Regeling vervallen per 01-01-2015

Maatregelverordening IOAW en IOAZ gemeente Beesel 2013

Geldend van 10-10-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Maatregelverordening IOAW en IOAZ gemeente Beesel 2013

De raad van de gemeente Beesel,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 mei 2013,

gelet op artikel 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

overwegende dat het noodzakelijk is het weigeren en verlagen van de uitkering als gevolg van gedragingen van belanghebbende bij verordening te regelen,

besluit:

vast te stellen de volgende Maatregelverordening IOAW en IOAZ gemeente Beesel 2013.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • b.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • c.

      uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW en artikel 5, eerste lid IOAZ;

    • d.

      grondslag: de op belanghebbende van toepassing zijnde grondslag, bedoeld in artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ;

    • e.

      maatregel: het verlagen van de grondslag op grond van artikel 20, tweede lid, van de IOAW en artikel 20, tweede lid, van de IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW en artikel 20, tweede lid, van de IOAZ;

    • f.

      inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW en artikel 8 IOAZ;

    • g.

      belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, en hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

    • h.

      college: het college van burgemeester en wethouders van Beesel.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid, van de IOAW en IOAZ of een op grond van hoofdstuk III van de IOAW en IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW en IOAZ zich jegens het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt.

  • 2. De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de grondslag.

Artikel 4 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan een jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 5 Ingangsdatum, tijdvak en recidive

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de datum waarop de gedraging is begaan, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 2. Voor zover de ingangsdatum als bedoeld in het eerste lid niet mogelijk is wordt de maatregel met terugwerkende kracht toegepast voor zover de uitkering niet is uitbetaald. De ingangsdatum van de maatregel ligt echter niet voor de datum van de gedraging.

  • 3. Een maatregel wordt opgelegd voor de duur van één maand, tenzij in deze verordening een afwijkende termijn is opgenomen.

  • 4. Indien de belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, wordt de termijn bedoeld in het derde lid, en welke in de hoofdstukken 2 en 3 staan vermeld, verdubbeld. Met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 4, tweede lid.

  • 5. Indien de belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit als bedoeld in het vijfde lid, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, wordt de termijn die met toepassing van het vierde lid is verdubbeld, nogmaals verdubbeld.

Artikel 6 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan meerdere gedragingen die het niet nakomen van een verplichting inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en de duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste maatregel geldt.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 7 Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 en 38 van de IOAW en IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdelen a en c, van de IOAW en IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

  • Het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de IOAZ, niet te willen nakomen, hetgeen heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW en de IOAZ;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject;

    • d.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • e.

      het niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder f, van de wet.

  • 3.

    Derde categorie:

  • Het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het traject.

Artikel 8 De hoogte van de maatregel

De maatregel wordt vastgesteld op:

  • 1.

    10% procent van de grondslag bij gedragingen van de eerste categorie;

  • 2.

    50% procent van de grondslag bij gedragingen van de tweede categorie;

  • 3.

    100% procent van de grondslag bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 3 Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid en het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

Artikel 9 Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Het college legt met in achtneming van artikel 20, vierde lid van de IOAW en IOAZ, blijvend een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in arbeid is verloren en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt; of

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren bruto inkomen.

Artikel 10 Niet verkrijgen of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Het college legt blijvend een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en IOAZ en hij door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt, of weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2. De maatregel voor het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid wordt vastgesteld op 50% van de grondslag.

  • 3. De maatregel voor het door eigen toedoen niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid wordt vastgesteld op 100% van de grondslag.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot het opleggen van een maatregel

Artikel 11 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW en de IOAZ, wordt een maatregel opgelegd van 50% van de grondslag.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt, indien sprake is van verbaal geweld afgezien en wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met zeer ernstige misdragingen is gegeven.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 12 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt een dag na publicatie in werking.

  • 2. De Maatregelenverordening Ioaw en Ioaz Gemeente Beesel 2010 wordt ingetrokken.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelverordening IOAW en IOAZ Beesel 2013.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 30 september 2013.

Toelichting

Algemene Toelichting

Inleiding

Artikel 35, eerste lid, onder b en d, van de IOAW en IOAZ legt de gemeenteraad de verplichting op bij verordening regels te stellen met betrekking tot:

  • 1.

    onder b: het weigeren en verlagen van uitkering, bedoeld in artikel 20 (schending van verplichtingen die aan het recht op uitkering zijn verbonden);

  • 2.

    onder d: het verlagen van de uitkering, bedoeld in artikel 38, twaalfde lid (uit houding en gedag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en IOAZ, niet te willen nakomen, en dit heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de wet).

 

In deze verordening is er voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen maatregelenbeleid. De bevoegdheid om nadere regels te stellen over het buiten werking stellen van de beslagvrije voet gelden niet voor de IOAW en IOAZ

 

Schending van de inlichtingenplicht

Sinds 1 januari 2013 moet voortaan bij een schending van de inlichtingenplicht een bestuurlijke boete worden opgelegd. Deze verordening heeft hierop geen betrekking.

