Notitie beleidsregels met betrekking tot het hanteren van briefadressen als bedoeld in artikel 49 van de Wet gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens

Geldend van 03-12-2011 t/m heden

Intitulé

Notitie beleidsregels met betrekking tot het hanteren van briefadressen als bedoeld in artikel 49 van de Wet gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens

Gemeente Bernheze

Notitie beleidsregels met betrekking tot het hanteren van

briefadressen als bedoeld in artikel 49 van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens

November 2011

1. Samenvatting.

De directe aanleiding voor deze notitie is dat alle gemeenten in Nederland inclusief de gemeenteBernheze al geruime tijd geconfronteerd worden met het feit dat inwoners van een gemeente bijgeen deugdelijk woonadres conform de Wet GBA een briefadres in de gemeente kunnen kiezen.

Dit heeft er toe geleid dat inmiddels een verschillend aantal personen op een briefadres staatingeschreven. Het gemeentebestuur wil graag een juridisch handvat hebben om deze praktijktegen te gaan. Niet alleen kan het ongelimiteerd toestaan van briefadressen leiden tot oneigenlijk

gebruik en fraude, een dergelijke handelwijze vormt voor de afdeling Burgerzaken eveneens eenonevenredige belasting bij de uitvoering van haar taken.

In deze notitie is bekeken of aanvullend beleid kan worden gevoerd op de daarvoor geldendewet- en regelgeving inzake briefadressen. De conclusie luidt dat dit mogelijk is, mits het voorburgers niet onmogelijk wordt gemaakt om op een daartoe strekkend verzoek op een briefadres te worden ingeschreven. Voorgesteld wordt om bij een verzoek om briefadres allereerst indringender te toetsen aan de vraag of in het voorliggende geval wel een briefadres dient te worden toegestaan. Daarnaast wordt het voorstel gedaan om via aanvullend beleid de te hanteren regels bij het toekennen van een briefadres aan te scherpen. Na vaststelling en publicatie van deze notitie en daarvan afgeleide beleidsregels kan het beleid worden gehanteerd bij aanvragen om briefadres.

2. Inleiding.

In de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (hierna: Wet GBA) is bepaald datiedere inwoner van Nederland wordt ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratiepersoonsgegevens. In deze wet is tevens aangegeven in welke situaties het college vanburgemeester en wethouders een zogeheten “briefadres” in de gemeentelijke basisadministratie

persoonsgegevens kan opnemen. De gemeenten in Nederland inclusief de gemeente Bernhezezien zich al geruime tijd geconfronteerd met het feit dat inwoners een oneigenlijk gebruik maken van de mogelijkheid om te kiezen voor een briefadres. Op dit moment staan circa 33 personen in de gemeente Bernheze op een briefadres ingeschreven.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze acht dit om meerdereredenen niet wenselijk en wil daarom aan deze praktijk een halt toeroepen. Verder wil het

gemeentebestuur voor toekomstige situaties een handvat hebben om oneigenlijk gebruik vanbrief-adressen tegen te gaan. De voorliggende notitie geeft antwoord op de vraag of het juridischgezien mogelijk is een dergelijke praktijk met briefadressen tegen te gaan c.q. te voorkomen en zo ja, op welke manier dit dan vervolgens dient te gebeuren.

In deze notitie volgt allereerst een analyse van de geschetste problematiek inzake briefadressen.

Vervolgens wordt een oplossingsrichting aangeven en is de voorgestane oplossing naderuitgewerkt. Om er voor te zorgen dat na implementatie van deze nadere regelgeving één en anderzo snel mogelijk kan worden opgepakt door de uitvoerende afdeling zijn een aantal

voorbeeldbrieven en voorbeeldbeschikkingen bij de afdeling in ontwikkeling.

3. Het wettelijke kader.

3.1 De Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens.

De Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet van 9 juni 1994, Stb. 494, inwerking getreden op 1 oktober 1994) heeft, zoals in de allereerste zin van de Memorie van

Toelichting bij de Wet GBA al wordt gesteld, als doel "wettelijke regels te stellen ter zake van degemeentelijke basisadministratie van persoonsgegevens ter bevordering van een doelmatige

voorziening van persoonsgegevens, in het bijzonder bij de vervulling van publiekrechtelijke taken, alsmede ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer".

De in de Wet GBA aan het gemeentebestuur opgelegde verplichtingen en verleendebevoegdheden met betrekking tot inschrijving, opneming van gegevens en uitschrijving kunnenderhalve slechts worden gehanteerd om dat doel - bevordering van een doelmatig systeem van

actuele, betrouwbare persoonsgegevens, waarbij de privacy is gewaarborgd - te bereiken. De Wet GBA geeft daarvoor duidelijke criteria. Weliswaar kan een gemeentebestuur aan de omstandigheid dat een burger wel of niet in de gemeentelijke basisadministratie is opgenomen, gevolgen

verbinden op andere gemeentelijke beleidsterreinen (ruimtelijke ordening, huisvesting), maarandersom geldt dat niet. Aan argumenten op het terrein van voornoemde beleidsterreinen kunnen geen gronden worden ontleend voor beslissingen met betrekking tot de gemeentelijke

basisadministratie.

Zo kan een gemeentebestuur niet de inschrijving weigeren op de enkele grond dat eenaangegeven woonadres is gelegen in een gebied waarin de gemeente slechts verblijfsrecreatietoestaat, en evenmin kan dat bestuur ambtshalve overgaan tot het aantekenen van het vertrek van

een burger op de (enkele) grond dat het door hem opgegeven adres niet (meer) zijndaadwerkelijke hoofdverblijf is, maar een "tweede woning".

3.2 De betrouwbaarheid van de in de Wet GBA opgenomen adresgegevens.

Zoals hiervoor kort is aangegeven stelt de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens kaders als het gaat om inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie. De kwaliteit van de GBA hangt in belangrijke mate af van de actualiteit en de juistheid van de in de GBA opgenomen persoonsgebonden (adres)gegevens. Het adresgegeven speelt een belangrijke rol in de GBA: dit gegeven is immers van groot belang voor de GBA-afnemers. De gemeentelijke basisadministratie beschrijft namelijk de administratieve situatie: daarmee wordt bedoeld de bewoning van een adres, zoals die aan de GBA kan worden ontleend. De administratieve situatie dient te worden onderscheiden van de feitelijke situatie. Het is immers zeer wel mogelijk dat de feitelijke situatie - lees: de feitelijke bewoning van een adres door de perso(o)n(en) die daadwerkelijk op het betreffende adres verblijft c.q. verblijven - kan afwijken van de administratieve in degemeentelijke basisadministratie beschreven situatie.

