Regeling vervallen per 01-01-2018

Algemene subsidieverordening 2013

Geldend van 01-05-2013 t/m 31-12-2017

Intitulé

Algemene subsidieverordening 2013

Raadsbesluit

Algemene subsidieverordening 2013

De raad van de gemeente Best;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 maart 2012;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

besluit

vast te stellen de algemene subsidieverordening 2013

Artikel 1. Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders op de volgende beleidsterreinen:

    • a.

      algemeen bestuur

    • b.

      integrale veiligheid;

    • c.

      verkeer en openbare ruimte;

    • d.

      economische zaken;

    • e.

      onderwijs;

    • f.

      cultuur, sport en recreatie;

    • g.

      werk en inkomen;

    • h.

      maatschappelijke ondersteuning;

    • i.

      milieu;

    • j.

      ruimte en bouwen

  • 2. Ten aanzien van subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is) kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft.

Artikel 2. Subsidieregelingen

Burgemeester en wethouders stellen bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vast welke activiteiten en doelgroepen in aanmerking komen voor subsidie.

Artikel 3. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepalen zij bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een subsidieplafond verlagen:

    • a.

      als het subsidieplafond wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; of

    • b.

      als de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging.

  • 4. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Artikel 4. Bij aanvraag in te dienen gegevens

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij burgemeester en wethouders met behulp van een aanvraagformulier.

  • 2. Bij de aanvraag legt de aanvrager de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • c.

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.

  • 3. Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar toe aan de aanvraag.

  • 4. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 5. Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk 1 juni voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Andere aanvragen om subsidie worden ingediend dertien weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 6. Beslistermijn

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 5, tweede lid, binnen acht weken nadat de volledige aanvraag is ontvangen.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere beslistermijnen worden gesteld.

Artikel 7. Weigerings- en intrekkingsgronden

  • 1. Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd; of

    • c.

      in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • d.

      als de aanvraag niet voldoet aan de regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • e.

      als de subsidieverstrekking zou leiden tot ontoelaatbare staatssteun of anderszins in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • f.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen;

    • g.

      de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien, die in strijd zijn met het algemeen belang of de openbare orde;

    • h.

      de activiteiten een politieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke boodschap hebben;

    • i.

      als de activiteiten niet bijdragen aan de verwezenlijking van gemeentelijk beleid.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een subsidie in ieder geval intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 8. Bevoorschotting en verantwoording

  • 1. Indien in een beschikking tot subsidieverlening een bedrag hoger dan € 5.000,- aan subsidie wordt verleend, wordt dit bedrag bevoorschot.

  • 2. In de beschikking tot het verlenen van de subsidie wordt het bedrag van het voorschot en de termijnen van de voorschotten bepaald.

  • 3. Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidie-ontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

Artikel 9. Algemene verplichtingen van subsidie-ontvanger

  • 1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidie-ontvanger dat onverwijld aan burgemeester en wethouders.

  • 2. Een subsidieontvanger informeert burgemeester en wethouders onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 10. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1.

    Aan een beschikking tot subsidieverlening kunnen verplichtingen worden verbonden met betrekking tot het beheer en gebruik van hetgeen met de subsidie tot stand is gebracht.

  • 2.

    Aan een beschikking tot subsidieverlening kan de verplichting worden verbonden dat de subsidie-ontvanger geen salaris verstrekt aan een voor hem werkzame persoon, dat een daarbij bepaald bedrag of bepaalde salarisschaal te boven gaat.

  • 3.

    Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen vanrekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.

Artikel 11. Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000

  • 1. Subsidies tot en met € 5.000 worden door burgemeester en wethouders direct vastgesteld of verleend en – tenzij toepassing wordt gegeven aan het volgende lid – binnen dertien weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld.

  • 2. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid, kan de aanvrager worden verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat geval vindt de vaststelling plaats binnen dertien weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3. In geval van verlening van een subsidie van uiterlijk € 5.000 wordt aanstonds een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.

