Regeling vervallen per 01-11-2018

Algemene plaatselijke verordening 2010 APV

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-10-2018

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening 2010 APV

hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen 7

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen 7

Artikel 1.2 Beslistermijn 7

Artikel 1.3 Indiening aanvraag 7

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen 7

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing 8

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing 8

Artikel 1.7 Termijnen 8

Artikel 1.8 Weigeringsgronden 8

Hoofdstuk 2 - Openbare orde 9

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden 9

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden 9

Afdeling 2 Betoging 9

Artikel 2.2 Optochten 9

Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen 9

Artikel 2.4 Afwijking termijn (=vervallen) 10

Artikel 2.5 Te verstrekken gegevens (=vervallen) 10

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken 10

Artikel 2.6 Beperking aanbieden van geschreven of gedrukte stukken e.d. 10

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg 10

Artikel 2.7 Feest, muziek, wedstrijd e.d. 10

Artikel 2.8 Dienstverlening 10

Artikel 2.9 Straatartiest 10

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg 10

Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan. 10

Artikel 2.11 Winkeluitstallingen 11

Artikel 2.12 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg 11

Artikel 2.13 Omgevingsvergunning voor het maken, veranderen van een uitweg 12

Afdeling 6 Veiligheid op de weg 12

Artikel 2.14 Veroorzaken van gladheid 12

Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp 12

Artikel 2.16 Openen straatkolken e.d. 12

Artikel 2.17 Kelderingangen, e.d. 12

Artikel 2.18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen 13

Artikel 2.19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp 13

Artikel 2.19a Wapens 13

Artikel 2.20 Vallende voorwerpen 13

Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting 13

Artikel 2.22 Objecten onder hoogspanningslijn (=vervallen) 13

Artikel 2.23 Gebruik van L.P.G. en andere gassen 13

Afdeling 7 Toezicht op evenementen 13

Artikel 2.24 Begripsomschrijving 13

Artikel 2.25 Evenement 14

Artikel 2.26 Termijnen 14

Artikel 2.27 Ordeverstoring 15

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven 15

Artikel 2.28 Begripsomschrijvingen 15

Artikel 2.29 Exploitatievergunning terras 15

Artikel 2.30 Sluitingstijd 16

Artikel 2.31 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting 16

Artikel 2.32 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf 16

Artikel 2.33 Handel in horecabedrijven 16

Artikel 2.34 Ordeverstoring 16

Artikel 2.35 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan 16

Artikel 2.36 Toegang ambtenaren van politie, gemeentelijke BOA’s en toezichthouders gemeente. 17

Afdeling 9 Coffeeshops 17

Artikel 2.37 Begripsomschrijving en verbod 17

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden 17

Artikel 2.38 Speelgelegenheden 17

Artikel 2.39 Speelautomaten 17

Artikel 39a Speelautomatenhal 18

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid 18

Artikel 2.40 Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen 18

Artikel 2.41 Betreden gesloten woning of lokaal 18

Artikel 2.42 Plakken en kladden 18

Artikel 2.43 Vervoer plakgereedschap e.d. 19

Artikel 2.44 Vervoer inbrekerswerktuigen 19

Artikel 2.45 Betreden van plantsoenen e.d. 19

Artikel 2.46 Rijden over bermen e.d. 19

Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen 19

Artikel 2.48 Uitnodigen of aanlokken tot ontuchtige handelingen 20

Artikel 2.49 Verboden drankgebruik 20

Artikel 2.50 Verboden gedrag bij of in gebouwen 20

Artikel 2.51 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten 20

Artikel 2.52 Neerzetten van fietsen e.d. 20

Artikel 2.53 Overlast van fiets of bromfiets 21

Artikel 2.54 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d. 21

Artikel 2.55 Vechten 21

Artikel 2.56 Aanstootgevend taalgebruik, geschreeuw, vuurtje stoken, met voorwerpen gooien e.d. 21

Artikel 2.57 Liggen of slapen op of aan de openbare weg 21

Artikel 2.58 Bespieden van personen 21

Artikel 2.59 Bedelarij 21

Afdeling 12 Bepalingen ten aanzien van het houden van dieren 22

Artikel 2.60 Overlast honden 22

Artikel 2.61 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie 22

Artikel 2.62 Verontreiniging door honden 22

Artikel 2.63 Gevaarlijke honden 22

Artikel 2.64 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren 23

Artikel 2.65 Gevaarlijke gebruikshonden 23

Artikel 2.66 Loslopend vee en pluimvee 24

Artikel 2.67 Bijen 24

Artikel 2.68 Vernietiging van rupsen en rupsennesten 24

Artikel 2.68a Bestrijding ongedierte 24

Artikel 2.69 Verontreiniging door paarden, pony’s e.d. 24

Afdeling 13 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen 25

Artikel 2.70 Begripsbepaling 25

Artikel 2.71 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister 25

Artikel 2.72 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht 25

Artikel 2.73 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen 26

Artikel 2.74 Helingbestrijding van fietsen 26

Afdeling 14 Vuurwerk 26

Artikel 2.75 Begripsbepaling 26

Artikel 2.76 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen 26

Artikel 2.77 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling 26

Artikel 2.78 Bezigen van vuurwerk anders dan tijdens de jaarwisseling 26

Afdeling 15 Drugsoverlast 26

Artikel 2.79 Drugshandel op straat 26

Artikel 2.80 Openlijk drugsgebruik 27

Artikel 2.81 Verzamelingen van personen in verband met drugs 27

Artikel 2.82 Sluiting van drugspanden 27

Artikel 2.83 Betreden gesloten woning of lokaal 27

Artikel 2.84 Exploitatievergunning Growshop 28

Afdeling 16 Bestuurlijke ophouding 28

Artikel 2.85 Bestuurlijke ophouding 28

Afdeling 17 Veiligheidsrisicogebieden 28

Artikel 2.86 Veiligheidsrisicogebieden / preventief fouilleren 28

Artikel 2.87 Cameratoezicht op openbare plaatsen 29

Artikel 2.88 Gebiedsontzegging 29

Artikel 2.88a Lijst met wettelijke bepalingen 29

Afdeling 18 Bepalingen ter bevordering van de brandveiligheid 30

Artikel 2.89 Begripsomschrijvingen 30

Artikel 2.90 Werkingssfeer 30

Artikel 2.91 Verbodsbepaling 30

Artikel 2.92 Aanvraag vergunning 31

Artikel 2.93 In behandeling nemen 31

Artikel 2.94 Termijn van beslissing 31

Artikel 2.95 Weigeringsgronden 31

Artikel 2.96 Intrekken vergunning 31

Artikel 2.97 Verplicht aanwezige bescheiden 32

Artikel 2.98 Gebruikseisen voor inrichtingen 32

Artikel 2.99 Verbod stoffen aanwezig te hebben 32

Artikel 2.100 Opslag en verwerking van stoffen 32

Artikel 2.101 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen 32

Artikel 2.102 Gebruik middelen en voorzieningen 32

Artikel 2.103 Verrichten van werkzaamheden 32

Artikel 2.104 Verbod open vuur en roken 33

Artikel 2.105 Verboden handelingen met stoffen 33

Artikel 2.106 Melden van brand en broei 33

Artikel 2.107 Bossen, heidevelden, venen 33

Artikel 2.108 Sluiting inrichting 33

Artikel 2.109 Brandveiligheidsvoorzieningen 33

Hoofdstuk 3 - Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d. 34

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen 34

Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen 34

Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan 34

Artikel 3.3 Nadere regels 34

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke 34

Artikel 3.4 Seksinrichtingen 34

Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder 35

Artikel 3.6 Sluitingstijden 36

Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting 36

Artikel 3.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder 36

Artikel 3.9 Straatprostitutie 36

Artikel 3.10 Sekswinkels 36

Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen goederen, afbeeldingen e.d. 36