Het is wenselijk dat de gemeentelijke basisadministratie zoveel mogelijk een weergave is van defeitelijke situatie. Niet alleen om oneigenlijk gebruik of misbruik tegen te gaan (denk aan fraude,

spookbewoning, illegale bewoning, etc.), maar ook omdat dit van belang is voor een groot aantalGBA-afnemers die voor hun bedrijfsvoering immers in belangrijke mate afhankelijk zijn van depersoonsgebonden adresgegevens uit de basisadministratie.

Daarnaast is belangrijk om de juiste en meest actuele adresgegevens van burgers voorhanden te

hebben bij de voorbereiding op en de bestrijding van eventuele rampen. Bij calamiteiten is het van essentieel belang dat de lokale autoriteiten beschikken over de juiste gegevens van de in een getroffen gebied woonachtige personen. De gegevens uit de basisadministratie zijn onmisbaar omdat zij daarbij als bron dienen.

Gelet hierop is het van wezenlijk belang om de gegevens in de GBA zo actueel mogelijk te

houden en de administratieve situatie zoveel mogelijk in de pas te laten met de feitelijkeswiteuraktieeli.j kGee constateerd kan worden dat de Wet GBA juist bij de individuele burger een grote mate van verantwoordelijkheid neerlegt ter zake een juiste registratie van de hem of haar betreffende en in de GBA opgenomen persoonsgegevens. Dit leidt er in een aantal gevallen toe dat burgers – al dan niet bewust - te laat of helemaal geen adreswijziging doorgeven. Als burgers verzuimen aangifte te doen van adreswijziging dan is dat van directe invloed op de kwaliteit van de GBA. Een kwaliteitsgebrek in de GBA kan verder ontstaan wanneer op één adres meerdere briefadressen worden afgegeven. Een briefadres is kort gezegd een adres waar betrokkene niet woont, maar waar diezelfde burger wel bereikbaar is voor de overheid. De Wet GBA staat inschrijving op een brieadres in een aantal gevallen toe, maar voorkomen moet worden dat personen onterecht op eenbriefadres worden ingeschreven dan wel op briefadres ingeschreven blijven, terwijl de reden daarvoor is komen te vervallen.

Zoals bij de inleiding al is opgemerkt worden de gemeenten in Nederland inclusief de gemeenteBernheze al geruime tijd geconfronteerd met het feit dat inwoners een oneigenlijk gebruik maken van de mogelijkheid om te kiezen voor een briefadres.

Het mag duidelijk zijn dat het gemeentebestuur een dergelijke ontwikkeling met het oog op dedoelstelling van de Wet GBA ongewenst vindt.

Om de gegevens in de basisadministratie zo actueel en betrouwbaar mogelijk te houden, deadreskwaliteit te waarborgen en oneigenlijk gebruik van briefadressen tegen te gaan, acht het

gemeentebestuur van Bernheze het wenselijk om ten aanzien van het registreren van briefadressen nadere regels vast te stellen. Bezien dient te worden of het naast de geldende wet- en regelgeving mogelijk is om op dit punt aanvullend beleid te voeren. Hierna volgt allereerst een algemene beschouwing over beleidsregels. Daarna wordt ingegaan op de juridische basis voor briefadressen, gevolgd door een nadere uitwerking in de vorm van het stellen van aanvullende beleidsregels.

4. Beleid met betrekking tot briefadressen.

4.1 Algemene opmerkingen ten aanzien van beleidsregels.

In artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is nader gedefinieerd wat

onder een beleidsregel dient te worden verstaan: “een bij besluit vastgestelde algemene

regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van

belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het

gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan”.

De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geeft in artikel 4:81 antwoord op de vraag

wanneer een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen. Als hoofdregel geldt dat een

bestuursorgaan alleen beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een aan hem toekomende

bevoegdheid. Bij beleidsregels kunnen geen nieuwe bevoegdheden in het leven worden geroepen. Een beleidsregel betreft zodoende het hanteren van een bevoegdheid waarover het

bestuursorgaan reeds beschikt met inachtneming van de daarvoor geldende regelgeving.

Belangrijk om op te merken is dat anders dan bij algemeen verbindende voorschriften,

beleidsregels aldus berusten op het nader invullen van een bestaande bestuursbevoegdheid.

Beleidsregels hebben een externe dus ook een naar buiten toe bindende werking, tenzij bijzondere omstandigheden nopen tot afwijking van het vastgestelde beleid. Dit laatste is vastgelegd in artikel 4:84 van de Awb, waarmee in de wet de zogeheten inherente afwijkingsbevoegdheid is verankerd.

Artikel 4:84 voornoemd, luidt als volgt: Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

In een concreet voorliggend geval kan er aanleiding bestaan om in een bijzondere individuele

situatie toch af te wijken van het vastgestelde beleid, omdat de toepassing ervan onevenredige

gevolgen heeft voor betrokkene. Dit is een wezenlijk onderscheid met algemeen verbindende

voorschriften die zijn gebaseerd op een bevoegdheid tot regelgeving en als zodanig ook

onvoorwaardelijk en zonder uitzondering binden.

Uit de hiervoor in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb gegeven omschrijving kan worden

opgemaakt dat beleidsregels betrekking kunnen hebben op twee mogelijke vormen van

beslissingsruimte, namelijk enerzijds op beleidsvrijheid (omtrent de afweging van belangen) en

anderzijds op beoordelingsruimte (de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke

voorschriften). Een verder onderscheid tussen deze twee mogelijke vormen van beslissingsruimte

wordt niet gemaakt. Van belang is nog wel om op te merken dat het voor de rechterlijke toetsing wel verschil maakt wat het onderwerp is van de beleidsregels. Daar waar het bestuursorgaan een grote mate van beleidsvrijheid heeft zal de rechter slechts zeer terughoudend, marginaal, toetsen.

Naarmate de beslissingsruimte veel meer als beoordelingsruimte voor het bestuursorgaan kan

worden gekwalificeerd, zal ook de rechterlijke toets indringender en vollediger zijn en kan de

rechter zijn interpretatie in de plaats stellen van die van het bestuursorgaan.

