Algemene subsidieverordening Bergen 2016

Geldend van 20-04-2016 t/m 14-04-2021

Intitulé

Algemene subsidieverordening Bergen 2016

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 maart 2016;

gezien het advies van de algemene raadscommissie van 24 maart 2016;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de ‘Algemene subsidieverordening Bergen 2016’

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Algemene bepalingen

In deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen;

raad: de gemeenteraad van de gemeente Bergen;

Europees steunkader: een staatssteunkader waarmee wordt voldaan aan

Europese wet- en regelgeving. In Europa geldt een staatssteunverbod. Subsidie mag alleen aan een onderneming worden verstrekt als er geen sprake is van concurrentievervalsing. Hiervoor zijn criteria opgesteld die elke gemeente in acht moet nemen;

VWEU: het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.

eenmalige subsidie: subsidie ten behoeve van incidentele projecten of activiteiten die niet behoren tot de reguliere bezigheden van de subsidieaanvrager en waarvoor het college slechts voor een van tevoren bepaalde tijd van maximaal vier jaar subsidie wil verstrekken;

jaarlijkse subsidie: subsidie die per (boek)jaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan de subsidieontvanger wordt verstrekt;

beoordelingsverklaring: de accountant gaat na of de jaarrekening een goede weergave is van de financiële situatie van de organisatie. Zijn onafhankelijke conclusie geeft een beperkte mate van zekerheid.

controleverklaring: de accountant controleert of de jaarrekening die het bestuur heeft opgesteld een goede weergave is van de financiële situatie. In de controleverklaring geeft de accountant zijn onafhankelijke mening hierover in de vorm van een oordeel.Het doel van de controleverklaring is dat de accountant met een hoge mate van zekerheid zegt dat de jaarrekening geen materiële afwijkingen bevat. De accountant geeft geen absolute zekerheid dat de jaarrekening goed is omdat hij bewust misleid kan worden door een organisatie, de gemaakte schattingen in de jaarrekening vaak subjectief zijn en omdat het economisch niet verantwoord is om alle individuele transacties te onderzoeken. Vandaar dat de accountant spreekt over een redelijke mate van zekerheid.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

  • 1. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, is deze verordening van toepassing op de volgende beleidsterreinen:

    a. algemeen bestuur;

    b. openbare orde en veiligheid;

    c. verkeer, vervoer en waterstaat;

    d. economische zaken;

    e. onderwijs;

    f. cultuur en recreatie;

    g. sport;

    h. sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening;

    i. volksgezondheid

    j. milieu;

    k. ruimtelijke ordening en volkshuisvesting;

    met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen, over de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen, de verdeling, vermogensvorming, subsidieplafonds en indieningstermijn van de subsidie per beleidsterrein.

  • 3. De raad stelt tenminste eenmaal in de 4 jaar de maatschappelijke effecten vast die de gemeente in een nader te bepalen periode wil bereiken. Deze maatschappelijke effecten vormen het referentiekader op grond waarvan subsidies worden verstrekt.

Artikel 3 Bevoegdheid college

  • 1. Het college besluit over het verstrekken van subsidies met in achtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen of het subsidieplafond en - indien de begroting nog niet is vastgesteld, dan wel goedgekeurd - onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2. Het college is bevoegd om voorwaarden aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden.

Artikel 4 Europees steunkader

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het toepasselijk steunkader.

  • 3. Bij subsidies waar een Europees steunkader op van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.

Hoofdstuk 2 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Artikel 5 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. Het college kan subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepalen zij bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 2. Het college kan een subsidieplafond verlagen:

    • a.

      als het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; of

    • b.

      als de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging.

  • 4. Een subsidie ten laste van een begroting, die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Hoofdstuk 3 Aanvraag van de subsidie

Artikel 6 Bij aanvraag in te dienen gegevens

  • 1. De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college met behulp van door het college vastgestelde aanvraagformulieren.

