Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu

Geldend van 20-04-2011 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu

Inleiding

Op 6 oktober 2009 hebben wij de ‘Beleidsregel intrekken wet milieubeheervergunningen’

vastgesteld. In die beleidsregel hebben wij vastgelegd in welke gevallen wij overgaan tot het intrekken van een Wet milieubeheervergunning.

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Op dat moment zijn de artikelen in de Wet milieubeheer over het intrekken van een milieuvergunning komen te vervallen en is de beleidsregel niet meer van toepassing.

Onder de Wabo is er geen sprake meer van een Wet milieubeheervergunning maar van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. De milieuvergunningen die vóór 1 oktober 2010 zijn verleend worden gelijkgesteld met omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu.

Ook de Wabo geeft ons de mogelijkheid om een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu in te trekken.

In deze beleidsregel stellen wij het beleid vast wanneer wij overgaan tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu.

Waarom deze beleidsregel?

Hoewel de gemeente beleidsvrijheid heeft is het scheppen van duidelijkheid over het intrekken van omgevingsvergunning naar ondernemers en derden belangrijk.

Een actief intrekkingbeleid op dit punt is om verschillende redenen nodig.

  • ·

    Een bedrijf dat een omgevingsvergunning niet of maar gedeeltelijk gebruikt behoudt wel de rechten van het niet gebruikte deel. Dit kan de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende bedrijven beperken. Ook kunnen deze niet gebruikte rechten een belemmering vormen voor woningbouwplannen en andere ontwikkelingen in de omgeving zoals recreatie en toerisme.

  • ·

    Voor een integrale benadering van bedrijven moet de milieuvergunningsituatie zoveel mogelijk overeenkomen met de ruimtelijke bestemming van een perceel.

  • ·

    In verband met de komst van de Wabo is het wenselijk om het intrekkingsbeleid voor de omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en dat voor de activiteit bouwen zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.

  • ·

    Voor een goede taakuitvoering moet de gemeente beschikken over een actueel bedrijven- en vergunningenbestand. Bedrijven die zijn gestopt maar waarvan de omgevingsvergunning niet is ingetrokken blijven in het vergunningenbestand staan. Dit vormt een belasting bij het beoordelen of de omgevingsvergunning actueel is en bij de planning van controles.

  • ·

    Door duidelijk aan te geven in welke situaties wij milieuvergunningen intrekken voorkomen wij willekeur en vergroten wij de rechtszekerheid.

In deze beleidsregel stellen wij het beleid vast voor de omstandigheden die het meest voorkomen te weten:

  • -

    als gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning (artikel 2.33 lid 2 onder a. Wabo);

  • -

    als het bedrijf geheel of gedeeltelijk is verwoest (2.33 lid 2 onder d sub 2˚ Wabo).

Op de andere in artikel 2.33 Wabo genoemde situaties is deze beleidsregel niet van toepassing.

Deze beleidsregel is ook niet van toepassing op bedrijven die onder een algemene maatregel van bestuur vallen. Die bedrijven kunnen voor het oprichten en uitbreiden volstaan met een melding en zijn niet vergunningplichtig;

Wettelijke regels

In artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht staan de regels voor het intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu.

Volgens artikel 2.33 lid 2 kunnen wij een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken wanneer zich één of meer van de in dat artikel genoemde omstandigheden voordoet.

In deze beleidsregel stellen wij het beleid vast voor de omstandigheden die het meest voorkomen te weten:

  • -

    als gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning (artikel 2.33 lid 2 onder a. Wabo);

  • -

    als het bedrijf geheel of gedeeltelijk is verwoest (2.33 lid 2 onder d sub 2˚ Wabo).

Als de gemeente een omgevingsvergunning wil intrekken moet zij de procedureregels uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Algemene Wet bestuursrecht naleven.

Artikel 3.15 lid 3 van de Wabo bepaalt dat op de voorbereiding van een beschikking tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Wabo toepassing is.

Uitzondering hierop is het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning indien de beschikking betrekking heeft op activiteiten met geen dan wel gunstige gevolgen voor het milieu (artikel 3.10 lid 3 Wabo). Op deze intrekkingen is de reguliere procedure van de Wabo van toepassing.

Bijzondere omstandigheden

Bij het vaststellen van beleid is wettelijk (in de Algemene wet bestuursrecht) bepaald dat het bestuursorgaan handelt volgens de beleidsregel. Dit geldt niet als er bijzondere omstandigheden zijn.

Bij bijzondere omstandigheden kan de gemeente dus afwijken van het vastgestelde beleid. Bijzondere omstandigheden om niet over te gaan tot het intrekken van de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu kunnen zijn:

  • ·

    langdurige ziekte van de ondernemer;

  • ·

    overbruggingsperiode voor bedrijfsopvolging (ingeval van ziekte of overlijden van de ondernemer);

  • ·

    ziekte onder het vee;

  • ·

    benodigde tijd in verband met omschakeling naar andere bedrijfsopzet of opstellen MER;

  • ·

    het bedrijf kan aantonen dat het deelneemt aan de salderingsregeling van het Interim toetsingskader ammoniak en Natura 2000 van de Provincie Gelderland.

Procedure

Het vaststellen van deze beleidsregel betekent de uitwerking van de wettelijke bevoegdheid om een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu in te trekken. Vanuit die invalshoek, de algemene strekking van de beleidsregel en de overweging dat belanghebbenden de mogelijkheid hebben om zienswijzen in te dienen tegen de individuele besluiten, en daartegen bezwaar kunnen maken, achten wij het niet noodzakelijk dat de vaststelling ervan wordt voorbereid door het volgen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Op grond van artikel 8:2 van de Awb kan er tegen het besluit, inhoudende een beleidsregel, geen beroep worden ingesteld en dus ook geen bezwaar worden gemaakt.

