Beleidsregels bestuurlijke boeten waterschapsheffingen 2018

Geldend van 01-02-2018 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boeten waterschapsheffingen 2018

Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling SaBeWa Zeeland;

gelet op het bepaalde in:

• hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

• artikel 124,vijfde lid , aanhef en onderdelen a en b van de Waterschapswet;

• artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de volgende regeling:

Regeling bestuurlijke boeten waterschapsheffingen Waterschap Scheldestromen 2018

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

§ 1. Reikwijdte

1. In deze regeling is het beleid neergelegd voor het opleggen van bestuurlijke boeten bij

de heffing van waterschapsbelastingen en rechten waarop Hoofdstuk VIIIA van de

Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) van toepassing is.

2. De beleidsregels van deze regeling zijn van toepassing op beboetbare feiten die zijn

begaan na de datum van de inwerkingtreding van deze regeling (zie § 40).

3. Op beboetbare feiten die zijn begaan vóór de datum van de inwerkingtreding van deze

regeling blijven de beleidsregels van toepassing, zoals deze luidden ten tijde van het

begaan het beboetbare feit. Indien ter zake van deze feiten op het moment van

inwerkingtreding van deze regeling nog geen boete is opgelegd of de boetebeschikking

nog niet onherroepelijk vaststaat, dan zijn de beleidsregels van deze regeling van

toepassing voor zover deze gunstiger zijn voor belanghebbende.

4. Deze regeling sluit zoveel mogelijk aan bij het Besluit Bestuurlijke Boeten

Belastingdienst.

Omdat in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst daarnaast onderdelen staan

die niet relevant zijn voor de heffing van waterschapsbelastingen, is er voor gekozen

die betreffende onderdelen niet in deze regeling op te nemen.

§ 2. Begrip belanghebbende

1. Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan degene

aan wie een boete is of kan worden opgelegd.

2. Bestuurlijke boeten worden aan de medepleger, feitelijk leidinggever of

opdrachtgever opgelegd, met voorafgaande toestemming van het dagelijks bestuur.

§ 3. Ambtshalve vermindering

Onjuist gebleken boetebeschikkingen kunnen op grond van artikel 65 Awr in aanmerking komen voor ambtshalve vermindering. De Beleidsregels ambtshalve vermindering van belastingen Sabewa Zeeland 2014 zijn van overeenkomstige toepassing op boetebeschikkingen.

§ 4. Pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld

1. In geval van een pleitbaar standpunt of bij afwezigheid van alle schuld (avas) legt de

ambtenaar belast met de heffing geen boete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is

van een pleitbaar standpunt of avas, vernietigt de ambtenaar belast met de heffing de

boete. Bij avas wordt de belanghebbende geacht niet in verzuim te zijn geweest.

2. Van een pleitbaar standpunt is sprake als een door belanghebbende ingenomen

standpunt, gelet op de stand van de jurisprudentie en de heersende leer, in die mate

juridisch pleitbaar of verdedigbaar is dat belanghebbende redelijkerwijs kan menen

juist te handelen. Is er sprake van een pleitbaar standpunt, dan kan de belang-

hebbende er geen verwijt van worden gemaakt dat er aanvankelijk geen of te weinig

belasting is geheven. Een pleitbaar standpunt sluit het opleggen van zowel een

verzuimboete als een vergrijpboete uit.

§ 5. Vrijwillige verbetering

1. Van een vrijwillige verbetering is sprake als belanghebbende voordat hij weet of

redelijkerwijs moet vermoeden dat de ambtenaar belast met de heffing bekend is of

zal worden met dat feit, uitdrukkelijk kenbaar maakt aan de ambtenaar belast met de

heffing dat en tot welk bedrag niet of gedeeltelijk niet is betaald.

2. Van uitdrukkelijk kenbaar maken is sprake indien belanghebbende een afzonderlijke

schriftelijke opgave verstrekt die de ambtenaar belast met de heffing in staat stelt

om zonder nader onderzoek een juiste belastingaanslag op te leggen.

3. Het bewijs dat er geen sprake is van een vrijwillige verbetering dient te worden

geleverd door de ambtenaar belast met de heffing aan de hand van de concrete feiten

en omstandigheden.

