Uitvoeringsregeling aangifte, voorlopige aanslag en rente

Geldend van 15-02-2013 t/m heden

Herziening uitvoeringsregeling 15 februari 2013

Het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking West-Brabant;

Gelezen:

het voorstel met bovenaangehaald onderwerp;

gezien:

de beraadslagingen op voornoemde datum;

gelet op:

de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de invorderingswet 1990 in verbinding met de artikelen 213, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, en 237 van de Gemeentewet en op artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, resp. 123, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, en artikel 127 van de Waterschapswet en artikel 84, derde lid, van de Waterschapswet, op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede op het betreffende artikel in de verordeningen op de heffing en invordering van belastingen, zoals deze zijn vastgesteld door gemeenteraden en Algemeen Bestuur van de deelnemers in de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking West-Brabant (hierna: BWB), waarin aan het Dagelijks Bestuur van BWB de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen;

Besluit:

vast te stellen de volgende: Uitvoeringsregeling aangifte, voorlopige aanslag en rente

Artikel 1 – Algemene bepaling

  • 1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, respectievelijk artikel 84, derde lid van de Waterschapswet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen in de onderscheiden belastingverordeningen van de deelnemers in de BWB, waarin het Dagelijks Bestuur van BWB, de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden belastingen.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling worden rechten die worden geheven met inachtneming van de Algemene wet rijksbelastingen aangemerkt als belastingen.

  • 3. De op andere wijze geheven belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet, resp. 125 van de Waterschapswet, worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen buiten toepassing.

Artikel 2 – Aangifte

  • 1. De belastingplichtige voor:

    • a.

      de forensenbelasting;

    • b.

      de hondenbelasting;

    • c.

      de rioolheffing;

    • d.

      de toeristenbelasting;

    • e.

      de watertoeristenbelasting;

    • f.

      de zuiveringsheffing

    • g.

      de verontreinigingsheffing

    aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen één maand na het verstrijken van die zes maanden bij de heffingsambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.

  • 2. Indien de belastingplicht voor de hondenbelasting in de loop van het belastingjaar ontstaat dan wel het aantal honden dat door de belastingplichtige wordt gehouden wijziging ondergaat, moet de belastingplichtige binnen twee weken na het tijdstip waarop de belastingplicht is ontstaan of de wijziging van het aantal honden heeft plaatsgevonden, bij de heffingsambtenaar schriftelijk verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet.

  • 3. De formulieren van de aangiftebiljetten worden namens het dagelijks bestuur van de BWB vastgesteld door de directeur.

  • 4. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dienen de in het aangiftebiljet gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden ingevuld. Het aangiftebiljet wordt ondertekend en met de daarbij gevraagde bescheiden ingeleverd of toegezonden.

Artikel 3 – Gebruik nachtverblijfregister ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting

Bij de vaststelling van feiten ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting kan de heffingsambtenaar het door belastingplichtige bijgehouden nachtverblijfregister raadplegen.

Artikel 4 – Voorlopige aanslag

  • 1. De heffingsambtenaar legt een of meer voorlopige aanslag(en) op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.

  • 2. De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan, kan:

    • a.

      voor de forensenbelasting, de afvalstoffen- en de rioolheffing geschieden op grond van de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over, dan wel met betrekking tot het meest recente tijdvak of kalenderjaar, met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de belasting van belang kunnen zijn. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld lager is dan het op de voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag

    • b.

      voor de toeristenbelasting (en de watertoeristenbelasting) geschieden op grond van het gemiddelde dat voortvloeit uit de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over elk van de twee voorafgaande jaren, met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld lager is dan het op de voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag.

    • c.

      voor de zuiveringsheffing en de verontreinigingsheffing worden gebaseerd op ten hoofste het bedrag waarop de aanslag over dat heffingsjaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Artikel 5 - Rente

  • 1. Bij de invordering van de belastingen vindt de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

  • 2. In afwijking van de in het eerste lid bedoelde regeling wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht indien deze in totaal een bedrag van € 25,00 niet te boven gaat.

  • 3. Ingeval op de voet van artikel 25 van de Invorderingswet 1990 uitstel van betaling is verleend, wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht indien deze voor het op de nota vermelde bedrag, gerekend over de volledige looptijd van het genoten uitstel, in totaal een bedrag van € 25,00 niet te boven gaat.

  • 4. Indien één of meerdere belastingen gecombineerd op één aanslagbiljet worden opgelegd, geldt het in het derde lid genoemde bedrag voor het totaal inzake het aanslagbiljet verschuldigde bedrag aan invorderingsrente.

Artikel 6 - Titel

Deze regeling wordt aangehaald als “Uitvoeringsregeling aangifte, voorlopige aanslag en rente Belastingsamenwerking West-Brabant 2013”.

Artikel 7

  • 1.

    De besluiten van het Dagelijks Bestuur van de BWB van 4 november 2011 en van 17 februari 2012 tot vaststelling van een uitvoeringsregeling aangifte, voorlopige aanslag en rente, respectievelijk tot vaststelling modellen aangiftebiljetten, worden ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze uitvoeringsregeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking en vinden toepassing op belastingaanslagen die worden opgelegd met ingang van 1 januari 2013.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking West-Brabant van 15 februari 2013.

De secretaris,

de voorzitter,

drs. M.M.M.F. de Schwartz

drs. Th.J.J.M. Schots