Artikel 3.12 Maximum aantal vergunningen. 37

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels 37

Artikel 3.13 Beslissingstermijn 37

Artikel 3.14 Weigeringsgronden 37

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer 37

Artikel 3.15 Beëindiging exploitatie 37

Artikel 3.16 Wijziging beheer 37

Hoofdstuk 4 - Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg 39

voor het uiterlijk aanzien van de gemeente 39

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting 39

Artikel 4.1 Begripsbepalingen 39

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten 39

Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten 39

Artikel 4.4 Kennisgeving incidentele sportfestiviteiten 40

Artikel 4.5 Kennisgeving incidentele festiviteiten in relatie tot verlichting 40

Artikel 4.6 Verboden incidentele festiviteiten 40

Artikel 4.7 Onversterkte muziek 40

Artikel 4.8 Overige geluidhinder 41

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging 41

Artikel 4.9 Straatvegen 41

Artikel 4.10 Natuurlijke behoefte doen 41

Artikel 4.11 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen 41

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden 41

Artikel 4.12 Begripsomschrijvingen 41

Artikel 4.13 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden 41

Artikel 4.14 Aanvraag vergunning 42

Artikel 4.15 Afstand tot de erfgrenslijn 42

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast 42

Artikel 4.16 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. 43

Artikel 4.17 Stankoverlast door gebruik van meststoffen 43

Artikel 4.18 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame 43

Artikel 4.19 Omgevingsvergunning voor handelsreclame 43

Artikel 4.20 Eisen aan niet-vergunningsplichtige handelsreclame 44

Artikel 4.21 Fietswrakken 44

Artikel 4.22 Beschermde planten 44

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen 44

Artikel 4.23 Begripsomschrijving 44

Artikel 4.24 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen 45

Artikel 4.25 Aanwijzing kampeerplaatsen 45

Hoofdstuk 5 - Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente 45

Afdeling 1 Parkeerexcessen 45

Artikel 5.1 Begripsbepalingen 45

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. 45

Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen 46

Artikel 5.4 Defecte voertuigen 46

Artikel 5.5 Voertuigwrakken 46

Artikel 5.6 Kampeermiddelen e.a. 46

Artikel 5.7 Parkeren van reclamevoertuigen 46

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen 46

Artikel 5.9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen 46

Artikel 5.10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen 47

Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen 47

Artikel 5.12 Parkeerverbod bij kermissen e.d. 47

Afdeling 2 Collecteren 47

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen 47

Afdeling 3 Venten 47

Artikel 5.14 Begripsbepaling 47

Artikel 5.15 Ventverbod 48

Artikel 5.16 Vrijheid van meningsuiting 48

Afdeling 4 Standplaatsen 48

Artikel 5.17 Begripsbepaling 48

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden 48

Artikel 5.19 Toestemming rechthebbende 49

Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen 49

Artikel 5.21 Aanhoudingsplicht 49

Afdeling 5 Snuffelmarkten 49

Artikel 5.22 Begripsbepaling 49

Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt 49

Afdeling 6 Openbaar water 49

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water 49

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen 50

Artikel 5.26 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers 50

Artikel 5.28 Reddingsmiddelen 50

Artikel 5.29 Veiligheid op het water 50

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden 50

Artikel 5.30 Crossterreinen 50

Artikel 5.31 Beperking verkeer in natuurgebieden 51

Artikel 5.32 Beperking toerrit 4x4 51

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken 51

Artikel 5.33 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken 52

Afdeling 9 Verstrooiing van as 52

Artikel 5.34 Begripsbepaling 52

Artikel 5.35 Verboden plaatsen 52

Artikel 5.36 Hinder of overlast 52

Afdeling 10 Lijkbezorging 52

Artikel 5.37 Begripsbepaling 52

Artikel 5.38 Tijdvak voor begraven 52

Artikel 5.39 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats 52

Artikel 5.40 Aanwijzingen 53

Afdeling 11 Destructiebepalingen 53

Artikel 5.41 Begripsomschrijvingen 53

Artikel 5.42 Termijn aangifte 53

Artikel 5.43 Aanwijzing verzamelplaats 53

Afdeling 12 Gebruik gemeentewapen en gemeentelogo 53

Artikel 5.44 Gebruik gemeentewapen en gemeentelogo. 53

Afdeling 13 Detectorverbod 53

Artikel 5.45 Detectorverbod 53

Afdeling 14 Openbare veiligheid 53

Artikel 5.46 Openbare veiligheid 53

Artikel 5.47 Aanbrengen 54

Hoofdstuk 6 - Straf-, overgangs- en slotbepalingen 54

Artikel 6.1 Strafbepaling 54

Artikel 6.2 Toezichthouders 54

Artikel 6.3 Binnentreden woningen 54

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening 54

Artikel 6.5 Overgangsbepaling 54

Artikel 6.6 Citeertitel 55

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, bij hun besluit van 15 november 1996;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen:

  • i.

    vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage II, behorend bij artikel 55 van de Meststoffenwet:

  • j.

    Activiteitenbesluit: Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer:

  • k.

    Bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.10, vierde lid, 2.12, 2.13, 4.13 en 4.19.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. Een vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd vervalt:

    • ·

      van rechtswege na de juridische beëindiging of overgang van een bedrijf;

    • ·

      van rechtswege na het overlijden (persoonlijk karakter);

    • ·

      van rechtswege indien gebleken is dat meer dan 24 maanden geen daadwerkelijk gebruik meer is gemaakt van de vergunning/ontheffing voor onbepaalde tijd.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1.9 Lex silencio positivo van toepassing

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

·         Artikel 2:9: Ontheffing van het verbod optreden als straatartiest;

·         Artikel 5:23: Vergunning organisatie snuffelmarkt.

Artikel 1.10 Lex silensio positivo niet van toepassing

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

·         Artikel: 2:25 Vergunning evenementen;

·         Artikel 3:4: Vergunning seksinrichting;

·         Artikel 4:24: Ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.

Hoofdstuk 2 - Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie dan wel een gemeentelijke Buitengewoon Opsporings Ambtenaar of toezichthouder van de gemeente zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan, in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden, zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

    Afdeling 2 Betoging

Artikel 2.2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.4 Afwijking termijn (=vervallen)

Artikel 2.5 Te verstrekken gegevens (=vervallen)

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.6 Beperking aanbieden van geschreven of gedrukte stukken e.d.

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

    Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.7 Feest, muziek, wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2.8 Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2.9 Straatartiest

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

    Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

  • a. Vlaggen, wimpels en vlaggenstokken;

  • b. Zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

  • · geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt:

  • · geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

  • · geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

  • c. de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg worden gebracht in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg zijn verwijderd en de weg daarvan is gereinigd;

  • d. voertuigen, met uitzondering van voertuigen in gestempelde toestand zoals kraanwagens, hijskranen e.d.;

  • e. open containers met een maximum hoogte van 1.20 meter tot zonsondergang diezelfde dag

  • f. evenementen als bedoeld in artikel 2.24 Apv;

  • g. standplaatsen als bedoeld in artikel 5.17 Apv;

  • h. terrassen als bedoeld in artikel 2.28 Apv;

  • 3. Voorwerpen en stoffen op de weg, zoals genoemd in het tweede lid, mogen

  • a. geen gevaar of hinder veroorzaken voor personen, goederen of verkeer. De vrije doorgang dient tenminste 1,5 meter te bedragen;

  • b. de bereikbaarheid en/of doorgang voor hulpdiensten nooit hinderen;

  • c. alleen op een bestaande verharde ondergrond worden geplaatst;

  • 4. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregel de onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2.11 Winkeluitstallingen

  • 1. Het is verboden zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders op, aan of boven de weg, in, aan of boven een openbaar water dan wel op, aan of boven een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke plaats goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan het publiek, dan wel in het kader van de verkoop vanuit een winkel reclameborden te plaatsen of geplaatst te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders laten binnen vier weken na ontvangst van de melding weten of zij aan de gewenste uitstalling voorschriften stelt

  • a. in het belang van de openbare orde;

  • b. in het belang van de brandveiligheid;

  • c. in het belang van de verkeersvrijheid of verkeersveiligheid;

  • d. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • e. in het belang van het voorkomen of het beperken van overlast;

  • f. gelet op de ruimtelijke omstandigheden ter plaatse.

Artikel 2.12 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend

  • a.

    als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

  • b.

    Door het college in de overige gevallen.

    3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing: a. indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht; b. bij het openbreken van de verharding en het graven en spitten in de weg ten behoeve van voorwerpen voor het opladen van elektrische voertuigen zoals laadpalen voor elektrische voertuigen, mits voldaan wordt aan de procedure zoals opgenomen in de beleidsregels “Laadvoorzieningen in de openbare ruimte voor elektrische auto’s in de gemeente Best”.

4 Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, het Provinciaal Wegenreglement Noord-Brabant, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of Verordening Ondergrondse Infrastructuur Best.

Artikel 2.13 Omgevingsvergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Bij de aanvraag dient een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie te worden bijgevoegd.

  • 3.

    Een aanvraag vergunning wordt geweigerd indienhet gebruik van een bestaande openbare parkeerplaats onmogelijk wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt. Indien verplaatsing van een openbare parkeerplaats mogelijk is, dient dit te worden overwogen.

4.Een aanvraag kan worden geweigerd indien:

  • a.

    gevaar of hinder ontstaat of dreigt te ontstaan voor het wegverkeer per plaatse;

  • b.

    de groenvoorziening in de gemeente wordt geschaad of dreigt te worden geschaad;

  • c.

    het uiterlijk aanzien van de omgeving wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

  • d.

    hiervoor openbare voorzieningen aangepast moeten worden, zoals bestrating, verkeersborden, verlichting, brandwaterbluspunten;

  • 5.

    De aanleg en/of verplaatsen van de inrit geschiedt door en/of onder regie van de gemeente Best;

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Wegenverordening Noord-Brabant 1993 van toepassing is.

    Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2.14 Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

[gereserveerd]

Artikel 2.16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet is bevoegd, verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan, toegangsbeperkende afsluitingspaal of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.17 Kelderingangen, e.d.

  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door burgemeester en wethouders aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht .

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2.19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

[gereserveerd]

Artikel 2.19a Wapens

  • 1. Het is verboden op door de burgemeester en wethouders aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzoverin het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien voor wapens behorende tot de categorie I, II, III en IV Wet wapens en munitie voorzover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2.20 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.22 Objecten onder hoogspanningslijn (=vervallen)

Artikel 2.23 Gebruik van L.P.G. en andere gassen

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de Wet vervoergevaarlijke stoffen en daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten, is het verboden:

  • a. ballonnen gevuld met brandbaar, giftig of sterk prikkelend gas te verkopen, af te leveren, te verstrekken of in voorraad te hebben

  • b. L.P.G. en L.P.G.-gastanks, anders dan voor motortractie te gebruiken.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod ontheffing verlenen.

    Afdeling 7 Toezicht op evenementen

Artikel 2.24 Begripsomschrijving

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2.9 en 2.38 van deze verordening.

  • 2. Evenementen worden onderverdeeld in:

    • a.

      evenementen met een klein risico;

    • b.

      evenementen met een gemiddeld risico;

    • c.

      evenementen met een verhoogd risico.

  • 3. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

Artikel 2.25 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. De vergunning dient te worden aangevraagd door middel van een door burgemeester en wethouders vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3. De burgemeester is bevoegd om categorieën evenementen aan te wijzen waarvoor geen vergunning is vereist maar kan worden volstaan met een melding.

  • 4. De burgemeester kan binnen 10 dagen na ontvangst van de melding besluiten op grond van bijzondere omstandigheden het evenement alsnog aan te wijzen als vergunningsplichtig dan wel het organiseren van een evenement als bedoeld in het derde lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 5. Een melding dient te worden gedaan door middel dan het daarvoor vastgestelde meldingsformulier.

  • 6. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994 of artikel 5.30 van deze verordening.

Artikel 2.26 Termijnen

  • 1. De organisator

  • a. van een evenement waarvoor geen vergunning is vereist maar kan worden volstaan met een melding, dient deze in een zo vroeg mogelijk stadium maar minimaal vier weken van tevoren te melden;

  • b. van een evenement met een klein risico dient in afwijking van het bepaalde in artikel 1.3 de vergunning in een zo vroeg mogelijk stadium maar minimaal twaalf weken van tevoren aan te vragen;

  • c. van een evenement met een middelgroot en groot risico dient in afwijking van het bepaalde in artikel 1.3 de vergunning in een zo vroeg mogelijk stadium, maar ten minste een half jaar van tevoren, aan te vragen.

  • 2. Indien een melding of aanvraag niet aan het gestelde in lid 1 voldoet, wordt de melding of aanvraag niet in behandeling genomen, tenzij de burgemeester anders beslist.

Artikel 2.27 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.28 Begripsomschrijvingen

1.Onder horecabedrijf wordt in deze afdeling verstaan:

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, jongerencentrum, kantine van een sportinrichting, buurthuis,clubhuis of welzijnsaccommodatie.

Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

  • 2.

    Een terras in de zin van deze afdeling is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.

  • 3.

    Onder houder wordt in deze afdeling verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert.

  • 4.

    Deze afdeling verstaat niet onder bezoekers:

  • a.

    de gezinsleden van de houder, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

  • b.

    de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

  • c.

    de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.29 Exploitatievergunning terras

  • 1. Het is verboden een terras bij een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het terras en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het terras.

  • 3. Bij de toepassing van de in het tweede lid genoemde weigeringgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het terras is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het terras.

  • 4. Onverminderd het gestelde in het tweede en derde lid kan de burgemeester de ingebruikneming van de weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren:

  • a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

  • b. indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • c. wegens strijd met door de burgemeester vastgestelde beleidsregels inzake terrassen.

  • 5. De burgemeester kan de terrasvergunning gemotiveerd wijzigen of intrekken. Dit kan bijvoorbeeld door gewijzigde omstandigheden, openbare orde problemen, wet BIBOB of door herhaalde overtredingen van de terrasvergunning.

  • 6. Indien blijkt dat een terrasvergunning niet meer overeenstemt met de feitelijke situatie, dient een nieuwe aanvraag te worden ingediend bij de burgemeester.

  • 7. Het bepaalde in het derde en vierde lid geldt niet, voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Rijkswegenreglement of de Wegenverordening Noord-Brabant 1993 van toepassing is.

  • 8. Op terrassen zijn de aanvullende voorschriften uit het geldende horeca- (en evenementen)beleidsplan van toepassing.

Artikel 2.30 Sluitingstijd

  • 1. Het is de houder van een horecabedrijf verboden zonder ontheffing van de burgemeester de inrichting voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • - op maandagnacht t/m woensdagnacht tussen 01.00 uur en 06.00 uur;

  • - op zondagnacht en donderdagnacht tussen 02.00 uur en 06.00 uur;

  • - op vrijdagnacht en zaterdagnacht en op feestdagen tussen 03.00 uur en 06.00 uur.

  • 2. Het gestelde onder het eerste lid is niet van toepassing op een buurthuis, een welzijnsaccommodatie of de kantine van een sportinrichting.

  • 3. Het is de houder van een sportinrichting verboden zonder ontheffing van de burgemeester de kantine voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • · voor sportverenigingen behalve voor tennisverenigingen:

  • - maandag tot en met vrijdag  van 24:00 tot 06.00 uur;

  • - zaterdag  en zondag van 20:00 tot 06.00 uur;

  • · voor tennisverenigingen:

  • - maandag tot en met zondag van 24:00 tot 06.00 uur;

  • 4. Het is de houder van een welzijnsaccommodaties of buurthuis, verboden zonder ontheffing van de burgemeester deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • - op maandagnacht tot en met donderdagnacht tussen 24.00 uur en 06.00 uur;

  • - op vrijdagnacht, zaterdagnacht en op feestdagen tussen 02.00 uur en 06.00 uur;

  • - op zondagnacht tussen 01.00 uur en 06.00 uur.

  • 5. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet, voor zover afwijkende voorschriften van toepassing zijn voor een inrichting gesteld bij of krachten de Wet milieubeheer of een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub e van de Wabo.

Artikel 2.31 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.30 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien doorartikel 13b Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2.32 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.30 of ingevolge een op grond van artikel 2.31 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2.33 Handel in horecabedrijven

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2.34 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2.35 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet treden burgemeester en wethouders op als bevoegd bestuursorgaan ten aanzien van de artikelen 2.29 tot en met 2.32.

Artikel 2.36 Toegang ambtenaren van politie, gemeentelijke BOA’s en toezichthouders gemeente.

De houder van een horecabedrijf is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie, gemeentelijke BOA’s en toezichthouders van de gemeente vanaf de openbare weg onmiddellijk en onbelemmerde toegang hebben tot zijn bedrijf;

  • a.

    gedurende de tijd dat het bedrijf voor bezoekers geopend is; dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat het bedrijf gesloten dient te zijn en indien die ambtenaren van politie of gemeentelijke BOA’s of toezichthouders van de gemeente hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

    Afdeling 9 Coffeeshops

Artikel 2.37 Begripsomschrijving en verbod

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder coffeeshop: een voor het publiek – al dan niet met enige beperking – toegankelijke inrichting, waar middelen als bedoeld in artikel 2 en/of 3 van de Opiumwet plegen te worden verstrekt, gebruikt en/of te worden verkocht, niet zijnde een apotheek

  • 2. Het is verboden in de gemeente een coffeeshop te exploiteren.

    Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.38 Speelgelegenheden

  • 1. Deze paragraaf verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing :

  • a. op speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend.

  • b. op speelgelegenheden waarvoor het ministerie van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen.

  • c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 4. De burgemeester weigert de vergunning:

  • a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van een speelgelegenheid en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid

  • b. Indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2.39 Speelautomaten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Artikel 39a Speelautomatenhal

  • 1. Het is verboden een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Wet op de Kansspelen.

    Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.40 Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen

  • 1. De burgemeester kan, indien de openbare orde dit naar zijn oordeel vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw - niet zijnde een inrichting als bedoeld in paragraaf 3 of 2.3a - of een bij dat gebouw behorend erf.

  • 2. De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn bevel op of nabij de (hoofd)toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

  • 3. Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 4. Het is de rechthebbende op en de beheerder van een gebouw of erf als bedoeld in het eerste lid verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten gebouw of erf te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 6. Onder bezoekers worden voor de toepassing van het vierde en vijfde lid niet verstaan de personen wier tegenwoordigheid in het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf wegens dringende omstandigheden vereist wordt.

  • 7. Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 2.41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2.42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:41.

Artikel 2.44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.45 Betreden van plantsoenen e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van burgemeester en wethouders zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

Artikel 2.46 Rijden over bermen e.d.