4. Belanghebbende kan bijvoorbeeld niet meer vrijwillig verbeteren nadat hem is

medegedeeld dat een boekenonderzoek zal worden ingesteld.

5. Uitsluitend de vrijwillige verbetering voor vergrijpboeten bij aanslagbelastingen heeft

een wettelijke basis (artikel 67n Awr: de inkeerregeling).

§ 6. Straftoemeting

1. Bij het opleggen van een boete gaat de ambtenaar belast met de heffing uit van de

percentages of bedragen vermeld in deze regeling. Het opleggen van een boete is een

vorm van straftoemeting. Daarom houdt de ambtenaar belast met de heffing rekening

met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op

grond van de percentages of bedragen van deze regeling kan worden opgelegd. Deze

omstandigheden (zie § 7 en § 8) vormen het sluitstuk van de behoorlijke straftoemeting

bij bestuurlijke boeten.

Gelet hierop is de ambtenaar belast met de heffing bij de uiteindelijke vaststelling van

de hoogte van de boete dus niet gebonden aan vaste bedragen of percentages. De op

grond van § 16 tot en met § 19 bepaalde hoogte van de boete kan zowel met een

bepaald bedrag als met een bepaald percentage verlaagd of verhoogd worden. De

boete kan echter nooit meer bedragen dan het wettelijk maximum.

2. Bij het in aanmerking nemen van individuele omstandigheden vindt een afweging plaats

tussen zowel strafverminderende feiten en omstandigheden als strafverzwarende feiten

en omstandigheden. Het resultaat van de afweging zal moeten leiden tot een boete die

passend is te achten bij de geconstateerde beboetbare gedraging.

3. Bij de meeste verzuimboeten zal, vanwege de wijze van oplegging, individueel getinte

straftoemeting eerst in bezwaar aan de orde kunnen komen.

4. Voor de mogelijke verminderingen van de boete als gevolg van overschrijding van de

redelijke termijn verwijzen wij naar de nadere regels die de Hoge Raad heeft gegeven

in zijn arrest van 19 december 2008, nr. 42763, LJN: BD0191.

5. De stelplicht en bewijslast van strafverzwarende factoren rust op de ambtenaar belast

met de heffing; de stelplicht en bewijslast van strafverminderende factoren op

belanghebbende. Indien de ambtenaar belast met de heffing op de hoogte is van

bijzondere omstandigheden, zal hij bij het opleggen van de boete daarmee rekening

houden. De ambtenaar belast met de heffing hoeft niet ambtshalve te onderzoeken of

van strafverminderende factoren sprake is.

6. Gedragingen van belanghebbende na het begaan van het beboetbare feit, kunnen ook

bij de straftoemeting worden betrokken.

§ 7. Strafverminderende omstandigheden

1. Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde

boete te matigen behoren:

a. een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond van deze regeling op

te leggen of opgelegde boete;

b. verzachtende omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit.

2. Er is sprake van een strafverminderende omstandigheid wanneer een belastingplichtige

tot inkeer komt en er twee jaren of meer zijn verstreken na het beboetbare feit

(artikel 67n, tweede lid, Awr). De vergrijpboete kan worden gematigd tot 30 procent

van het wettelijk maximum. Dit lid heeft alleen betrekking op aanslagbelastingen.

3. Bij wanverhouding gaat het om het antwoord op de vraag hoe ernstig de normschending

in het concrete geval moet worden opgevat. De afweging moet leiden tot een sanctie

die proportioneel is, dat wil zeggen in evenredigheid staat tot de ernst van het feit.

indien de ambtenaar belast met de heffing zelf tot de gevolgtrekking komt dat van een

wanverhouding sprake is, vermindert hij de boete op eigen initiatief.

4. Bij verzachtende omstandigheden ligt de nadruk op buiten de (directe) invloedssfeer

van belanghebbende liggende gebeurtenissen. Voor de beoordeling of die

omstandigheden tot matiging van de boete aanleiding kunnen geven, kan het van

belang zijn of, dan wel in hoeverre, belanghebbende maatregelen heeft getroffen of

had kunnen treffen om het verzuim of vergrijp te voorkomen.

