Regeling vervallen per 18-01-2023

Uitvoeringsregels maatschappelijke ondersteuning Bloemendaal 2016

Geldend van 05-07-2016 t/m 17-01-2023

Intitulé

Uitvoeringsregels maatschappelijke ondersteuning Bloemendaal 2016

1. Inleiding

1.1 Algemeen

Deze uitvoeringsregels geven uitvoering aan de Verordening maatschappelijke ondersteuning en het in het Beleidsplan Sociaal Domein vastgelegde beleid. Het beleid is erop gericht de zelfredzaamheid en participatie van inwoners met een beperking te bevorderen en daar waar nodig ondersteuning te bieden. Met de ondersteuning wordt beoogd eraan bij te dragen dat deze inwoners zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Er wordt daarbij nadrukkelijk uitgegaan van de eigen kracht van de inwoners. Pas als de eigen kracht, met de inzet van gebruikelijke zorg, mantelzorg of algemene voorzieningen niet voldoende kan worden ondersteund, kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt.

Maatwerkvoorzieningen worden in de wet gedefinieerd als ‘op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van:

  • 1.

    zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • 2.

    participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

  • 3.

    beschermd wonen en opvang.’

Voor inwoners met psychische of psychosociale problemen en of voor hen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorziet de gemeente in de behoefte aan beschermd wonen en opvang. De gemeente Haarlem heeft hierbij een centrumfunctie. Met Haarlem en de andere gemeenten in de regio wordt hiervoor apart beleid opgesteld. De (toegang tot de) maatwerkvoorzieningen opvang en beschermd wonen blijven daarom voor wat betreft deze uitvoeringsregels buiten beschouwing.

De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de decentralisatie van taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de gemeenten. Deze decentralisatie gaat gepaard met een budgetkorting.

1.2 Het vervallen van de compensatieplicht

De belangrijkste wijziging van de Wmo 2015 ten opzichte van de voorgaande Wmo is het vervallen van de compensatieplicht. Hierdoor ligt de nadruk niet meer op het compenseren van een beperking, maar op het versterken van de zelfredzaamheid en de participatie.

Het bieden van passende ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening vereist een benadering waarbij de gemeente zich richt op het bereiken van een resultaat dat, waar mogelijk, aansluit bij de wensen en mogelijkheden van de burger en zijn sociale omgeving. De burger heeft niet langer recht op compensatie van zijn beperkingen.

De wetgever verplicht gemeentes bij verordening een zorgvuldige procedure vast te stellen waarmee burgers toegang kunnen krijgen tot een maatwerkvoorziening.

1.3 De toegangsprocedure

De toegangsprocedure tot een maatwerkvoorziening is vastgelegd in de Wmo 2015 en uitgewerkt in de Verordening maatschappelijke ondersteuning. Deze procedure, mits goed uitgevoerd, zal telkens moeten leiden tot het bieden van passende ondersteuning waar dat nodig is.

Uitgangspunt is een proces waarin de gemeente en de burger met een ondersteuningsbehoefte in samenspraak diens situatie in kaart brengen en op basis daarvan bezien op welke wijze de zelfredzaamheid en participatie kunnen worden versterkt.

1.4 Gemeentelijke regels en beleid

Om uitvoering te geven aan de wettelijke opdracht heeft de gemeenteraad beleid vastgesteld op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning (Beleidsplan Sociaal Domein). In dit beleid is de maatschappelijke ondersteuning gericht op de burger en zijn plek in de samenleving in plaats van uitsluitend op zijn aandoening, stoornis of beperking. Het welbevinden van de burger staat centraal.

In de Verordening heeft de gemeenteraad de regels vastgesteld voor de uitvoering van het beleid door het college. De Verordening is daarmee een essentieel document voor de concrete uitwerking van het beleid met betrekking tot ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie, beschermd wonen en opvang.

In het Besluit maatschappelijke ondersteuning is vastgelegd hoe de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt bepaald en hoe de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt vastgesteld.

Deze uitvoeringsregels zijn een uitwerking van het Beleidsplan en de opdracht die de gemeenteraad bij Verordening bij het college heeft neergelegd. In deze regels is tevens de procedure voor toegang tot maatwerkvoorzieningen uitgewerkt. Ook zijn hierin de criteria met betrekking tot de verstrekking, de vorm en de aanvullende bepalingen per maatwerkvoorziening opgenomen.

Bij de uitwerking in deze uitvoeringsregels is rekening gehouden met het feit dat er maatwerk moet worden geleverd. Dit betekent dat het niet mogelijk en niet wenselijk is tot in detail vast te leggen hoe de gemeente in concrete situaties zal handelen; waar iemand in zijn individuele situatie het meest bij gebaat is, laat zich niet vooraf vastleggen.

2. De toegangsprocedure

2.1 Inleiding

Een zorgvuldige toegangsprocedure dient te worden doorlopen om de hulpvraag van een burger, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen en om te onderzoeken wat hij op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk, dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of te verbeteren. Als dit niet voldoende is wordt onderzocht of met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.

In dit hoofdstuk wordt de route beschreven die wordt doorlopen om tot een oplossing van de hulpvraag te komen. Hiermee wordt een uniforme werkwijze vastgelegd en weet de burger wat hij van de gemeente kan verwachten.

Het streven is de burger op een niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij is het van belang wat de situatie van de burger was voordat er sprake was van een hulpvraag. De situatie van burgers in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen hulpvraag hebben, wordt daarbij meegewogen. Soms zal de burger zich er bij neer moeten leggen dat er beperkingen blijven, of dat hij zich enige belemmeringen zal moeten getroosten. De ondersteuning is beperkt tot hetgeen noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie.

2.2 Melding

Een melding kan door of namens een cliënt worden gedaan. De wet schrijft niet voor wie een melding kan doen. Dat kan een buurvrouw zijn, maar ook een arts of het kind van een cliënt. Met een melding maakt een cliënt duidelijk dat hij behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning, dat wil zeggen dat hij belemmeringen ervaart in zijn zelfredzaamheid of participatie, of dat hij behoefte heeft aan beschermd wonen of opvang. De cliënt kan zijn hulpvraag op verschillende manieren melden. Hij kan dit persoonlijk doen, maar ook telefonisch, schriftelijk of per email.

Nadat een cliënt zich heeft gemeld wordt door een medewerker van het gemeentelijke Loket beoordeeld of sprake is van een melding of dat het gaat om een hulpvraag die eenvoudig kan worden afgedaan. Als sprake is van een melding zorgt de medewerker ervoor dat een onderzoek wordt gestart.

2.3 Onderzoek

In artikel 2.3.2 van de wet is bepaald dat het college, na een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, binnen 6 weken onderzoek doet. Tevens is bepaald hoe dat onderzoek dient te worden uitgevoerd.

Om duidelijk te krijgen wat de vraag precies inhoudt, zal nader onderzoek moeten worden verricht. Wat zijn de eigen mogelijkheden, de behoeften en de voorkeuren van een cliënt? Wat gaat er goed en wat lukt er niet meer? Welk resultaat wil de cliënt bereiken? Soms blijkt na een kort onderzoek dat informatie en advies voldoende is om het ondervonden probleem op te lossen. Verder onderzoek kan dan achterwege blijven.

In het onderzoek wordt nagegaan welke beperkingen er zijn in de zelfredzaamheid en de participatie en op welke wijze deze kunnen worden verminderd. Als de beperkingen door de deskundige van de gemeente niet voldoende kunnen worden geobjectiveerd kan het college een door hem daartoe aangewezen instantie om advies vragen.

Gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag moeten aan het college worden verschaft. Hierbij kan worden gedacht aan medische gegevens, maar ook aan financiële gegevens. Medische gegevens mogen uitsluitend worden opgevraagd met toestemming van de cliënt.

In het onderzoek wordt tevens nagegaan of de cliënt geholpen wordt door een mantelzorger, in welke mate deze wordt belast en op welke wijze deze eventueel kan worden ondersteund.

De cliënt wordt erop gewezen dat hij recht heeft op onafhankelijke cliëntondersteuning. Ook wordt hij geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen 7 dagen een persoonlijk plan in te dienen waarin hij de onderwerpen die tijdens het onderzoek aan de orde komen beschrijft, en waarin hij aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Tevens vraagt de medewerker de cliënt om een geldig identiteitsbewijs en verzoekt hij om toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens waarover de gemeente uit andere hoofde beschikt.

Bij de advisering wordt de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt (zie Bijlage). De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de ICF zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. Problemen met functies kunnen leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat wordt onderzocht welke ondersteuning zal moeten worden geboden.

Uiteraard hoeft niet bij elke melding een uitgebreid onderzoek plaats te vinden, bijvoorbeeld in spoedsituaties of als de situatie van een cliënt al voldoende bij de gemeente bekend is.

2.4 Gesprek

Het gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Een cliënt kan zich tijdens het gesprek laten bijstaan door iemand uit zijn eigen omgeving en/of een cliëntondersteuner. De plaats waar het onderzoek plaatsvindt wordt zoveel mogelijk afgestemd op de wensen en mogelijkheden van de cliënt.

Als de cliënt een persoonlijk plan heeft ingebracht zal dit worden betrokken bij het onderzoek. Bij een eenvoudige ondersteuningsvraag kan dit onderzoek zeer beknopt zijn. Bij complexere ondersteuningsvragen kan het onderzoek uit meerdere gesprekken bestaan.

Er wordt een integraal en levensbreed gesprek met de cliënt gevoerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een checklist zodat alle relevante aspecten (inkomen, gezondheid, relatie/gezin, etc.) aan de orde komen.

In het onderzoek wordt vastgesteld of de hulpvraag onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt:

  • is er behoefte aan ondersteuning ten behoeve van de zelfredzaamheid,

  • is er behoefte aan ondersteuning ten behoeve van participatie,

  • is er behoefte aan beschermd wonen of opvang.

Als de hulpvraag duidelijk is en als is vastgesteld dat deze onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt, is het van belang samen met de cliënt of zijn mantelzorger te bepalen wat het gewenste te behalen resultaat is. Bij het zoeken naar mogelijke oplossingen wordt gebruik gemaakt van het afwegingskader zoals hieronder beschreven.

2.5 Afwegingskader

Als de hulpvraag en het doel duidelijk zijn, wordt onderzocht hoe het doel kan worden bereikt.

Het afwegingskader bestaat uit de toepassing van de criteria zoals deze zijn geformuleerd in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 (de maatwerkvoorzieningen) zijn, voor zover van toepassing, aanvullende criteria opgenomen.