  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet zijn voorzien van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden:

  • a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, zendmast of ondersteuningszender, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners/gebruikers van nabij de weg gelegen woningen/gebouwen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426 bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.48 Uitnodigen of aanlokken tot ontuchtige handelingen

  • 1. Het is verboden op of aan de weg, op een andere voor publiek toegankelijke plaats of op een plaats, zichtbaar vanaf de weg of vanaf een andere voor publiek toegankelijke plaats iemand door woord, houding, gebaar of op enigerlei andere wijze tot ontuchtige handelingen uit te nodigen, dan wel aan te lokken;

  • 2. Een ieder die van een ambtenaar van politie of van gemeentelijke Buitengewoon Opsporings-ambtenaren in het belang van de naleving van het bepaalde in het eerste lid, het bevel krijgt zich van de daar bedoelde plaats te verwijderen in een bepaalde richting, is verplicht onverwijld aan het bevel gevolg te geven;

  • 3. Het is degene aan wie dit door de burgemeester in het belang van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan de door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de tijdsduur daarbij genoemd;

  • 4. Het in het derde lid gestelde verbod geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste 12 weken.

Artikel 2.49 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

  • a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

  • b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.50 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

  • a. zich zonder redelijk doel in een portiek, poort of zeer nabij een geld(pin)automaat op te houden;

  • b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.51 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk bordes, portaal, telefooncel, kinderspeeltoestellen, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, spoorwegtunnel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.52 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.53 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

  • 3. Het verbod van lid 1 is van toepassing in het gebied rondom het NS-station van de gemeente Best, aldaar waar dit is aangegeven door middel van bebording.

Artikel 2.54 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.55 Vechten

  • 1. Het is verboden in het openbaar te vechten.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424 of 426 bis van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.56 Aanstootgevend taalgebruik, geschreeuw, vuurtje stoken, met voorwerpen gooien e.d.

  • 1. Het is verboden om op of aan wegen, openbaar water, of andere voor publiek toegankelijke plaats iemand uit te jouwen, na te schreeuwen, met aanstootgevende taal lastig te vallen, vuurtjes te stoken, met vuilnis, sneeuw, stenen of andere voorwerpen te gooien, voort te schoppen of slaan, of op enig andere wijze hinderlijk en baldadig gedrag te veroorzaken voor omwonenden en omstanders.

  • 2. Het in het bovenstaande verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.57 Liggen of slapen op of aan de openbare weg

  • 1. Het is verboden – al dan niet met gebruikmaking van enige vorm van beschutting - waaronder in ieder geval is begrepen het gebruik maken van een auto op een openbare plaats;

  • a. tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te slapen;

  • b. tussen zonsopgang en zonsondergang te liggen of te slapen, nadat door een ambtenaar van politie in het belang van de openbare orde of veiligheid is aangezegd, dat dit moet worden beëindigd.

  • 2. Verder is uitgezonderd indien dit liggen of slapen past binnen de activiteiten van een evenement waarvoor een vergunning is verleend.

  • 3. Het in het bovenstaande verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.58 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.59 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12 Bepalingen ten aanzien van het houden van dieren

Artikel 2.60 Overlast honden

  • 1. In deze afdeling wordt begrepen onder:

  • · eigenaar van een hond: de eigenaar, de houder, de verzorger van een hond of degene die de hond feitelijk onder zijn hoede heeft;

  • · muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren.

  • 2. De eigenaar van een hond dient ertegen te waken dat dit dier door aanhoudend geblaf of gejank hinderlijk is voor de omgeving of de nachtrust verstoort.

  • 3. Het is de eigenaar van een hond verboden die hond zonder een doelmatige muilkorf of muilband op de weg te laten lopen of verblijven, nadat burgemeester en wethouders hem schriftelijk hebben doen weten dat zij die hond gevaarlijk achten.

Artikel 2.61 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

  • b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide, openbare vijver of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats;

  • c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geld niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien de eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar opleidt tot geleidehond.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen plaatsen en/of gebieden buiten de bebouwde kom aanwijzen, waar het de eigenaar of houder van een hond verboden is die hond te laten verblijven of te laten lopen zonder dat die hond is aangelijnd.

Artikel 2.62 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

  • a. op alle openbaar toegankelijke plaatsen binnen de bebouwde kom;

  • b. op een gedeelte van de weg dat is bestemd of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers;

  • c. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

  • d. op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de gemeentelijke hondentoiletten en voor uitdrukkelijk door Burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

  • 3. De eigenaar of houder van een hond is verplicht bij het uitlaten van de hond binnen de bebouwde kom een deugdelijk hulpmiddel, dat gezien de vorm en constructie als zodanig is bestemd voor het verwijderen van de uitwerpselen, bij zich te dragen en dit op de eerste vordering van de met zorg voor de naleving van de bepalingen van deze verordening belaste ambtenaar, te tonen.

  • 4. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid, onder a en b, gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.63 Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

  • a. anders dan kort aangelijnd, nadat burgemeester en wethouders aan de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;

  • b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden.

  • 2. In afwijking van artikel 2.61, lid 1 aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, nader door burgemeester en wethouders te bepalen, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

  • a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

  • b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband die niet langer is dat 1,5 meter.

  • 4. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de regeling agressieve dieren.

Artikel 2.64 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben,of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2.65 Gevaarlijke gebruikshonden

  • 1. Het is anderen dan degene die met een hond een opleiding voor bewakings-, opsporings- of verdedigingswerk bij een erkende instantie met goed gevolg heeft afgerond, verboden deze hond anders dan kort aangelijnd op of aan de weg te laten verblijven of te laten lopen.

  • 2. Het is de eigenaar of de houder van een hond, die voor bewakings-, opsporings- of verdedigingswerk bij een erkende instantie wordt of gedeeltelijk is opgeleid, verboden deze hond anders dan kort aangelijnd op of aan de weg te laten verblijven of te laten lopen.

  • 3. Het aanlijngebod als bedoeld in het eerste en tweede lid geldt niet, indien de hond vergezeld gaat van de eigenaar of de houder die in het bezit is van ten minste een gedrags- en gehoorzaamheidscursus 1-diploma voor de betreffende hond.

  • 4. Onverminderd het gestelde in het eerste en derde lid is het aanlijngebod als omschreven in artikel 2.61, lid 1 aanhef en onder a, van toepassing op degene die met een hond een opleiding voor bewakings-, opsporings- of verdedigingswerk bij een erkende instantie met goed gevolg heeft afgerond, alsmede op de eigenaar of de houder van een hond, die in het bezit is van ten minste een gedrags- en gehoorzaamheidscursus 1-diploma voor die betreffende hond.

  • 5. In afwijking van artikel 2.61 lid 1 aanhef en onder c, en onverminderd het bepaalde in de voorgaande leden, geldt dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar nader door burgemeester en wethouders te bepalen, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand.

  • 6. Onder een erkende instantie, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verstaan:

  • a. onderafdelingen van rasverenigingen en werkhondenrassen;

  • b. Nederlandse bond voor gebruikshondensportverenigingen;

  • c. Koninklijke Nederlandse politiehondenvereniging;

  • d. Nederlandse bond voor de diensthond.

Artikel 2.66 Loslopend vee en pluimvee

De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.67 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

  • a. binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

  • b. binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als nood-zakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover de Wegenverordening Noord-Brabant 1993 van toepassing is.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.68 Vernietiging van rupsen en rupsennesten

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, hetzij bij openbare kennisgeving ten aanzien van het gehele gebied van de gemeente of van bepaalde delen daarvan, hetzij bij persoonlijke kennisgeving aan de rechthebbende van een of meer bepaalde percelen mededelen, dat zij het noodzakelijk achten, dat aldaar in bomen of ander houtgewas voorkomende rupsen en rupsennesten verwijderd en vernietigd worden voor een bij die kennisgeving bepaalde datum.

  • 2. De rechthebbende op percelen binnen het bij die openbare kennisgeving aangewezen gebied of van de in de persoonlijke kennisgeving aangeduide percelen is verplicht voor de door burgemeester en wethouders bepaalde datum te zorgen, dat de in bomen of ander houtgewas op zijn perceel voorkomende rupsen en rupsennesten verwijderd en vernietigd zijn.

Artikel 2.68a Bestrijding ongedierte

  • 1. Het college kan, hetzij bij openbare kennisgeving ten aanzien van het gehele gebied van de gemeente of van bepaalde delen daarvan, hetzij bij persoonlijke kennisgeving aan de rechthebbende van een of meer bepaalde percelen mededelen, dat zij het noodzakelijk achten, dat aldaar op het betreffende perceel/percelen ongedierte zoals ratten en muizen verwijderd en vernietigd worden voor een bij die kennisgeving bepaalde datum.

  • 2. De rechthebbende op percelen binnen het bij die openbare kennisgeving aangewezen gebied of van de in de persoonlijke kennisgeving aangeduide percelen is verplicht voor de door burgemeester en wethouders bepaalde datum te zorgen, dat de op zijn perceel voorkomend ongedierte verwijderd en vernietigd is.

Artikel 2.69 Verontreiniging door paarden, pony’s e.d.

  • 1. De eigenaar of berijder of houder van een paard, pony of ander rijdier, is verplicht dat het dier zich niet van uitwerpselen ontdoet:

  • a. op het trottoir of ander gedeelte van de weg dat is bestemd of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;

  • b. op een openbaar grasveld of sportterrein of op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen plaatsen aanwijzen waar het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod niet geldt.