Artikel 12. Eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 50.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 5.000 tot en met € 50.000 dient de ontvanger uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2. De aanvraag bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 3. Bij subsidieregeling kan worden bepaald dat op een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht.

Artikel 13. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 50.000 dient de subsidie-ontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • a.

      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 30 april van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

    • b.

      in andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2. De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    • d.

      een accountantsverklaring.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.

Artikel 14. Subsidievaststelling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen de subsidie vast binnen 13 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2.

    Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste 8 weken worden verdaagd.

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidies of subsidie-ontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat de subsidie-ontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft in te dienen.

  • 4.

    Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 13, eerste lid, aanhef en onder a of b, is ontvangen, kunnen burgemeester en wethouders desubsidie-ontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ontvangen dan kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 15. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

  • 1. Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij de subsidieregeling of bij de subsidieverlening voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van bij de subsidieregeling of bij de subsidieverlening voorgeschreven definities.

Artikel 16. Hardheidsclausule

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen deze verordening, met uitzondering van de artikelen 1 en 2, in individuele gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.

  • 2. Het van toepassing verklaren van het eerste lid wordt gemotiveerd in het besluit.

Artikel 17. Slotbepalingen

  • 1.

    De algemene subsidieverordening gemeente Best 2010 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2013.

  • 3.

    Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor deze datum zijn de bepalingen van de algemene subsidieverordening gemeente Best 2010 van toepassing.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening 2013.

Aldus besloten door de raad van Best

in zijn vergadering van 22 april 2013

de griffier de voorzitter

M.J.H.J. Baijens drs. A.G.T. van Aert

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Reikwijdte verordening

Eerste lid

In dit artikel wordt aangegeven voor welke beleidsterreinen subsidies kunnen worden verstrekt op grond van deze verordening. De opsomming van de beleidsterreinen sluit aan bij de indeling van de programmabegroting.

Het college krijgt de bevoegdheid gedelegeerd om te besluiten over het verstrekken van subsidies. Met besluiten over het ‘verstrekken’ van subsidies in plaats van ‘verlenen’ van subsidies wordt beoogd te delegeren de bevoegdheid te besluiten over het gehele subsidieproces, dus ook het bevoorschotten, lager vaststellen, terugvorderen en dergelijke. Het college neemt daarbij de gemeentebegroting en subsidieplafonds (artikel 4:25, tweede lid, van de Awb) in acht. Ook de bevoegdheid om subsidies te verlenen onder voorwaarde zoals bedoeld in de artikelen 4:33 en 4:34 valt hier onder.

Ook de bevoegdheid om aan een subsidiebeschikking een uitvoeringsovereenkomst te verbinden berust bij het college. Dat is inherent aan de bevoegdheid om te beslissen over het verstrekken van subsidies.

In beginsel is in afdeling 4.2.4 van de Awb zeer uitvoerig en nauwgezet bepaald welke verplichtingen en welke voorwaarden bij een subsidieverlening kunnen worden opgelegd. In beginsel kunnen alle toegestane verplichtingen bij subsidieverlening of subsidiewijziging worden opgelegd. Ingevolge artikel 3:14 van het Burgerlijk Wetboek (BW) mogen bepalingen in subsidieovereenkomsten er niet toe leiden dat een bestuursorgaan handelt in strijd met de Awb, de publiekrechtelijke subsidieregeling waarop de subsidie berust, of de andere ongeschreven regels van het publiekrecht.

Tweede lid

Op grond van het tweede lid is deze verordening eveneens van toepassing op incidentele subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid van de Awb. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid daarvan af te wijken als het geval daartoe aanleiding geeft.

Artikel 2. Subsidieregelingen

In dit artikel delegeert de raad aan het college de bevoegdheid om in nadere regels, in deze verordening subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten en de doelgroepen neer te leggen. In andere artikelen van deze ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van die verordening: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

Artikel 3. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

In de Awb zijn in de artikelen 4:25 tot en met 4:28 de belangrijkste bepalingen rondom het werken met een ‘subsidieplafond’ gegeven. Uit het oogpunt van verbeterde werkbaarheid en in overeenstemming met de uitgangspunten van het dualisme is opgenomen dat het vaststellen van de subsidieplafonds door de raad aan het college wordt gedelegeerd. De raad stelt dan nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Binnen die kaders kan het college vervolgens de subsidieplafonds vaststellen. Bijkomend voordeel hiervan is dat ook een eventuele wijziging van de subsidieplafonds relatief snel kan plaatsvinden.