  • 2. Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;

    • b.

      de maatschappelijke effecten, die daarmee worden bereikt, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen. In het bijzonder ook in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen en op door de gemeente Bergen vastgestelde maatschappelijke effecten;

    • c.

      een sluitende begroting en een dekkingsplan van de kosten van de activiteiten waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      indien van toepassing bij een jaarlijkse subsidie hoger dan € 100.000, - , de stand van de reserves en voorzieningen op het moment van de aanvraag.

    • e.

      als de aanvrager een ondernemer is (op grond van artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU):

      1. een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

      2. een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening.

  • 3. Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar toe aan de aanvraag.

  • 4. Het college kan andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede lid genoemde gegevens verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

Artikel 7 Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie wordt gedaan voor 1 september in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2. Eenmalige aanvragen om subsidie worden ingediend minimaal 13 weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 3. Bij nadere regels kan het college andere termijnen vaststellen.

Artikel 8 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een eenmalige subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag, dan wel, indien het college hiertoe nadere regels heeft opgesteld, 13 weken gerekend vanaf de uiterste indieningdatum voor het aanvragen van de subsidie.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie uiterlijk vóór 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 3. Bij nadere regels kan het college andere termijnen vaststellen.

  • 4. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU aangemeld bij de Europese Commissie, wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Hoofdstuk 4 Weigering van de subsidie

Artikel 9 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1. Het college weigert, onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, een aanvraag voor subsidie in elk geval:

    • 1.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;

    • 2.

      als het een aanvrager betreft tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge van een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of niet of nauwelijks ten goede komen aan de gemeente Bergen of haar ingezetenen;

    • b.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • c.

      in gevallen en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • d.

      als de aanvrager niet voldoet aan nadere regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • e.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • f.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het VWEU heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt.

    • g.

      indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd niet of onvoldoende bijdragen aan een of meerdere vastgestelde maatschappelijke effecten dan wel niet passen binnen het beleid van de gemeente;

    • h.

      indien de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten ontplooit, die in strijd zijn met de wet- en regelgeving, het algemeen belang of de openbare orde;

    • i.

      indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd uitsluitend of in hoofdzaak tot doel hebben het uitdragen van overtuigingen en denkbeelden van religieuze, levensbeschouwelijke of politieke aard;

    • j.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor de gemeente Bergen al een subsidie aan de aanvrager heeft verleend.

  • 3. Het college kan bij nadere regels de weigeringsgronden, als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel, aanvullen.

  • 4. Het college kan een subsidie in ieder geval intrekken in het geval en onder voorwaarden, bedoel in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5. Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Hoofdstuk 5 Verlening van de subsidie

Artikel 10 Verlening subsidie

  • 1. Bij het verlenen van de subsidie geeft het college aan hoe de subsidie wordt verantwoord.

  • 2. Het college kan verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie.

Artikel 11 Betaling en bevoorschotting

  • 1. Indien een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a, wordt gegeven, vindt de betaling van de gehele subsidie in één termijn plaats.

  • 2. Indien een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, wordt gegeven, wordt 100% bevoorschot.

  • 3. Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie, worden in het besluit tot subsidieverlening, de hoogte en termijnen van de voorschotten bepaald.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 12 Meldingsplicht

  • 1. De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 2. Een subsidieontvanger informeert het college direct schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen.

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of de bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 13 Bezoldiging subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger, waarop artikel 4.1 eerste en tweede lid van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector en artikel 4.2 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector van toepassing is, die een subsidie ontvangt van in totaal meer dan € 50.000,- zendt het college uiterlijk op 1 juli de gegevens en de motivering zoals bedoeld in deze wet.

  • 2. De subsidieontvanger waarop de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector van toepassing is, en die een subsidie ontvangt van in totaal meer dan € 50.000,- is verplicht om de bezoldigingsnorm zoals bepaald bij of krachtens deze wet voor een ieder bij de subsidieontvanger in acht te nemen. Indien voor een sector een hoger bezoldigingsmaximum is afgesproken tussen de sector en de minister, dan geldt dit maximum.