Het stellen van nadere beleidsregels is uitsluitend mogelijk voor zover de geldende wettelijke

regels ruimte laten voor een nadere invulling door het bestuur. In aanvulling hierop kan nog

worden opgemerkt dat door de wetgever niet expliciet behoeft te worden aangegeven of een

bestuursorgaan beoordelingsruimte heeft. Ook zonder dat dit uitdrukkelijk is bepaald kan in een

bepaalde situatie beoordelingsruimte voor het bestuursorgaan worden aangenomen.

Mocht het daartoe bevoegde bestuursorgaan uiteindelijk gebruik gaan maken van de mogelijkheid om beleidsregels vast te stellen bij de uitoefening van een bevoegdheid dan geldt volgens artikel 4:82 van de Awb een minder zware motiveringsplicht bij het nemen van een besluit.

Er kan in die situatie worden volstaan met een enkele verwijzing in de beschikking naar het op dat punt geldende beleid. Wel dient te allen tijde te worden nagegaan of er wegens bijzondere

omstandigheden aanleiding is om af te wijken van het geldende beleid.

Tot slot nog de opmerking dat, voordat beleidsregels gaan gelden, ze op een juiste en deugdelijke wijze en met inachtneming van de Awb, met name de artikelen 3:42 en 4:83, bekend dienen te worden gemaakt. Dit gebeurt door kennisgeving van de beleidsregel of van de zakelijke inhoud ervan in bijvoorbeeld een lokaal huis-aan-huisblad.

In dat verband is het ook wenselijk om in het beleid overgangsrecht op te nemen voor ten tijde

van de inwerkingtreding van de beleidsregel al bestaande situaties. Betrokkenen wordt een redelijke termijn gegund waarbij ze kunnen wennen aan de nieuwe beleidsregels en eventueel hun

situatie daarop gaan aanpassen. Voor nieuwe gevallen kan worden opgenomen dat de beleidsregel direct en onverkort zal gaan gelden.

4.2 De juridische basis voor briefadressen.

In artikel 49, eerste lid, van de Wet GBA staat vermeld in welke twee situaties burgemeester en

wethouders een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie kunnen opnemen. Artikel 49

voornoemd, luidt als volgt:

Artikel 49, eerste lid van de Wet GBA bepaalt dat indien het woonadres ontbreekt dan wel artikel 67 van toepassing is, op aangifte een briefadres wordt opgenomen.

Het gaat daarbij dus in de twee navolgende gevallen waarbij door het college van burgemeester en wethouders een briefadres in de basisadministratie kan worden opgenomen:

indien een woonadres niet aanwezig is;

wanneer een ingezetene verblijft in een instelling als bedoeld in artikel 67, derde en vierde

lid, van deze wet.

In de artikelen 65, 66, 67 en 68 van de Wet GBA komt het begrip “briefadres” eveneens voor

en wel in die zin dat daarbij voor betrokkene de verplichting is opgenomen dat bij het ontbreken

van een woonadres een briefadres moet worden gekozen. Artikel 65 ziet daarbij op de aangifte van verblijf en adres, de artikelen 66 en 67 op adreswijziging en artikel 68 op vertrek naar het

buitenland. De betreffende wetsartikelen zijn hieronder weergegeven.

Artikel 65, eerste lid, van de Wet GBA verplicht degene die naar redelijke

verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derden van de tijd in Nederland verblijf zal houden zich binnen vijf dagen na de aanvang van zijn verblijf in persoon te melden bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn woonadres heeft om daarbij schriftelijk aangifte van verblijf en adres te doen. Indien hij geen woonadres heeft, is hij verplicht een briefadres te kiezen en dient hij zich binnen de gestelde termijn te melden bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn briefadres heeft om de bedoelde aangifte te doen.

Artikel 66, eerste lid, van de Wet GBA verplicht de ingezetene die zijn adres wijzigt binnen vijf dagen na de wijziging van het adres bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft, schriftelijk aangifte van adreswijziging te doen. Indien een ingezetene geen woonadres heeft, dient hij een briefadres te kiezen en is hij verplicht overeenkomstig het bepaalde in de vorige volzin aangifte van adreswijziging te doen.

Artikel 67, eerste lid, van de Wet GBA bepaalt dat degene die zijn woonadres heeft in een instelling die is aangewezen op grond van het derde of het vierde lid, in afwijking van de artikelen 65, eerste lid, en 66, eerste lid, in plaats van zijn woonadres een briefadres kan kiezen en daarvan overeenkomstig de genoemde bepalingen aangifte dHoeetn t.w eede lid schrijft voor dat instellingen slechts worden aangewezen indien de aard van de instelling meebrengt, dat door opneming van het adres daarvan in de basisadministratie de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen onevenredig zou kunnen worden geschaad.

Het derde lid van dit artikel geeft de Minister de bevoegdheid om categorieën van

instellingen dan wel instellingen afzonderlijk aanwijzen, voor zover het betreft

instellingen voor gezondheidszorg, instellingen op het gebied van de kinderbeschermingof penitentiaire instellingen.

Tot slot heeft het college van burgemeester en wethouders op grond van het vierdelid de bevoegdheid een in de gemeente gevestigde instelling aan te wijzen indien hetbetreft een instelling op het terrein van maatschappelijke opvang, bedoeld in 1, eerstelid, onderdeel g, onder 7°, van de Wet maatschappelijke ondersteuning.Ingevolge het vijfde lid doet het hoofd van een aangewezen instelling aan de

betrokken personen tijdig schriftelijk mededeling van de mogelijkheid tot aangifte vaneen briefadres.

Artikel 68, eerste lid, van de Wet GBA bepaalt dat de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland zal verblijven, verplicht is bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van inschrijving binnen vijf dagen voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek te doen. Ingevolge het tweede lid, doet hij in die amaendgeifdte ling van dat vertrek, van het volgende land van verblijf en van het eerste adres van verblijf in dat land. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent bijzondere gevallen waarin het eerste lid niet van toepassing is.

Zoals hiervoor al is opgemerkt moet in de basisadministratie van iedere ingezetene een woonadres, en bij gebreke daarvan, een briefadres worden opgenomen. In de Memorie van Toelichting staan drie functies genoemd voor het woonadres. Allereerst dient het woonadres informatie te geven over de bereikbaarheid van de burger, ten tweede verstrekt het adres informatie over de binding van die betreffende burger met de gemeente waar hij staat ingeschreven en tot slot biedt het adres informatie over het wonen en het eventueel op een gemeenschappelijk adres wonen van de ingeschrevene

Deze informatiefunctie is niet alleen van belang voor de desbetreffende burger zelf maar ook voor de overheid. Voor het doelmatig en efficiënt kunnen vervullen van een veelheid van taken van de overheid is het belangrijk te beschikken over het juiste adres van de burger. Daarnaast is het adres van belang voor bijvoorbeeld het uitoefenen van kiesrecht, het vaststellen van lokale belastingen en het aantal inwoners van de gemeente voor bijvoorbeeld de jaarlijkse uitkering uit het Gemeentefonds. Tot slot kan het woonadres van een ingeschreven persoon aangeven dat iemand op dat adres woont.