Met het oog op de rechtszekerheid verlangt de Awb dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt vóór ingang van de periode waarop deze betrekking heeft. Zo kunnen potentiële

aanvragers tijdig weten hoeveel geld beschikbaar is. Maar vooral van belang is dat subsidieaanvragen zonder nadere motivering kunnen worden afgewezen op het moment dat het subsidieplafond bereikt is. Indien het voor subsidie beschikbare bedrag op de begroting vermeld staat en de gemeente deze bedragen niet als zijnde subsidieplafonds heeft gepubliceerd, kan de gemeente subsidieaanvragen niet ongemotiveerd weigeren wegens het bereiken van het plafond. Als het subsidieplafond moet worden vastgesteld voordat de begroting is vastgesteld, moet bij de bekendmaking van dat plafond gewezen worden op de mogelijkheid van verlaging. Alleen dan kan dat subsidieplafond namelijk worden ingeroepen tegen aanvragen die zijn ingediend nadat de verlaging is bekendgemaakt, althans als die verlaging het gevolg was van de vaststelling van de begroting. Zie art 4:28 van de Awb. Dit is geregeld in het derde lid.

Ingevolge het eerste lid stelt het college de subsidieplafonds vast. Het is daarbij niet nodig te bepalen dat de plafonds jaarlijks worden vastgesteld. Twee keer per jaar kan voor sommige soorten subsidies ook handig zijn, er kunnen dan twee aanvraagrondes per jaar plaatsvinden. Op deze manier heeft het college de keus.

Artikel 4. Bij aanvraag in te dienen gegevens

Ingevolge artikel 4:29 Awb begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in afdeling 4.1.1. van de Awb.

In het tweede lid is bepaald welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn subsidieaanvraag. De bevoegdheid van het college ter zake nadere regels te stellen, is geregeld in lid 4. Het college kan zo desnoods per geval regelen welke gegevens dienen te worden verstrekt, waarbij het uitgangspunt is dat het college dit doet om de administratieve en bestuurlijke lasten voor alle betrokkenen zo beperkt mogelijk te houden. Zo kan het college bijvoorbeeld bepalen dat voor duidelijk bepaalde categorieën subsidies met minder dan de standaard te overleggen gegevens bij aanvraag van een subsidie kan worden volstaan.

Artikel 5. Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er is onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies.

Bij die laatste gaat het dan om subsidies die worden verstrekt voor concreet omschreven en vaak in de tijd nauwkeurig afgebakende activiteiten.

Artikel 6. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar en andere subsidies.

Artikel 7. Weigerings- en intrekkingsgronden

In de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb staan de weigeringsgronden vermeld die altijd gelden.

In het eerste lid worden deze algemeen geldende weigeringsgronden met een nadere, op de gemeentelijke praktijk toegesneden verplichte grond aangevuld.

Artikel 8. Bevoorschotting en verantwoording

Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt volgens het in de subsidieregeling of de verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsritme. De bevoorschottingsbeschikking wordt ambtshalve gegeven op het moment van de verleningsbeschikking. De subsidieaanvrager hoeft geen aanvra(a)g(en) voor bevoorschotting in te dienen of tussentijdse overzichten van prestaties of uitgaven te overleggen. Dit leidt tot lastenbesparingen bij zowel de subsidieontvanger als de gemeente. Omdat de bevoorschotting mede afhankelijk is van de aard van de te subsidiëren activiteit is er voor gekozen om de termijnen, waarop de (automatische) bevoorschotting plaats vindt, niet in de verordening te noemen. Het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten worden in verleningsbeschikking vermeld.