    • 3.

      De strafbaarstelling wegens overtreding van het in het eerste lid , onder b, gestelde verbod wordt opgeheven indien de eigenaar of berijder of houder van het dier er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

      Afdeling 13 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.70 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

  • b.

    Verkoopregister: het houden van aantekeningen van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.71 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voorzover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

  • d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

  • 3. De handelaar of een van zijn medewerkers is op de eerste opvordering van politie en de gemeentelijke Buitengewoon Opsporingsambtenaren of andere gemeentelijke toezichthouders verplicht het verkoopregister ter inzage te geven.

Artikel 2.72 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a. bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.73 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2.74 Helingbestrijding van fietsen

Het is verboden op of aan de weg fietsen, bromfietsen en scooters te koop aan te bieden, te verkopen of te kopen, anders dan direct vanuit een aan de weg gevestigd detailhandelsbedrijf voor rijwielen.

Het in het bovenstaande verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14 Vuurwerk

Artikel 2.75 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.76 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd indien de aanvraag betrekking heeft op de aflevering van vuurwerk rond de jaarwisseling en voor die periode reeds 7 vergunningen verleend zijn.

  • 3. Het in het bovenstaande verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht dan wel het besluit Consumentenvuurwerk of de Wet milieubeheer.

Artikel 2.77 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.78 Bezigen van vuurwerk anders dan tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden vuurwerk te bezigen anders dan tijdens de jaarwisseling.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Vuurwerkbesluit.

    Afdeling 15 Drugsoverlast

Artikel 2.79 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.80 Openlijk drugsgebruik

  • 1. Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijke gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daarvoor te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op voorwerpen of activiteiten die in het belang van de Volksgezondheid, in het bijzonder de preventie, de bestrijding van drugsverslaving, van overheidswege worden bevorderd of zijn goedgekeurd.

  • 3. Het in het bovenstaande verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Opiumwet.

Artikel 2.81 Verzamelingen van personen in verband met drugs

  • 1. Het is verboden op of aan de weg, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen indien deze verzameling van personen verband houdt met het openlijk gebruik van of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet als de verzameling personen geen verband houdt met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

  • 3. Eenieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een bevoegd opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2.82 Sluiting van drugspanden

  • 1. Ter bescherming van het woon- en leefklimaat en in het belang van de handhaving van de openbare orde, waaronder begrepen het voorkomen van verstoring ervan, verklaart het bevoegd gezag, een vaartuig of enige andere ruimte welke niet als woning in gebruik is, gesloten, indien en zodra daarin middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet worden bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of aanwezig zijn, zonder dat daartoe op grond van die wet vereiste verloven zijn verstrekt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien een gebouw, vaartuig, of enige andere ruimte als woning in gebruik is.

  • 3. Onder het bevoegde bestuursorgaan, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan burgemeester en wethouders, of voor zover het betreft voor het publiek opengestelde gebouwen, als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

  • 4. Het is de eigenaar, beheerder, houder of gebruiker van een gebouw, vaartuig of enige andere ruimte, als bedoeld in het eerste lid, verboden na het in werking treden van de sluiting, personen tot het gebouw, het vaartuig of de ruimte toe te laten of daarin te laten verblijven.

  • 5. Het is een ieder verboden in een bij besluit als bedoeld in het eerste lid gesloten gebouw, vaartuig of ruimte te verblijven.

  • 6. Het vierde en vijfde lid is niet van toepassing op personen wier tegenwoordigheid in het gebouw, het vaartuig of de ruimte wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 7. Het bevoegde bestuursorgaan trekt het in het eerste lid beoordeelde besluit in, zodra het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving of de openbare orde naar zijn oordeel de sluiting niet langer vereist.

Artikel 2.83 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Dit verbod geldt niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing te verlenen.

Artikel 2.84 Exploitatievergunning Growshop

  • 1. Het is verboden een growshop te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. Als growshop wordt aangemerkt een bedrijf dat middelen verkoopt of verhuurt waarmee softdrugs kunnen worden geproduceerd en door middel van de presentatie via reclame en/of andere communicatie, de mogelijkheden van de productie van softdrugs uitdrukkelijk vernoemt of aanprijst.

  • 3. De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk weigeren, indien de woon- en leefsituatie in de omgeving van het bedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het bedrijf en/of op basis van de wet BIBOB. Bij de toepassing van deze weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het bedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard en omvang van het bedrijf en de spanning, waaraan het woon en leefmilieu ter plaatse reeds bloot staat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het bedrijf.

  • 4. De exploitatievergunning vervalt ná de feitelijke beëindiging van de exploitatie.

  • 5. De exploitatievergunning kan worden ingetrokken als blijkt dat de woon- en leefsituatie door het bedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

    Afdeling 16 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.85 Bestuurlijke ophouding

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen de in het tweede lid genoemde bepalingen groepsgewijs niet naleven.

  • 2. Het niet naleven van de volgende bepalingen uit deze verordening doen de in het eerste lid genoemde bevoegdheid van de burgemeester ontstaan:

  • · artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • · artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • · artikel 2.11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • · artikel 2.16 Openen straatkolken e.d.

  • · artikel 2.19a Wapens

  • · artikel 2.25 Evenement

  • · artikel 2.25a Grootschalig evenement

  • · artikel 2.49 Verboden drankgebruik

  • · artikel 2.50 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • · artikel 2.51 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

  • · artikel 2.55 Vechten

  • · artikel 2.77 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • · artikel 2.78 Bezigen van vuurwerk anders dan tijdens de jaarwisseling

  • · artikel 5.33 Verbod vuur te stoken

    Afdeling 17 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.86 Veiligheidsrisicogebieden / preventief fouilleren

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen, tunnel en daarbijbehorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2.87 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor eenieder toegankelijke plaatsen, die door de gemeenteraad zijn aangewezen.

Artikel 2.88 Gebiedsontzegging

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid aan diegene die zich gedraagt in strijd met de wettelijke bepalingen, als in de nadere uitwerking van dit artikel genoemd, een verbod opleggen zich te bevinden in een door de burgemeester aangewezen gebied en de daarin gelegen voor publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen.

  • 2. Het verbod geldt gedurende de periode van twee weken. De ingangsdatum staat in het besluit vermeld.

  • 3. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid aan diegene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd dat hij/zij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid bedoelde wettelijk bepalingen en/of de opgelegde gebiedsontzegging overtreedt, een verbod opleggen zich te bevinden in een door de burgemeester aangewezen gebied en in de daarin gelegen voor het publiek toegankelijk gebouwen en inrichtingen op de door de burgemeester genoemd tijdstippen voor een tijdvlak van acht weken.

  • 4. De burgemeester kan bepalen dat aan de gebiedsontzegging nadere voorwaarden worden verbonden.

  • 5. De burgemeester beperkt de in het eerste of derde lid genoemde geboden, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.

  • 7. Het gebiedsverbod geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.88a Lijst met wettelijke bepalingen

Het niet naleven van de volgende bepalingen uit deze verordening doen de in artikel 2.88, lid 1 genoemde bevoegdheid van de burgemeester ontstaan:

● artikel 2.1 Samenscholing en Ongeregeldheden

● artikel 2.19a Wapens

● artikel 2.27 Ordeverstoring bij evenement

● artikel 2.34 Ordeverstoring in een horecabedrijf

● artikel 2.42 Plakken en kladden

● artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

● artikel 2.49 Verboden drankgebruik

● artikel 2.50 Verboden gedrag bij of in gebouwen

● artikel 2.51 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

● artikel 2.55 Vechten

● artikel 2.57 Liggen of slapen op of aan de openbare weg

● artikel 2.58 Bespieden van personen

● artikel 2.79 Drugshandel op straat

● artikel 2.80 Openlijk drugsgebruik

● artikel 2.81 Deelname aan verzamelingen van personen in verband met drugs

● artikel 3.9 Straatprostitutie

● artikel 5.33 Verbod vuur te stoken

● artikel 5.14 Venten (waaronder ook aanbieden diensten)

Daarnaast ontstaat de in artikel 2.88 lid 1 genoemde bevoegdheid als sprake is van:

● Radicalisering/discriminatie (artikel 137d + 137e Wetboek van Strafrecht)

● Huisvredebreuk (artikel 138 Wetboek van Strafrecht)

● Lokaalvredebreuk (artikel 139 Wetboek van Strafrecht)

● Openlijke geweldpleging (artikel 141 Wetboek van Strafrecht)

● Wederspannigheid (artikel 180 Wetboek van Strafrecht)

● Niet voldoen aan bevel of vordering (artikel 184 Wetboek van Strafrecht)

● Mishandeling (artikel 300 Wetboek van Strafrecht)

● Mishandeling (artikel 302 Wetboek van Strafrecht)

● Deelname aan een aanval/vechtpartijen (artikel 306 Wetboek van Strafrecht)

● Vernieling en vandalisme (artikel 350 Wetboek van Strafrecht)

● Plegen baldadigheid (in strijd met algemene veiligheid)(artikel 424 Wetboek van Strafrecht)

● Dronken de orde verstoren (artikel 426 Wetboek van Strafrecht)

● Openbare dronkenschap (artikel 453 Wetboek van Strafrecht)

● Wapenbezit (Wet wapens en munitie)

● Overtreding drugs (Opiumwet artikel 2 en 3 )

Afdeling 18 Bepalingen ter bevordering van de brandveiligheid

Artikel 2.89 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    een inrichting: een voor mensen toegankelijke, ruimtelijk begrensde plaats voor zover die geen bouwwerk is.

