraag nadrukkelijk worden gekeken naar de aard van het gebruik dat van het bouwwerk gemaakt gaat worden.

Het is vaste jurisprudentie dat bij de toetsing van bouwaanvragen aan de

voorschriften van het bestemmingsplan niet slechts moet worden bezien of het bouwwerk in overeenstemming met de bestemming kan worden gebruikt, maar ook of het bouwwerk met het oog op het gebruik dat het bestemmingsplantoestaat, wordt opgericht. 2>

2> Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 13 juli 2005, nr. 200409527/1, gemeente Zederik en Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 21 maart 2012, nr. 201106707/1, gemeente Montfoort.

Dit betekent dat een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) moet worden geweigerd indien het beoogde gebruik van het bouwwerk is gericht op permanente bewoning. Ook in andere situaties moet de omgevingsvergunning (activiteit bouwen) worden geweigerd, indien

er sterke vermoedens zijn dat het bouwwerk in strijd met de bestemming zal worden gebruikt.

Bij de verlening van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) op

Bungalowpark Lage Vuursche zal het beoogde gebruik expliciet worden

getoetst. Indien een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat het gebruik, dat van het object wordt gemaakt, in strijd is met de voorschriften van het

bestemmingsplan, zal de omgevingsvergunning (activiteit bouwen) worden

geweigerd. Indien na vergunningverlening blijkt dat er sprake is van strijdig

gebruik, zal worden bezien in hoeverre intrekking van de vergunning tot de

mogelijkheden behoort.

8.2 Toezichtactiviteiten /bewijsmateriaal

Om voldoende bewijs te hebben dat iemand permanent in een recreatiewoning verblijft, zal de gemeente feiten en omstandigheden moeten verzamelen die de conclusie rechtvaardigen dat het betreffende object voor permanente bewoning wordt gebruikt. Het criterium hierbij is, zoals eerder opgemerkt, het feit of de betrokkene de recreatiewoning als hoofdwoonverblijf gebruikt. De bewijslast ligt primair bij gemeente; vervolgens is het aan de overtreder om een gerechtvaardigd vermoeden te weerleggen. Bij de bewijsverzameling maakt de gemeente tenminste gebruik van de volgende bronnen:

. informatie uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente

Baarn en andere gemeenten;

. waarneming ter plaatse (visuele controles);

. informatie van de belastingdienst;

. informatie uit de leerplichtadministratie/registratie gemeentelijke

belastingen van de eigen en andere gemeenten;

. openbare bestanden; . gegevens uit het Kadaster;

. gegevens uit kentekenregistratie (RDW);

. verklaringen van de ondernemer(s);

. verklaringen van betrokkenen;

. gegevens van energie-, water- en telecombedrijven.

9 Uitvoeringsprogramma beleid

9.1 Fasering van de beleidsvoering

Na de vaststelling van het beleid wordt uitvoering gegeven aan de afwikkeling per beleidscategorie. Bij de afwikkeling van het beleid zal een fasering worden aangebracht ten einde de werklast en daarmee het beslag op de ambtelijke capaciteit beheersbaar te houden. De fasering van de uitvoering van het beleid omvat de volgende onderdelen. Daarbij is tevens de wijze van uitvoering aangegeven:

1.

Statusbepaling:

Aan de hand van de GBA en de gegevens die nog worden verkregen uit de

inventarisatie op het bungalowpark kan per object worden vastgesteld in

welke categorie deze valt. Deze zogenaamde eerste statusbepaling vormt het startpunt van de verdere uitvoering van het beleid. De bewoners zullen naar aanleiding van de statusbepaling een brief ontvangen waarin de rechtspositievan de betrokkene wordt meegedeeld.

2.

Afgifte van persoons-en objectgebonden omgevingsvergunning:

Op basis van de GBA wordt bepaald welke personen in principe in

aanmerking komen voor een persoons-en objectgebonden

omgevingsvergunning. Deze personen worden in de gelegenheid gesteld om

een omgevingsvergunning bij burgemeester en wethouders aan te vragen.

3.

Gefaseerde aanpak permanente bewoning:

Een ieder die permanent in een recreatiewoning woont, en niet onder het

overgangsrecht valt of op basis van de GBA niet in aanmerking komt voor een persoons-en objectgebonden omgevingsvergunning, wordt opgenomen in het aanschrijvingstraject.

Indien er op basis van de inventarisatie en controles sprake is van een

verdenking van permanente bewoning, worden eventueel andere bewijzen

verzameld (zoals beschreven in paragraaf 8.2) om het vermoeden van

permanente bewoning verder te onderbouwen.

Bij voldoende bewijs van permanente bewoning krijgt de betrokkene een

vooraankondiging van een aanschrijving met een last onder dwangsom. Indien betrokkene meent in aanmerking te komen voor een persoons-of objectgebonden omgevingsvergunning, of meent onder het overgangsrecht te vallen, kan hij hiertoe een aanvraag bij burgemeester en wethouders indienen. Bij de aanvraag dienen tevens bewijsmiddelen te worden overlegd.