Artikel 9. Algemene verplichtingen van subsidie-ontvanger

De meldingsplicht van het eerste lid is een uitvloeisel van het vertrouwenbeginsel dat ten grondslag ligt aan de ASV en dat zich onder andere uit in het niet standaard verantwoording afleggen bij subsidies tot en met € 5.000, het vragen van minder tussenrapportages en automatische bevoorschotting.

De subsidieontvanger is verplicht onverwijld (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden bij de gemeente als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 van de Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente over het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening.

Overigens moet “schriftelijk” hier niet al te letterlijk worden opgevat; een melding per e-mail kan ook voldoende zijn. Niets belet de gemeente om bij twijfel direct contact op te nemen met de subsidieontvanger en om nadere stukken te vragen.

Tweede lid

De subsidie-ontvanger is overeenkomstig artikel 9 verplicht melding te maken van omstandigheden die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De subsidieverstrekker kan vervolgens, indien nodig, door een wijziging van de verleningsbeschikking het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten) uitgekeerd aan de subsidie-ontvanger.

Artikel 10. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

Dit artikel bevat de bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie verplichtingen te verbinden. In artikel 4:37 van de Awb staan de standaardverplichtingen vermeld die het college bij de beschikking tot subsidieverlening aan de subsidieontvanger kan opleggen.

Op grond van artikel 4:37, aanhef en eerste lid onder f, kan het college al in het besluit tot verlening van de subsidie aangeven op welke wijze de verantwoording van de ontvangen

subsidies dient plaats te vinden. Hiermee wordt bereikt dat het degene aan wie de subsidie is toegekend van meet af aan duidelijk is aan welke voorwaarden en administratieve eisen hij dient te voldoen.

De artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb maken het mogelijk om nog andere verplichtingen aan een subsidie te verbinden, als de verordening daarvoor een grondslag biedt. Die grondslag is in artikel 10 gegeven. In artikel 4:38 gaat het om verplichtingen die strekken

tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Dat is het geval in het eerste lid van artikel 10: het beheer en gebruik van datgene wat met de subsidie tot stand is gebracht.

In het tweede lid wordt een verplichting mogelijk gemaakt op basis van artikel 4:39 van de Awb: verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Die kunnen alleen betrekking hebben op de wijze waarop en de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. Dat is het geval bij de verplichting om bij de topsalarissen de zogenaamde wethoudersnorm in acht te nemen. Immers, als uit het subsidiebedrag zeer hoge salarissen worden betaald, is er minder geld voor de gesubsidieerde activiteit. Het gaat hier om een aanvulling op de door het rijk gestelde topsalarisnorm in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Wnt). Als de topsalarissen binnen de gesubsidieerde instelling een bepaald bedrag te boven gaan, is niet aan de verplichting voldaan en kan de subsidie lager worden vastgesteld (art. 4:46, tweede lid onder b Awb). Artikel 121 van de Gemeentewet bepaalt dat de bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen ten aanzien van onderwerpen waarin door o.m. wetten is voorzien, gehandhaafd blijft, voor zover die verordeningen niet met die wetten in strijd zijn. Er is in dit geval geen sprake van strijd met de wet in kwestie, de Wnt, omdat de Wnt een ander motief heeft dan de subsidieverordening. De Wnt verbiedt bepaalde publieke en semipublieke instellingen om aan topfunctionarissen een hogere bezoldiging overeen te komen en te betalen dan de wet regelt. Oogmerk is een maatschappelijk verantwoorde bezoldiging. De subsidieverordening bepaalt (kort gezegd) voor wat voor activiteiten subsidie wordt verstrekt aan wie. Oogmerk is het bevorderen van gewenste activiteiten om een bepaald beleidsdoel te realiseren, gekoppeld aan een adequate besteding van gemeentelijke middelen.

Daarbij geldt wel dat de gemeentebesturen bij de subsidievertrekking alleen een lagere (salaris)norm mogen stellen dan de Wnt, en geen hogere. Dat laatste zou haaks staan op de Wnt, want gesubsidieerde instellingen mogen geen hogere bezoldigingen betalen dan de Wnt toestaat.