De definitie van het adres is afgestemd op de bovengenoemde drie functies. Daarbij is het

noodzakelijk dat het adres in de basisadministratie ook de werkelijke woon- of verblijfplaats is.

Wat vervolgens onder adres, woonadres en briefadres dient te worden verstaan volgt uit de definitiebepalingen van artikel 1 van de Wet GBA.

Onder “adres” wordt verstaan het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 67, het briefadres.

Onder ”woonadres” wordt verstaan:

het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;

het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derden van de tijd zal overnachten;

Onder “briefadres” tot slot wordt verstaan het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen en waar, indien daartoe grond bestaat, zorg wordt gedragen dat geschriften of inlichtingen daarover, betrokkene bereiken.

Om de basisadministratie zo goed mogelijk te laten functioneren is het van wezenlijk belang dat

betrokkenen hun verplichtingen ten aanzien van inschrijving nakomen. Dit houdt in dat binnen

vijf dagen aangifte dient plaats te vinden indien iemand voldoet aan de vereisten gesteld in dit

artikel. De wet hanteert als uitgangspunt dat in eerste instantie door betrokkene een woonadres

wordt opgegeven. Een woonadres geeft aan dat iemand op dat adres woont. Welk adres als

woonadres dient te worden aangemerkt, wordt door concrete feiten en omstandigheden bepaald.

Het genieten van nachtrust alleen is daarvoor niet toereikend. Het gaat om het geheel van

omstandigheden dat als wonen moet worden beschouwd. Pas als iemand over meerdere adressen

beschikt dan wel over geen adres zoals hierboven beschreven, is het nachtrustcriterium - het aantal overnachtingen gedurende een bepaalde periode op een adres - bepalend voor de vaststelling van het woonadres. Indien betrokkene geen woonadres heeft, is hij verplicht een briefadres te kiezen en dient hij zich binnen de gestelde termijn te melden bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn briefadres heeft om de bedoelde aangifte te doen.

4.3 Voorwaarden voor het houden van een briefadres

Uit het wettelijk systeem vloeit aldus voort dat het houden van een briefadres alleen mogelijk is als betrokkene geen woonadres heeft. Door het college van burgemeester en wethouders dient dit vervolgens te worden onderzocht om fraude en misbruik tegen te gaan. Het van gemeentewege te verrichten onderzoek bestaat uit het laten invullen van een vragenlijst door betrokkene en een uitnodiging aan betrokkene om zijn verzoek in persoon toe te lichten. Een briefadres kan, in aanvulling op wat de wet regelt, worden gekozen binnen elke gemeente in Nederland. Het is niet verplicht om een briefadres te kiezen in de gemeente waar voor het laatst een woonadres werd gehouden. De aangifte wordt altijd gedaan in de gemeente waar het briefadres zich bevindt. In de schriftelijke verklaring van aangifte dienen door betrokkene de redenen van een briefadres te worden opgenomen. Bij de aangifte dient conform artikel 70, tweede lid, van de Wet GBA verder altijd een schriftelijke verklaring van instemming te worden gevoegd van degene bij wie het briefadres wordt gehouden (de adresgever). Ingevolge het derde lid van laatstgenoemd artikel is ook degene bij wie het briefadres wordt gehouden, verplicht om op verzoek van het college van burgemeester en wethouders ter zake het briefadres inlichtingen te verstrekken. In het licht van dit artikelonderdeel is het wenselijk om naast de betrokkene die op een briefadres wil worden ingeschreven ook deel ene bij het briefadres wordt gehouden een vragenlijst te laten invullen. Door alle mogelijkheden die de wet biedt ook daadwerkelijk te benutten, wordt uiteindelijk bereikt dat het door het college van burgemeester en wethouders te verrichten onderzoek ook formeeljuridisch als zorgvuldig kan worden bestempeld.

Volledigheidshalve dient er op te worden gewezen dat het niet mogelijk is een briefadres te

hebben op een postbus of leeg adres. De reden om geen postbus als briefadres te accepteren is dat

hiermee niet kan worden gegarandeerd dat de post ook inderdaad betrokkene zal bereiken;

uitsluitend betrokkene zelf kan daarvoor zorg dragen en om die reden wordt een postbus niet

geaccepteerd. Met een leeg adres wordt bedoeld een woonadres waarop op dat moment geen

personen staan ingeschreven.

De vraag die zich vervolgens voordoet is of burgemeester en wethouders aanvullend beleid

kunnen vaststellen en hanteren bij het fenomeen briefadres. Vastgesteld kan worden dat de

redactie van artikel 49 van de Wet GBA niet dwingend voorschrijft dat een verzoek om op een

briefadres te worden ingeschreven te allen tijde dient te worden geaccepteerd.

De hiervoor genoemde definitiebepalingen van artikel 1 van de Wet GBA in onderlinge

samenhang bezien met de eveneens hiervoor genoemde artikelen 49, 65, 66, 67, 68 en 70 van de

wet laten het college een zekere mate van beoordelingsruimte. Burgemeester en wethouders

hebben de mogelijkheid om in een aantal situaties een briefadres niet althans niet ongeclausuleerd

dan wel ongelimiteerd toe te staan. Op grond van wat hiervoor omtrent beleidsregels is

opgemerkt, is er aldus ook ruimte om aanvullend beleid vast te stellen bij het hanteren van

briefadressen. Een aanknopingspunt voor deze opvatting kan ook worden gevonden in de

doelstelling van de Wet GBA. Gegevens in de gemeentelijke basisadministratie moeten zo

betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en de gebruikers van die gegevens moeten er op kunnen

vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. In het kader van het vervullen van hun publieke taak om zorg te dragen voor een betrouwbare basisadministratie is er ruimte voor het

gemeentebestuur om nadere regels te stellen, juist ook om fraude en misbruik tegen te gaan.

Geconcludeerd kan dan ook worden dat in aanvulling op wat in de wet is geregeld, het dus voor

mogelijk moet worden gehouden om nadere regels te stellen met betrekking tot briefadressen.