Bij de vooraankondiging van een aanschrijving met een last onder dwangsom wordt tevens de mogelijkheid geboden om een zienswijze tegen de voorgenomen aanschrijving in te dienen. Daarbij wordt ook de mogelijkheid geboden om mondeling te worden gehoord. Het indienen van een zienswijze is vormvrij.

Indien er op basis van de ingediende zienswijze geen aanleiding is om af te

zien van het voornemen tot aanschrijving, wordt de definitieve dwangsomaanschrijving verzonden. Tegen een dwangsomaanschrijving kan een bezwaarschrift worden ingediend.

Bij de afwikkeling van overtredingen zal een gefaseerde aanpak worden

gehanteerd. Dit betekent dat niet alle overtredingen tegelijkertijd zullen

worden opgepakt, maar dat jaarlijks de handhavinglast zal worden bepaald

aan de hand van de beschikbare capaciteit en middelen.

9.2 Controleactiviteiten per categorie (zoals opgenomen paragraaf 7.3)

Categorie 1

Niet van toepassing in de gemeente Baarn.

Categorie 2

Aan de hoofdbewoner(s) in deze categorie en de eventueel op het moment van de peildatum inwonende partner wordt, indien gewenst, een persoons-en object-gebonden omgevingsvergunning verleend. De bewoners dienen een aanvraag in te dienen om in aanmerking te komen voor een persoons-en objectgebonden omgevingsvergunning.

Controle vindt plaats aan de hand van de GBA en door periodieke verificatiebezoeken.

Categorie 3

Personen die in de GBA staan ingeschreven vanaf een datum na 31 oktober

2003 krijgen een vooraankondiging van een aanschrijving met een last onder dwangsom. Het is aan deze personen om aan te tonen dat zij óf niet permanent op het bungalowpark wonen óf dat zij er, ondanks de late inschrijving in de GBA, al van voor de peildatum wonen en aan de eisen uit deze nota voldoen.

Bij recreatiewoningen waar op basis van de in paragraaf 7.2 genoemde

criteria, ondanks dat er geen inschrijving in de GBA heeft plaatsgevonden,

toch een sterk vermoeden is dat er permanent gewoond wordt, kan ook een

vooraankondiging van een aanschrijving met een last onder dwangsom

verzonden worden. Ook hier geldt weer dat het aan de bewoners is om aan te tonen dat zij óf niet permanent op het bungalowpark wonen óf dat zij er,

ondanks de late inschrijving in de GBA, al op de peildatum woonden en aan

de eisen uit deze nota voldoen.

Controles worden periodiek op het gehele bungalowpark verricht, waarbij

nieuwe gevallen van permanente bewoning worden opgespoord en

gecontroleerd. De waarnemingen worden schriftelijk vastgelegd. Tevens

worden administratieve bronnen geraadpleegd, ten einde mutaties in de

bewoningssituatie op het park te monitoren.

Gedacht kan dan onder andere worden aan mutaties in de GBA, het kadaster, informatie van de recreatieondernemer(s) en informatie over de verkoop van recreatiewoningen.

Indien op basis van periodieke controles de verdenking rijst dat een recreatiewoning permanent wordt bewoond, zal eerst een oriënterend gesprek worden gevoerd met de bewoner. Hierna kan een vooraankondiging van eenaanschrijving met een last onder dwangsom volgen.

10 (Bestuursrechtelijke) sanctiemiddelen

10.1 Bestuursdwang en dwangsom

In de gevallen uit categorie 2 waar niet wordt voldaan aan de eisen uit deze

nota en de persoons-en objectgebonden omgevingsvergunning (voorheen

gedoog-beschikking) komt te vervallen dan wel is ingetrokken, en in de

gevallen uit categorie 3, waar na een vooraankondiging van een aanschrijving met een last onder dwangsom de conclusie wordt getrokken dat er geen omgevingsvergunning (voorheen gedoogbeschikking) kan worden afgegeven dan wel niet wordt aangetoond dat er geen sprake is van permanente bewoning, zal handhavend opgetreden worden. Hierbij worden de bestuursrechterlijke sanctiemiddelen in de vorm van een last onder

bestuursdwang en een last onder dwangsom opgelegd.

De gemeente kan bij overtredingen van het bestemmingsplan een last onder bestuursdwang opleggen of een last onder dwangsom opleggen om de overtreding te beëindigen. Het is niet toegestaan beide instrumenten

tegelijkertijd toe te passen. Vooraf moet daarom worden bepaald welk

instrument het meest effectief zal zijn.

Bij het optreden tegen permanente bewoning van recreatiewoningen ligt het

opleggen van een last onder dwangsom het meest voor de hand. Een

dwangsom is effectief om een einde te maken aan een voortdurende

overtreding en functioneert als een prikkel om het verboden gedrag te

beëindigen.

Omdat de gemeente niet verplicht is zelfstandig een einde te maken aan de

overtreding, is het opleggen van een last onder dwangsom eveneens minder

belastend voor de ambtelijke organisatie dan het opleggen van een last onder bestuursdwang.

Gelet op het voorgaande wordt bij de toepassing van sanctiemiddelen bij

overtredingen van het verbod op permanente bewoning van recreatiewoningen door de gemeente Baarn gekozen voor het opleggen van een last onder dwangsom. Het opleggen van een last onder bestuursdwang wordt echter in specifieke gevallen niet uitgesloten.