Het gemeentebestuur beschikt ook niet over de sanctiemogelijkheden die de minister heeft in de Wnt. De minister kan dwingen de betaling van de bezoldiging ongedaan te maken, of het te veel betaalde bedrag bij de topfunctionaris met een dwangbevel opeisen. Het gemeentebestuur kan alleen de subsidie weigeren of een verleende subsidie lager vaststellen als het hanteren van de salarisnorm als verplichting aan de subsidie is verbonden.

Het derde lid maakt het mogelijk om aan subsidies, vanaf € 50.000, die voor meer jaren achter elkaar worden verstrekt, de verplichting te verbinden om jaarlijks een tussentijdse verantwoording te vragen.

Over verplichtingen in het algemeen het volgende. Bij veel, veelal kleinere subsidies zal het stellen van verplichtingen bij de toekenning niet noodzakelijk zijn. In die gevallen kan het college daarvan afzien. In gevallen dat het college van oordeel is dat redelijkerwijs nadere

verplichtingen dienen te worden gesteld, zullen dit veelal op de subsidieontvanger en de door hem te ondernemen activiteiten toegesneden verplichtingen zijn. Een uitputtende opsomming in de verordening van alle mogelijke aan een subsidieontvanger op te leggen verplichtingen komt de overzichtelijkheid, noch de doelmatigheid van de verordening ten goede. Een bij de beschikking verstrekte bijlage, waarin de verplichtingen zijn opgenomen, is overzichtelijk en klantvriendelijk. Bij de verplichtingen kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het verzekeren van de zaken die voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteit noodzakelijk zijn, de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de subsidieontvanger, reservevorming, het bestuur, het aanstellen van toezichthouders en de inrichting van de administratie.

Het is van belang voor de verantwoording dat op een heldere manier wordt aangegeven wat met de verlening van de subsidie wordt verlangd. Oftewel: welke indicatoren leiden tot beantwoording van de vraag of de prestatie is geleverd. Echter, als de prestatieverlening te gedetailleerd is geformuleerd kunnen er onbedoeld problemen ontstaan bij de verantwoording. Afhankelijk van de formulering van de prestatie kan er discussie ontstaan of dit gevolgen heeft voor de subsidievaststelling.

Artikel 11. Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000

Kenmerkend voor subsidies tot en met € 5.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de ontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden. Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de ontvanger. Een meer risicogeoriënteerde aanpak betekent ook een zekere risicoacceptatie. De verantwoordingsfocus bij kleine subsidies ligt op het leveren van de prestatie of dienst in plaats van op de kosten. Hierdoor kan het ook voorkomen, dat de werkelijke kosten uiteindelijk lager zijn dan het subsidiebedrag.

Verder wordt het bedrag in één termijn verstrekt en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.

In het geval van directe vaststelling (eerste lid, onderdeel a) worden de bewijsstukken van de prestatie direct met de aanvraag meegestuurd. Ook indien de activiteiten nog niet hebben plaatsgevonden kan onderdeel a worden toegepast. De toepassing is dan onder

meer afhankelijk van de aard van de subsidie en risicoafweging van de subsidieverstrekker. Steekproefsgewijze controle na de vaststelling is mogelijk, maar leidt alleen in bijzondere gevallen, zoals fraude, tot terugvordering.

In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid, onderdeel b), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen 13 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. De ambtshalve vaststelling zal in de praktijk veelal al vóór het verstrijken van de termijn gebeuren, namelijk als het vanuit oogpunt van een efficiënte

werkwijze wenselijk wordt geacht dat dergelijke vaststellingsbeschikkingen op een vaste datum worden genomen. Wel dient de gemeente binnen een beperkte termijn, hier is gekozen voor 13 weken na afloop van de activiteit, te reageren. Op grond van het tweede lid kan een afwijkende termijn worden opgenomen als dat nodig is met speciale rapportageverplichtingen.