  • b.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Artikel 2.90 Werkingssfeer

Deze afdeling is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de bouwverordening.

Artikel 2.91 Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een door het college verleende gebruiksvergunning een inrichting in gebruik te hebben of te houden, voor zover daarin:

  • a. meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

  • b. aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;

  • c. aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of aan meer dan 10 lichamelijk of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

  • 2. Het college kan aan de gebruiksvergunning voorwaarden verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt

  • 3. Het college kan aan de gebruiksvergunning nieuwe voorwaarden verbinden en gestelde voorwaarden wijzigen of intrekken, indien het belang waarvoor de gebruiksvergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de gebruiksvergunning.

  • 4. Het college kan inrichtingen aanwijzen, al dan niet beperkt in plaats en omvang, waarvoor het verbod in het eerste lid onder a niet geldt en kan daarvoor nadere regels stellen.

  • 5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing

Artikel 2.92 Aanvraag vergunning

  • 1. Bij de aanvraag moeten de gegevens en bescheiden worden overgelegd als genoemd in bijlage 2 van de bouwverordening.

  • 2. Bij het indienen van de aanvraag moet de aanvrager gebruikmaken van de door of namens burgemeester en wethouders vastgestelde formulieren. De bij deze aanvraag behorende gegevens en bescheiden moeten voldoen aan de eisen van de in het tweede lid genoemde bijlage.

  • 3. De aanvraag en de daarbijbehorende bescheiden moeten in 2-voud worden ingediend.

  • 4. De aanvraag en de daarbijbehorende bescheiden moeten in het Nederlands zijn gesteld.

  • 5. De aanvraag mag meer dan één inrichting betreffen, indien zij betrekking heeft of inrichtingen op hetzelfde terrein of met elkaar samenhangende terreinen.

    • 6.

      De bij de aanvraag om gebruiksvergunning behorende bescheiden moeten door de aanvrager of diens gemachtigde worden ondertekend dan wel worden gewaarmerkt.

    • 7.

      Indien de aanvraag betrekking heeft op een wijziging van een bestaande situatie, moeten uit de aanvraag en de daarbijbehorende bescheiden de bestaande en de nieuwe toestand duidelijk blijken.

    • 8.

      De aanvrager krijgt door of namens de burgemeester en wethouders een bewijs van ontvangst toegezonden of uitgereikt, waarin de datum van ontvangst is vermeld.

Artikel 2.93 In behandeling nemen

Bij het niet voldoen aan de bij of krachtens artikel 2.92 gestelde eisen, alsmede aan de eisen die gelden ingevolge de artikelen 4:1 en 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht stellen burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid om binnen vier weken de door hen aan te geven ontbrekende gegevens over te leggen.

Artikel 2.94 Termijn van beslissing

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag voor een gebruiksvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen hun beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid houden burgemeester en wethouders de beslissing aan indien:

  • a. voor hetzelfde bouwwerk een bouwvergunning is vereist en zij over die vergunning nog niet hebben beslist

  • b. voor hetzelfde bouwwerk een aanschrijving is vereist wegens strijd met de voorschriften van het Bouwbesluit, als bedoeld in een der artikelen 14, 17 of 18 van de Woningwet, en deze binnen de in het eerste lid vermelde termijn is verzonden, doch aan die aanschrijving nog niet is voldaan.

  • 4. De in het derde lid bedoelde aanhouding eindigt zes weken nadat is beslist op een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld onder letter a van het derde lid, dan wel nadat is voldaan aan de aanschrijving als bedoeld onder letter b van het derde lid en burgemeester en wethouders hiervan in kennis zijn gesteld.

Artikel 2.95 Weigeringsgronden

Het college weigert een gebruiksvergunning, indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting niet brandveilig is en door het stellen van voorschriften ook niet kan worden bereikt.

Artikel 2.96 Intrekken vergunning

Burgemeester en wethouders kunnen –afgezien van de intrekkinggronden genoemd in artikel 1.6- een vergunning intrekken indien:

  • 1.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;

  • 2.

    Van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;

  • 3.

    Het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.

Artikel 2.97 Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft moet de vergunning aanwezig zijn, en moet op verzoek van degene die is belast met het toezicht op de naleving van deze afdeling, ter inzage worden gegeven.

Artikel 2.98 Gebruikseisen voor inrichtingen

De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de artikelen 1.16, 1.17 en

6.5 en in de afdelingen 6.5, 6.6, 7.1 en 7.2 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en

676) zijn van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige

inrichtingen.

Artikel 2.99 Verbod stoffen aanwezig te hebben

  • 1. Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr 188) in, op of nabij een inrichting aanwezig te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben voor huishoudelijk en al het andere niet-bedrijfsmatige gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;

    • b.

      het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.91 is verleend;

    • c.

      de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibare brandstoffen, dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie;

    • d.

      de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • e.

      de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmteontwikkelend toestel.

  • 3. Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat lid volledig meegerekend.

Artikel 2.100 Opslag en verwerking van stoffen

Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de bouwverordening aangegeven wijze.

Artikel 2.101 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.

Artikel 2.102 Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

  • a.

    middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij een bestrijding van brand;

  • b.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 2.103 Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstel-, wijzigings-, of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), of gereedschappen worden gebruikt waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.104 Verbod open vuur en roken

  • 1. Het is verboden te roken of vuur te hebben:

  • a. In een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), onder a. tot en met h.;

  • b. bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en/of gassen kunnen veroorzaken;

  • c. bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

  • 2. Van het verbod in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen.

Artikel 2.105 Verboden handelingen met stoffen

  • 1. Het is verboden een brandbaar gas of gasmengsel uit een vat te doen overstromen in een ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

  • 2. Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3. Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stcrt. 1988, 511).

  • 4. Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

  • 5. het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op zodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.106 Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 2.107 Bossen, heidevelden, venen

De eigenaar van een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen, die het college geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

Artikel 2.108 Sluiting inrichting

De politie, de brandweer, de gemeentelijk opsporingsambtenaren, de leider(s) van het gemeentelijk bestuurlijk interventie team of gemeentelijke toezicht houders kunnen in opdracht van de burgemeester een inrichting die handelt zonder vergunning of in strijd met een vergunning van deze afdeling, bij direct gevaar de inrichting meteen laten sluiten en ter voorkoming van het strijdig gebruik ervan kunnen zij alle nodige maatregelen treffen.

Artikel 2.109 Brandveiligheidsvoorzieningen

De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de afdelingen 6.7 en 6.8 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) zijn, met uitzondering van de artikelen 6.28, 6.29 en 6.39, van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.

Artikel 2.110

Overtreding van de regels in deze afdeling van de APV kan worden beboet met een bestuurlijke boete van maximaal het bedrag, genoemd in de Arbeidsomstandighedenwet artikel 34, vierde lid, onder 1o.

Hoofdstuk 3 - Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • 1.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • 2.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • 3.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • 4.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • 5.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht;

  • 6.

    exploitant: de natuurlijke of rechtspersoon die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert;

  • 7.

    beheerder/leidinggevende: de natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • 8.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • a.

    de exploitant;

  • b.

    de beheerder;

  • c.

    de prostituee;

  • d.

    het personeel dat in de inrichting werkzaam is;

  • e.

    toezichthouders;

  • f.

    andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbijbehorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.3 Nadere regels

  • 1. Met het oog op de in artikel 3.5 genoemde belangen kunnen burgemeester en wethouders over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

  • 2. Met het oog op het toezicht en handhaving van dit hoofdstuk kan de burgemeester nadere regels vaststellen.

    Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan verleent uitsluitend vergunning aan een escortbedrijf dat naar zijn oordeel voldoende aan een pand is gebonden.

  • 3. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning worden in ieder geval vermeld:

  • a. de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b. de persoonsgegevens van de beheerder;

  • c. het aantal werkzame prostituees;

  • d. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

  • e. de plaatselijke en kadastrale ligging van de seksinrichting door middel van een situatietekening met een schaal van ten minste 1:1000;

  • f. de plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van ten minste 1:100;

  • g. bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel; en

  • h. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.

Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

  • a.

    staan niet onder curatele of bewind en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • b.

    zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

  • c.

    hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

  • a.

    met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

  • b.

    binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

  • c.

    binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1º bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

2º de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a(oud), 250,273f,300 tot en met 303, 416, 417, 417bis,426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

3º de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

4º de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

5º de artikelen 2 en 3 van de Wet op de Weerkorpsen;

6º de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • a.

    vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

  • b.

    een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a.

    bij de weigering van een vergunning gerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • b.

    bij de intrekking van een vergunning gerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 en 06.00 uur.

