Beleidsregels bijstandsverlening aan bezitters van een woning, woonschip of woonwagen Participatiewet Bloemendaal 2017

Geldend van 24-03-2018 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Beleidsregels bijstandsverlening aan bezitters van een woning, woonschip of woonwagen Participatiewet Bloemendaal 2017

2017023054

Het college van de gemeente Bloemendaal;

gelet op artikel 48, derde lid en artikel 50 Participatiewet;

besluit vast te stellen:

Beleidsregels bijstandsverlening aan bezitters van een woning, woonschip of woonwagen Participatiewet Bloemendaal 2017

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

belanghebbende: de persoon die recht heeft op bijstand op grond van de wet;

bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

de wet: de Participatiewet;

geldlening: geldlening als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de wet;

het college: het college van burgemeester en wethouders;

krediethypotheek: een te vestigen zekerheidsrecht in de vorm van een hypotheek dan wel pandrecht;

registergoed: een goed als bedoeld in artikel 3:10 van het Burgerlijk Wetboek (BW);

woning: het woonhuis, woonschip of de woonwagen die belanghebbende en, indien van toepassing, zijn gezin bewoond en waarvan hij eigenaar is.

Artikel 2 Recht op geldlening en bijkomende kosten

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het vestigen van een krediethypotheek als bedoeld in en onder de voorwaarden als genoemd in artikel 50 van de wet.

Het college verbindt aan de verlening van de uitkering de verplichting dat belanghebbende meewerkt aan de vestiging van de krediethypotheek.

Artikel 3 Waardebepaling

De geldlening als bedoeld in artikel 2 bedraagt ten hoogste de waarde van de woning in het economische verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder d, van de wet.

Voor de waardevaststelling, als bedoeld in het eerste lid, kan worden uitgegaan van de meest recente WOZ-beschikking die in het kader van de Wet waardering onroerende zaken jaarlijks aan belanghebbende wordt uitgereikt.

Op verzoek van belanghebbende kan van deze WOZ-waardebeschikking worden afgeweken met een taxatie, als de vastgestelde waarde geen recht doet aan de huidige waarde en belanghebbende aantoonbaar in verzet is gekomen tegen de WOZ-waardebeschikking.

Voor de waardevaststelling, als bedoeld in het derde lid, kan een taxatierapport gebruikt worden dat niet ouder is dan 12 maanden.

Als er geen recent taxatierapport is, vindt taxatie plaats door een taxateur voor onroerende zaken die door het college in overeenstemming met belanghebbende wordt aangewezen of een gemeentelijke taxateur.

De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, evenals de bijkomende kosten, komen ten laste van belanghebbende en worden ten laste gebracht van de krediethypotheek bedoeld in artikel 2.

Artikel 4 Voorwaarden

Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden genoemd in de artikelen 5, 6 en 7.

De in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte dan wel de akte van het pandrecht.

Artikel 5 Aflossing eerste tien jaar

Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar.

De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandverlening en vindt maandelijks plaats.

Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld.

Bij een inkomen dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet wordt geen aflossing gevergd.

Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het college, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager, dan wel hoger bedrag vast.

Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig en/of nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 6 Aflossing na tien jaar

Indien door toepassing van artikel 5, vierde tot en met zesde lid, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks de wettelijke rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

Indien belanghebbende naar het oordeel van het college de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

Indien belanghebbende naar het oordeel van het college geen rente kan betalen, wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 7 Verkoop woning

Bij verkoop of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 6, derde en vierde lid, bijgeschreven rente, terstond afgelost.

Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34, tweede lid, onderdeel d, van de wet bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering is gebracht.

Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 8 Hernieuwde bijstandsverlening

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandverlening onder verband van hypotheek of pandrecht wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of het laatst gevestigde pandrecht.

Artikel 9 Saldobevestiging

Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

Artikel 10 Intrekking oude regels

De Beleidsregels bijstandsverlening aan bezitters van een woning, woonschip of woonwagen 2004 worden ingetrokken.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking vanaf 1 januari 2017.

Artikel 12 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bijstandsverlening aan bezitters van een woning, woonschip of woonwagen Participatiewet Bloemendaal 2017.

Ondertekening

Vastgesteld bij collegebesluit van 30 januari 2018

Burgemeester en wethouders

Toelichting Beleidsregels bijstandsverlening aan bezitters van een woning, woonschip of woonwagen Participatiewet Bloemendaal 2017

Algemeen

In artikel 50, eerste lid, van de Participatiewet (hierna: wet) is bepaald dat de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, recht heeft op bijstand voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring, van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd.

Op grond van artikel 50, tweede lid, van de wet wordt de bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt, indien voor de belanghebbende als bedoeld in het eerste lid, recht op algemene bijstand bestaat:

  • a.

    indien de bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting meer bedraagt dan het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de wet, en

  • b.

    voorzover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen, als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d, van de wet.

Dit zijn wettelijke bepalingen die dwingend zijn en waarbij de gemeente geen beleidsvrijheid heeft. Deze beleidsvrijheid zit wel in artikel 48, derde lid, van de wet. Hierin is geregeld dat het college aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen kan verbinden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen. In de praktijk gaat het hier om het vestigen van een hypotheek- of pandrecht.

Tot 2004 was de gemeente wettelijk verplicht om in dergelijke gevallen aan de verlening van bijstand de verplichting tot medewerking aan zekerheidsstelling te verbinden. Met de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004 is dit een gemeentelijke bevoegdheid geworden. Deze gemeentelijke bevoegdheid is ingevuld door middel van de Beleidsregels bijstandsverlening aan bezitters van een woning, woonschip of woonwagen 2004. De invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 leidt tot aanpassing van deze beleidsregels.