2.6 Verslag van het onderzoek

Van het onderzoek wordt een verslag gemaakt. Hierin wordt ook de eventuele hulp van en ondersteuning aan de mantelzorger vastgelegd.

De gemeente verstrekt de cliënt een afschrift van het verslag om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Opmerkingen van een cliënt kunnen aan het verslag worden toegevoegd. Het verslag is voorzien van een datum, de naam van de cliënt en zijn burgerservicenummer (Bsn). Het verslag bevat een weergave van de hulpvraag en de mogelijke oplossingen. Een ondertekend verslag kan, indien de cliënt dit aangeeft, worden aangemerkt als aanvraag om een maatwerkvoorziening

2.7 Aanvraag

De datum van de aanvraag is de datum dat het college het ondertekende verslag ontvangt.

2.8 Beschikking

De aanvrager ontvangt uiterlijk 2 weken na de aanvraag een schriftelijke beslissing. De beslissing is een beschikking als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Als de termijn lijkt te worden overschreden wordt de aanvrager, overeenkomstig het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, schriftelijk geïnformeerd over opschorting van de beslistermijn.

In de beschikking wordt in ieder geval vermeld: de aanvraagdatum, de beslissing en de motivering daarvan. In geval van een toekennende beschikking wordt ook de duur van de verstrekking vermeld en wordt de effectuering van het besluit beschreven. Tevens wordt de aanvrager, indien van toepassing, geïnformeerd over de te betalen eigen bijdrage.

2.9 Beëindiging, intrekking en herziening van een voorziening

Tussen beëindiging en intrekking van een besluit tot verlening van een maatwerkvoorziening bestaat verschil. Beëindiging van een voorziening ligt in een nabije of verder gelegen toekomst op grond van wijzigingen die tijdig zijn aangekondigd of tijdig zijn te voorzien, dan wel in situatie van overlijden.

Intrekking vindt plaats met terugwerkende kracht op grond van feiten die eerst achteraf konden worden geconstateerd en die, als ze eerder bekend zouden zijn geweest, niet tot een toekenning of tot een eerdere beëindiging van de voorziening zouden hebben geleid.

Herziening van een voorziening vindt plaats als sprake is van gewijzigde omstandigheden of omdat sprake is van een foutief besluit. Herziening van een voorziening kan zowel vooruit in de tijd als met terugwerkende kracht plaatsvinden.

Het besluit tot verlening van de maatwerkvoorziening wordt beëindigd of ingetrokken als:

  • een cliënt is overleden;

  • een cliënt verhuist naar een andere gemeente;

  • de indicatieperiode of geldigheidsduur van de maatwerkvoorziening is verstreken;

  • een cliënt aangeeft dat zijn situatie is veranderd en de huidige maatwerkvoorziening niet meer voldoet;

  • een cliënt niet voldoet aan de voorwaarden waaronder de maatwerkvoorziening wordt verstrekt.

2.10 Heronderzoek

Een heronderzoek wordt uitgevoerd om te beoordelen of een cliënt nog steeds recht heeft op de verstrekte voorziening en/of deze nog voldoet. Bij een heronderzoek wordt onderzocht of:

  • de omstandigheden van een cliënt in de loop van de tijd zijn veranderd en of deze omstandigheden aanleiding zijn om de voorziening te wijzigen of in te trekken;

  • de verstrekte voorziening nog aan de (technische) eisen voldoet.

  • Een heronderzoek wordt uitgevoerd als:

  • wordt verwacht dat de omstandigheden van een cliënt in de loop van de tijd zullen wijzigen;

  • een beleidswijziging dit noodzakelijk maakt;

  • het college daar anderszins aanleiding toe ziet.

2.11 Bezwaar en beroep

Tegen de beslissing op een aanvraag om een maatwerkvoorziening kan bezwaar en beroep worden ingesteld.

3. Criteria voor maatwerkvoorzieningen

3.1 Inleiding

Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt als na onderzoek blijkt dat een persoon als gevolg van zijn beperkingen of chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met algemene voorzieningen, in staat is tot participatie of voldoende zelfredzaam is.

De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de burger in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en waarin hij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning. In dit hoofdstuk komen de criteria aan de orde die van belang zijn om te bepalen of een burger in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening.

3.2 Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid wordt in de wet gedefinieerd als in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Zelfredzaamheid is van belang om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen zonder dat zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg noodzakelijk is.

Algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Het begrip wordt gebruikt om te kunnen bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is.

Voor de zelfredzaamheid zijn de volgende zaken van belang: in en uit bed komen, aan en uitkleden, lopen, gaan zitten en opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten en drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact. Zelfredzaamheid impliceert niet dat iemand steeds zelf in staat is deze handelingen te verrichten. De zelfredzaamheid kan ook worden versterkt door huisgenoten, het sociaal netwerk, een mantelzorger of een vrijwilliger die ondersteunende taken verricht. Ook kan het gebruik van algemene voorzieningen de zelfredzaamheid bevorderen.

3.3 Participatie

Participatie wordt in de wet gedefinieerd als deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit houdt in dat iemand, ondanks zijn geestelijke of lichamelijke beperkingen in redelijke mate in staat moet zijn contacten te onderhouden, boodschappen te doen en deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer. Daarvoor is het een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

3.4 Eigen kracht

Met eigen kracht wordt bedoeld de mogelijkheid van een cliënt zelf bij te dragen aan zijn zelfredzaamheid of participatie. Dit komt niet alleen tot uitdrukking op het moment dat een cliënt al belemmeringen heeft, maar ook daarvoor. Van een cliënt wordt verwacht dat hij anticipeert op een levensfase waarin belemmeringen niet ongebruikelijk meer zijn, bijvoorbeeld door tijdig te verhuizen naar een gelijkvloerse woning in verband met afnemende mobiliteit.

Een cliënt wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Voor het versterken van de eigen kracht zijn persoonlijke eigenschappen (wie is de cliënt), talenten en vaardigheden (wat kan de cliënt), zingeving (wat wil de cliënt), krachten en mogelijkheden in de omgeving (wat heeft de cliënt) en kennis en ervaring (wat weet de cliënt) van belang. Door de cliënt te wijzen op zijn eigen mogelijkheden wordt hij gestimuleerd eigen talenten in te zetten om een oplossing voor zijn beperkingen te vinden. Een ondersteuningsvraag kan mogelijk worden opgelost met het aanschaffen van een algemeen gebruikelijke voorziening of door ondersteuning van de gezinsleden.

Het gebruik maken van de eigen kracht betekent ook dat de cliënt de aanschaf van algemeen gebruikelijke voorzieningen zelf bekostigt en een passende aanvullende ziektekostenverzekering afsluit die aansluit bij zijn situatie.

3.5 Sociaal netwerk/mantelzorg

Het begrip sociaal netwerk verwijst naar de sociale context waarin een cliënt leeft. Het beslaat het gezin, de vrienden, de buurt waarin een cliënt woont, zijn werkomgeving en de sociale groepen waartoe hij behoort. Het sociale netwerk van een cliënt kan (een deel van) de ondersteuning bieden of organiseren.

Mantelzorg wordt in de wet gedefinieerd als hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

Mantelzorg overstijgt in omvang, duur en intensiteit het niveau van gebruikelijke hulp. Mantelzorg kan ook worden geleverd door niet inwonende familieleden of anderen uit het netwerk van een cliënt.

De mate waarin mantelzorgers in staat en bereid zijn een deel van de ondersteuning te bieden is bepalend voor de hoeveelheid professionele zorg die wordt toegekend. Hierbij wordt rekening gehouden met de draagkracht van de mantelzorger. De draagkracht is niet voor iedereen gelijk. Verschillen worden in belangrijke mate bepaald door de persoonlijke omstandigheden van de mantelzorger, zoals leeftijd, gezondheid en gezinssituatie. Tijdens de toegangsprocedure kan de mantelzorger aangeven welke ondersteuning hij nodig heeft om de mantelzorg te kunnen bieden. Onder de AWBZ gold sinds 1 januari 2013 in geval van mantelzorg de regel dat anderhalf uur per 24 uur boven gebruikelijke zorg niet wordt vergoed. Deze regel is als uitgangspunt overgenomen.

3.6 Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp wordt in de wet gedefinieerd als hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. Het is gebruikelijk dat partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten hun rol nemen in het huishouden, zeker als sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Wat in redelijkheid mag worden verwacht is mede afhankelijk van de intensiteit en de duur van de ondersteuningsbehoefte.

Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten bepaalde ondersteuning bieden, wordt daarvoor geen maatwerkvoorziening verstrekt.

3.7 Langdurig noodzakelijk

Als sprake is van langdurige beperkingen kunnen voorzieningen vanuit de Wmo worden verstrekt. Bij een kortdurende noodzaak zijn vaak andere oplossingen mogelijk. De grens van langdurig noodzakelijk is gesteld op 6 maanden. Als iemand een probleem heeft dat 8 of 10 maanden zal duren maar daarna over zal zijn, mag er van worden uitgegaan dat geen sprake is van een langdurige noodzaak. Dat geldt overigens niet bij een aanvrager die terminaal is. Als de levensverwachting bijvoorbeeld 4 maanden is, is duidelijk dat het geen tijdelijk maar een onomkeerbaar probleem is. Er moet dan worden uitgegaan van een langdurige noodzaak.

3.8 Hoofdverblijf

Een voorwaarde om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat een cliënt zijn hoofdverblijf in de gemeente Bloemendaal heeft. Een cliënt dient ingeschreven te staan in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Hoofdverblijf hebben in de gemeente betekent meer dan alleen ingeschreven staan in het GBA; een cliënt dient daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente te verblijven.

Als een cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in Bloemendaal gaat wonen kan zijn aanvraag, ook al is hij nog niet ingeschreven in het GBA, in behandeling worden genomen. Wel moet dan worden afgesproken binnen welke termijn de inschrijving in het GBA geregeld moet zijn.

3.9 Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen die op grond van een andere wet of regeling worden verstrekt. Als er een voorziening is die de beperkingen kan opheffen op grond van een andere wet of regeling kan geen beroep worden gedaan op een voorziening op grond van de Wmo. Voorbeelden van dergelijke regelingen zijn de Wet op de langdurige zorg (Wlz) en het Reglement Hulpmiddelen 2015.

3.10 Goedkoopst adequate voorziening

De verstrekking van maatwerkvoorzieningen is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Als een belanghebbende een duurdere voorziening wenst (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor zijn rekening. In dat geval zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een persoonsgebonden budget, gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.