Daarbij geldt wel als voorwaarde dat het voor betrokkene niet helemaal onmogelijk wordt

gemaakt om een briefadres te kiezen. Een zodanige beperking zou zich niet verdragen met de wet.

Voorgesteld wordt derhalve om beleidsregels op te stellen die zowel het aantal briefadressen per

adres alsmede de tijdsduur van een gekozen briefadres beperken. Bij dit laatste wordt de

tijdelijkheid van een briefadres benadrukt. Voor bestaande situaties wordt overgangsrecht

opgenomen. Daarnaast is het wenselijk om bij het hanteren van het beleid tevens de werkwijze

vast te leggen bij ingekomen aanvragen om ingeschreven te worden op een briefadres. Hieronder

wordt daar verder op ingegaan.

4.4 Redenen voor aangifte briefadres

Er zijn verschillende situaties denkbaar op grond waarvan betrokkenen in aanmerking denken te

kunnen komen voor een briefadres. Ingevolge het bepaalde in artikel 70, tweede lid, van de Wet

GBA dient betrokkene de redenen aan te geven voor de aangifte van een briefadres.

De volgende gevallen kunnen wel reden zijn voor aangifte van een briefadres:

kort verblijf buitenland (minder dan acht maanden);

korte overbrugging tussen twee woningen (minder dan een half jaar) waarbij overlegging

plaatsvindt door betrokkene van bewijsstukken ter verkrijging van de nieuwe woning;

wanneer sprake is van echtscheiding.

De volgende situaties zijn geen redenen om een briefadres aan te houden:

kinderen verblijven in het buitenland voor de duur van één jaar wegens studie zodat een

briefadres uitkomst biedt;

men wil niet dat mensen achter het adres van betrokkene komen;

verblijf in het buitenland voor meer dan acht maanden;

wanneer betrokkene kiest voor een briefadres wegens uitkering- of subsidieproblemen;

wanneer betrokkene verklaart op diverse adressen te verblijven. In dat geval is het adres

waar betrokkene enkele nachten in de maand verblijft zijn woonadres.

De hiervoor genoemde opsomming is niet uitputtend bedoeld. Mocht een verzoek tot aangifte

briefadres niet onder één van de hiervoor beschreven situaties vallen dan dient een dergelijk

verzoek afzonderlijk en op zijn eigen (juridische) merites te worden beoordeeld. In de regel zal er echter niet snel reden zijn om een briefadres aan te houden. Artikel 70, voornoemd, in

aanmerking nemende, kan ook voor dit wetsartikel worden geconcludeerd dat burgemeester en

wethouders op het punt van het al dan niet toekennen van een briefadres een ruime mate van

beoordelingsruimte toekomt.

Wanneer betrokkene niet in aanmerking komt voor een briefadres, dan wordt er door of namens

burgemeester en wethouders een besluit genomen als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Dit

betekent dat aan de aanvrager schriftelijk wordt medegedeeld dat hij niet wordt ingeschreven op

het door hem gevraagde briefadres. Een dergelijke mededeling wordt ingevolge artikel 83, aanhef

en onder a, van de Wet GBA met een besluit in de zin van de Awb gelijkgesteld. Tegen een

dergelijk besluit kunnen vervolgens rechtsmiddelen - bezwaar en (hoger) beroep - worden aangewend.

Uit het oogpunt van zorgvuldigheid en voor een goede motivering van het besluit, wordt

de suggestie gedaan om voorafgaand het definitieve besluit, eerst een voornemen uit te doen.

Betrokkene wordt dan de mogelijkheid om eerst zijn zienswijze in te dienen tegen het bestaande

voornemen om afwijzend op zijn verzoek te besluiten. Daarmee wordt tevens recht gedaan aan de artikelen 3:2 en 4:7 van de Awb bij de voorgestelde werkwijze onder paragraaf 7 wordt hierop

nog verder ingegaan.

4.5 Termijn voor het houden van een briefadres.

Zoals hiervoor is beschreven dient een briefadres in de regel ter overbrugging van de tijdelijke

situatie dat iemand geen vast woonadres heeft. Om het tijdelijke karakter van een briefadres te

benadrukken is het wenselijk om in eerste instantie een briefadres toe te staan voor de duur van zes maanden met de mogelijkheid van verlenging met eventueel nog eens telkens drie maanden tot een maximale periode van in totaal één jaar. In bijzondere individuele gevallen kan van deze

termijn van maximaal één jaar worden afgeweken. Dit laatste vloeit voort uit het al eerder

aangehaalde artikel 4:84 van de Awb.

Mocht betrokkene gebruik willen gaan maken van de mogelijkheid van verlenging dan zal hij of

zij uiterlijk één maand vóór afloop van de halfjaartermijn een verzoek om verlenging moeten

doen. Dit verzoek zal vervolgens door de medewerkers van de afdeling Burgerzaken opnieuw

dienen te worden beoordeeld, waarbij dan met name moet worden gekeken of de aanvrager

inmiddels een woonadres heeft gekregen. Dit laatste dient ook te gebeuren wanneer de aanvrager

in gebreke is gebleven met het doen van aangifte van verhuizing naar een woonadres.

Mocht er worden besloten tot verlenging van de inschrijving op briefadres dan is dat voor de duur van drie maanden. Daarna kan nog één keer verlenging worden gevraagd. Hiervoor geldt dezelfde procedure als bij het eerste verzoek om verlenging.

Een belangrijke uitzondering dient te worden gemaakt voor personen zonder vaste woonadres die een briefadres hebben aangevraagd bij de gemeentelijke Sociale Dienst (Optimisd te Veghel). In dat geval is Optimisd de instantie die bepaalt wanneer en voor hoelang iemand op een briefadres ingeschreven staat. De afdeling Burgerzaken is op dat punt volgend.

4.6 Maximaal aantal briefadressen per adres.

In het verlengde van wat hiervoor is opgemerkt over de duur voor het houden van een briefadres op één adres is het tevens wenselijk om maximaal maar twee briefadressen per adres toe te staan. Meer concreet betekent dit dat een briefadres alleen kan worden verstrekt op een particulier adres waar nog geen of slechts één briefadres staat geregistreerd. Daarbij heeft te gelden dat een briefadres afgegeven aan een gezin wordt gezien als één briefadres. Uiteindelijk kunnen er dus maximaal twee personen of twee gezinnen op één adres met een briefadres worden ingeschreven.