5. Tot de omstandigheden die aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde

boete te matigen behoren ook de financiële omstandigheden van de belanghebbende.

6. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot

matiging dan wel vermindering van de boete leiden. De ambtenaar belast met de

heffing dient dus bij het hanteren van deze matigingsgrond kritisch te zijn.

7. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van het opleggen van de boete kunnen

ertoe leiden dat de boete belanghebbende onevenredig treft.

8. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van de verweten gedraging kunnen de

verwijtbaarheid daarvan verminderen.

9. Geen vermindering wegens financiële omstandigheden zal worden verleend, indien

belanghebbende deze aan zichzelf te wijten heeft.

§ 8. Strafverzwarende omstandigheden

1. In bijzondere gevallen kan de op grond van § 18 tot en met § 21 bepaalde vergrijpboete

worden verhoogd. Het verhogen van een verzuimboete op grond van deze paragraaf is

niet toegestaan.

2. In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met

recidive. Van recidive is sprake indien aan belanghebbende voor hetzelfde

belastingmiddel reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd.

3. Bij recidive kan de vergrijpboete bij grove schuld maximaal worden verdubbeld tot

50 procent.

4. Bij recidive kan de vergrijpboete bij opzet maximaal worden verdubbeld tot 100

procent.

5. Met een straf wordt gelijkgesteld het vervallen van het recht tot strafvordering, op

grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) of op grond van artikel 37

van de Wet op de economische delicten (Wed).

6. Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode

van vijf jaren voorafgaand aan de door de ambtenaar belast met de heffing op te

leggen vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd, een transactie is

voldaan, dan wel strafoplegging heeft plaatsgevonden.

7. Vervalt de eerdere vergrijpboete naderhand wegens het ontbreken van opzet dan wel

grove schuld, dan wordt de toegepaste verhoging van de vergrijpboete op de voet van

het eerste lid ambtshalve gecorrigeerd.

8. De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de op de voet van deze

regeling, op te leggen vergrijpboete te verhogen tot het wettelijk maximum. Hiertoe is

in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien

het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn

geheven dan wel betaald verhoudingsgewijs omvangrijk is, kan de ambtenaar belast

met de heffing de vergrijpboete eveneens tot het wettelijk maximum verhogen.

9. Buiten de voorgaande leden kan er aanleiding zijn een vergrijpboete te verhogen, dan

wel een vermindering van een vergrijpboete te beperken of na te laten op grond van de

persoonlijke omstandigheden van belanghebbende of de wijze waarop, dan wel de

omstandigheden waaronder, het feit heeft plaatsgevonden.

§ 9. Dag van betaling

1. Voor de betalingen wordt aangesloten bij het civielrechtelijke uitgangspunt dat een

betaling geacht wordt te hebben plaatsgevonden op het tijdstip waarop het

verschuldigde bedrag op de rekening van de crediteur is bijgeschreven.

2. Voor de toepassing van deze regeling geldt als dag van betaling:

• bij betalingen per bank (dat kan via automatische incasso, internetbankieren of

een overschrijvingskaart van de bank) de datum van bijschrijving op de

rekening van Sabewa Zeeland;

• bij contante betaling (waaronder begrepen pintransacties) aan het loket van

Sabewa Zeeland de dag waarop het bedrag aan het loket van het Sabewa

Zeeland is betaald.

§10. Eenvoudige en uitvoerige procedure (artikel 67pa Awr)

1. In afdeling 5.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn twee procedures

neergelegd:

• de lichte procedure;

• de zware procedure.

2. Bij het opleggen van een verzuimboete kan worden volstaan met het volgen van de

lichte procedure, hetgeen een relatief eenvoudige procedure is voor lichte boeten.

3. De zware procedure moet worden gevolgd wanneer het opleggen van een vergrijpboete

wordt overwogen. Zie § 12, eerste lid.

§ 11. Mededelingsplicht

1. Bij het opleggen van een boete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding

hebben gegeven tot het opleggen van de boete, alsmede, indien sprake is van een

vergrijpboete, de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen

dat sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling

tevens te vermelden de bijzondere omstandigheden die tot een matiging dan wel

verhoging van de boete hebben geleid.