  • 3. Indien de subsidieontvanger de in het vorige lid bedoelde verplichting niet nakomt, kan het in de verleningsbeschikking genoemde subsidiebedrag bij de subsidievaststelling worden verminderd. De vermindering is gelijk aan het bedrag van de overschrijding van de geldende inkomensgrens in het kalenderjaar waarop de verleningsbeschikking betrekking heeft.

  • 4. Het college kan besluiten dat de regeling als bedoeld in dit artikel ook geldt voor andere rechtspersonen en organisaties mits:

      • a.

        de bekostiging van deze rechtspersonen of organisaties middellijk of rechtstreeks gedeeltelijk uit publieke middelen plaatsvindt of heeft plaatsgevonden of indien deze rechtspersonen of organisaties een wettelijke taak vervullen of anderszins een publiek belang dienen, of

      • b.

        sprake is van een gelieerde rechtspersoon.

Artikel 14 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger verricht de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De subsidieontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden

    • c.

      faillissement en aanvraag tot surseance van betaling;

    • d.

      ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen.

  • 3. De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht.

  • 4. Indien sprake is van ontbinding van de rechtspersoon die subsidie ontvangt, kan het college besluiten dat het batig saldo van de liquidatierekening, gelimiteerd tot het bedrag dat opgebouwd is met (behulp van) gemeentelijke subsidie, vervalt aan de gemeente.

Hoofdstuk 7 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 15 Verantwoording subsidies tot € 10.000

  • 1. Subsidies tot € 10.000 worden door het college:

    • a.

      direct vastgesteld; of

    • b.

      ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan het college de aanvrager verplichten om op de door hem aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 16 Verantwoording subsidies vanaf € 10.000 tot € 100.000

  • 1. Bij subsidies vanaf € 10.000 tot € 100.000, dient de ontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken nadat de activiteiten zijn verricht;

    • b.

      bij een jaarlijkse subsidie, uiterlijk op 30 april in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 4 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      een door het bestuur gewaarmerkte jaarrekening.

  • 3. Het college kan bepalen dat andere of minder dan de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn worden overlegd.

Artikel 17 Verantwoording subsidies vanaf € 100.000

  • 1. Bij subsidies vanaf € 100.000, dient de ontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken nadat de activiteiten zijn verricht;

    • b.

      bij een jaarlijkse subsidie, uiterlijk op 30 april in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 4 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      een door het bestuur gewaarmerkt financieel verslag of een door het bestuur gewaarmerkte jaarrekening;

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    • d.

      een beoordelingsverklaring, opgesteld door een accountant, vallend onder de beroepsregels van de NBA voor een subsidieverlening vanaf € 100.000 tot € 200.000.

    • e.

      een controleverklaring, opgesteld door een accountant, vallend onder de beroepsregels van de NBA voor een subsidieverlening vanaf € 200.000 en hoger.

  • 3. Het college kan bepalen dat in het inhoudelijk verslag als bedoeld in het vorige lid tevens wordt vermeld in hoeverre de activiteiten hebben bijgedragen aan de in de aanvraag aangegeven maatschappelijke effecten.

  • 4. Het college kan bepalen dat andere, of minder dan de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overlegd.

Artikel 18 Vaststelling subsidie

  • 1. Het college stelt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 2. Het college kan deze termijn eenmaal voor ten hoogste 8 weken verdagen.

  • 3. Het college kan categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen, waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling hoeft in te dienen.

  • 4. Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip bedoeld in de artikelen 15, eerste lid en artikel 16, eerste lid is ontvangen, gaat het college zes weken na een eenmalige rappel over tot ambtshalve vaststelling.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 19 Standaardberekeningswijzen van uurtarieven

  • 1. Indien bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij nadere regels of bij de subsidieverlening voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de bij nadere regels of bij de subsidieverlening voorgeschreven definities.

  • 3. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 20 Vorming van reserves

Het college kan bij de vaststelling van de subsidie toestemming verlenen aan de subsidieontvanger om het positieve verschil tussen de verleende subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten toe te voegen aan de algemene reserves of bestemmingsreserves of voorzieningen. Dit kan slechts wanneer de subsidieontvanger alle activiteiten waarvoor subsidie is verleend heeft verricht en aan alle verplichtingen opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening heeft voldaan.