Besluit

De onderstaande beleidsregel geeft aan in welke gevallen burgemeester en wethouders overgaan tot het geheel of gedeeltelijk intrekken een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu.

Met inachtneming van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht besluiten wij de ‘Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu' vast te stellen:

artikel 1 Begripsbepalingen

Omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 onder e., artikel 2.6 lid 1 en artikel 3.10 lid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Diercategorie: Hoofdcategorie als bedoeld in de bijlage van de Regeling Ammoniak en Veehouderij.

Veehouderijbedrijf: inrichting als bedoeld in categorie 8.1, onder a in onderdeel C van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.

artikel 2 Intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit milieu

In deze beleidsregel wordt voor de gronden zoals genoemd in de artikelen 3 en 4 van deze regeling aangegeven waneer burgemeester en wethouders overgaan tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu.

artikel 3 Voor zover gedurende vier jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning (art. 2.33 lid 2 onder a. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht);

  • 1. Burgemeester en wethouders gaan over tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu indien gedurende vier jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

  • 2. In afwijking van lid 1 van dit artikel gaan burgemeester en wethouders over tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning van een veehouderijbedrijf indien een vergunde diercategorie gedurende vier jaar in zijn geheel niet is gehouden.

Toelichting:

In artikel 2.33 lid 2 onder a. staat dat de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu geheel of gedeeltelijk kan worden ingetrokken als het bedrijf gedurende een aaneengesloten periode van drie jaar niet in gebruik is. Dit houdt concreet in dat als het bedrijf of een gedeelte ervan (de vergunde omvang is niet benut; een op zich zelf staand onderdeel van de inrichting is niet in werking geweest) leeg staat of niet meer gebruikt wordt, de vergunning geheel of gedeeltelijk ingetrokken kan worden.

Het beleid voor het intrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu is in deze beleidsregel afgestemd met het intrekkingsbleid voor de activiteit bouwen. Volgens dat beleid worden niet gebruikte bouwvergunningen (behalve voor woningen) na vier jaar ingetrokken.

In deze beleidsregel geldt ook voor het intrekken van de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu de termijn van vier jaar als uitgangspunt. Zodoende kunnen deze intrekkingsprocedures worden samengevoegd en is het mogelijk om de omgevingssituatie integraal te beoordelen.

Met de komst van de Wabo is artikel 8.18 van de Wet milieubeheer vervallen. Volgens dat artikel kwam een milieuvergunning van rechtswege te vervallen indien de inrichting niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning was voltooid en in werking gebracht. Ook voor deze situaties kan de vergunning worden ingetrokken op basis van artikel 2.33, 2 onder a. Volgens deze beleidsregel zal de vergunning in dit soort situaties na vier jaar worden ingetrokken. Hierbij kunnen wij in bijzondere omstandigheden afwijken van de beleidsregel en een bedrijf een langere periode indien een ondernemer aantoonbaar meer tijd nodig heeft om het bedrijf op te richten of te wijzigen.

Voor veehouderijbedrijven is in lid 2 van dit artikel bepaald dat alleen tot (gedeeltelijke) intrekking wordt overgegaan als een diercategorie (Hoofdcategorie als bedoeld in de Regeling Ammoniak en Veehouderij) gedurende een periode van 4 jaar (na vergunningverlening) in zijn geheel niet is gehouden. Hiermee wordt voorkomen dat het intrekkingsbeleid ook van toepassing is op die situaties waarbij sprake is van onderbezetting bij diercategorien. Dit is om de volgende redenen niet gewenst:

  • -

    Het gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning vanwege onderbezetting leidt tot veel juridische procedures. Ook is de bewijslast voor deze situaties een stuk moeilijker.

  • -

    Bij het gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning vanwege onderbezetting zullen ondernemers voor een maximale productiecapaciteit/volle stalbezetting zorgen. Voor het milieu is dat niet gewenst.

  • -

    Op 31 december 2010 is een wijziging van het Activiteitenbesluit en de bijbehorende regeling voorgepubliceerd. Met deze wijziging worden agrarische activiteiten onder de werking van het Activiteitenbesluit gebracht. Hierdoor komen de omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu van bijna alle agrarische bedrijven automatisch te vervallen.

artikel 4 Bij geheel of gedeeltelijke verwoesting (art. 2.33 lid 2 onder d sub 2˚ Wabo)

1.Burgemeester en wethouders gaan over tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu indien er binnen één jaar na de verwoesting geen aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu is ingediend.

Toelichting:

Onder verwoesting verstaan wij de afbraak van een schuur door sloop of verwoesting van een schuur door brand of natuurrampen. Bij brand of sloop van een gebouw wordt dit in de meeste gevallen onmiddellijk gevolgd door nieuwbouw. Intrekken van de vergunning is dan niet aan de orde. In de meeste gevallen is voor de herbouw een nieuwe omgevingsvergunning nodig (alleen als exact dezelfde schuur gebouwd wordt is géén nieuwe omgevingsvergunning noodzakelijk).

Als er binnen één jaar na de verwoesting geen aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend dan gaan we er van uit dat de schuur niet herbouwd wordt. In dat geval trekken wij de omgevingsvergunning in. Bijzondere omstandigheden om niet tot intrekking over te gaan kan de benodigde tijd zijn die een bedrijf nodig heeft om een MER op te stellen of de keuze voor een andere bedrijfsopzet. Dergelijke omstandigheden worden per geval beoordeeld.

Inwerkingtreding.

Deze beleidsregel treedt in werking op de eerste dag na die van publicatie.

Aldus besloten in de vergadering van

van burgemeester en wethouders van Berkelland,

De secretaris, De burgemeester,