2. Indien een kennisgeving in de zin van § 12 is verzonden waarin de gronden van het

voornemen een vergrijpboete op te leggen zijn opgenomen, waarop geen reactie van

belanghebbende is ontvangen, kan de ambtenaar belast met de heffing in de

mededeling volstaan met een verwijzing naar de kennisgeving.

§ 12. Kennisgeving en hoorplicht bij vergrijpboete

1. Bij het opleggen van een verzuimboete gelden dezelfde waarborgen als bij het

opleggen van een vergrijpboete, met uitzondering van de kennisgeving en hoorplicht

vooraf (zie artikel 67pa, eerste lid, Awr). Deze paragraaf is dus een extra waarborg bij

vergrijpboeten.

2. Een kennisgeving is een rapport in de zin van artikel 5:48 Awb.

3. De kennisgeving van het voornemen een vergrijpboete op te leggen en van de gronden

waarop dat voornemen berust, geschiedt schriftelijk. Het voorschrift om de

kennisgeving schriftelijk te doen, is opgenomen om iedere twijfel over de nakoming van

deze verplichting uit te sluiten.

4. De ambtenaar belast met de heffing geeft belanghebbende een redelijke termijn

waarbinnen hij de aangevoerde gronden kan betwisten. De duur van de termijn voor

het betwisten van de inhoud van de kennisgeving is niet voor alle gevallen vooraf vast

te stellen. De bedoeling van de verplichte kennisgeving is belanghebbende in staat te

stellen gemotiveerde verweren tegen de voorgenomen vergrijpboete aan te voeren. Bij

het bepalen van de termijn houdt de ambtenaar belast met de heffing hiermee

rekening. De ambtenaar belast met de heffing stelt een redelijke termijn voor het

betwisten van de gronden in de kennisgeving, rekening houdend met de termijn

genoemd in artikel 5:51, eerste lid, Awb. In de gevallen waarin dadelijk en ineens

invorderbare belastingaanslagen worden opgelegd, kan de termijn, afhankelijk van de

feiten en omstandigheden, zeer kort zijn.

5. Indien belanghebbende de in de kennisgeving aangevoerde gronden mondeling wenst te

betwisten, wordt hij door de ambtenaar belast met de heffing gehoord.

6. Het opleggen van de vergrijpboete moet achterwege blijven indien het verweer van

belanghebbende tot de gevolgtrekking leidt dat de in de kennisgeving genoemde

gronden onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van opzet of grove schuld

opleveren. In een dergelijke situatie kan de ambtenaar belast met de heffing nog wel

overgaan tot het opleggen van een verzuimboete. Het una-viabeginsel staat daaraan

niet in de weg. De betwisting van de kennisgeving kan tot een lagere boete leiden

indien de opzet of grove schuld wel bewijsbaar is, maar de betwisting aanleiding geeft

de boete op een lager bedrag vast te stellen.

§ 13. Recht op inzage

1. Op grond van artikel 5:49 Awb stelt de ambtenaar belast met de heffing

belanghebbende desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van

de bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan

afschriften te vervaardigen.

2. Indien belanghebbende inzage verzoekt in andere dan de hiervoor bedoelde gegevens,

verleent de ambtenaar belast met de heffing inzage en staat toe dat afschriften

worden vervaardigd, indien belanghebbende aannemelijk maakt dat de gevraagde

gegevens van belang kunnen zijn voor de verdediging. Gegevens over derden worden

zoveel mogelijk op zodanige wijze verstrekt dat zij niet tot die derden zijn te

herleiden.

§ 14. Verhoor

1. Belanghebbende is tijdens het verhoor niet tot antwoorden verplicht (artikel 5:10a

Awb). Hij dient voor de aanvang van het verhoor hierop te worden gewezen (cautie).

2. De ambtenaar belast met de heffing maakt na afloop van het verhoor een verslag.

3. Het verslag van het verhoor bevat de volgende gegevens:

• datum, tijdstip en plaats van verhoor;

• naam van de verhoorde;

• naam of namen van degene(n) die verhoort/verhoren;

• indien bijstand aanwezig is, de namen en hoedanigheden van degenen die

bijstand verlenen;

• indien een tolk aanwezig is, de naam van de tolk en de gebruikte taal;

• de melding van het geven van de cautie;

• doel van het verhoor;

• verklaring(en) van de verhoorde afgelegd tijdens het verhoor;

• handtekening van degene(n) die verhoort/verhoren.