3.11 Algemeen gebruikelijke voorziening

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk is te beschouwen hangt af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen komen niet voor verstrekking in aanmerking.

Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk als aan onderstaande criteria is voldaan:

  • 1.

    de voorziening is niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking èn

  • 2.

    de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar èn

  • 3.

    de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.

Uitzonderingen op deze criteria zijn situaties, waarbij het gaat om:

  • a.

    een plotseling optredende handicap, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen;

  • b.

    de aanvrager heeft een inkomen, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te geraken.

Er is geen uitputtende lijst van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. In ieder geval worden als algemeen gebruikelijk aangemerkt:

  • tandem;

  • fiets met lage instap, ligfiets;

  • spartamet/tandemmet;

  • elektrische fiets/tandem (al dan niet met lage instap) voor een persoon van 16 jaar en ouder;

  • bakfiets, fietskar, aanhangfiets;

  • personenauto en de gebruikskosten die daaraan verbonden zijn;

  • auto-accessoires: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten; trekhaak;

  • eenhendelmengkranen;

  • thermosstatische kranen;

  • keramische of inductie kookplaat;

  • verhoogd toilet of toiletverhoger;

  • tweede toilet/sanibroyeur;

  • antislipvloer/coating;

  • wandbeugels;

  • zonwering (inclusief elektrische bediening);

  • ophogen tuin/bestrating bij verzakking;

  • tweede trapleuning.

  • renovatie van badkamer en keuken ;

4. Maatwerkvoorzieningen

In dit hoofdstuk worden de volgende maatwerkvoorzieningen beschreven:

  • woonvoorzieningen

  • vervoersvoorzieningen

  • rolstoelen

  • huishoudelijke ondersteuning

  • begeleiding

  • kortdurend verblijf

4.1 Woonvoorzieningen

Als een persoon beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van een woning kan hij in aanmerking komen voor een woonvoorziening. De woonvoorziening heeft tot doel problemen die het normale gebruik van de woning door de persoon met beperkingen in de weg staan zodanig te verminderen dat de zelfredzaamheid wordt vergroot.

4.1.1 Afwegingskader

  • De algemene criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • Het college beoordeelt daarnaast of een herschikking binnen de woning oplossing kan bieden.

4.1.2 Primaat van verhuizing

Als vast staat dat een woning, als gevolg van beperkingen bij het normale gebruik van de woning moet worden aangepast, wordt eerst beoordeeld of verhuizing naar een al aangepaste woning, of naar een goedkoper aan te passen woning, een oplossing is. Dit geldt niet als de kosten van de te treffen woonvoorzieningen (nu en voorzienbaar) het bedrag, genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Bloemendaal, niet overschrijden.

Bij het hanteren van het primaat van verhuizing gaat het om een uitwerking van het principe dat wordt gekozen voor de goedkoopst adequate oplossing.

Er zijn grenzen aan het hanteren van het primaat van verhuizing, met name op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan, dan wel moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager. In de individuele situatie zullen alle relevante factoren worden gewogen.

• Termijn

Uit het onderzoek onderzoek blijkt binnen welke aanvaardbare termijn een oplossing voor het woonprobleem moet zijn gevonden. Aan de hand daarvan wordt beoordeeld of verhuizen een adequate oplossing is.

• Sociale omstandigheden

Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn onder meer de binding van de aanvrager met de huidige woonomgeving en de nabijheid van voor de aanvrager belangrijke voorzieningen. Ook de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de aanvrager kan een rol spelen in het afwegingsproces, vooral in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten zoveel mogelijk worden geobjectiveerd. De sociale omstandigheden zullen minder zwaar wegen als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden.

In geval de aanvrager zijn werk ‘aan huis’ heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant te worden meegewogen.

• Woonlasten en financiële draagkracht

Rekening houdend met eventuele mogelijkheden op de woningmarkt, maakt het college een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de eventuele nieuwe woning. Alle relevante woonlasten worden daarbij in aanmerking genomen. Een toename van de woonlasten is acceptabel als die past bij het (gezins)inkomen.

Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen hebben dan wanneer hij de woning huurt. Verhuizing vanuit een koopwoning heeft andere financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning.

• Aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte

Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. In de overwegingen worden ieder geval de volgende kosten meegenomen:

  • huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de al bewoonde woonruimte;

  • de kosten van een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten;

  • de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

  • kosten van het eventueel vrijmaken van de beoogde woning;

  • een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

• De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing

Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen. Aangepaste sociale huurwoningen kunnen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging een rol.

Na afweging van deze factoren wordt een beslissing genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de verhuizing. Als de aanvrager niet wil verhuizen kan géén persoonsgebonden budget worden verstrekt voor een woningaanpassing.

4.1.3 Soorten woonvoorzieningen

De volgende soorten woonvoorzieningen kunnen worden verstrekt:

  • a.

    een bouwkundige- of woontechnische woonvoorziening;

  • b.

    een niet bouwkundige- of niet woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening;

  • d.

    tijdelijke huisvesting;

  • e.

    kosten in verband met huurderving;

  • f.

    een uitraasruimte.

Ad a. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

Het doel van de aanpassing is beperkingen bij het normale gebruik van de woning te verminderen. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletbezoek, het bereiden en consumeren van voedsel, en de toe- en doorgankelijkheid van de woning. Als het kinderen betreft komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woonruimte (de tuin wordt hier ook onder begrepen).

Geen voorzieningen worden verstrekt ten behoeve van:

  • hobbyruimtes en studeerkamers;

  • therapeutische/medische doeleinden (bijvoorbeeld dialyseruimten en therapeutische baden);

  • problemen die een incidenteel karakter hebben of noodvoorzieningen zoals vluchtvoorzieningen of branddeuren.

Ad b. een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening.

De keuze voor een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening (ook wel een losse woonvoorziening) hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Voorbeelden van losse woonvoorzieningen zijn een tillift, badlift, douche/toiletstoel, douchestretcher en een badplank.

De woonvoorziening heeft tot doel de beperkingen te verminderen. Soms kan dit ook worden gerealiseerd middels een bouwkundige voorziening. Meestal zal de losse voorziening echter de goedkoopst adequate oplossing zijn. Bijvoorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift kan ook een verrijdbare tillift worden verstrekt.

Ad c. onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening

Voor de kosten van onderhoud en keuring van een woonvoorziening die in eigendom is verstrekt, kan een persoonsgebonden budget worden verstrekt gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Bloemendaal genoemde bedragen. Voor woonvoorzieningen die in bruikleen zijn verstrekt heeft het college afspraken gemaakt met de leveranciers.

Voor de kosten van reparaties kan een persoonsgebonden budget worden verstrekt gelijk aan de werkelijke kosten. Een persoonsgebonden budget voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie wordt niet toegekend voor zover hiervoor een bedrag is opgenomen in een reeds verstrekt persoonsgebonden budget.

Alleen de kosten van keuring, onderhoud en reparatie aan de hieronder genoemde voorzieningen komen in aanmerking voor verstrekking:

  • stoellift;

  • (rolstoel)plateaulift;

  • woonhuislift;

  • plafondlift;

  • de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren.

Ad d. tijdelijke huisvesting

Voor de kosten in verband met tijdelijke huisvesting kan een voorziening worden verstrekt gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van de grens voor de huurtoeslag. De voorziening kan worden verstrekt voor de woning met de laagste woonlasten en wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet kan worden bewoond en de belanghebbende als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

Ad e. huurderving

Als een verhuurder, op verzoek van de gemeente, een aangepaste woning aanhoudt in afwachting van toewijzing aan een persoon met beperkingen kan een voorziening worden verstrekt voor huurderving. De hoogte van de voorziening bedraagt niet meer dan de kale huur van de woonruimte voor de duur van maximaal 6 maanden. De eerste maand huurderving komt voor rekening van de verhuurder aangezien dit gebruikelijk is.

Ad f. uitraasruimte

De uitraasruimte is een uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen uitsluitend worden verstrekt in relatie tot het normale gebruik van de woning. Dit is een verblijfsruimte waarin een persoon, die ten gevolge van een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Op basis van deskundigenadvies zal worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast.

De uitraasruimte is uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken.

4.1.4 Hoofdverblijf en bezoekbaar maken

Een voorziening wordt alleen verstrekt als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

In uitzonderingssituaties kan er sprake zijn van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Het co-ouderschap zal door middel van een convenant/rechtelijke uitspraak moeten worden aangetoond.

Als een belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een erkende instelling op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen kan uitsluitend een voorziening worden verstrekt voor het bezoekbaar maken van één woonruimte.

Onder bezoekbaar maken wordt verstaan het kunnen bereiken van de woonruimte en de woonkamer en het kunnen bereiken en gebruiken van een toilet(voorziening).

4.1.5 Procedure bij bouwkundige aanpassing

  • 1. Er wordt een programma van eisen voor de goedkoopst adequate woningaanpassing opgesteld. Als de woningaanpassingen worden gerealiseerd door een door de gemeente gecontracteerde partij hoeft geen offerte te worden opgevraagd. Als dit niet het geval is, moeten bij aanpassingen boven de € 5.000,00 tenminste twee offertes door de woningeigenaar worden opgevraagd. Bij aanpassingen onder de € 5.000,00 volstaat één offerte.

  • 2. Het college beoordeelt de offerte(s), kiest de goedkoopst adequate oplossing en stelt aan de hand daarvan de hoogte van de verstrekking vast.

  • 3. Het college geeft toestemming voor de woningaanpassing op voorwaarde dat niet al zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden.

  • 4. De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

4.1.6 Kosten van woningaanpassingen.

De volgende kosten kunnen worden vergoed:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 3.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 4.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 5.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare btw;

  • 6.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 7.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 8.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening.

Uitbreiding van ruimten

Als het gaat om uitbreiding van ruimten worden de normen aangehouden zoals die zijn vastgelegd in het Handboek voor Toegankelijkheid.

In geval van aanpassing van verharde paden komt ten hoogste 20 m2 voor een bijdrage in aanmerking. Als de aard van de materialen het gebruik van het pad onmogelijk maakt (bijvoorbeeld grind in plaats van tegels) komen de kosten van aanpassing niet voor vergoeding in aanmerking.

Gemeenschappelijke ruimten

Het college kan een woonvoorziening verstrekken voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte als de woonruimte zonder deze voorzieningen voor de belanghebbende ontoegankelijk blijft:

  • a.

    het verbreden van de toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • c.

    de aanleg van een hellingbaan vanaf de openbare weg naar de toegang van het gebouw;

  • d.

    drempelhulpen;

Het college verstrekt geen voorziening voor het treffen van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van gebouwen voor ouderen en/of personen met beperkingen.