Door te kiezen voor het systeem van ambtshalve vaststelling is er juridisch meer mogelijkheid om op te treden indien de gemeente bemerkt dat de activiteit niet (geheel) is gerealiseerd. De subsidie is immers niet bij verstrekking reeds vastgesteld. De subsidieontvanger dient desgevraagd, op een door het college in de beschikking aangegeven wijze, aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De subsidieverstrekker zal steekproefsgewijs van deze bevoegdheid gebruik maken.

Artikel 12. Eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 50.000

In dit artikel is bepaald op welke wijze de subsidieontvanger de aan hem verleende subsidie aan het college dient te verantwoorden.

Het tweede lid bepaalt dat de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn uitgevoerd. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt.

Ook hier kan het college bepalen dat bepaalde categorieën van subsidies of subsidieontvangers niet tot verantwoording van de aan hun verleende subsidie hoeven over te gaan. Te denken valt daarbij aan subsidies van een beperkte omvang of subsidies die aan een vertrouwde ontvanger worden verstrekt, of subsidies die voor een doel worden aangewend dat nadere verantwoording van de besteding van het geld overbodig maakt.

Artikel 13. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000

Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten.

Vanuit het oogpunt van lastenverlichting wordt in het derde lid geregeld dat ook alternatieve verantwoordingsbewijzen kunnen worden gevraagd. Daarmee wordt ruimte gecreëerd om uiting te geven aan het uitgangspunt dat de verantwoordingslasten in verhouding moeten staan tot de hoogte van het subsidiebedrag.

Artikel 14. Subsidievaststelling

Eerste lid

Het uitgangspunt van artikel 4:13 van de Awb is dat in het wettelijk voorschrift de termijn aangegeven wordt waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. De beslistermijn is vastgesteld op dertien weken (eerste lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze termijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd.

De verlenging van de beslistermijn biedt dan uitkomst. Deze termijn is op acht weken gesteld (tweede lid).

Tweede lid

Op grond van dit lid kan het besluit worden verdaagd. Dat is iets anders dan de kennisgeving op grond van artikel 4:14 van de Awb. Dat artikel verplicht tot kennisgeving aan de aanvrager van een verlengingsbesluit als de beslistermijn niet gehaald kan worden. Indien de aanvrager meent dat de verlenging niet redelijk is, kan hij tegen het niet tijdig nemen van het besluit in bezwaar en beroep gaan. Artikel 4:14 schort de termijn niet op,

het is alleen een 'beleefdheidsvoorschrift' om te laten weten dat de termijn niet gehaald wordt. Het is dus geen besluit. Een besluit tot verdaging is wel appellabel.

Derde lid

Ingevolge het derde lid kan het college, in aanvulling op de algemene subsidieregeling, categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen voor wie de subsidie wordt vastgesteld zonder dat hiervoor door de subsidieontvanger een aanvraag moet worden ingediend. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden beperkt.

Vierde lid

Het vierde lid biedt de mogelijkheid om tot ambtshalve vaststelling over te gaan als de subsidieontvanger geen aanvraag tot vaststelling doet, ook niet nadat hij daarvoor een nieuwe termijn heeft gekregen.

Artikel 15. Berekening van uurtarieven en uniforme kostenbegrippen

Het college kan een standaardberekeningswijze voor de berekening van uurtarieven voorschrijven. Ook bij het hanteren van kostenbegrippen kan het college definities vaststellen.

Artikel 16. Hardheidsclausule

De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen en dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen. Zodra de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd en daardoor en bestendig karakter heeft gekregen, dient dit beleid in de algemene subsidieverordening of een deelverordening te worden neergelegd.

Artikel 17. Slotbepalingen.

Met het derde lid is geregeld dat aanvragen die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze ASV worden afgehandeld op grond van het oude recht. Dat geeft meer rechtszekerheid voor de aanvragers. Op subsidies die zijn verleend voor de datum van inwerkingtreding van de nieuwe subsidieverordening blijft het oude recht van toepassing; de vaststelling gebeurt dus volgens het oude recht.