Regeling vervallen per 31-12-2015

Erfgoedverordening 2012 gemeente Bergeijk

Geldend van 13-06-2012 t/m 30-12-2015

Intitulé

Erfgoedverordening 2012 gemeente Bergeijk

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    Monument:a. onroerende zaak, die van algemeen belang is op basis van de volgende criteria: 1. architectuurhistorische waarde; en/of 2. landschappelijke en/of historisch ruimtelijke waarde; en/of 3. cultuurhistorische waarde; en/of 4. zeldzaamheidswaarde.b. gebied of terrein met behoudenswaardige informatie van cultuurhistorische, archeologische of landschappelijke aard.

  • 2.

    Archeologisch verwachtingsgebied:terrein dat in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening is aangewezen vanwege zijn betekenis voor de gemeentelijke archeologische monumentenzorg en geregistreerd is op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.

  • 3.

    Bodemarchief:alle informatie die in de bodem ligt opgeslagen en daarin terecht is gekomen door activiteiten van mensen en door natuurlijke processen.

  • 4.

    Gemeentelijke archeologische beleidskaart:kaart met een ruimtelijke presentatie van de gemeentelijke archeologische verwachtingsgebieden en het te voeren beleid, vastgesteld door de bevoegde overheid.

  • 5.

    Beschermd rijksmonument:onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers.

  • 6.

    Beschermd gemeentelijk monument:onroerend monument of terrein datin overeenstemming met de bepalingen van deze verordening is aangewezen en geregistreerd als gemeentelijk monument.

  • 7.

    Gemeentelijke monumentenlijst:de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken en terreinen.

  • 8.

    Gemeentelijke monumentale zaken:onroerend monumentale zaak of terrein dat in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening is aangewezen en geregistreerd als beschermd gemeentelijk monumentale zaak.

  • 9.

    Lijst van gemeentelijke monumentale zaken:de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig de bepalingen in deze verordening als gemeentelijk monumentale aangewezen zaken en terreinen.

  • 10.

    Beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht:groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

  • 11.

    Lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten:de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aangewezen gebieden.

  • 12.

    Kerkelijk monument:monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat tevens uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst.

  • 13.

    Gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart:kaart met een ruimtelijke presentatie van de gemeentelijke cultuurhistorisch waardevolle gebieden en het te voeren beleid, vastgesteld door de bevoegde overheid.

  • 14.

    Terrein van archeologische waarde:gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Bergeijk is aangeduid als categorie 2 en waar archeologische waarden, door onderzoek en/of in combinatie met andere bronnen zijn aangetoond, die als behoudenswaardig kunnen worden gekarakteriseerd.

  • 15.

    Gebied met hoge archeologische verwachting (historische kern):gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Bergeijk is aangeduid als categorie 3 en 4 en waarvan op basis van historische, geologische en/of bodemkundige opbouw een hoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.

  • 16.

    Gebied met middelhoge archeologische verwachting:gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Bergeijk is aangeduid als categorie 5 en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een middelhoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.

  • 17.

    Gebied met lage archeologische verwachting:gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart van de gemeente Bergeijk is aangeduid als categorie 6 en waarvan op basis van geologische en bodemkundige opbouw een lage dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.

  • 18.

    Gebied zonder archeologische verwachting:gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de archeologische beleidskaart is aangeduid als categorie 7 en waarvan is vastgesteld dat de archeologische verwachting of archeologische waarde niet meer aanwezig is.

  • 19.

    Archeologisch vooronderzoek:in schriftelijke rapportage vastgelegd inventariserend onderzoek naar de geschiedenis en de archeologische waarden van een locatie in overeenstemming met de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in de vorm van archeologisch bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek.

  • 20.

    Archeologisch bureauonderzoek:vorm van archeologisch onderzoek waarbij de aan- of afwezigheid, het karakter en de omvang, de gaafheid, de conservering en de relatieve kwaliteit van archeologische waarden worden bepaald aan de hand van bestaande bronnen over archeologische waarden die voor een bepaald gebied al bekend zijn of worden verwacht.

  • 21.

    Inventariserend veldonderzoek (IVO): vorm van onderzoek waarbij extra informatie wordt verworven om het gespecificeerde verwachtingsmodel dat op het archeologische bureauonderzoek is gebaseerd aan te vullen en te toetsen door middel van waarnemingen in het veld.

  • 22.

    Archeologische begeleiding:vorm van onderzoek waarbij de uitvoering van niet-archeologische werkzaamheden door een archeoloog wordt begeleid. Het proces kan 3 doelen dienen:1. om bij afwezigheid van adequaat vooronderzoek door fysieke belemmeringen alsnog een vorm van inventariserend veldonderzoek te kunnen verrichten (cf. IVO-proefsleuven);2. om eventueel aanwezige archeologische informatie te behouden (cf. opgraven);3. om bij (beperkte) ingrepen in gewaardeerde terreinen aanwezige archeologische informatie te behouden (cf. opgraven).