De onder 4.5. en 4.6 neergelegde uitgangspunten zijn ook redenen om inschrijving op een

briefadres te weigeren. Ook wanneer betrokkene niet in aanmerking komt voor een briefadres

om één van deze redenen wordt er door of namens burgemeester en wethouders een besluit

genomen. Dit betekent dat net zoals de onder 4.4 beschreven situatie aan de aanvrager schriftelijk

de mededeling gedaan dat hij niet wordt ingeschreven op een briefadres. Een dergelijke mededeling is ingevolge artikel 83, aanhef en onder a, van de Wet GBA een besluit in de zin van de

Awb, waartegen vervolgens ook rechtsmiddelen (bezwaar en (hoger) beroep) kunnen worden

aangewend.

4.7 Incomplete aangifte briefadres

Ontbreekt bij de aangifte tot briefadres één of meer van de voor de beoordeling van de aanvraag

benodigde stukken of legitimatiebewijzen, dan kan de aanvraag ingevolge het bepaalde in artikel

4:5 van de Awb buiten behandeling worden gesteld. De wet biedt de keuze voor deze

vereenvoudigde wijze van afdoening indien voor de beoordeling van de aanvraag essentiële

gegevens ontbreken. Betrokkene moet echter eerst in de gelegenheid gesteld worden om deze

gegevens alsnog te leveren alvorens de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld.

Betrokkene krijgt vervolgens drie weken de tijd om de gegevens aan te vullen. Als betrokkene de gegevens niet aanvult, dan kan worden besloten om de aangifte niet in behandeling te nemen. Dit dient volgens artikel 4:5, vierde lid, van de Awb wel te gebeuren binnen 4 weken nadat de

aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Na deze termijn is het niet langer mogelijk om toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, dan zal alsnog inhoudelijk op de aanvraag dienen te worden besloten.

Voor een belanghebbende is het mogelijk om tegen het besluit tot het buiten behandeling stellen

van de aanvraag binnen zes weken na verzending van dat besluit bezwaar te maken bij

burgemeester en wethouders van Bernheze.

Vervolgens zal het bezwaar volgens het voorgeschreven traject moeten worden afgewikkeld.

Tegen de uiteindelijke beslissing op bezwaar kan ook nog (hoger) beroep worden ingesteld.

4.8 Bijzondere briefadressen

Degene die zijn woonadres heeft in een instelling, kan in afwijking van de artikelen 65, eerste lid,en 66 eerste lid, van de Wet GBA en op grond van het bepaalde in artikel 67, derde lid, van de Wet GBA in plaats van zijn woonadres een briefadres kiezen. Hierbij kan gedacht worden aan

instellingen voor gezondheidszorg (verpleeghuizen, psychiatrische inrichtingen, etcetera),

instellingen op het gebied van de kinderbescherming en penitentiaire inrichtingen.

Mocht de burger tijdelijk of permanent in een verpleeghuis of inrichting verblijven dan zijn

verschillende situaties mogelijk:

Bij tijdelijk verblijf in de betreffende inrichting, dus in het geval dat betrokkene ervan uitgaat dat

hij weer terugkeert naar het oude adres, verandert er dus niets. De burger blijft beschreven aan het

"oude" adres. Wanneer betrokkene in een inrichting verblijft en niet zal terugkeren naar het oude adres heeft betrokkene de mogelijkheid om ingeschreven te worden aan het adres van de inrichting of; Bij verblijf in de inrichting kan betrokkene op verzoek ingeschreven worden op een briefadres elders.

4.9 Briefadres van dakloze uitkeringsgerechtigden en vrouwen in de vrouwenopvang.

Ingevolge artikel 67, vierde lid, van de Wet GBA heeft het college van burgemeester en

wethouders de bevoegdheid om een instelling op het terrein van maatschappelijke opvang,

bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, onder 7°, van de Wet maatschappelijke ondersteuning

aan te wijzen als instelling om uitkeringsgerechtigden zonder vast woonadres in te schrijven.

Uiteraard moet een dergelijke instelling zich dan wel binnen de gemeentegrens bevinden.

Het is mogelijk om als uitkeringsgerechtigde zonder vast woonadres ingeschreven te worden bij

de gemeentelijke sociale dienst. Indien de sociale dienst de uitkering verzorgt, kunnen de

uitkeringsgerechtigden een briefadres verkrijgen van deze instelling. Hetzelfde artikelonderdeel

biedt het college eveneens de mogelijkheid om vrouwen, die verblijven in een instelling voor

vrouwenopvang (te denken valt aan Blijf-van-mijn-lijfhuizen), een briefadres te laten verkrijgen

bij het kantoor van deze instelling.

Het is van groot belang dat de gegevens van de bewoners van de genoemde instellingen geheim

blijven. Hoewel de geheimhoudingsprocedure van de Wet GBA voldoende waarborgen zou

moeten bieden, blijkt dit in de praktijk niet altijd afdoende te werken. Het staat of valt met de

wijze waarop binnen- en buitengemeentelijke afnemers en verplichte derden (advocaten,

rechtskundig adviseurs) met de geheimhouding omgaan. Geheimhouding is echter niet altijd

mogelijk. De Nederlandse Vereniging van Burgerzaken (NVVB) neemt het standpunt in dat een

kantooradres van het opvanghuis ook gebruikt moet kunnen worden als briefadres (mits het

kantooradres niet hetzelfde is als die van de opvang). Vrouwen die een dergelijk briefadres willen

hebben, dienen een toestemmingsverklaring briefadres te hebben, zodat ze kunnen worden

ingeschreven op het gekozen briefadres bij het kantoor van de instelling.

Voor personen die in de onder 4.8 en 4.9 genoemde categorieën als bedoeld in artikel 67, derde

en vierde lid, van de Wet GBA vallen, is het niet noodzakelijk dat zij bij een eenmaal toegekend

briefadres, iedere keer om verlenging dienen te vragen. Dit zou ook een onevenredige belasting

van de uitvoerende afdeling met zich brengen. Op het moment dat deze personen wordt

toegestaan dat zij een briefadres voeren, blijft dit toegestaan voor onbepaalde tijd. Bij verhuizing

naar een ander adres is het aan betrokkene zelf of aan de instelling waar betrokkene op briefadres

verblijft om adreswijzigingen door te geven. Daarnaast kan uiteraard een adres door de afdeling

Burgerzaken in onderzoek worden gezet, indien er signalen zijn dat de betreffende persoon niet

meer in de instelling verblijft.