Artikel 21 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan deze verordening, met uitzondering van de artikelen 2, 3 en 4, in individuele gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of – ontvanger gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.

  • 2. Toepassing van het vorige lid wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 22 Intrekking

De Algemene Subsidieverordening Bergen 2009 wordt ingetrokken.

Artikel 23 Overgangsbepaling

Aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden afgedaan volgens de bepalingen van de Algemene Subsidieverordening Bergen 2009.  

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van een dag volgend op haar bekendmaking.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene subsidieverordening Bergen 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Bergen in de vergadering van 14 april 2016.
de griffier,
de voorzitter,

Toelichting

I Algemene toelichting

Wettelijke grondslag

De hoofdregel van de subsidietitel in de Awb is dat subsidies gebaseerd moeten zijn op een wettelijk voorschrift. Voor gemeenten is dit wettelijk voorschrift een gemeentelijke verordening. In dit geval de Algemene Subsidieverordening Bergen (hierna: ASV).

Sturen op maatschappelijke effecten

De gemeenteraad stelt op hoofdlijnen het beleid en de maatschappelijke effecten voor de komende vier jaar vast. Het college voert dit beleid uit en legt hierover tweejaarlijks verantwoording af aan de raad. Ook wordt via de begrotingscyclus bepaald hoeveel geld de gemeente aan de verschillende beleidsterreinen uitgeeft. Het subsidieproces staat in relatie tot de begrotingscyclus. Om het door de gemeenteraad vastgesteld beleid uit te kunnen voeren, verstrekt het college onder andere subsidies. Het verstrekken van subsidies is daarmee een instrument om maatschappelijke effecten te realiseren. De subsidieontvanger vraagt subsidie aan voor de uitvoering van activiteiten die bijdragen aan de vastgestelde maatschappelijke effecten.

Bij de subsidieverlening maakt het college met de subsidieontvanger afspraken over de te leveren prestaties. Na afloop van de subsidieperiode verantwoordt de subsidieontvanger aan het college de geleverde prestaties en de mate waarin deze prestaties hebben bijgedragen aan de gemeentelijke maatschappelijke effecten. Op basis van de geleverde prestaties stelt het college de subsidie vast. Indien de bij de subsidieverlening afgesproken prestaties niet geheel zijn geleverd, wordt de subsidie naar rato lager vastgesteld.

De voordelen van deze werkwijze zijn dat het subsidie-instrument beter wordt benut en dat er samenhang bestaat tussen beleid, prestaties, effecten en kosten. Het college rapporteert aan de raad over de inzet van de subsidiemiddelen in relatie tot de maatschappelijke effecten. De raad krijgt daarmee beter inzicht in de besteding van de subsidiemiddelen en kan hier op strategisch niveau sturing aan geven.

Administratieve- en bestuurlijke lastenvermindering

Bij de ontwikkeling van de ASV is nadrukkelijk gekeken naar de vermindering van de administratieve en bestuurlijke lastendruk. Bij de vereisten van het indienen van een aanvraag en de verantwoording is het uitgangspunt dat de administratieve lasten in verhouding moeten staan tot de hoogte van het subsidiebedrag.

Indexering

In de ASV is niets terug te vinden over mogelijke indexering bij het verlenen van de subsidie.

De gemeente verwacht van subsidiepartners dat zij reële kosten berekenen voor de activiteit. Indien kosten jaarlijks stijgen moeten aanvragers dit in hun aanvraag meenemen. Volgens de nieuwe ASV kan de gemeente extra gegevens opvragen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag.

BUCH afstemming

Bij het opstellen van de ASV is zo veel als mogelijk afstemming geweest met de gemeenten Uitgeest, Castricum en Heiloo. De gemeenten Uitgeest en Castricum hebben onlangs een nieuwe ASV vastgesteld. Na de ambtelijke fusie in 2017 wordt wellicht onderzoek gedaan naar de mogelijkheid binnen de BUCH het subsidieproces op elkaar af te stemmen.

II Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Algemene bepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verduidelijkt die in de verordening worden gehanteerd. Er is in de definities een onderscheid gemaakt tussen twee vormen van subsidies, te weten eenmalige subsidies en jaarlijkse subsidies.

De eenmalige subsidie is een subsidie die eenmalig kan worden verstrekt voor activiteiten waarvoor het college slechts voor een van te voren bepaalde tijd subsidie wil verlenen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een subsidie ten behoeve van een evenement. Eenmalige subsidies hebben een looptijd, afhankelijk van de duur van het project en kunnen onder omstandigheden dus een looptijd hebben van korter of langer dan een jaar.

De jaarlijkse subsidie is een subsidie die per boekjaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan de subsidieontvanger wordt verstrekt voor veelal dezelfde voortdurende activiteiten. Na het verstrijken van de periode kan uiteraard opnieuw worden besloten een jaarlijkse subsidie te verlenen.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

Het college krijgt de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies op de genoemde beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen wettelijke grondslag nodig is.

Door de veelheid en verscheidenheid van subsidiemogelijkheden is niet te vermijden dat op onderdelen van de ASV nadere regels noodzakelijk zullen blijken. Het college kan nadere regels stellen, waarin de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen, de verdeling van de subsidie per beleidsterrein zoals bedoeld in het eerste lid worden omschreven. In de nadere regels kan ook worden vastgelegd dat voor bepaalde subsidies andere aanvraagtermijnen gelden.

Het college bepaalt welke subsidies daadwerkelijk op basis van de verordening worden verleend. Het gemeentelijk belang staat daarbij voorop. Er wordt alleen subsidie verleend voor activiteiten die de gemeente van maatschappelijk belang acht en die bijdragen aan de, voor de betreffende periode, vastgestelde maatschappelijke effecten .

Artikel 3. Bevoegdheid college

Het college besluit ingevolge het eerste lid binnen de daarvoor door de raad vastgestelde kaders, zoals neergelegd in de gemeentebegroting en deze ASV. Dit betekent dat het college pas subsidie kan verstrekken nadat de raad de begroting voor dat jaar heeft vastgesteld. Bij het verstrekken van de subsidie moet het college rekening houden met de door de raad in de begroting vastgestelde (financiële) kaders.

In het tweede lid is de bevoegdheid van het college geregeld om voorwaarden aan subsidie te verbinden. In afdeling 4.2.4. Awb is uitvoerig bepaald welke verplichtingen aan een subsidieverlening kunnen worden opgelegd.

Artikel 4. Europees steunkader

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4).

Bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (lid 5). Overheidsfinanciering die aan criteria van artikel 107, lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna VWEU) voldoet is staatssteun. Dit moet worden gemeld bij de Europese Commissie. De Raad kan bepalen welke soorten van steunmaatregelen van deze aanmeldingsverplichting zijn vrijgesteld. De Europese Commissie stelt hiervoor dan verordeningen vast. De de-minimisverordening is er daar één van. Op basis daarvan wordt de-minimissteun, als één onderneming over een periode van drie jaar een toegekende steun van € 200.000,- niet overschrijdt, geacht niet aan alle criteria van artikel 107 lid 1 van het VWEU te voldoen en valt daardoor niet onder de eerder genoemde aanmeldingsprocedure.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBEHOUD

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Het college stelt de subsidieplafonds vast (lid 1); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb) en wordt er, indien van toepassing, gewezen om de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast in de begroting. Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.

Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).

HOOFDSTUK 3. AANVRAAG VAN DE SUBSIDIE

Artikel 6. Bij aanvraag in te dienen gegevens

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU. Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d, onder 1). Het gaat naast subsidie bijvoorbeeld om garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onderdeel e, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten per geval te regelen welke gegevens dienen te worden verstrekt, waarbij het uitgangspunt is dat het college dit doet om de administratieve en bestuurlijke lasten voor alle betrokkenen zo beperkt mogelijk te houden. Zo kan het college bijvoorbeeld bepalen dat voor duidelijk bepaalde subsidies met minder dan de standaard te overleggen gegevens bij de aanvraag van een subsidie kan worden volstaan.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies. De jaarlijkse subsidies dienen voor 1 september ingediend te worden en de eenmalige subsidies 13 weken voordat met de activiteiten wordt gestart.