  • 23.

    Opgraving:het vlakdekkend onderzoeken van archeologische vindplaatsen, met als doel de gegevens van de vindplaats te documenteren en daarmee de informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden. Opgravingen worden verricht door een partij, die beschikt over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

  • 24.

    Plan van Aanpak:een door de opdrachtnemer op te stellen plan voor de uit te voeren werken waarmee beoogd wordt aan de vereisten zoals geformuleerd in het Programma van Eisen te voldoen. Ook wordt hierin een voorstel gedaan voor de werkwijze waarmee de in het Programma van Eisen geformuleerde resultaatsverwachtingen bereikt kunnen worden.

  • 25.

    Programma van Eisen:het Programma van Eisen (PvE) is een door een bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk.

  • Bodemingreep:alle grondwerkzaamheden/ activiteiten die een effect hebben op het voortbestaan van archeologische waarden in situ, ook wel bodemverstoring genoemd.

  • Bouwhistorisch onderzoek:onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de bouwgeschiedenis, de bouwhistorische kwaliteit en de monumentale waarde van een monument.

  • Monumentencommissie:de door het college ingestelde commissie of aangewezen instantie, die als taak heeft het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, over de gemeentelijke archeologieverordening en over het gemeentelijke monumentenbeleid.

  • Vergunninghoudende partij:een dienst, bedrijf of instelling, erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

  • Deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:een door het college aan te wijzen deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg.

  • Bevoegd gezag:bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • Omgevingsvergunning:een vergunning als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • Redengevende beschrijving:de motivering van het besluit om een object of terrein te beschermen als monument of als monumentale zaak.

  • College:het college van Burgemeester en Wethouders.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument zoals gedefinieerd in artikel 1 aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    De aanwijzing wordt gebaseerd op een redengevende monumentbeschrijving aan de hand van selectiecriteria die door het college zijn vastgesteld.

  • 3.

    Voordat het college een kerkelijk monument aanwijst, voert het tevens overleg met de eigenaar.

  • 4.

    Degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en / of beperkt gerechtigde staan vermeld, de hypothecaire schuldeisers en - als om de aanwijzing is verzocht - de verzoeker worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

  • 5.

    Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt, tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 plaats heeft of vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 9 tot en met 14 bij wijze van voorbescherming van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    Het college kan bepalen, dat ten behoeve van de aanwijzing van een monument als gemeentelijk monument een bouwhistorisch, cultuurhistorisch en/of archeologisch onderzoek wordt verricht.

  • 7.

    De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument kan geen object betreffen dat onherroepelijk is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4 Termijn van advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de monumentencommissie.

  • 2.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 3.

    Het college beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling van de aanwijzing

  • 1.

    De aanwijzing als bedoeld in artikel 3 wordt medegedeeld aan degenen, die in de kadastrale registratie als eigenaar en / of beperkt gerechtigde staan vermeld, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

  • 2.

    Het college stelt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De registratie van een gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst omvat:• de plaatselijke aanduiding;• de datum van de aanwijzing;• de kadastrale aanduiding;• de tenaamstelling en• een beschrijving van het monument.

  • 3.

    Indien een deel van een onroerende zaak beschermingswaardig is, beperkt de bescherming en registratie zich tot dat specifieke deel. In de beschrijving dient dit tot uitdrukking te komen.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2.

    Artikel 3, lid 2, 3, 4, 5, 6 en 7 evenals artikel 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, kan het in lid 2 gestelde achterwege blijven.

  • 4.

    De inhoud en de datum van wijziging worden aangetekend op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 5.

    De wijziging van de aanwijzing wordt medegedeeld aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en / of beperkt gerechtigde staan vermeld en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, lid 2, lid 3, lid 4 en lid 6 evenals artikel 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 3.

    De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1 onder 6, te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:a. een handeling te verrichten als beschreven in artikel 2.2., eerste lid, sub b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;b. een beschermd gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder 1, sub a, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;c. een beschermd gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder 1, sub a, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3.

    Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4.

    De vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, geldt niet bij gewoon onderhoud en bepaalde kleine werkzaamheden, analoog aan de regels voor vergunningvrije activiteiten bij rijksmonumenten.

Artikel 10 Kerkelijk monument

Het bevoegd gezag geeft met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 9, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 11 Vergunning gemeentelijke monumenten

  • 1.

    Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 9 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in drievoud ingediend.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan nadere richtlijnen geven over toe te passen materialen, de kleurstelling en de wijze waarop werkzaamheden worden uitgevoerd. Ook kan het nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek, een archeologisch onderzoek, een cultuurhistorische analyse of een werkomschrijving/bestek van de werkzaamheden.

Artikel 12 Weigeringsgronden

Een vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 13 Termijnen advies

  • 1.

    Op de voorbereiding van een besluit om de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11, lid 1 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2.

    In geval van een aanvraag om een reguliere omgevingsvergunning vraagt het college advies aan de monumentencommissie of, indien het een archeologisch monument betreft, aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg voordat zij beslissen op de aanvraag.

  • 3.

    Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift van de ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beschermd gemeentelijk monument brengt de betreffende commissie schriftelijk advies uit aan het college.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning

  • 1.

    De vergunning kan door het college worden ingetrokken als blijkt dat:a. de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;b. de vergunninghouder de nadere regels als bedoeld in artikel 9.3 niet naleeft;c. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het beschermd gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen;d. niet binnen 52 weken van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2.

    Van de beschikking tot intrekking wordt een kopie aan de monumentencommissie gezonden.

Hoofdstuk 4 Rijksmonumenten

Artikel 15 Omgevingsvergunning voor beschermde rijksmonumenten

  • 1.

    Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de monumentencommissie.

  • 2.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending.

Hoofdstuk 5 Beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Artikel 16 De aanwijzing tot beschermd en stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    Het college kan een stads- of dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3.

    De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 17 Termijnen advies en plaatsingsbesluit

  • 1.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 18 Registratie op de gemeentelijke lijst van beschermde stads- of dorpsgezichten

  • 1.

    Het college registreert het beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezicht op de lijst met beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten.

  • 2.

    De lijst met beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de gebiedsaanwijzing van het beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezicht en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 19 Wijzigen en intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen of intrekken.

  • 2.

    De artikel 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat aan artikel 8, tweede lid nog wordt toegevoegd dat de aanwijzing tevens wordt geacht te zijn ingetrokken als toepassing wordt gegeven aan artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 20 Vaststellen beschermend bestemmingsplan

  • 1.

    De raad stelt, ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht, een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

  • 2.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt door het college bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het eerste lid kunnen worden aangemerkt.

  • 3.

    Alvorens het college de raad terzake een voorstel doet, wordt de monumentencommissie gehoord.

  • 4.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

Artikel 21 Vergunningverlening in beschermd stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    In beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college.

  • 2.

    Geen sloopvergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van het college.

  • 3.

    Op de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid, totdat een verschermend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikelen 9, 10 en 11 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 Archeologische verwachtingsgebieden

Artikel 22 Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning het archeologische bodemarchief in een archeologisch waardevol gebied of archeologisch verwachtingsgebied te verstoren, te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het verbod in lid 1 is niet van toepassing:a. bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een omvang van minder dan 100 m2 in terreinen van archeologische waarde (categorie 2) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;b. bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een omvang van minder dan 250 m2 in gebieden met een hoge archeologische verwachting, historische kern (categorie 3) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;c. bij bodemingrepen dieper dan 30 of 50 cm (bij esdek en agrarisch bestemde gronden) onder maaiveld met een omvang van minder dan 500 m2 (1000 m2 bij bestemmings- planwijzigingen) in gebieden met een hoge archeologische verwachting categorie 4) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;d. bij bodemingrepen dieper dan 30 of 50 cm (bij esdek en agrarisch bestemde gronden) onder maaiveld met een omvang van minder dan 2500 m2 (5000 m2 bij bestemmingsplanwijzigingen) in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting (categorie 5) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;e. bij bodemingrepen dieper dan 40 of 50 cm (bij agrarisch bestemde gronden) onder maaiveld met een omvang van minder dan 25000 m2 in gebieden met een lage archeologische verwachting (categorie 6) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;f. in gebieden zonder archeologische verwachting (categorie 7) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.

  • 3.

    Het verbod in lid 1 is ook niet van toepassing indien:a. in het geldende bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg die in overeenstemming zijn met het vastgestelde beleid;b. er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° en tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en er voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

Artikel 23 Wijzigen kwalificatie van een locatie

Op grond van een melding ingevolge artikel 53 van de Monumentenwet 1988 en op grond van de resultaten van archeologisch onderzoek kan het college een terrein of locatie alsnog aanwijzen als gemeentelijk archeologisch monument, gebied van archeologische waarde, of gebied met hoge of middelhoge verwachting.

Artikel 24 Vergunning archeologische verwachtingsgebieden

  • 1.

    Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:• het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of• de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of• in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op gemeentelijke archeologische beleidskaart:a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;b. de verplichting tot het doen van inventariserend veldonderzoek en/of een opgraving;c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • 3.