4.1.7 Woningsanering in verband met COPD

Men kan in aanmerking komen voor een voorziening voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (COPD) noodzakelijk is. Sanering is alleen mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door een huisarts of een longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding wordt mede bepaald in relatie tot het leefpatroon, de woninginrichting en de ventilatiemogelijkheden. Het college kan hieromtrent advies vragen aan een gespecialiseerde COPD-verpleegkundige. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag worden verwacht dat betrokkenen zelf maatregelen treffen ter voorkoming van COPD-klachten.

In de regel kan een voorziening worden verstrekt als:

  • de cliënt voorafgaand aan de aanschaf niet had kunnen weten dat COPD zou ontstaan, dan wel verergeren;

  • vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is en de afschrijvingstermijn nog niet is verlopen.

Geen voorziening wordt verstrekt als:

  • het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

  • de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd in het geval de aanvrager jonger is dan vier jaar. Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Als een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

100% als het artikel nieuwer is dan twee jaar;

75% als het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

50% als het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

25% als het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Geen vergoeding wordt verstrekt als het artikel acht jaar of ouder is.

De normbedragen van het Nibud worden gehanteerd.

4.1.8 Verhuis- en herinrichtingskosten

Voor de meerkosten van verhuis- en herinrichting kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Zie hiervoor hoofdstuk 6.

4.1.9 Weigeringsgronden

Een woonvoorziening wordt geweigerd als:

  • a.

    De noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en geen andere belangrijke reden aanwezig was. Daarbij kan worden gedacht aan de situatie waarbij vanuit een aangepaste en/of geschikte woning wordt verhuisd naar een niet of minder aangepaste en geschikte woning. De verhuizing van adequaat naar inadequaat kan alleen leiden tot een aanpassing als daar een bijzondere reden voor is. Bijvoorbeeld het aannemen van een baan op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is of dat de woning na een relatiebreuk niet meer behouden kan worden.

  • b.

    De belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • c.

    De belanghebbende is verhuisd vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het gehele jaar te worden bewoond, of is verhuisd naar een Wlz-instelling of een andere instelling, gericht op het verstrekken van zorg.

  • d.

    De belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen (uitsluitend voor zover de aanvraag een verhuiskostenvergoeding betreft).

  • e.

    De ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

  • f.

    De aanvraag betrekking heeft op het treffen van voorzieningen van een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw. Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen worden niet verstrekt. Garages vallen bijvoorbeeld niet onder bedoeld uitrustingsniveau.

  • g.

    Bij renovatie of nieuwbouw van wooncomplexen voor ouderen en/of personen met beperkingen binnen de individuele woning deze aanpassingen zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

4.2 Vervoersvoorzieningen

4.2.1 Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel kan voorwaarde zijn om in de eigen woon- en leefomgeving te kunnen participeren. Bij lokaal verplaatsen gaat het om verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verzorgt. Het collectieve vervoersysteem heeft het primaat mits hierbij voldoende rekening kan worden gehouden met de persoonskenmerken en de behoeften van de gebruiker.

4.2.2 Afwegingskader

  • De algemene criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • Om voor een vervoersvoorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Dat kan gaan om het inzetten van het eigen sociale netwerk, het gebruik maken van algemene voorzieningen (bijvoorbeeld vrijwilligersvervoer) of het aanschaffen van algemeen gebruikelijke voorzieningen (bijvoorbeeld een fiets met trapondersteuning) die de problemen kunnen oplossen.

  • Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn een maatwerkvoorziening te verstrekken omdat er geen probleem is of omdat men het probleem zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn als het inkomen door het optreden van de beperkingen is gedaald tot onder het bijstandsniveau.

  • Aan de hand van de vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

  • Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening noodzakelijk is voor de zeer korte afstand.

  • Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter , zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.

  • Indien collectief vervoer niet of onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid en participatie, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming te besteden aan vervoer verstrekken.

  • Een maatwerkvoorziening kan alleen worden verstrekt als deze op een veilige manier kan worden gebruikt. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de aanvrager, na het afleggen van een rijvaardigheidstest, eerst rijlessen/verkeerslessen volgt om vast te stellen dat een voorziening veilig kan worden gebruikt. Wanneer op een later moment alsnog twijfel ontstaat, kan van betrokkene worden gevraagd om (nogmaals) een rijvaardigheidstest af te leggen. Wanneer deze test uitwijst dat de voorziening niet langer veilig kan worden gebruikt, wordt de voorziening ingenomen. Ook wanneer betrokkene weigert mee te werken aan een rijvaardigheidstest kan dit reden zijn om de voorziening in te nemen.

  • Met de positie van mantelzorgers wordt rekening gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het medisch noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

4.2.3 Primaat collectief vervoer

Ook bij het verminderen van vervoersproblemen wordt altijd eerst gekeken of algemene voorzieningen een passende oplossing kunnen bieden. Als een algemene voorziening onvoldoende oplossing biedt, of als naast een algemene voorziening nog andere vervoersvoorzieningen nodig zijn, geldt het primaat van het collectief vervoer. Als gevolg van dit primaat komt een persoon die ten gevolge van een beperking het openbaar vervoer niet kan bereiken of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer allereerst, indien dit medisch mogelijk is, in aanmerking voor collectief vervoer.

4.2.4 Omvang in gebied en in kilometers

Voor de vervoersvoorzieningen geldt dat uitsluitend rekening gehouden moet worden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. Daarbij geldt het volgende:

  • 1.

    De te verstrekken vervoersvoorziening voorziet in de vervoersbehoefte in de directe woon- en leefomgeving (minimaal 5 openbaar vervoer zones vanaf het woonadres) met een omvang per jaar van in ieder geval 1500 kilometer of 350 zones.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kan een vervoersvoorziening voor een bovenregionale verplaatsing uitsluitend verstrekt worden wanneer het vervoer betrekking heeft op een contact dat noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Komt men voor een vervoersvoorziening in aanmerking, dan onderscheiden we vervoer voor de korte en langere afstand. Het vervoer op de korte afstand is het zogenoemde ‘loop-’ en ‘fietsvervoer’. Het vervoer op de langere afstand is het vervoer waarvoor personen zonder beperking het openbaar vervoer zouden kunnen nemen. In ieder geval bij personen met een zeer beperkte loopafstand (tot maximaal 100 meter) zal op beide terreinen een oplossing worden aangeboden.

4.2.5 Sociaal vervoer

De vervoersvoorziening is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel ‘vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving’ genoemd. Het gaat in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen. Recreatieve verplaatsingen kunnen hier ook deel van uitmaken.

Voorzieningen om zich buiten de directe leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootermobielen of een meeneembare scootermobiel, worden niet verstrekt.

4.2.6 Collectief vervoer

Wie problemen heeft op de langere afstanden komt in aanmerking voor collectief vervoer. Als collectief vervoer - medisch gezien - voor de aanvrager niet adequaat is, zal een andere voorziening gekozen moeten worden. Daarnaast geldt dat alleen in uitzonderlijke individuele situaties het collectief vervoer als niet passend kan worden aangemerkt, bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen.

4.2.7 Aanpassingen aan de eigen auto

Een aanpassing aan een eigen auto wordt alleen verstrekt als een auto minder dan 7 jaar oud is. Reden hiervoor is dat de autoaanpassing minimaal 5 jaar mee moet kunnen gaan en een levensduur van 12 jaar voor een auto als reëel wordt gezien. Een uitzondering op deze regel kan worden gemaakt voor voorzieningen die eenvoudig en zonder (aanzienlijke) meerkosten kunnen worden overgezet in een nieuw aan te schaffen auto (denk aan een aangepaste stoel of een kofferbaklift). Als betrokkene binnen de termijn van 5 jaar na verstrekking van de voorziening besluit een nieuwe auto aan te schaffen dan wordt het tot de eigen verantwoordelijkheid gerekend om de noodzakelijke autoaanpassing zelf te realiseren.

4.2.8 Vervoersvoorziening voor bewoners Wlz-instelling.

Als een bewoner van een Wlz-instelling wil deelnemen aan activiteiten buiten de instelling, kan hij een beroep doen op de Wmo voor het noodzakelijke vervoer.

Géén voorziening wordt verstrekt voor het vervoer van en naar door de instelling georganiseerde (recreatieve) activiteiten en/of aangeboden voorzieningen. Bij verblijf in een Wlz-instelling komt een aantal voorzieningen die normaal voor eigen rekening komen, ten laste van de instelling. Zo wordt tot het verblijf in een Wlz-instelling ook enige mate van recreatie gerekend. Op welke wijze dit wordt ingevuld, hangt af van de zelfredzaamheid van de bewoner en de mate waarin deze kan deelnemen aan recreatieve en sociaal-culturele activiteiten.

Gemeenten zijn op grond van de Wmo verantwoordelijk voor het verstrekken van vervoersvoorzieningen gericht op zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het vervoer van een bewoner van een AWBZ-instelling naar en van door de instelling aangeboden activiteiten en/of voorzieningen rekenen we hier niet toe. Hiermee sluiten we aan bij de situatie zoals deze onder de Wet voorzieningen gehandicapten, was vastgelegd in de ‘Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen’. In deze regeling was bepaald dat de AWBZ-instelling verantwoordelijk was voor het vervoer naar en van door de instelling georganiseerde recreatieve activiteiten en de gemeente voor het vervoer voor het zelfstandig onderhouden van sociale contacten. De situatie dat tot het verblijf in een WLZ-instelling ook enige mate van recreatie - en in het verlengde daarvan ook het eventuele vervoer - behoort, is sindsdien niet gewijzigd.

4.2.9 Meerkosten vervoer

Voor de meerkosten van vervoer kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 6.

4.3 Rolstoelen

4.3.1 Inleiding

Voor het incidenteel of dagelijks verplaatsen in en om de woning kan een handbewogen of elektrische rolstoel worden verstrekt.

4.3.2 Afwegingskader

  • De algemene criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • Een rolstoel wordt vertrekt wanneer aantoonbare beperkingen het gebruik van een rolstoel noodzakelijk maken voor verplaatsingen in en om de woning.

  • Bij de verstrekking houdt het college rekening met de mogelijkheden van eventuele mantelzorgers. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening kan worden verschaft.

4.3.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door bewoners Wlz-instelling

Bewoners van Wlz-instellingen, die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen zijn erkend, komen slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de Wlz geen aanspraak kunnen maken op een rolstoel. Bij verblijf en behandeling in dezelfde instelling kan aanspraak gemaakt worden op een rolstoel vanuit de Wlz.