Bij nadere regels kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid.

Artikel 8. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of boekjaar, en andere. Op een jaarlijkse subsidie beslist het college uiterlijk 31 december en op eenmalige subsidies binnen minimaal 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag. Met nadruk moet worden vermeld dat de termijn pas een aanvang neemt na ontvangst van de volledige aanvraag. Indien een aanvraag niet volledig is, vangt de termijn aan na ontvangst van de ontbrekende gegevens.

Bij nadere regels kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

HOOFDSTUK 4. WEIGERING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld. Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond onder a). In aanvulling daarop wordt met onderdeel b bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.

In het tweede lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.

De meeste onderdelen spreken voor zichzelf. Hieronder worden bijzondere weigeringsgronden nader toegelicht.

Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

Onderdeel c betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken (derde lid). Onder f is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

Het college heeft de bevoegdheid in nadere regels nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen (derde lid).

Het college kan de subsidie intrekken in het geval de aanvrager de toets van de Wet Bibob niet kan doorstaan.

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vijfde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

HOOFDSTUK 5. VERLENING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 10. Verlening subsidie

Ingevolge het eerste lid geeft het college in het besluit tot verlening van de subsidie aan op welke wijze verantwoording moet plaatsvinden. Hiermee wordt bereikt dat voor de ontvanger van begin af aan duidelijk is aan welke voorwaarden en administratieve eisen hij dient te voldoen.

In het tweede lid is geregeld dat het college de ontvanger verplichtingen kan opleggen. Bij kleinere subsidies zal het stellen van verplichtingen bij de toekenning niet noodzakelijk zijn. In die gevallen kan het college daar eenvoudig van afzien. In gevallen, dat het college van oordeel is dat redelijkerwijs nadere verplichtingen dienen te worden gesteld, zal dit veelal op de ontvanger en de door hem te ondernemen activiteiten toegesneden verplichtingen zijn. Een uitputtende opsomming in de verordening van alle mogelijke aan een subsidiant op te leggen verplichtingen komt de overzichtelijkheid noch de doelmatigheid van de verordening niet ten goede. Een bij de beschikking verstrekte bijlage, waarin de verplichtingen zijn opgenomen is overzichtelijk en klantvriendelijk. In artikel 4:37 Awb staan de standaardverplichtingen vermeld welke het college bij de beschikking tot subsidieverlening aan de subsidieontvanger kan opleggen. Er kan maatwerk worden gevonden door een differentiatie te maken tussen verplichtingen die worden gesteld aan eenmalige subsidies en jaarlijkse subsidies.

Bij de in het tweede lid te stellen verplichtingen kan worden gedacht aan het verzekeren van zaken, de arbeidsvoorwaarden voor het personeel, het bestuur, het aanstellen van toezichthouders, de inrichting van de administratie en de benodigde toestemming van het college voor het aangaan van rechtshandelingen als bedoeld in artikel 4:71 Awb.

Artikel 11. Betaling en bevoorschotting

In dit artikel staat vermeld op welke wijze het college de subsidieontvanger bevoorschot. Bij subsidies tot € 10.000,- wordt de subsidieontvanger 100% bevoorschot in één termijn. Bij subsidies vanaf € 10.000,- wordt ook 100% bevoorschot en de termijnen van bevoorschotting opgenomen in de verleningsbeschikking. Indien in de verleningsbeschikking niet anders is bepaald, vindt betaling van het voorschot binnen zes weken na verzending van de verleningsbeschikking plaats. Zie artikel 4:87, lid 1, Awb.

HOOFDSTUK 6. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 12. Meldingsplicht

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt.