5. Overgangsrecht.

Zoals hiervoor onder 4.1 al is aangegeven, is het raadzaam om in het beleid overgangsrecht op te

nemen voor ten tijde van de inwerkingtreding van de beleidsregel al bestaande situaties. Adressen

waarop meerdere briefadressen staan geregistreerd worden tussentijds allemaal onderzocht. Doel

hiervan is onder meer om vast te stellen of briefadresgevers geen oneigenlijk gebruik geven van

briefadressen aan anderen. Degenen die op dergelijke briefadressen staan ingeschreven krijgen een brief waarbij het nieuwe beleid uiteen wordt gezet. Deze mensen krijgen de mogelijkheid om nog tot uiterlijk een half jaarna inwerkingtreding van het de beleidsregel op dat adres een briefadres aan te houden. Indien en voor zover betrokkenen na die periode nog het betreffende briefadres willen aanhouden, dan zullen ze zelf het initiatief moeten nemen en een verzoek om verlenging van inschrijving op briefadres moeten doen. Betrokkene zal dan uiterlijk één maand vóór afloop van de halfjaartermijn een verzoek om verlenging moeten doen. Dit verzoek zal vervolgens door de medewerkers van de afdeling Burgerzaken dienen te worden beoordeeld, waarbij dan met name moet worden gekeken of de aanvrager inmiddels een woonadres heeft gekregen. Daarnaast zal bij de beoordeling rekening worden gehouden met het nieuwe beleid (met name aantal en tijdsduur van het briefadres). Mocht er worden besloten tot verlenging van de inschrijving op briefadres dan is dat voor de duur van drie maanden. Daarna kan nog één keer verlenging worden gevraagd.

Hiervoor geldt dezelfde procedure als bij het eerste verzoek om verlenging. Daarbij wordt tevens

het uitgangspunt gehanteerd dat aanvragen op volgorde van binnenkomst zullen worden

beoordeeld en afgedaan. Dit is relevant als er op één adres al meer dan twee briefadressen worden

gehouden. Op basis van de nieuwe beleidsregel zal na het verstrekken van twee briefadressen op

één adres immers geen derde briefadres worden toegestaan.

Wanneer betrokkene om motiverende redenen niet in aanmerking komt voor een briefadres dan

wordt er door of namens burgemeester en wethouders een besluit genomen. Dit betekent dat aan de aanvrager schriftelijk mededeling wordt gedaan dat hij/zij niet wordt ingeschreven op het

gevraagde briefadres. Al meermaals is aangegeven dat een dergelijke mededeling ingevolge artikel

83, aanhef en onder a, van de Wet GBA een besluit is in de zin van de Awb, waartegen

rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

De beleidsregel gaat bij nieuwe aanvragen direct en onverkort gelden. Dit betekent dat voor

nieuwe situaties geen overgangsperiode wordt opgenomen.

6. Vaststellen van beleidsregels ten aanzien van briefadressen en de uitvoering van het

beleid.

Het vorenstaande in aanmerking nemende is het wenselijk om met ingang van 3 december

2011 de navolgende beleidsregels te gaan hanteren bij al dan niet toekennen van een briefadres.

De verwachting is dat eventuele (woon)fraude en misbruik daarmee zoveel als mogelijk wordt

voorkomen dan wel wordt beperkt.

Regel 1: maximaal twee briefadressen per adres

Een briefadres kan alleen verleend worden op een particulier adres, waar nog geen of slechts één

briefadres is geregistreerd. Hierbij geldt een briefadres afgegeven aan een gezin als één briefadres.

Dit betekent dat er maximaal twee personen of twee gezinnen een briefadres kunnen hebben op

één adres. Deze regel moet voorkomen dat briefadressen afgegeven worden tegen betaling van een maandelijks bedrag. Het vermoeden is namelijk dat deze briefadressen gebruikt worden door

personen, die wel degelijk een woonadres hebben, maar niet op dat adres geregistreerd willen of

mogen worden. Het in stand houden van commerciële briefadresgevers werkt fraude en misbruik

in de hand en dient dan ook te worden tegengegaan.

Regel 2: een briefadres wordt voor de duur van zes maanden afgegeven, met de

mogelijkheid van verlenging met telkens drie maanden tot een maximale periode van in totaal één jaar.

In het algemeen is een briefadres een tijdelijk adres. Om het tijdelijke karakter te bevestigen is

besloten om een briefadres in het algemeen toe te staan voor de duur van zes maanden met de

mogelijkheid van verlenging met eventueel nog eens telkens drie maanden tot een maximale

periode van in totaal één jaar. Na het verloop van deze periode, moet de burger worden

ingeschreven op een woonadres waar hij feitelijk verblijft. Hierop zijn een aantal uitzonderingen

mogelijk. Deze uitzonderingen hebben te maken met de feitelijke onmogelijkheid van de burger

om een woonadres te hebben. Te denken valt daarbij aan bijvoorbeeld schippers. Zolang ze varenkunnen ze immers niet ingeschreven worden op een woonadres. Gedurende de periode dat ze

varen kunnen zij kiezen voor een briefadres bij een particulier. Wel wordt het recht op het

briefadres periodiek getoetst door de afdeling Burgerzaken. Daarnaast dient een uitzondering te

worden gemaakt voor personen die verblijven in een instelling als bedoeld in artikel 67 van de

Wet GBA.

Regel 3: in de beleidsregel wordt overgangsrecht opgenomen voor bestaande

gevallen.

Voor briefadressen die al zijn toegekend vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregels wordt

een overgangsperiode van maximaal zes maanden gehanteerd. Daarna wordt een eventueel

verzoek om verlenging getoetst aan deze beleidsregels. De beleidsregel gaat bij nieuwe aanvragen

direct en onverkort gelden. Dit betekent dat voor nieuwe situaties geen overgangsperiode wordt

opgenomen.

Regel 4: Een uitzondering te maken op regel 1 en 2 voor personen die verblijven in een instelling als bedoeld in artikel 67, derde en vierde lid, van de Wet GBA.

7. Werkwijze

Wanneer iemand in de gemeente Bernheze een briefadres aanvraagt, moet worden bepaald of de

aanvraag in behandeling kan worden genomen. Voor de behandeling van een aangifte van een

briefadres is het volgende nodig:

een schriftelijke verklaring van de adresgever dat erin wordt toegestemd dat de aanvrager

daar een briefadres mag realiseren;

kopie legitimatiebewijs adresgever;

een schriftelijke motivering van de aanvrager, waarom hij een briefadres wil;

kopie legitimatiebewijs van de aanvrager;

de volledig ingevuld aanvraagformulier van zowel de aanvrager als de adresgever.