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Hier worden alleen de begrippen omschreven die niet voorkomen in de IOAW en IOAZ.

 

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid, van de IOAW.

 

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de grondslag. In de begripsomschrijvingen is opgenomen welke grondslag wordt bedoeld.

 

Artikel 4 Afzien van het opleggen van een maatregel

Eerste lid

Van het opleggen van een maatregel wordt afgezien “indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt”. Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel zo spoedig mogelijk nadat de gedraging heeft plaats gehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

 

Tweede lid

Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van een maatregel, indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie. De gedraging is wel verwijtbaar, maar om andere redenen wordt afgezien van toepassing van een maatregel.

 

Derde lid

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

 

Artikel 5 Ingangsdatum, tijdvak en recidive

Eerste en tweede lid

Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Uitgangspunt daarbij is dat er sprake is van lik-op-stuk. De maatregel wordt daarom gekoppeld aan de datum van de gedraging. Alleen wanneer dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de datum van de gedraging niet bekend is, gaat de maatregel in op een latere datum.

Als voorbeeld: de verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden op 15 februari. Dit wordt op 12 maart geconstateerd. De uitkering over februari is al uitbetaald, de bijstand over maart nog niet. De maatregel wordt in dat geval opgelegd per 1 maart.

De ingangsdatum van de maatregel kan echter nooit voor de datum van de gedraging liggen, ook niet als de uitkering nog niet is uitbetaald. In het voorbeeld kan de ingangsdatum op zijn vroegst

15 februari (datum van de gedraging) zijn.

 

Derde lid

Dit lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd, namelijk voor de duur van één maand. Hierdoor weet de uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordt geconfronteerd direct waar hij aan toe is. Na afloop van de periode waarvoor de maatregel is getroffen kan het college opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is wel een apart besluit nodig.

 

Vierde en vijfde lid

Het vierde lid regelt dat er een verdubbeling van de duur van de maatregel plaatsvindt als er sprake is van recidive. Het vijfde lid regelt dat de termijn nogmaals wordt verdubbeld, indien er binnen 12 maanden na het besluit waarbij de recidivemaatregel is opgelegd, weer een verwijtbare gedraging plaatsvindt.

 

Artikel 6 Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op meerdere gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichting met zich meebrengt.

 

Indien sprake is van meerdere gedragingen met als volgt daarvan meerdere schendingen van de verplichtingen, dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste maatregel van toepassing is.

 

Artikel 7 Indeling in categorieën

De gedragingen worden in drie categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging meer concrete gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. De concrete invulling van de verplichtingen dient zoveel mogelijk te worden afgestemd op de mogelijkheden van de individuele bijstandsgerechtigde.

 

Ten opzichte van de WWB maatregelverordening zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet verkrijgen of aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat de IOAW en IOAZ bij deze gedragingen de mogelijkheid tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. De sanctie bij deze vorm van gedragingen is geregeld in artikel 9 en 10.

 

Artikel 8 De hoogte van de maatregel

Deze bepaling bevat de standaardmaatregel voor de drie categorieën van gedragingen van artikel 7.

 

Artikel 9 en 10

Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid en niet verkrijgen of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze artikelen zijn de mogelijkheden die de IOAW en IOAZ biedt om de uitkering (tijdelijk en/of blijvend geheel of gedeeltelijk) te weigeren, uitgewerkt.

In artikel 10, tweede en derde lid is de hoogte van de maatregel ingevuld. Hierbij is een verschil gemaakt in het niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en het niet aanvaarden van die arbeid.

Het niet trachten te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid – bijvoorbeeld het niet solliciteren - is als gedraging vergelijkbaar met het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en kent een gelijke verlaging (50%) als deze gedraging.

Het niet aanvaarden van een concreet aangeboden functie in dienstbetrekking is ernstiger en is als gedraging vergelijkbaar met een gedraging die de inschakeling in de arbeid belemmert en die in artikel 7 in de derde categorie is ingedeeld. Daarom is hier een maatregel in dezelfde hoogte (100%) van toepassing.

 

Artikel 11 Zeer ernstige misdragingen

Eerste lid

Onder de term “zeer ernstige misdragingen” kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen, indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen bij de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW en IOAZ.

 

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • 1.

    verbaal geweld (schelden);

  • 2.

    discriminatie;

  • 3.

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • 4.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • 5.

    mensgericht fysiek geweld;

  • 6.

    combinatie van agressievormen.

 

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de, omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid als frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

 

In het tweede lid is vastgelegd dat ingeval van verbaal geweld volstaan kan worden met het geven van een waarschuwing.

 

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.

 

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 13 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.