4.3.4 Meerkosten sportvoorziening

Voor de meerkosten van een sportvoorziening kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Zie hiervoor hoofdstuk 6.

4.4 Huishoudelijke ondersteuning

4.4.1 Inleiding

Als sprake is van een (dreigend) disfunctioneren van het huishouden kan huishoudelijke ondersteuning worden ingezet. Oorzaken van het (dreigende) disfunctioneren zijn een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem. De huishoudelijke ondersteuning is gericht op:

  • het wonen in een schoon en leefbaar huis;

  • het beschikken over goederen voor primaire levensbehoefte;

  • het beschikken over schone kleding

  • het thuis zorgen voor gezonde kinderen die tot het gezin behoren.

Personen met een (tijdelijke) beperking die zelf in staat zijn regie te voeren over het huishouden komen in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning.

Personen met een (tijdelijke) beperking die niet zelf in staat zijn regie te voeren over het huishouden (en die het niet zelf kunnen betalen) komen in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning mét individuele begeleiding.

4.4.2 Afwegingskader

  • De algemene criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening als bedoeld hoofdstuk 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • Nagegaan wordt welke mogelijkheden de cliënt zelf heeft. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen wijziging in de financiële situatie heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, is geen ondersteuning nodig.

  • Vervolgens beoordeelt het college of het sociale netwerk voldoende ondersteuning kan bieden. Als dat niet of onvoldoende het geval is. wordt onderzocht of voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing (kunnen) bieden. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van een glazenwasser, een boodschappenservice of een maaltijdenservice.

4.4.3 Gebruikelijke hulp

Een persoon komt niet in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter waarbij geen onderscheid wordt gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden/lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Uitzonderingen voor gebruikelijke hulp

• Medisch geobjectiveerde aandoening

Als uit objectief onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft waardoor de taken redelijkerwijs niet kunnen worden overgenomen.

• (Dreigende) overbelasting

In geval van (dreigende) overbelasting van degene die de gebruikelijke zorg levert, zal huishoudelijke ondersteuning in beginsel van korte duur zijn, te denken valt aan 3-6 maanden. In deze periode wordt de leefeenheid de gelegenheid gegeven een oplossing te realiseren voor de ontstane situatie.

• Fysieke afwezigheid in verband met werk

Over het algemeen zal alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. De afwezigheid dient te voldoen aan de volgende kenmerken:

  • het is inherent aan het werk, en

  • heeft een verplichtend karakter, en

  • is voor een aangesloten periode van tenminste 7 etmalen.

4.4.4

 De resultaatgebieden en de activiteiten

Onderstaand wordt per resultaatgebied aangegeven welke activiteiten daaronder kunnen vallen. In de beschikking aan de cliënt dient te worden aangegeven voor welke resultaatgebieden de huishoudelijke ondersteuning wordt verstrekt en welke activiteiten (met welke frequentie) daar toe gerekend kunnen worden.

A. Het kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis

Het kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis houdt in dat de woning schoon moet zijn volgens algemeen aanvaarde hygiënische normen. Iedereen in de leefeenheid moet gebruik kunnen maken van de volgende schone ruimten:

  • woonkamer

  • keuken

  • slaapkamer(s), in gebruik door personen binnen de gezamenlijke huishouding

  • verkeerruimte, zoals hal, overloop, bijkeuken

  • badkamer

  • toilet

  • trap, mits één van de hierboven genoemde ruimte zich op een andere etage bevinden.

Uitgezonderd zijn de ruimten zoals een berging, logeerkamer, zolder en de buitenruimten.

Om te kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis worden, niet limitatief, de volgende activiteiten in de hierboven genoemde ruimte uitgevoerd:

Licht huishoudelijk werk

  • afstoffen/opruimen

  • afwassen

Zwaar huishoudelijk werk

  • stofzuigen

  • dweilen

  • keuken schoonmaken

  • sanitair schoonmaken

  • ramen zemen binnen

  • bed verschonen

  • opruimen huishoudelijk afval

Regie voeren over het huishouden

  • organiseren van het huishouden

Wanneer de cliënt niet in staat is zelf de regie over het huishouden over het huishouden te voeren, wordt huishoudelijke ondersteuning mét begeleiding toegekend.

Niet onder de huishoudelijke ondersteuning vallen:

  • de grote schoonmaak

  • werkzaamheden die buiten de woning plaatsvinden zoals tuinonderhoud of het lappen van ramen aan de buitenzijde.

B. Het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding:

de wasverzorging

  • was sorteren

  • was in/uit wasmachine/droger

  • was ophangen/afhalen

  • was opvouwen en opbergen

C. Het kunnen beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden:

boodschappen en maaltijden

  • boodschappen inkopen en opbergen

  • brood/warme maaltijden voorbereiden/klaar zetten

D. Extra ondersteuning bij de (zelf-) verzorging van kinderen (jonger dan 12 jaar)

Zorg voor kinderen

  • maaltijdvoorbereiding

  • naar bed brengen

  • uit bed halen

  • wassen en kleden

  • eten en/of drinken geven

  • naar creche/school brengen/halen

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De hoeveelheid zorg is afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van het kind. Bij uitval van één van de ouders dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Van ouders wordt verwacht dat zij zoeken naar eigen oplossingen: zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang (t/m 5 dagen per week).

Als deze eigen oplossingen (nog) niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput zijn, is hulp voor een korte periode mogelijk zodat de ouder(s) de gelegenheid krijgt een eigen oplossing te realiseren.

Mogelijkheden tot aanvullingen vanuit de Huishoudelijke Hulp Toelage:

  • grote schoonmaak

  • grote beurt keuken en/of badkamer

  • opruimwerkzaamheden

  • ramen wassen buiten

  • balkon/terras/paden vegen

  • huisdieren verzorgen (uitlaten, verschonen kattenbak, konijnenhok)

  • gezelschap bieden (voorlezen, wandelen, spelletjes doen etc.)

  • eenvoudige administratieve werkzaamheden.

4.4.5 Bijzondere woonsituaties

• Kamerverhuur

Als een kamer wordt verhuurd aan een derde wordt de huurder niet tot de leefeenheid gerekend. De huurder wordt in staat geacht de gehuurde ruimte(n) zelf schoon te houden en een evenredige bijdrage te leveren aan gezamenlijke ruimten.

• Geclusterd wonen

Een cliënt woont zelfstandig, met meerdere mensen in één huis zonder hiermee een leefeenheid te vormen. In dergelijke situaties heeft men in ieder geval een eigen woon/slaapkamer en de overige ruimten worden in meer of mindere mate gemeenschappelijk gebruikt. De cliënt is verantwoordelijk voor een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten.

• Leef- en woongemeenschappen

Een cliënt woont zelfstandig met meerdere mensen in één gebouw én vormt met hen een leefeenheid, bijvoorbeeld een kloostergemeenschap. In die situaties kan een cliënt hulp krijgen voor het schoonmaken van de eigen kamer en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten (sociale woningbouw). Bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters etc. behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

4.4.6 De omvang van de ondersteuning

• Zorg in natura

Bij huishoudelijke ondersteuning in natura worden in een gesprek tussen de aanbieder en de cliënt de te verrichten werkzaamheden overeen gekomen. De door de aanbieder te verrichten werkzaamheden worden afgestemd op de mogelijkheden van de cliënt en zijn netwerk. De uitkomst van dit gesprek wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan, dat door de cliënt en de aanbieder wordt ondertekend.

De frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd is maatwerk. Bij het bepalen van de frequentie is onderstaande richtlijn uitgangspunt. De richtlijn impliceert dat de aanbieder in ieder geval wekelijks huishoudelijke ondersteuning aan de cliënt dient te bieden, tenzij de cliënt en de aanbieder beiden instemmen met een minder frequente uitvoering.

A. Schoon en leefbaar huis

Frequentie (= richtlijn)

Afstoffen/opruimen

Eenmaal per week

Afwassen

Tweemaal per week

Dweilen

Eenmaal per week

Stofzuigen

Eenmaal per week

Keuken schoonmaken

Eenmaal per 2 weken

Sanitair schoonmaken

Eenmaal per week

Ramen zemen binnen

Eenmaal per 13 weken

Bed verschonen

Eenmaal per week

Opruimen huishoudelijk afval

Eenmaal per week

B. Schone en draagbare kleding

Frequentie (= richtlijn)

Was sorteren

Eenmaal per week

Was in/uit wasmachine/droger

Eenmaal per week

Was ophangen/afhalen

Eenmaal per week

Was opvouwen en opbergen

Eenmaal per week

De frequentie van de taken die behoren tot de resultaatgebieden C (boodschappen en maaltijden) en D (zorg voor kinderen) zijn volledig afhankelijk van de individuele situatie van de cliënt waardoor het niet mogelijk is een richtlijn te geven.

• Persoonsgebonden budget

Voor het bepalen van de omvang van de huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een pgb worden normtijden gehanteerd (zie Bijlage II), naar boven afgerond op een kwart uur. De normtijden zijn indicatief en onder meer afhankelijk van:

  • de samenstelling van het huishouden (één of meer persoonshuishouden),

  • de aanwezigheid en leeftijd van kinderen,

  • het aantal kamers dat intensief als leefruimte wordt gebruikt.

De ondersteuning wordt – ongeacht de vorm – verstrekt voor een periode van maximaal 2 jaar.

4.5 Begeleiding

4.5.1 Inleiding

Via begeleiding wordt de cliënt ondersteund bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven, waaronder begeleiding bij tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen. Ook kan begeleiding bestaan uit een aanbod van activiteiten, gericht op bevordering of behoud van de zelfredzaamheid en/of ter voorkoming van verwaarlozing. Tenslotte kan de cliënt worden begeleid bij het toepassen en inslijpen van aangeleerde vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven door herhaling en methodische interventie.

De activiteiten die via begeleiding worden aangeboden, bestaan uit:

  • het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen ten behoeve van de zelfredzaamheid;

  • het ondersteunen bij het aanbrengen van (dag)structuur of het voeren van regie;

  • het oefenen met het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het uitvoeren van handelingen die zelfredzaamheid tot doel hebben;

  • het bieden van toezicht bij het aansturen van gedrag ten gevolge van een stoornis;

  • het bieden van persoonlijke zorg, voorkomend uit een psychiatrische en/of verstandelijke beperking.