  • 2. Het bevoegd gezag kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.7, eerste lid gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3.13, tweede lid, genoemde belangen kan het bevoegd bestuursorgaan:

  • a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

  • b. van een afzonderlijke seksinrichting, al dan niet tijdelijk, de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

  • a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) en van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

  • b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 3. De exploitant en de leidinggevende dienen er voor zorg te dragen dat dagelijks een

    actuele bedrijfsadministratie bij wordt gehouden, dat deze administratie in het bedrijf aanwezig is en op eerste vordering van een ambtenaar belast met het toezicht op het bepaalde in dit hoofdstuk of op eerste vordering van een opsporingsambtenaar ter inzage wordt opgenomen.

Artikel 3.9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden op of aan de weg, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, te trachten passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door terzake bevoegde opsporingsambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3.10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op en de beheerder of houder van een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen goederen, afbeeldingen e.d.

  • 1. Het is de exploitant verboden in of op de seksinrichting goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

  • a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

  • b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Artikel 3.12 Maximum aantal vergunningen.

Het bevoegd bestuursorgaan verleent ten hoogste aan één seksinrichting of escortbedrijf een vergunning.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels

Artikel 3.13 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.14 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

  • a.

    de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.5 gestelde eisen;

  • b.

    de vestiging of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

2.In afwijking van artikel 1.8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

  • 1.

    de openbare orde;

  • 2.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • 3.

    het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

  • 4.

    de veiligheid van personen of goederen;

  • 5.

    de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • 6.

    de gezondheid of zedelijkheid;

  • 7.

    de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

    Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.15 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.16 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4 - Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg

voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    festiviteit: activiteit in het pand of op het terrein van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer waarop het Besluit van toepassing is, waarbij redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan de geluidsvoorschriften van het Besluit.

  • e.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • f.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • g.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • i.

    evenemententerrein: een aaneengesloten gebied zoals verwoord in het bestemmingsplan.

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4.5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders bepalen voor welk gedeelte van de gemeente de aanwijzing geldt.

  • 3. Het college maakt de aanwijzing voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5. Tijdens een collectieve festiviteit dient te worden voldaan aan door het college te stellen geluidsnormen en eindtijden.

Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal5 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4.7 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste drie weken voor aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. De kennisgeving dient te worden ingediend door middel van een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.

  • 3. Als sprake is van samenloop van een incidentele festiviteit en een evenementenvergunning als bedoeld in afdeling 2, geldt voor de kennisgeving voor de incidentele festiviteit dezelfde indientermijn als voor de evenementenvergunning.

  • 4. Voor het evenemententerrein op Ekkersweijer (“Aquabest”) geldt de bijzondere regeling die is neergelegd in de “beleidsnotitie APV tbv Recreatieterrein Aquabest”.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer burgemeester en wethouders op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Tijdens een incidentele festiviteit dient te worden voldaan aan door het college te stellen geluidsnormen en eindtijden.

Artikel 4.4 Kennisgeving incidentele sportfestiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 10 incidentele sportactiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4.5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting tenminste drie weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. De kennisgeving dient te worden ingediend door middel van een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.

  • 3. Tijdens de sportactiviteit mag het geluid (LA,eq) op de gevel van geluidgevoelige gebouwen maximaal 60 dB(A) zijn; hierbij wordt de straffactor voor muziekgeluid buiten beschouwing gelaten. De metingen dienen plaats te vinden op grond van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai.

  • 4. Voor 09:00 uur en vanaf 19:00 uur moet weer aan de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit worden voldaan.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer burgemeester en wethouders op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4.5 Kennisgeving incidentele festiviteiten in relatie tot verlichting

  • 1. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting tenminste drie weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld. De maximale eindtijd voor het aanhouden van de verlichting is de sluitingstijd van de sportinrichting.

  • 2. De kennisgeving dient te worden ingediend door middel van een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.

Artikel 4.6 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4.7 Onversterkte muziek

  • 1. In een inrichting is onversterkte muziek door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen slechts toegestaan gedurende de dag- en avondperiode (tussen 07:00 uur en 23:00 uur).

  • 2. De muziekbeoefening dient inpandig, met gesloten ramen en deuren, plaats te vinden.

  • 3. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4. In afwijking van lid 1 mag tussen 23:00 uur en 07:00 uur wel onversterkte muziek ten gehore worden gebracht wanneer door middel van een akoestisch onderzoek is aangetoond dat aan de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit wordt voldaan.

  • 5. Het eerste en tweede lid gelden niet wanneer artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4.8 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer en het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het verbod geldt niet voor evenementen als bedoeld in artikel 2.24 van deze verordening.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant.

  • 5. Het verbod geldt niet indien er sprake is van (onderhouds)werkzaamheden aan (spoor)wegen of andere infrastructurele werken, welke werkzaamheden in het algemeen belang noodzakelijk zijn en worden uitgevoerd tussen 07:00 uur en 19:00 uur.

    Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.9 Straatvegen

Het is verboden op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.10 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4.11 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.12 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a. houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

  • b. hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • c. dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

  • d. bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.13 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of te doen vellen:

  • a. die staan vermeld op de lijst van beschermde bomen

  • b. in de openbare ruimte en semiopenbare ruimte indien de houtopstanden dikker zijn dan ø 20 cm op 1,30 meter hoogte.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de houtopstand buiten de bebouwde kom, die ie gesitueerd binnen een afstand van 20 meter van een bedrijfs- of burgerwoning en die niet is opgenomen op de door burgemeester en wethouders vastgestelde lijst van beschermde bomen.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbodgeldt niet voor:

  • a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

  • b. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

  • c. haagconiferen;

  • d. fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • e. kweekgoed;

  • f. houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

  • g. houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

  • · ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are

  • · ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

  • h. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.3.6.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het verwijderen van een houtopstand indien daarvoor ingevolge het bestemmingsplan een aanlegvergunning is vereist.

  • 5. De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 6. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 7. Burgemeester en wethouders stellen de lijst met beschermde bomen als bedoeld in het eerste lid vast en kunnen deze tussentijds wijzigen.

Artikel 4.14 Aanvraag vergunning

  • 1. De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Wanneer bureau LASER aan burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4.15 Afstand tot de erfgrenslijn

De afstand bedoeld in boek 5, artikel 42, van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 1 meter voor vorm- en lijbomen met een maximum hoogte van 4 meter.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.16 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

  • 2. Het is verboden op een door burgemeester en wethouders krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer, Besluit beheer autowrakken, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale Verordening Noord-Brabant van toepassing is.

Artikel 4.17 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4.18 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel

van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 4.19 Omgevingsvergunning voor handelsreclame

  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van onverlichte reclame met:

  • a. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid van de weg;

  • b. opschriften en aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

  • c. opschriften of aankondigingenkleiner dan 0.5 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

  • · openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • · het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden;

  • d. opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • e. opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

  • 3. Het verbod geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

  • a. van het aanbrengen tevoren schriftelijk kennis is gegeven aan het bevoegd gezag;

  • b. het bevoegd gezag niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

  • c. deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 4. Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 5. Een omgevingsvergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a. indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b. in het belang van de verkeersveiligheid;

  • c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale Landschapsverordening;

    De weigeringgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken als bedoeld in de Woningwet;

    De weigeringgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 4.20 Eisen aan niet-vergunningsplichtige handelsreclame

Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in artikel 4.19, tweede lid, de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

Artikel 4.21 Fietswrakken

  • 1. Het is verboden een (brom)fietswrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2. Onder (brom)fietswrak wordt verstaan: een (brom)fiets die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3. Indien een fietswrak langer dan 7 dagen onaangeroerd op de weg verblijft, kan de burgemeester besluiten tot opruiming.

Artikel 4.22 Beschermde planten

  • 1. Ter bescherming van natuur en landschap is op het grondgebied gelegen buiten de bebouwde kom verboden de door burgemeester en wethouders nader aangeduide paddestoelen, bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben.

  • 2. Het in dit artikel bepaalde geldt niet:

  • - ten aanzien van paddestoelen, bloemen of planten gekweekt in particuliere tuinen, tuincentra of kwekerijen;

  • - indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden en of exploitatie van terreinen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de flora en faunawet of het wetboek van strafrecht van toepassing is.

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4.23 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:

Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.24 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4.25 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4.24 eerste lid niet geldt.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4.24 vierde lid.

    Hoofdstuk 5 - Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

    Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

  • a. langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

  • b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in de Wegenverordening Noord-Brabant 1993 of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke hoofddoel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is en voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit.

Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

  • a. op de weg;

  • b. op voertuigen die worden gebruikt ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

  • c. op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.12 Parkeerverbod bij kermissen e.d.

Het is verboden een voertuig te parkeren of geparkeerd te hebben of enig ander voorwerp te plaatsen of te laten staan, indien ter plaatse bekend is gemaakt dat op die weggedeelten een kermis, een markt of een evenement als bedoeld in artikel 2.24 plaatsvindt, dan wel dat die weggedeelten tijdelijk tot parkeerplaats voor woon- of pakwagens zijn bestemd, gedurende de tijden als bij die bekendmaking is aangegeven.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit of de Afvalstoffenverordening.