Artikel 13. Bezoldiging subsidieontvanger

Door de regering is aangegeven dat subsidiërende bestuursorganen aanvullend op de nieuwe Wet Normering Topinkomens voorwaarden kunnen stellen aan de bezoldiging van betrokkenen en dat hierbij ruimte is om maatwerk te leveren (EK 2011/12, 32 600, F, blz. 23).

In de ASV wordt hier inhoud aan gegeven door voorschriften die erop neerkomen dat bij subsidies boven de € 50.000,- de betreffende subsidieontvanger jaarlijks informatie moet verstrekken over de bezoldiging van topfunctionarissen en dat op deze subsidies kan worden gekort indien die inkomens hoger zijn dan de bezoldigingsnorm zoals vastgelegd in de wet of hoger dan het bezoldigingsmaximum dat is afgesproken tussen minister en de betrokken sector. Indien de jaarlijks opgevraagde informatie niet wordt geleverd kan de subsidie door het college worden gekort. Indien de hoogte van de inkomens hoger is dan de geldende inkomensgrenzen kan de subsidie worden gekort tot het bedrag waarmee de inkomensgrens wordt overschreden.

Artikel 14. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

In dit artikel is bepaald dat de subsidieontvanger tijdig informatie aan het college verstrekt over feiten en omstandigheden die voor de subsidieverlening relevant kunnen zijn. Er is aangegeven wat daar in ieder geval onder moet worden verstaan.

Dit artikel bevat een aanvullende bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is direct op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).

HOOFDSTUK 7. VERANTWOORDING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de vaststelling en verantwoording van de subsidie. Daarbij is het uitgangspunt dat de administratieve en bestuurlijke belasting die met de verantwoording gepaard gaat in verhouding staat met de hoogte van het subsidiebedrag.

Artikel 15. Verantwoording subsidies tot € 10.000, -

Kenmerkend voor subsidies tot € 10.000, - is dat een vast bedrag in één termijn (lump sum) wordt verstrekt en dat de subsidieontvanger achteraf geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) hoeft in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.

In het geval van directe vaststelling worden de bewijsstukken van de activiteiten direct met de aanvraag meegestuurd. Ook indien de activiteiten nog niet hebben plaatsgevonden kan dit worden toegepast. De toepassing is dan onder meer afhankelijk van de aard van de subsidie en risicoafweging van de subsidieverstrekker. Steekproefsgewijze controle na vaststelling is mogelijk, maar leidt alleen in bijzondere gevallen, zoals bij fraude, tot terugvordering.

In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens binnen 13 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld. De ambtshalve vaststelling zal in de praktijk veelal voor het verstrijken van de termijn gebeuren, namelijk als het vanuit het oogpunt van een efficiënte werkwijze wenselijk wordt geacht dat dergelijke vaststellingsbeschikkingen op een vaste datum worden genomen. Wel dient de gemeente binnen een beperkte termijn van 13 weken te reageren.

Artikel 16. Verantwoording subsidies vanaf € 10.000 tot € 100.000

Bij subsidies vanaf € 10.000,- tot € 100.000,- wordt uitgegaan van de afrekening van subsidies op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten, de mate waarin wordt bijgedragen aan maatschappelijke effecten en gerealiseerde kosten. De verantwoording bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en een door het bestuur gewaarmerkte jaarrekening. Er kunnen steekproefsgewijze controles gedaan worden van de uitvoeringsinstanties of door verantwoording in de jaarrekening van de instelling.

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.

Ingevolge het derde lid kan het college bepalen dat het door de verantwoording daarvan andere stukken en bewijzen verlangt dan gebruikelijk en die uit hoofde van de gewone bedrijfsvoering van de subsidieontvanger al worden opgesteld.

Artikel 17 Verantwoording subsidies vanaf € 100.000

Bij subsidies vanaf € 100.000,- wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. De verantwoording bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en een door het bestuur gewaarmerkte jaarrekening of een door het bestuur gewaarmerkt financieel verslag. Bij de financiële verantwoording wordt een door de accountant opgesteld stuk gevraagd. Bij subsidies vanaf € 100.000,- tot € 200.000,- stelt de accountant een beoordelingsverklaring op en bij subsidies vanaf € 200.000,- stelt de accountant een controleverklaring op.

Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder minder, gegevens gevraagd worden.

Artikel 18 Vaststelling subsidie

Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst.

In artikel 4:46 Awb is het volgende over subsidievaststelling bepaald:

  • 1.

    Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.

  • 2.

    De subsidie kan lager worden vastgesteld, indien:

    • a.

      De activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

    • b.

      De subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      De subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

    • d.

      De subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 3.

    Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking komen.

Uitgangspunt bij de vaststelling is dat de hoogte van de vaststelling overeenkomstig het verleende bedrag is. In de in artikel 4:46, tweede en derde lid Awb genoemde gevallen kan de subsidie lager worden vastgesteld. De subsidie kan niet hoger worden vastgesteld.

Ingevolge het derde lid kan het college naast de ASV categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen voor wie de subsidie wordt vastgesteld zonder dat hiervoor door de subsidieontvanger een aanvraag moet worden ingediend. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.

In het vierde lid is bepaald dat het college de subsidie ambtshalve kan vaststellen indien een aanvraag tot vaststelling niet tijdig, na een eenmalig rappel, is ontvangen. In dat geval stelt het college de subsidie lager vast omdat niet aan de verbonden verplichten bij subsidieverlening is voldaan.

HOOFDSTUK 8. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 19 Standaard berekeningswijzen van uurtarieven

Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in nadere regels of bij de subsidieverlening vastgelegd dienen te worden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 20 Vorming van reserves

Reserves maken deel uit van het eigen vermogen van de instelling. De instelling kan vrij beschikken over de betreffende middelen. Reserves worden gevormd uit exploitatieoverschotten en zijn dus een winstbestemming. Er bestaat onderscheid tussen algemene reserves en bestemmingsreserves. Algemene reserves zijn vrij aanwendbaar door het algemene karakter. Zij zijn onder andere bedoeld om eventuele bedrijfsrisico’s op te vangen. Bestemmingsreserves zijn specifieke reserves, waaraan vooraf een bestemming is gegeven. Voorbeelden zijn; reserve ten behoeve van inventaris, reserve ten behoeve van onderhoud eigen gebouwen, reserve ten behoeve van bepaalde omschreven activiteiten zoals jubilea.

Reserves moeten worden onderscheiden van voorzieningen. Voorzieningen behoren tot het vreemd vermogen van de instelling, gevormd met het oog op toekomstige verplichtingen. De hoogte van de voorziening moet corresponderen met de toekomstige verplichting. Voorzieningen zijn gericht op het kunnen voldoen aan vooraf duidelijk kwantificeerbare verplichtingen. Voorzieningen kunnen louter worden aangewend voor het doel waarvoor zij zijn ingesteld.

Voorzieningen worden gevormd uit de exploitatie in het jaar waarop de verplichting is ontstaan en dienen tot gelijkmatige verdeling van de lasten over een beperkt aantal jaren. Het vormen van voorzieningen is een normaal aspect van de bedrijfsvoering en dient daarom onderdeel uit te maken van de begroting en jaarrekening van de instellingen. Voorbeelden van voorzieningen zijn: personele verplichtingen, belastingverplichtingen, te verwachten schadeclaims van derden, groot onderhoud en renovaties. Het opnemen van bepalingen over vermogensvorming heeft een tweeledig doel. Enerzijds is het belangrijk dat instellingen beschikken over voldoende reserves om tegenvallers op te kunnen vangen. Anderzijds is het niet wenselijk dat instellingen overmatig veel reserves opbouwen met subsidiegelden.

Artikel 21 Hardheidsclausule

In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om in bijzondere gevallen af te wijken van een of meerdere artikelen. Dit is het geval wanneer het toepassen van de verordening zou leiden tot een onbillijke situatie.

Artikel 22 Intrekking

De ASV 2009 wordt ingetrokken.

Artikel 23 Overgangsbepaling

In dit artikel is de overgangsbepaling opgenomen.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de ASV

Artikel 25 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als de Algemene Subsidieverordening Bergen of ASV Bergen.