    De gevraagde omgevingsvergunning kan worden geweigerd, indien de archeologische waarden die in het geding zijn naar het oordeel van het college in situ behouden dienen te blijven.

  • 4.

    Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor terreinen/gebieden die in overeenstemming met artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn aangewezen als beschermd archeologisch (rijks)monument

Artikel 25 Opgravingen en begeleiding

  • 1.

    Indien binnen het grondgebied van de gemeente onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h van de Monumentenwet 1988, dient onverminderd de overige bepalingen van deze wet:a. het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1, waarbij nadere eisen worden gesteld aan het onderzoek.b. de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 van deze verordening ter goedkeuring aan het college te overleggen.

  • 2.

    In de nadere regels kan het college bepalingen opnemen met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3.

    Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere eisen voldoet, kan het college advies vragen aan een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 7 Monumentale zaken

Artikel 26 Aanwijzing

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, besluiten zaken aan te wijzen als gemeentelijke monumentale zaken.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan:a. de monumentencommissie;b. degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld;c. de hypothecaire schuldeisers;d. indien om de aanwijzing is verzocht, de verzoeker.

  • 3.

    Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monumentale zaak de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermde monumentale zaak ontvangt tot het moment dat de registratie plaatsvindt is artikel 28 van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Alvorens het college een kerkelijk monumentaal object aanwijst, hoort het de eigenaar.

  • 5.

    Beschermde monumentale zaken, die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet of die zijn geregistreerd op een lijst van monumenten, op grond van een Monumentenverordening van de Provincie Noord-Brabant, worden door het college niet op de in dit artikel bedoelde lijst geplaatst.

Artikel 27 Aanwijzings- en rgistratieprocedure

Artikel 4 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor het

beschermd(e) gemeentelijk(e) monument moet worden gelezen “de beschermde gemeentelijke monumentale zaak” en voor de gemeentelijke monumentenlijst moet worden gelezen “de gemeentelijke lijst monumentale zaken”.

Artikel 28 Verbodsbepalingen

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijke monumentale zaak, als bedoeld in artikel 1 onder 8, te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige omgevingsvergunning gestelde nadere regels:a. een gemeentelijke monumentale zaak, als bedoeld in artikel 1 onder 8, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;b. een gemeentelijke monumentale zaak te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd, in gevaar wordt gebracht of in strijd wordt gehandeld met de bepalingen van het eventueel daarop van toepassing zijnde beeldkwaliteitplan.

Artikel 29 Vergunningaanvraag

  • 1.

    Het college vraagt de monumentencommissie advies als een vergunning wordt gevraagd voor een vervangend bouwplan of voor de wijziging van een op “de gemeentelijke lijst monumentale zaken” geregistreerde onroerende zaak.

  • 2.

    Bij haar beraadslagingen betrekt de monumentencommissie ten aanzien van de in lid 1 bedoelde aanvraag tevens de beschrijving die hoort bij de monumentale zaak (zie artikel 27).

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 30 Schadevergoeding

  • 1.

    Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot: a. de weigering van het bevoegd gezag een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9, artikel 21 en artikel 28 te verlenen;b. de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9;c. de nadere regels door het bevoegd gezag verbonden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9, artikel 24, derde lid en artikel 28;d. een aanwijzing als bedoeld in artikel 27, tweede lid, tweede volzin.e. de veroorzaakte schade door een maatregel als bedoeld in artikel 57, tweede lid (Monumentenwet 1988).

  • 2.

    Voor de behandeling van de verzoeken zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 31 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met de artikelen 9, 21, 24, 27 en / of artikel 28 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van maximaal drie maanden. Overtreding van artikelen 9, 21, 24, 27 en/of 28 van deze verordening kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. 

Artikel 32 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen personen. 

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 33 Intrekken oude regeling

De monumentenverordening Bergeijk 2011, vastgesteld bij besluit van de Gemeenteraad van 29 september 2011, wordt ingetrokken.

Artikel 34 Overgangsrecht

  • 1.

    De op grond van de ingevolge artikel 33 ingetrokken verordening aangewezen en geregistreerde beschermde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 33 ingetrokken verordening.

Artikel 35 Inwerkingtreding

  • 1.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde gemeentelijke monumenten, beschermde gemeentelijke dorps- fo stadsgezichten, beschermde gemeentelijke monumentale zaken en archeologische verwachtingsgebieden treedt zij in werking op de eerste na het verstrijken van een termijn van zes weken na bekendmaking.

  • 2.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde inartikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

Artikel 36 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Erfgoedverordening gemeente Bergeijk 2012".

Toelichting 1 Op de erfgoedverordening