4. Belanghebbende krijgt een afschrift van het verslag.

§15. Keuze tussen verzuimboete of vergrijpboete

1. Indien het opleggen van een vergrijpboete tot een lager boetebedrag voor hetzelfde

feit zou leiden dan het opleggen van een verzuimboete dan kiest de ambtenaar belast

met de heffing voor het opleggen van de hogere verzuimboete.

2. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor

hetzelfde feit uit (artikel 5:43 Awb). Indien na het opleggen van een verzuimboete

wordt geconstateerd dat sprake is van opzet of grove schuld, kan geen vergrijpboete

ter zake van dezelfde gedraging worden opgelegd.

3. Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete

voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 Awb). Een opgelegde vergrijpboete kan niet worden

omgezet in een verzuimboete. De ambtenaar belast met de heffing dient de

mogelijkheid van deze uitkomst mee te wegen bij zijn keuze tussen een verzuim- of

vergrijpboete.

Hoofdstuk 2. Verzuimboeten

§ 16. Aangifteverzuim aanslagbelasting artikel 67a Awr

1. Het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen wordt

aangemerkt als een verzuim, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen een eerste -,

tweede - en derde/volgend verzuim.

2. Van een tweede -, respectievelijk derde/volgend verzuim is sprake indien

belanghebbende over de vijf voorgaande belastingjaren eenmaal, respectievelijk

tweemaal of meer in verzuim is geweest.

3. De door de ambtenaar belast met de heffing op te leggen boete bedraagt:

a. bij een eerste verzuim 5% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag

van € 50,00;

b. bij een tweede verzuim 10% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag

van € 100,00;

c. bij een derde/volgend verzuim 15% van het bedrag van de aanslag, met een

minimumbedrag van € 200.

d. De verzuimboete is niet hoger dan € 2.460.

4. Bij het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is

alleen sprake van een verzuim, indien belanghebbende de aangifte niet binnen een

door de ambtenaar belast met de heffing gestelde termijn heeft gedaan en hij geen

gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de ambtenaar belast met de heffing.

5. Een aangifte die wordt ingediend nadat de aanslag (ambtshalve) is opgelegd, geldt niet

alsnog als een (niet binnen de termijn) gedane aangifte.

§ 17. Verzuimboete artikel 67ca Awr

1. Het niet voldoen aan de verplichting, welke wordt opgelegd bij of krachtens de in

artikel 67ca, eerste lid, Awr vermelde artikelen, wordt aangemerkt als een verzuim.

2. Ter zake van het verzuim kan de ambtenaar belast met de heffing een verzuimboete

opleggen van 50 procent van het wettelijk maximum van artikel 67ca, eerste lid, Awr.

3. In afwijking van het tweede lid kan in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het

wettelijk maximum worden opgelegd.

4. De boete wordt opgelegd aan degene die niet aan zijn verplichting voldoet. Dit kan een

ander zijn dan de belastingplichtige.

5. De beschikking waarbij de verzuimboete wordt opgelegd kan, maar behoeft niet

gelijktijdig met een eventuele (ambtshalve) belastingaanslag te worden genomen.

Hoofdstuk 3. Vergrijpboeten

§ 18. Vergrijpboete algemeen

1. Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of

opzet.

2. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en

omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare

slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs

moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig

belasting zou worden geheven of betaald. In geval van grove schuld legt de ambtenaar

belast met de heffing een vergrijpboete op van 25 procent.

3. Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen

de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Onder opzet wordt mede

verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens

en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot

gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel niet of niet

binnen de termijn betaald is. In geval van opzet legt de ambtenaar belast met de

heffing een vergrijpboete op van 50 procent.

4. Voor het bepalen van de grondslag van de vergrijpboete wordt, voor zover sprake is van

opzet of grove schuld, aangesloten bij de feitelijk geheven belasting. Dit geldt ook

indien de omvang van de feitelijk geheven belasting is vastgesteld met toepassing van

de omkering van de bewijslast.