Om te voorkomen dat niet ieder verzoek om briefadres zonder meer wordt ingewilligd is het aan

te raden om verzoeken om briefadres indringend te beoordelen aan artikel 70 van de Wet GBA

(zie hiervoor onder 4.4). Op basis van de door betrokkene verstrekte informatie wordt bezien of

de door hem of haar aangedragen redenen voldoende zijn om het verzoek om briefadres in te

willigen. Daarnaast wordt bij het al dan niet toekennen van een briefadres het aangescherpte beleid zoals deze is neergelegd in de beleidsregel betrokken. Daarbij wordt gekeken naar de duur van het briefadres en het aantal briefadressen.

Wanneer betrokkene niet in aanmerking komt voor een briefadres dan wordt er door of namens

burgemeester en wethouders een afwijzend besluit genomen. Dit betekent dat aan de aanvrager

schriftelijk mededeling wordt gedaan dat hij/zij niet wordt ingeschreven op het gevraagde

briefadres. Een dergelijke mededeling is ingevolge artikel 83, aanhef en onder a, van de Wet GBA een besluit in de zin van de Awb. Dit betekent ook dat tegen een afwijzing rechtsmiddelen - bezwaar

en (hoger) beroep) - kunnen worden aangewend.

Zoals beschreven onder punt 4.4 is het uit het oogpunt van zorgvuldigheid en voor een goede

motivering van het besluit wenselijk om voorafgaand aan het definitieve besluit, eerst een

voornemen tot weigering uit te doen. Betrokkene wordt dan de mogelijkheid geboden om eerst

zijn zienswijze in te dienen tegen het bestaande voornemen om afwijzend op zijn verzoek te besluiten.

Daarmee wordt tevens recht gedaan aan de artikelen 3:2 en 4:7 van de Algemene wet

bestuursrecht.

Mocht er wel worden ingestemd met het gedane verzoek om briefadres dan wordt daarvan

eveneens schriftelijk mededeling gedaan. Dit laatste is overigens geen besluit in de zin van de Awb. Wel dient betrokkene er op te worden gewezen dat in beginsel slechts voor de duur van een halfjaar een briefadres wordt toegekend. Daarna dient er een verzoek om verlenging te worden ingediend (zie hiervoor 4.5 t/m 4.7). Een verzoek om verlenging wordt op dezelfde manier

behandeld als een eerste aanvraag om briefadres.

Een punt van aandacht tot slot is verder dat indien er geen verzoek om verlenging wordt gedaan

en door de briefadreshouder ook op andere wijze geen initiatief wordt genomen tot

adreswijziging, dit aanleiding kan zijn voor de uitvoerende afdeling om een dergelijk briefadres in onderzoek te zetten. In de voor betrokkene meest ongunstige situatie kan dat dan uiteindelijk

leiden tot ambtshalve inschrijving “land onbekend” zoals bedoeld in artikel 47 van de Wet GBA.

Bij het voeren van dergelijke procedure dient ook te worden vastgehouden dat een dergelijke

mededeling een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Een dergelijk besluit biedt tevens

de mogelijkheid van bezwaar en beroep.

8. Handhaving

8.1 Handhaven als sluitstuk van de verplichting tot het doen van aangifte van adreswijziging.

Het nalaten van de wettelijke plicht tot aangifte van adreswijziging door de burgers zorgt ervoor

dat de gemeente op haar beurt niet kan voldoen aan de plicht om de adresgegevens

overeenkomstig de feitelijke werkelijkheid te registreren. De consequenties hiervan zijn al aan de

orde geweest onder 3.2 van deze notitie. De afnemers van de GBA krijgen niet de adresgegevens

die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun (publiekrechtelijke) taak. Verder is al aangestipt

dat dit ook bij calamiteiten kan leiden tot cruciale belemmeringen, enerzijds bij de opsporing en

registratie van mogelijke slachtoffers en anderzijds bij het genereren en verstrekken van informatie.

De mogelijkheid bestaat om een strafrechtelijke boete op te leggen op grond van artikel 147 van

de Wet GBA. Om artikel 147 voornoemd goed te kunnen uitvoeren is het van belang dat er over het vervolgingsbeleid afspraken worden gemaakt met het Openbaar Ministerie en de politie.

Uitgangspunt bij handhaving van artikel 147 van de Wet GBA is dat de gemeente ervan uitgaat

dat burgers te goeder trouw zijn, maar dat in bijzondere situaties toch aangifte zal worden gedaan

wanneer er twijfel bestaat over de integriteit van betrokkenen. Men kan daarbij denken aan de

situatie dat er een sterk vermoeden van fraude is of dat er sprake is van het opzettelijk doen van

valse aangifte adreshouding.

8.2 Uitzonderingen.

Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij een spanningsveld ontstaat tussen de uitoefening van de wettelijke regels en andere maatschappelijke belangen. Als voorbeeld geldt de situatie waarbij personen direct gevaar lopen voor lijf en goed zoals bij eerwraak. Deze situaties verdienen een bijzonder zorgvuldige behandeling. Handhaving hiervan zal plaatsvinden in overleg met het hoofd Publiekzaken dan wel de verantwoordelijk portefeuillehouder.

8.3 Terugmeldplicht binnengemeentelijke afnemers.

Een bijzondere vorm van handhaven is het gebruik maken van adresgegevens die als gevolg van

fraudeonderzoek aan het licht zijn gekomen. Het gaat daarbij om gegevens die door

fraudeonderzoek door andere afdelingen aan het licht zijn gekomen. Deze gegevens kunnen

worden gebruikt voor de correctie van adresgegevens in de basisadministratie.

Men kan hierbij denken aan het voorbeeld van een gescheiden echtpaar dat administratief op

verschillende adressen woonachtig is, een niet rechtmatige uitkering geniet en feitelijk op één

adres woonachting is. Het doel van de verwerking van de fraudegegevens dient ter correctie van

de GBA met inachtneming van de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarmee is de

verenigbaarheid ten aanzien van het gebruik van gegevens, die in casu door Optimisd worden

verwerkt, voor correctie in de gemeentelijke basisadministratie bereikt en voldaan aan de

wettelijke regel van artikel 9, tweede lid, Wet bescherming persoonsgegevens.

Deze nota kan worden aangehaald als de “Notitie beleidsregels met betrekking tot het hanteren van briefadressen als bedoeld in artikel 49 van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens”. Deze nota is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze op 29 november 2011 en bekendgemaakt door middel van publicatie in “De Bernhezer” op 2 december 2011.