We onderscheiden begeleiding individueel en begeleiding groep. Of begeleiding individueel of begeleiding groep wordt ingezet, wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding groep is voorliggend op begeleiding individueel als hetzelfde doel wordt beoogd. Wanneer de begeleiding is gericht op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding. Wanneer de zorgbehoefte gelegen is in het bijvoorbeeld één of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur dan is begeleiding individueel de aangewezen vorm.

Voor begeleiding groep geldt dat deze:

  • methodisch is met een welomschreven doel;

  • programmatisch is (met een vast dag en/of weekprogramma);

  • een actieve betrokkenheid van de cliënt vraagt;

  • gericht is op het structureren van de dag, praktische ondersteuning en het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen.

4.5.2 Afwegingskader

  • De algemene criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening als bedoeld hoofdstuk 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • Om voor begeleiding in aanmerking te komen dient sprake te zijn van matig tot ernstige beperkingen op het terrein van de sociale redzaamheid, het bewegen en verplaatsen, het psychisch functioneren, het geheugen en de oriëntatie of het gedrag

  • De beperkingen zijn een gevolg van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem.

  • De ondersteuning kan per situatie variëren en is afhankelijk van de individuele situatie van de cliënt en het te behalen resultaat.

Vervoer naar/van begeleiding groep

In geval van begeleiding groep wordt ook onderzocht of een cliënt in staat is de locatie van de dagbesteding zelfstandig te bereiken. Als dit niet mogelijk is, kan vervoer van en naar de dagbesteding worden verstrekt.

4.5.3 De omvang van de begeleiding

De omvang van begeleiding is afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Op basis van de te verrichten taken wordt in redelijkheid de maximale omvang van de in te zetten begeleiding individueel (aantal uren per week) of begeleiding groep (aantal dagdelen) bepaald. Hierbij wordt ook gekeken naar de frequentie c.q. het aantal dagen waarop de begeleiding nodig is. De uiteindelijk in te zetten begeleiding wordt afgestemd op de behoefte van de cliënt.

De omvang van begeleiding individueel wordt bepaald door de duur van de te verrichten activiteiten (oefenen en toezicht). Daarbij wordt ook rekening gehouden met zeer ernstige gedragsproblematiek. De omvang is begrensd tot maximaal 25 uur per week.

De omvang van begeleiding groep wordt bepaald door het doel van de zorg. Daarbij kan het gaan om:

  • 1.

    Het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van arbeid of school te vervangen gedurende maximaal negen dagdelen per week.

  • 2.

    Het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid of school en tevens zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren gedurende maximaal negen dagdelen per week.

De ondersteuning wordt verstrekt voor een periode van maximaal 3 jaar.

4.6 Kortdurend verblijf

4.6.1 Inleiding

Op grond van de wet is de gemeente verantwoordelijk voor respijtzorg; het tijdelijk overnemen van de zorg ter ontlasting van de mantelzorger. Soms is kortdurend verblijf noodzakelijk om de mantelzorger te ontlasten.

Bij kortdurend verblijf logeert de cliënt in bijvoorbeeld een instelling voor gehandicapten, een verpleeghuis of een verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorger ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt zo lang mogelijk in de eigen woning kan wonen.

Kortdurend verblijf kan onder verschillende wet- en regelgeving vallen:

  • Kortdurend verblijf op grond van de Wlz is mogelijk als een cliënt blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid.

  • Kortdurend verblijf op grond van de Zvw is mogelijk als een cliënt is aangewezen op verblijf dat medisch noodzakelijk is in verband met geneeskundige zorg.

In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft, wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging en/of persoonlijke verzorging nodig is moet hiervoor apart worden geïndiceerd op grond van de Zvw. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

De cliënt is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pas voor het collectief vervoer. Kortdurend verblijf kent, anders dan school of dagbesteding, geen exacte begin- en eindtijden zodat gebruik van het collectief vervoer (met begeleider) een geschikte oplossing kan zijn.

Artikel 4.6.2 Afwegingskader

  • De algemene criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening als bedoeld hoofdstuk 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • De cliënt heeft 24 uurzorg/toezicht nodig gedurende maximaal drie etmalen per week.

  • De persoon die gebruikelijk zorg biedt, dan wel de mantelzorger dient te worden ontlast.

4.6.3 De omvang van het kortdurend verblijf

De omvang en frequentie van kortdurend verblijf is afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt en zijn mantelzorger en kan maximaal 3 etmalen in één week bedragen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt, bijvoorbeeld als de mantelzorger op vakantie gaat of om een andere reden tijdelijk afwezig is.

De ondersteuning wordt verstrekt voor een periode van maximaal 2 jaar.

5. Persoonsgebonden budget

5.1 Inleiding

Een persoonsgebonden budget (pgb) is een geldbedrag, bedoeld om zelf een voorziening naar keuze of een dienst als bijvoorbeeld huishoudelijke ondersteuning in te kopen. Een pgb wordt alleen verstrekt voor de bekostiging van maatvoorzieningen. Op grond van artikel 2.3.6 van de wet verstrekt het college de cliënt die dat wenst een pgb dat hem in staat stelt diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatwerkvoorzieningen van derden te betrekken.

Het pgb wordt uitsluitend verstrekt voor zover de dienst of zaak wordt afgenomen van een andere dan een door het college daarvoor gecontracteerde aanbieder.

5.2 Motivering

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt als de burger naar het oordeel van het college in staat is om, eventueel met behulp van derden, het pgb doeltreffend te besteden en de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

De burger dient zich gemotiveerd op het standpunt te stellen dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen. Er bestaat een mogelijkheid om dit in een persoonlijk plan duidelijk te maken. De door de cliënt in te kopen maatwerkvoorziening dient naar het oordeel van het college van goede kwaliteit te zijn (veilig, doeltreffend en op de persoon gericht). Bij het beoordelen hiervan weegt het college mee of de voorziening in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor het inkopen van de maatwerkvoorziening en het eventuele onderhoud, de reparatie en de verzekering.

5.3 Trekkingsrecht

In de wet is de verplichting opgenomen dat het college het pgb uitbetaalt in de vorm van een trekkingsrecht. Dit houdt in dat het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder wordt gestort, maar op rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten welke hulpmiddelen en diensten zijn geleverd. De SVB zorgt voor de uitbetaling aan de zorgverlener of leverancier.

De incidentele betaling van een eenmalige verstrekking in de vorm van een pgb wordt in ieder geval in 2015 nog niet via de SVB betaald. Deze pgb’s worden rechtstreeks aan de cliënt betaald na ontvangst van de originele factuur van de aangeschafte voorziening en een bewijs van betaling van de factuur.

5.4 Voorwaarden

Een pgb wordt verstrekt onder de voorwaarden en bepalingen zoals deze zijn opgenomen de Verordening maatschappelijke ondersteuning en het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Om duidelijk te maken aan welke eisen de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Wordt een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

In geval van een pgb voor een woonvoorziening zijn aanvullend de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a.

    Direct na de voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk binnen één jaar na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart degene aan wie het pgb wordt verstrekt (de woningeigenaar) aan het college dat de werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding). Deze gereedmelding is tevens een verzoek om de definitieve vaststelling (indien aan de orde) en uitbetaling van het pgb. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd;

  • b.

    Aan door het college aangewezen personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

  • c.

    Bij het aanpassen van de woning wordt ervan uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn woonhuisverzekering zo nodig aanpast.

5.5 Hoogte van het pgb

In het Besluit maatschappelijke ondersteuning zijn tarieven voor het pgb uitgewerkt. Er zijn twee tarieven: één voor ondersteuning geleverd door een medewerker in dienst van een professionele zorgaanbieder (100%) en één voor ondersteuning geleverd door een persoon niet werkzaam voor een professionele zorgaanbieder (75%).

De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

Uitgangspunt is dat de hoogte van het pgb wordt begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura. De cliënt heeft de mogelijkheid zelf bij te betalen wanneer het tarief van de gewenste aanbieder hoger is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden maatwerkvoorziening in natura. Het pgb wordt geweigerd voor zover de kosten hoger zijn. Hiermee wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb.

Personen uit het eigen netwerk van de cliënt, daaronder begrepen mantelzorgers, kunnen uitsluitend voor een persoonsgebonden budget in aanmerking komen in die gevallen waarin hun inzet de gebruikelijke hulp met méér dan 1½ uur per 24 uur overstijgt én de inzet van het pgb aantoonbaar tot betere én effectievere ondersteuning leidt én aantoonbaar doelmatiger is. Dit zal zich slechts in zeer uitzonderlijke situaties voordoen.

5.6 Pgb voor zaken

Het pgb voor zaken betreft bijvoorbeeld woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De maximale hoogte van een pgb voor hulpmiddelen is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura. De kosten worden afgeleid van de huurprijs die de gemeente zou moeten betalen voor de voorziening in natura. Dit is veelal een huurprijs per 4 weken of per maand. In de huurprijs zijn bedragen voor onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening inbegrepen.

Bij een voorziening waarvan de kosten niet kunnen worden afgeleid van de huurprijs, zal de hoogte van het pgb worden gebaseerd op een offerte. In voorkomende gevallen dienen bedragen voor onderhoud en reparatie op de offerte te worden gespecificeerd en zullen deze worden meegenomen bij het bepalen van de hoogte van het pgb. De aanvrager van een pgb zal altijd zelf moeten zorgen voor een adequate verzekering van de aangeschafte voorziening.

5.7 Pgb voor diensten

Het pgb voor diensten betreft de huishoudelijke ondersteuning, de begeleiding individueel en groep en het kortdurend verblijf. Voor de bepaling van de hoogte van het pgb wordt uitgegaan van het tarief dat de gemeente als ondergrens heeft gehanteerd bij de aanbesteding. Dit is een tarief per uur (begeleiding individueel), dagdeel (begeleiding groep), etmaal (kortdurend verblijf) of periode (huishoudelijke ondersteuning en huishoudelijke ondersteuning met individuele begeleiding).

Eventuele betalingen aan tussenpersonen of belangenbehartigers worden niet uit het pgb betaald.

Ook eenmalige betalingen en bijzondere vergoedingen, zoals feestdagvergoedingen, worden niet uit het pgb betaald.

In beginsel wordt de benodigde ondersteuning per week en de hoogte van het pgb-bedrag per kalenderjaar vastgesteld.

5.8 Terugvordering

Periodiek of steekproefsgewijs onderzoekt het college uit het oogpunt van kwaliteit of het pgb juist is besteed. In dit kader kunnen stukken die nodig zijn voor de verantwoording van het pgb steekproefsgewijs worden opgevraagd.