5. Indien bij het opleggen van een vergrijpboeteslechts een gedeelte van de verschuldigde

belasting door opzet of grove schuld van belanghebbende te weinig is of zou zijn

geheven dan wel betaald, berekent de ambtenaar belast met de heffing de boete er

dat –naar evenredigheid bepaalde- gedeelte.

6. Het vijfde lid vindt overeenkomstige toepassing indien meer dan één boetepercentage

moet worden toegepast.

7. Indien sprake is van inkeer (zie § 5) na twee jaar met betrekking tot een

aanslagbelasting kan de ambtenaar belast met de heffing een vergrijpboete opleggen.

Inkeer is een strafverminderende omstandigheid (zie artikel 67n Awr en § 7).

§ 19. Vergrijpboete verzoeken artikel 67cc Awr

1. Indien in een verzoek om het vaststellen van een voorlopige aanslag, met opzet,

onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen zijn verstrekt, legt de ambtenaar

belast met de heffing een vergrijpboete op.

2. De vergrijpboete bedraagt maximaal 100% van het bedrag aan belasting dat als gevolg

van de onjuiste of onvolledige gegevens ten onrechte is of zou zijn teruggeven of ten

onrechte niet is of zou zijn betaald. Dit geldt ook indien de omvang van de feitelijk

geheven belasting is vastgesteld met toepassing van de omkering van de bewijslast.

3. De vergrijpboete wordt niet opgelegd na de dagtekening van nde definitieve aanslag

over het belastingjaar waarop het verzoek betrekking heeft

4. Als er sprake is van samenloop tussen het overtreden van de artikelen 67cc en 67d van

de Awr, dan kunnen twee afzonderlijke vergrijpboeten worden opgelegd (artikel 5:8

Awb). Als en voor zover deze samenloop beetrekking heeft op dezelfde gegevens en

inlichtingen, dan wordt slechts artikel 67d van de Awr toegepast.

5. Artikel 67n van de AWR is van overeenkomstige toepassing. Een juiste, volledige en

tijdige aangifte kan eveneens kwalificeren als een vrijwillige verbetering, mits deze

gedaan is voordat de ambtenaar belast met de heffing met de onjuistheden of

onvolledigheden in de verzoeken in de voorlopige aanslagsfeer bekend is of zou

worden.

§ 20. Vergrijpboete aanslag artikel 67d Awr

1. Indien een aangifte voor een aanslagbelasting, met opzet niet, dan wel onjuist of

onvolledig is gedaan, legt de ambtenaar belast met de heffing gelijktijdig met de

aanslag een vergrijpboete op.

2. Het opleggen van een vergrijpboete wegens het met opzet niet binnen de termijn doen

van aangifte voor de aanslagbelastingen is niet mogelijk.

3. De vergrijpboete wordt berekend over het bedrag van de aanslag.

4. Indien een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete gebaseerd

op het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties ter zake van een of meer

tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie 'opzet' kan worden verbonden.

5. Als sprake is van het niet doen van aangifte wordt de vergrijpboete berekend over de

belasting van de gehele (geschatte) aanslag.

6. Onder het bedrag van de aanslag wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan

het bedrag van de aanslag na verrekening van voorheffingen en opgelegde voorlopige

aanslagen.

§ 21. Vergrijpboete navordering artikel 67e Awr

1. Indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag

tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, legt

de ambtenaar belast met de heffing gelijktijdig met de navorderingsaanslag, een

vergrijpboete op.

2. Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst

bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de

navorderingstermijn, dan kan de ambtenaar belast met de heffing binnen zes maanden

na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen. In dat

geval deelt de ambtenaar belast met de heffing de belanghebbende gelijktijdig met de

vaststelling van de navorderingsaanslag mee dat nog onderzoek plaatsvindt of het

opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

§ 22. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Regeling bestuurlijke boeten waterschapsbelastingen Waterschap Scheldestromen 2018.

§ 23. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

Het dagelijks bestuur van het Openbaar Lichaam Belastingsamenwerking SaBeWa Zeeland

Aldus vastgesteld op 25 januari 2018.