Met name wanneer het opleggen van een dwangsom niet effectief is gebleken, kan er voor worden gekozen om alsnog een last onder bestuursdwang op teleggen.

10.2 Modaliteiten, hoogte van de bedragen en de begunstigingstermijn

Volgens artikel 5:32, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

kan het bevoegd gezag de dwangsom vaststellen op:

. een bedrag ineens;

. een bedrag per tijdseenheid waarop de last niet is uitgevoerd of

. een bedrag per overtreding.

Bij de laatste twee gevallen wordt in de dwangsombeschikking, conform de

wettelijke eis, een maximumbedrag vastgesteld waarboven geen dwangsom

meer wordt verbeurd. Na het bereiken van het maximumbedrag staat het

burgemeester en wethouders vrij om een nieuwe last onder dwangsom op te leggen dan wel een last onder bestuursdwang op te leggen.

Bij de keuze tussen deze “modaliteiten van vaststelling” bestaat een redelijke vrijheid. Wel kan de aard van de overtreding de keuze van de modaliteit beïnvloeden; als de overtreding bestaat uit het laten voortduren van een niet gewenste toestand, kan uiteraard niet worden gekozen voor de verbeurte per overtreding maar is de verbeurte per tijdseenheid aangewezen.

De wet noemt geen maximumhoogte voor het te verbeuren bedrag, maar geeft wel criteria voor de vaststelling van de hoogte. Zo moeten de bedragen “in een redelijke verhouding staan tot de ernst van het geschonden belang en tot de beoogde werking van het opleggen van de dwangsom” (artikel 5:32, lid 4 Awb). De dwangsom zal echter steeds zodanig effectief moeten zijn als nodig is om de overtreder de overtreding te doen beëindigen. Voorts moet in de last onder dwangsom de termijn worden vermeld waarbinnen de overtreder de last kan uitvoeren, zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Deze begunstigingstermijn is te vergelijken met de begunstigingstermijn bij bestuursdwang. De begunstigingstermijn mag niet zodanig lang zijn dat er feitelijk sprake is van gedogen en moet redelijk zijn in verhouding tot de te beëindigen overtreding.

Het voorgaande in acht nemende wordt ten aanzien van de overtredingen van het verbod op permanente bewoning van recreatiewoningen een dwangsom opgelegd van maximaal € 30.000,-. De dwangsom wordt per maand verbeurd, waarbij het bedrag per tijdseenheid op € 5.000,- wordt gesteld. De begunstigingstermijn in de aanschrijving wordt in zijn algemeenheid gesteld op één jaar. Deze termijn wordt redelijk geacht om de belanghebbende in de gelegenheid te stellen om aan de overtreding een einde te maken.

Uiteraard kan er in bijzondere gevallen aanleiding zijn om de

begunstigingstermijn te verlengen als de omstandigheden van het geval

hiertoe aanleiding geven.

11 Privacyaspecten

Bij de handhaving van het verbod op permanente bewoning is enige vorm van registratie onontkoombaar. Persoonsgegevens van betrokkenen zullen worden verzameld en worden geregistreerd, enerzijds om zicht te houden op eigenaren en bewoners van de recreatiewoningen en anderzijds in het kader van de bewijsverzameling.

Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens geldt voor elke vorm

van verwerking van persoonsgegevens een meldingsplicht bij het College

bescherming persoonsgegevens. In deze melding moet opgave worden gedaan over het doel van de gegevensverwerking en moet worden aangemeld welke gegevensbronnen daarbij worden geraadpleegd. De gemeente Baarn moet alvorens met het traject te starten deze melding doen.

Bij de bewijsvoering van permanente bewoning maakt de gemeente Baarn

gebruik van eigen bestanden en registraties. Hieronder vallen in ieder geval de GBA, de leerplichtregistratie en de gegevens van de gemeentelijke

belastingen.

De verstrekking en het gebruik van de gegevens is voorbehouden aan daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen personen binnen de gemeente.

12 Belasting en heffingen

In het verleden zijn voor de bewoners van recreatiewoningen binnen de

gemeente Baarn uitzonderingen gemaakt met betrekking tot de hoogte van de rioolrechten en de afvalstoffenheffing. In het kader van het gelijkheidsbeginsel is het echter billijk om personen die een omgevingsvergunning (voorheen gedoogbeschikking) krijgen onder hetzelfde regime te laten vallen als de mensen die permanent in een reguliere woning in de gemeente Baarn wonen.

Personen die in aanmerking komen voor een omgevingsvergunning (voorheen gedoogbeschikking) worden op basis van deze nota verplicht zichzelf, indien dit nog niet het geval is, in te schrijven in het GBA. Eigenaren van recreatiewoningen, waarvan geen persoon/personen staan ingeschreven in het GBA, zijn forensenbelasting verschuldigd aan de gemeente Baarn.

Na inschrijving van de in de recreatiewoning woonachtige bewoners in het

GBA hoeft de eigenaar geen forensenbelasting meer te betalen.