Als het pgb anders is besteed dan bij de toekenningsbeschikking is bepaald, kan het college besluiten het pgb geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. In beginsel wordt het teveel betaalde pgb teruggevorderd.

In geval van een woonvoorziening is het volgende van toepassing.

De eigenaar van een woning die een pgb van meer dan € 20.000,00 voor een onroerende woonvoorziening heeft ontvangen, welke voorziening leidt tot een toename van de waarde van de woning, is verplicht bij verkoop van de woning binnen 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, de verkoop binnen één maand na passeren van de verkoopacte te melden. De kosten van de woonvoorziening, onder aftrek van het betaalde eigen aandeel, moeten worden terugbetaald volgens het schema dat is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Bloemendaal.

Uitgangspunt is de vastgestelde meerwaarde van de woning, gemaximeerd tot het door de gemeente geïnvesteerde bedrag (verstrekte financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel). In het algemeen zal een waardevermeerdering zich uitsluitend voordoen bij een aan- of uitbouw van de woning. De meerwaarde wordt bepaald op grond van taxatie door een onafhankelijk taxateur. Deze taxatie vindt plaats vóór aanvang van de werkzaamheden (nulmeting) en ná de gereedmelding van de aanpassing. De taxatiekosten komen voor rekening van de gemeente.

6. Financiële tegemoetkoming meerkosten

6.1 Inleiding

Op grond van artikel 13 van de Verordening kan een financiële tegemoetkoming ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie worden verstrekt aan burgers die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben.

In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Bloemendaal 2015 is opgenomen dat deze tegemoetkoming kan worden verstrekt voor verhuis- en herinrichtingskosten, vervoer en de sportvoorziening.

De maximaal te verstrekken bedragen zijn opgenomen in het Besluit. Als een tegemoetkoming in de meerkosten wordt verstrekt, wordt geen eigen bijdrage gevraagd.

6.2 Verhuis- en herinrichtingskosten

Op grond van artikel 13 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Bloemendaal kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt in de verhuis- en herinrichtingskosten. Dit kan in de volgende drie situaties aan de orde zijn:

  • de aanvrager gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuizen naar een adequate woning;

  • de aanvrager vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst compenserende oplossing te zijn voor het woonprobleem;

  • een persoon die een aangepaste woning bewoont en deze woning vrij maakt ten behoeve van een persoon die een aangepaste woning nodig heeft.

De tegemoetkoming is bedoeld als alternatief voor een duurdere woningaanpassing. Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om (als jongvolwassene) voor het eerst zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk.

6.3 Vervoer

Als de aanvrager medisch gezien geen gebruik kan maken van een eigen auto en/of het collectief vervoer kan een financiële tegemoetkoming verstrekt worden voor gebruik van een (rolstoel)taxi. De hoogte van de tegemoetkoming is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Bloemendaal.

Het gaat om een tegemoetkoming in de kosten van vervoer. Het is niet de bedoeling dat vanuit de Wmo de totale vervoersbehoefte wordt gefinancierd. Reden hiervoor is dat een ieder kosten voor vervoer moet maken.

Tegemoetkoming meerkosten vervoer bewoners Wlz-instelling

Als bewoners van Wlz-instellingen medisch gezien geen gebruik kunnen maken van het collectief vervoer en Valys, kunnen zij in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming. Tot de vervoersbehoefte van een bewoner van een Wlz-instelling kan ook het bovenregionale vervoer worden gerekend voor zover dat bedoeld is voor het onderhouden van sociale contacten met familie.

Afhankelijk van de vervoersbehoefte wordt de aanvrager ingedeeld in een klasse en wordt de bijbehorende financiële tegemoetkoming verstrekt.

De vervoersbehoefte wordt bij de eerste aanvraag vastgesteld, waarna de financiële tegemoetkoming voor dat kalenderjaar wordt bepaald. De bedragen per klasse en per vervoerssoort (auto, taxi of rolstoeltaxi) zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Bloemendaal. Maandelijks wordt 1/12e deel uitbetaald. Aan het einde van het kalenderjaar wordt verantwoording afgelegd over de gereisde kilometers. Wanneer de feitelijke vervoersbehoefte in een hogere of lagere klasse blijkt te vallen, dan wordt de verstrekking gewijzigd per 1 januari van het daarop volgende kalenderjaar.

6.4 Sportvoorziening

Voor een sportvoorziening komt men in aanmerking als sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk is door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend. Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Deze regeling is daar niet voor bedoeld.

Voor de aanschaf van een sportvoorziening wordt uitsluitend een financiële tegemoetkoming verstrekt. Deze financiële tegemoetkoming is ook bedoeld voor onderhoud en reparatie.

In uitzonderlijke situaties, waarin bijvoorbeeld een elektrische rolstoel noodzakelijk is voor sport, kan met behulp van een beroep op de hardheidsclausule een hoger bedrag worden verstrekt. Dat zal mogelijk zijn als het inkomen de aanschaf van een elektrische sportrolstoel met de forfaitaire financiële tegemoetkoming niet mogelijk maakt. Een uitgebreide individuele beoordeling is hiervoor noodzakelijk.

Bij veel gehandicaptensportverenigingen bestaat de mogelijkheid een sportvoorziening te lenen om uit te proberen of een bepaalde sport die aantrekkelijk lijkt ook bij iemand past. Dit kan nuttig zijn om te voorkomen dat een aangeschafte sportvoorziening uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt.

7. Eigen bijdrage

7.1 Algemeen

Een eigen bijdrage is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, ongeacht of deze verstrekt is in natura of als pgb. De regels voor de vaststelling van de eigen bijdrage zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Op grond van de wet is geen eigen bijdrage verschuldigd voor een rolstoel. Daarnaast is volgens gemeentelijk beleid geen eigen bijdrage verschuldigd voor de volgende voorzieningen:

  • de collectieve vervoersvoorziening,

  • het bezoekbaar maken van een woning, en

  • voorzieningen in algemene ruimten.

De bijdrage voor een woningaanpassing ten behoeve van een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders.

7.2 Inning en duur eigen bijdrage

De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt, conform het Besluit maatschappelijke ondersteuning, berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK is hiervoor de wettelijk aangewezen instantie. Het CAK bewaakt ook de cumulatie van de verschillende eigen bijdragen. De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd per periode van 4 weken.

De termijn gedurende welke een eigen bijdrage is verschuldigd, is uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Bijlage I: International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF)

FUNCTIES

Hoofdstuk 1 Mentale functies

Algemene mentale functies.

Bewustzijn

Oriëntatie

Intellectuele functies

Globale psychosociale functies

Temperament en persoonlijkheid

Energie en driften

Slaap

Algemene mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Specifieke mentale functies.

Aandacht

Geheugen

Psychomotorische functies

Stemming

Perceptie

Denken

Hogere cognitieve functies

Mentale functies gerelateerd aan taal

Mentale functies gerelateerd aan rekenen

Bepalen sequentie bij complexe bewegingen

Ervaren van zelf en tijd

Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mentale functies, anders gespecificeerd

Mentale functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies.

Visuele functies

Functies van aan oog verwante structuren

Gewaarwordingen van oog en verwante structuren

Visuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties

Vestibulaire functies

Gewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties vestibulaire functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere sensorische functies

Smaak

Reuk

Propriocepsis

Tast

Sensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuli

Andere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Pijn

Pijngewaarwording

Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 3 Stem en spraak

Stem

Articulatie

Vloeiendheid en ritme van spreken

Alternatieve vormen van stemgebruik

Stem en spraak, anders gespecificeerd

Stem en spraak, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelsel

Hartfuncties

Functies van bloedvaten

Bloeddruk

Functies van hart en bloedvatenstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem

Functies van hematologisch systeem

Functies van afweersysteem

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van ademhalingsstelsel

Ademhaling

Functies van ademhalingsspieren

Functies van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel

Andere ademhalingsfuncties

Inspanningstolerantie

Gewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functies

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel

Opname van voedsel

Vertering

Assimilatie

Defecatie

Handhaving lichaamsgewicht

Gewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelsel

Functies van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel

Algemene metabole functies

Water-, mineraal- en elektrolytenbalans

Thermoregulatoire functies

Functies van endocriene klieren

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd

Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies

Functies gerelateerd aan urine

Productie en opslag van urine

Functies gerelateerd aan urinelozing

Gewaarwordingen gepaard gaande met urinelozing

Functies gerelateerd aan urine, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Genitale en reproductieve functies

Seksuele functies

Functies gerelateerd aan menstruatie

Functies gerelateerd aan voortplanting

Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale en reproductieve functies

Genitale en reproductieve functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, anders gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies

Functies van gewrichten en botten

Mobiliteit van gewrichten

Stabiliteit van gewrichten

Mobiliteit van botten

Functies van gewrichten en botten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Spierfuncties

Spiersterkte

Spiertonus

Spieruithoudingsvermogen

Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Bewegingsfuncties

Motorische reflexfuncties

Onwillekeurige bewegingsreacties

Controle van willekeurige bewegingen

Onwillekeurige bewegingen

Gangpatroon

Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties

Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, anders gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Functies van huid en verwante structuren

Functies van de huid

Beschermende functies van huid

Herstelfuncties van huid

Andere functies van huid

Gewaarwording verband houdend met huid

Functies van huid, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van haren en nagels

Functies van haar

Functies van nagels

Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren, anders gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren, niet gespecificeerd

ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE

Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigen

Gadeslaan

Luisteren

Doelbewust gebruiken van andere zintuigen

Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Basaal leren

Nadoen

Herhalen

Leren lezen

Leren schrijven

Leren rekenen

Ontwikkelen van vaardigheden

Basaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Toepassen van kennis

Richten van aandacht

Denken

Lezen

Schrijven

Rekenen

Oplossen van problemen

Besluiten nemen

Toepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen

Ondernemen van enkelvoudige taak

Ondernemen van meervoudige taken

Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen

Omgaan met stress en andere mentale eisen

Algemene taken en eisen, anders gespecificeerd

Algemene taken en eisen, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Communicatie

Communiceren - begrijpen

Begrijpen van gesproken boodschappen

Begrijpen van non-verbale boodschappen

Begrijpen van formele gebarentaal

Begrijpen van geschreven boodschappen

Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Communiceren – zich uiten

Spreken

Zich non-verbaal uiten

Zich uiten via formele gebarentaal

Schrijven van boodschappen

Communiceren - zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Conversatie en gebruik van communicatie-apparatuur en -technieken