    Afdeling 3 Venten

Artikel 5.14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5.15 Ventverbod

1.Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid in gevaar komt of in het belang van de instandhouding van de kermis.

  • 2.

    Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 20.00 en 9.00 uur.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 4.

    Het is verboden tijdens een evenement in directe nabijheid van het evenement in de uitoefening van de handel op of aan de weg op een voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats losse goederen of toegangskaarten voor dit evenement te koop aan te bieden.

Artikel 5.16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5.17 Begripsbepaling

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare plaats en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

  • a. een vaste plaats op een jaarmarkt of een markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid aanhef en onder h van de Gemeentewet;

  • b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2.24;

  • c. vaste plaatsen op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.22.

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders weigeren de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd

  • a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de eisen van redelijke welstand;

  • b. in het belang van de instandhouding van de kermis;

  • c. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5.19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats is of wordt ingenomen.

Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5.18, eerste lid, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond milieu, zoals verwoord in artikel 1.8 aanhef en onder d, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer;

  • 3. De weigeringgrond van artikel 1.8, tweede lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5.21 Aanhoudingsplicht

Burgemeester en wethouders houden de aanvraag om een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het tweede lid, tot de dag waarop is beslist op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5.22 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

    Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder melding aan burgemeester en wethouders een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4. De melding moet minimaal 4 weken voor aanvang geschieden en bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 5. De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaart-politiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de telecommunicatieverordening of het Reglement van politie voor het Beatrixkanaal.

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor

een vaartuig beschikbaar te stellen.

Artikel 5.26 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover inhet daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 350 Wetboek van Strafrecht de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegen verordening , de Provinciale landschapsverordening of het Reglement van politie voor het Beatrixkanaal.

Artikel 5.28 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.29 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het is een ieder verboden om vanaf bruggen, viaducten of spoorbruggen in openbaar water te springen.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartreglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, of het Bijzonder Reglement voor het Beatrixkanaal.

    Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.30 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een al dan niet met een wedstrijdkarakter dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

  • a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverkeerswet, Wet milieubeheer, het Besluit geluidproductie sportmotoren of het Activiteitenbesluit.

  • 5. Verder geldt het verbod niet voorzover het crossen geschiedt in het kader van een evenement waarvoor door de gemeente een evenementenvergunning is verleend.

Artikel 5.31 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen, (natuur)brug of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of paard.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

  • a. in het belang van het voorkomen van overlast;

  • b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c. in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

  • a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten en de gemeentelijke Buitengewoon Opsporingsambtenaren en gemeentelijke toezichthouders;

  • b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

  • c. die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d. van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

  • e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 5.32 Beperking toerrit 4x4

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen gebieden buiten de bebouwde kom aanwijzen, waarbij op de onverharde wegen het verboden is om met 4x4 voertuigen een toerrit te houden.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

    Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.33 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszinsvuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover het betreft een open vuur van geringe omvang voor gebruik in huiselijke en/of besloten kring, niet zijnde de openbare weg:

  • a. verlichting door middel van kaarsen en fakkels en dergelijke

  • b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand

  • c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna;

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door:

  • a. op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften;

  • b. de provinciale milieuverordening Noord-Brabant;

  • c. artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht.

    Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5.34 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.35 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden:

  • a. binnen de bebouwde kom;

  • b. op verharde delen van de weg;

  • c. op de gemeentelijke begraafplaats.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaats.

Artikel 5.36 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 10 Lijkbezorging

Artikel 5.37 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder de begraafplaats, een bijzondere en een algemene begraafplaats als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging.

Artikel 5.38 Tijdvak voor begraven

Het is verboden te begraven of urnen met asbus bij te zetten buiten het tijdvak van 8.00 uur tot 18.00 uur. Burgemeester en wethouders kunnen toestaan dat begraven plaatsvindt op andere dan in het eerste lid aangegeven uren.

Artikel 5.39 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats

Het is verboden op een begraafplaats nodeloos rumoer te maken of zich anderszins onbetamelijk te gedragen.

Artikel 5.40 Aanwijzingen

Eenieder is verplicht de aanwijzingen op te volgen, die door of namens de rechthebbende van de begraafplaats of de politie gegeven worden met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden of in het belang van de orde en rust op de begraafplaats.

Afdeling 11 Destructiebepalingen

Artikel 5.41 Begripsomschrijvingen

Deze afdeling verstaat onder:

  • a.

    de wet: de Destructiewet;

  • b.

    aangifteplichtige: diegene die als houder of eigenaar van destructiemateriaal ingevolge de wet verplicht is daarvan aangifte te doen:

  • c.

    destructiemateriaal: dode honden, dode katten en overige krachtens artikel 2, tweede lid van de wet aangewezen dierlijk afval.

Artikel 5.42 Termijn aangifte

  • 1. De aangifteplichtige is gehouden uiterlijk op de eerste werkdag, die volgt op de dag waarop het destructiemateriaal is ontstaan, daarbij aangifte te doen door het materiaal ter destructie af te staan en af te geven bij het CebeSon dan wel achter te laten bij de behandelend dierenarts c.q. dierenambulance.

  • 2. Tot het tijdstip van afgifte is de aangifteplichtige gehouden het destructiemateriaal zodanig te bewaren dat vermenging met ander materiaal wordt voorkomen.

  • 3. Lid 1 en 2 vinden geen toepassing voor zover artikel 6 van het Destructiebesluit van toepassing is.

Artikel 5.43 Aanwijzing verzamelplaats

  • 1. Burgemeester en wethouders wijzen een of meer verzamelplaatsen aan waar het destructiemateriaal in ontvangst wordt genomen.

  • 2. Burgemeester en wethouders zullen een of meer plaatsen voor het doen van aangifte aanwijzen.

    Afdeling 12 Gebruik gemeentewapen en gemeentelogo

Artikel 5.44 Gebruik gemeentewapen en gemeentelogo.

  • 1. Het is aan andere dan de gemeente Best verboden het gemeentewapen dan wel gemeente logo van de gemeente Best te voeren.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

    Afdeling 13 Detectorverbod

Artikel 5.45 Detectorverbod

  • 1. Het is verboden zich zonder vergunning van burgemeester en wethouders met een metaaldetector te bevinden op een door burgemeester en wethouders aangewezen terrein ter bescherming van archeologische vondsten.

  • 2. Het bepaalde in het eerste niet van toepassing op degene aan wie ingevolge artikel 41 van de Monumentenwet een archeologisch onderzoek op de betreffende plek is toegestaan.

    Afdeling 14 Openbare veiligheid

Artikel 5.46 Openbare veiligheid

  • 1.

    Het is verboden:

  • a.

    voorwerpen te plaatsen of geplaatst te hebben nabij, op of over openbare brandkranen, brandputten of andere waterwinplaatsen van de brandweer, dat de brandweer in het onmiddellijke gebruik daarvan belemmerd kan worden;

  • b.

    voorwerpen zodanig te plaatsen of geplaatst te hebben, dat de brandweer in het onmiddellijke gebruik van in- en uitrittenvan brandweergebouwen of politiegebouwen belemmerd kan worden.

  • 2.

    Het bepaalde in lid 1 geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, onder 6 van het Wetboek van strafrecht of het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens.

Artikel 5.47 Aanbrengen aanduidingen

1.Indien burgemeester en wethouders het nodig achten, dat borden met een aanduiding met betrekking tot de gebruiksvergunning of verwijsaanduidingen over veiligheid aan een gebouw, een muur, paal, schutting of andere soort terreinafscheiding dienen te worden aangebracht, is de rechthebbende verplicht deze borden door de gemeente te laten aanbrengen, wijzigen of verwijderen.

Hoofdstuk 6 - Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en op grond van artikel 1.5 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de als zodanig aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaren (Boa’s) van de:

  • · jachtcombinatie De Hut;

  • · Stichting het Noord-Brabants Landschap;

  • · Stichting Beheer Landgoed De Baest;

  • · Vereniging Natuurmonumenten.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door burgemeester en wethouders, dan wel de burgemeester aangewezen personen.

  • 3. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 3 van deze verordening bepaalde zijn belast de ambtenaren van het Prostitutie Controle Team.

  • 4. De aanwijzing, mandatering en registratie van leden van het Prostitutie Controle Team worden geregeld in de “Centrale Mandaatregeling Prostitutie Controle Team”.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de afkondiging als bedoeld in artikel 139 van de Gemeentewet heeft plaatsgevonden.

  • 2. Op dat tijdstip wordt de Algemene plaatselijke verordening 2009 ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald onder de titel Algemene plaatselijke verordening 2010.

Best, 14 december 2009

de gemeenteraad

de griffier de voorzitter

Datum inwerkingtreding: 1 januari 2010

Gewijzigd bij raadsbesluit van 20 september 2010 en bij raadsbesluit van 7 mei 2012.