De nieuwe naam luidt: Beleidsregels bijstandsverlening aan bezitters van een woning, woonschip of woonwagen Participatiewet Bloemendaal 2017.

Wel of geen zekerheidsstelling?

Bij de beoordeling of iemand aanspraak kan maken op bijstandverlening door de overheid staat steeds de vraag centraal of de belanghebbende in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Ook ten aanzien van degene die in het bezit is van een zelfbewoonde eigen woning kunnen, vooral als gevolg van langdurige werkloosheid, dergelijke omstandigheden zich voordoen. Een eigen woning vertegenwoordigt echter een bepaald vermogen dat, na aftrek van de eventuele schulden die erop rusten, soms aanzienlijk zal zijn. Men beschikt dan over middelen die, gelet op het complementaire karakter van de Participatiewet, in aanmerking dienen te worden genomen, zodat strikt genomen geen aanleiding is voor de verlening van bijstand.

Het wettelijke uitgangspunt is dat dergelijke middelen, vanwege hun specifieke karakter, bijstandverlening niet dienen uit te sluiten. Het gaat immers om middelen waarover belanghebbende veelal niet kan beschikken om in zijn bestaan te voorzien, tenzij deze de woning buiten de bijstand verder bezwaart of te gelde maakt. Het eerste is niet altijd realiseerbaar, omdat een potentiële kredietverstrekker ook naar het inkomen zal kijken. Het tweede betekent dat vervangende huisvesting mogelijk moet zijn. Afgezien hiervan is het in een aantal gevallen niet redelijk te verlangen dat een zelfbewoonde eigen woning te gelde wordt gemaakt of (verder) wordt bezwaard. Voor deze situatie is daarom de mogelijkheid ingevoerd van bijstandverlening in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek, de zogenoemde krediethypotheek.

Indien bijstand als lening moet worden verstrekt, is het vanzelfsprekend dat deze lening ook terugbetaald moet worden. Op zich verzekert juist de overwaarde van de woning deze terugbetaling. Als de woning wordt verkocht, is er geen garantie dat de vordering van de gemeente meteen vanuit de verkoop wordt voldaan. Om toch garantie van aflossing te creëren wordt door het college besloten om de geldlening enkel te verstrekken onder zekerheid van hypotheek, onder de vastgestelde voorwaarden. In het geval dat de woning een niet-registergoed betreft, dient dit beleid ook te worden toegepast; de hypotheekovereenkomst wordt dan een pandovereenkomst.

Het vestigen van de hypotheek is een eenmalige zaak. Daarvoor bestaan reeds standaardprocedures en standaardmodellen. In artikel 48, derde lid, van de wet is de verplichting geregeld dat belanghebbende meewerkt aan de vestiging van de krediethypotheek. De uiteindelijke vordering loopt nauwelijks risico: niet alleen zal bij verkoop de gemeente als hypotheekhouder worden geïnformeerd, ook zal de terugbetaling via notariële tussenkomst geen risico inhouden. Zeker omdat de ontvangsten van vorderingen geheel ten goede komen aan de gemeente is de krediethypotheek een uitstekend middel om de lening uiteindelijk te vereffenen.

Geen krediethypotheek bij bijzondere bijstand

In artikel 50, tweede lid, van de wet wordt alleen gesproken over algemene bijstand. Dit betekent dat de regeling van de krediethypotheek niet van toepassing is bij de verlening van bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand kan alleen als lening worden verstrekt als dat op grond van de overige bepalingen van de wet mogelijk is. Wel dient er bij de beoordeling van een aanvraag bijzondere bijstand uiteraard kritisch te worden gekeken naar de redelijke mogelijkheden van (verdere) bezwaring.

Voorliggende voorziening

Benadrukt dient te worden dat bijstandsverlening (dus ook niet in de vorm van een krediethypotheek) in het geheel niet aan de orde is indien een reguliere kredietverstrekker (bank of verzekeringsmaatschappij) onder normale voorwaarden bereid is om aanvullend krediet te verstrekken waaruit betrokkene zowel in het levensonderhoud kan voorzien, als in de verdere rente- en (eventuele) aflossingsverplichtingen. Bij de aanvraag dient dit aspect nadrukkelijk aan de orde te komen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 Recht op geldlening en bijkomende kosten

Onder woning dient op grond van artikel 3, zesde lid, van de wet, mede te worden verstaan een woonwagen of een woonschip. Een woning is een registergoed waarop een hypotheek gevestigd kan worden (net als het merendeel van de woonschepen). Woonwagens zijn niet-registergoederen, zodat hierop geen hypotheek gevestigd kan worden. Een pandovereenkomst biedt dan voldoende mogelijkheden tot zekerheid voor een te verstrekken lening.

Artikel 3 Waardebepaling

Het werken met een recente WOZ-taxatie heeft voor belanghebbende als voordeel dat hieraan geen kosten verbonden zijn. Taxatiekosten komen namelijk voor rekening van belanghebbende.

De vestiging van het pandrecht heeft betrekking op een goed dat niet in de macht van de pandnemer (de gemeente) wordt gegeven. In dat geval is het opmaken van een akte noodzakelijk. Dit kan bij een notaris of onderhands. Gezien de financiële belangen heeft een akte bij de notaris de voorkeur.

Artikel 5 Aflossing eerste tien jaar

In principe moet de lening in tien jaar afgelost worden. Per maand is dit 1/120 deel van de hoofdsom. Als het inkomen te laag is, kan met een lager bedrag worden volstaan. Het aflossingsbedrag is dan het verschil tussen het werkelijke netto-inkomen verminderd met de in het zesde lid genoemde kosten en de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

In het vijfde lid is opgenomen dat als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, het maandbedrag van de aflossing, zo nodig tussentijds, lager dan wel hoger vastgesteld kan worden. Hieronder kan ook begrepen worden ‘op nihil’.