Converseren

Bespreken

Gebruiken van communicatieapparatuur en -technieken

Communicatie, anders gespecificeerd

Communicatie, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Mobiliteit

Veranderen en handhaven van lichaamshouding

Veranderen van basale lichaamshouding

Handhaven van lichaamshouding

Uitvoeren van transfers

Veranderen en handhaven van lichaamshouding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand

Optillen en meenemen

Verplaatsen van iets of iemand met onderste extremiteiten

Nauwkeurig gebruiken van hand

Gebruiken van hand en arm

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Lopen en zich verplaatsen

Lopen

Zich verplaatsen

Zich verplaatsen tussen verschillende locaties

Zich verplaatsen met speciale middelen

Lopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Zich verplaatsen per vervoermiddel

Gebruiken van vervoermiddel

Besturen

Rijden op dieren als vervoermiddel

Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mobiliteit, anders gespecificeerd

Mobiliteit, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Zelfverzorging

Zich wassen

Verzorgen van lichaamsdelen

Zorgdragen voor toiletgang

Zich kleden

Eten

Drinken

Zorgdragen voor eigen gezondheid

Zelfverzorging, anders gespecificeerd

Zelfverzorging, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Huishouden

Verwerven van benodigdheden

Verwerven van woonruimte

Verwerven van goederen en diensten

Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishoudelijke taken

Bereiden van maaltijden

Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden doen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort

Assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden, anders gespecificeerd

Huishouden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en relaties

Algemene tussenmenselijke interacties

Basale tussenmenselijke interacties

Complexe tussenmenselijke interacties

Omgaan met onbekenden

Formele relaties

Informele sociale relaties

Familierelaties

Intieme relaties

Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden

Informele opleiding

Voorschoolse opleiding

Schoolse opleiding

Beroepsopleiding

Hogere opleiding

Opleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Beroep en werk

Werkend leren

Verwerven, behouden en beëindigen van werk

Betaald werk

Onbetaald werk

Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Economisch leven

Basale financiële transacties

Complexe financiële transacties

Economische zelfstandigheid

Economische leven, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven

Maatschappelijk leven

Recreatie en vrije tijd

Religie en spiritualiteit

Mensenrechten

Politiek en burgerschap

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, anders gespecificeerd

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, niet gespecificeerd.

Bijlage II: Handreiking normering huishoudelijke ondersteuning bij Pgb

Gebruikelijke hulp

Zowel van volwassen als van jonge huisgenoten wordt een bijdrage verlangd in het huishouden. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.

Voor gezonde (jonge) huisgenoten geldt:

  • Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden

  • Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien)

  • Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (bv. opruimen, stofzuigen en bed verschonen).

  • Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishoudenvoeren. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.

  • Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen.

Omvang Pgb

Als een algemene of voorliggende voorziening en het sociale netwerk de beperkingen niet of onvoldoende kan compenseren dan kan, met behulp van de in deze bijlage aangegeven normtijden, de omvang van de hulp bij het huishouden worden vastgesteld. Deze normtijden zijn afkomstig uit de Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het huishouden van de MO-zaak (januari 2011) en samengesteld in overleg met de landelijke koepel van thuiszorginstellingen.

De volgende uitgangspunten zijn bepalend voor de normtijden:

  • Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Bijvoorbeeld: een 2-kamerwoning is woonkamer en 1 slaapkamer, een 4-kamerwoning is woonkamer en 3 slaapkamers. Steeds wordt gekeken welke ruimtes daadwerkelijk gebruikt worden.

  • Het verzorgen van huisdieren en planten valt binnen de marges van de normtijden.

  • Het begrip ‘uitrustingsniveau sociale woningbouw’ speelt een rol. Dit betekent dat indien meer hulp wordt gevraagd dan gebruikelijk vanwege de grootte van de woning, deze bepaling een begrenzing geeft aan de omvang van de hulp.

  • Van de normtijden kan in individuele omstandigheden afgeweken worden, mits dat wordt gemotiveerd.

Per huishoudelijke taak geldt de onderstaande normtijd (per week).

Zwaar huishoudelijk werk

Omschrijving

Stofzuigen

Schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken

Bedden verschonen

Ramen lappen

Normtijd

Eenpersoonshuishouden, maximaal 3 kamers

90 minuten

Eenpersoonshuishouden, 4 of meer kamers

180 minuten

Meerpersoonshuishouden

180 minuten

Factoren meer hulp

Kind(eren) < 12 jaar

30 minuten extra (maximaal 90 min)

Psychogeriatrische- of gedragsproblematiek

30 minuten

Allergie of aandoening aan de luchtwegen in een gesaneerde woning

60 minuten

Grote woning met een hoge bezettingsgraad

60 minuten

Hoge vervuilingsgraad, als gevolg van beperkingen, niet door de bestaande leefwijze

60 minuten

Bijzonderheden:

Voor de verzorging van dieren wordt geen extra tijd berekend, dit is al verdisconteerd in de marge van de normtijden.

Licht huishoudelijk werk Omschrijving

Stof afnemen/raggen

Opruimen

Afwassen (indien er géén maaltijdbereiding is geadviseerd)

Bed opmaken

Normtijd

Eenpersoonshuishouden

60 minuten

Meerpersoonshuishouden

90 minuten

Factoren meer hulp

Kind(eren) < 12 jaar

30 minuten

Psychogeriatrische problematiek / gedragsproblematiek

30 minuten

Allergie of aandoening aan de luchtwegen in een gesaneerde woning

30 minuten

Bijzonderheden

Indien licht huishoudelijke werk én maaltijdvoorziening wordt geïndiceerd. Dan tijd in mindering brengen (bij licht huishoudelijk werk) omdat afwassen (handmatig of afwasmachine in/uitruimen) ook opgenomen is bij maaltijdverzorging.

Indien cliënt wel in staat is licht huishoudelijk werk te verrichten maar niet de maaltijdverzorging, dan wordt verwacht dat cliënt zelf de afwas kan voorspoelen.

Wasverzorging

Omschrijving

Wasgoed sorteren en wassen in de wasmachine

Wasgoed ophangen en afhalen

Wasgoed drogen in de droger

Wasgoed vouwen en opbergen

Wasgoed strijken

Normtijd

Eenpersoonshuishouden

60 minuten

Meerpersoonshuishouden

90 minuten

Factoren meer hulp

Kind(eren) < 16 jaar

30 minuten per kind

Bedlegerige cliënten

30 minuten

Extra bewassing ivm overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc

30 minuten

Bijzonderheden

Strijken van de bovenkleding is opgenomen in de normtijd. Extra tijd voor strijken van onderkleding en/of beddengoed is alleen mogelijk indien dit medisch noodzakelijk is.

Boodschappen voor het dagelijkse leven doen

Omschrijving

Boodschappenlijst samenstellen

Boodschappen inkopen

Boodschappen opslaan

Normtijd

60 minuten per week

Factoren meer hulp

Leefeenheid > 4 personen

Kind(eren) < 12 jaar

Afstand tot dichtstbijzijnde winkel is > 2 kilometer

60 minuten

60 minuten

30 minuten

Bijzonderheden

Eigen keuzes, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop wordt aangeboden, waardoor extra reizen nodig is of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, resulteert niet in extra tijd voor boodschappen doen.

Alleen wanneer bovenstaande medisch noodzakelijk is, kan men extra tijd krijgen.

Broodmaaltijd bereiden

Omschrijving

Broodmaaltijd bereiden (smeren)

Broodmaaltijd klaar zetten, tafel dekken

Koffie/thee zetten

Afwassen of in/uitruimen vaatwasmachine

Normtijd

15 minuten per keer, maximaal 2x per dag

Factoren meer hulp

Kind(eren) < 12 jaar

20 minuten

Warme maaltijd bereiden

Omschrijving

Warme maaltijd bereiden; koken óf opwarmen

Warme maaltijd klaar zetten, tafel dekken

Koffie/thee zetten

Afwassen of in/uitruimen vaatwasmachine

Normtijd

Opwarmen

15 minuten per dag

Koken

30 minuten per dag

Factoren meer hulp

Kind(eren) < 12 jaar

20 minuten per maaltijd

Bijzonderheden

Maaltijdservice, kant en klaar maaltijden, etc gelden als voorliggende voorzieningen.

Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen

Omschrijving

Het gaat hierbij om een ouder die ten gevolge van beperkingen tijdelijk niet in staat is de verzorging en/of opvang van gezonde kinderen uit te voeren.

Denk daarbij aan de persoonlijke verzorging, begeleiding en opvoedingsactiviteiten.

Normtijd

Naar bed brengen / uit bed halen

10 minuten per keer per kind

Wassen en kleden

30 minuten per dag per kind

Eten en/of drinken geven

20 minuten per broodmaaltijd

25 minuten per warme maaltijd

Babyvoeding: flesje / potje

20 minuten per keer per kind

Luier verschonen

10 minuten per keer per kind

Naar school / crèche brengen / halen

15 minuten per keer per gezin

Factoren meer hulp

Indien opvang noodzakelijk is

Tot maximaal 40 uur per week

Bijzonderheden

Maximale duur voor opvang is 3 maanden

Bijzonderheden

Specifieke voorliggende voorzieningen voor opvang; zorgverlof, crèche, kinderopvang, buitenschoolse/tussenschoolse opvang, gastouder, etc.

Dagelijkse organisatie van het huishouden

Omschrijving

Organisatie van huishoudelijke activiteiten

Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden

Normtijd

30 minuten

Factoren meer hulp

Kind(eren) < 16 jaar

30 minuten

Psychogeriatrische- of gedragsproblematiek

30 minuten

Communicatieproblemen als gevolg van beperkingen, niet door een taalbarrière

Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen

Omschrijving van activiteiten

Formuleren doelen / bijstellen doelen mbt het huishouden

Helpen handhaven / verkrijgen / herkrijgen van de structuur in het huishouden

Helpen handhaven / vergroten van zelfredzaamheid mbt het budget

Normtijd

30 minuten

Bijzonderheden

Specifieke voorliggende voorzieningen: algemeen maatschappelijk werk, AWBZ-begeleiding.

Advies, instructie en voorlichting (gericht op het huishouden)

Omschrijving van activiteiten

Instructie omgaan met (technische) hulpmiddelen

Instructie huishoudelijke taken; boodschappen doen, maaltijd bereiden, het licht huishoudelijk werk, het zwaar huishoudelijk werk, de wasverzorging en de dagelijkse organisatie van het huishouden

Normtijd

30 minuten per activiteit, maximaal 90 minuten per week

Dit komt bovenop de normtijd die geldt voor het overnemen van de activiteit

Bijzonderheden

Maximale duur is 6 weken