Beleidsregels Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur Gemeente Bloemendaal 2017

Geldend van 24-10-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur Gemeente Bloemendaal 2017

Het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal en de burgemeester van Bloemendaal, ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft,

Overwegende dat het noodzakelijk is om beleidsregels op te stellen waarin in algemene termen wordt aangegeven in welke gevallen de gemeente Bloemendaal en haar organen de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) toegepast;

Gelet op het bepaalde in de Wet Bibob en artikel 4:81 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluiten vast te stellen de volgende:

Beleidsregels Wet Bibob Gemeente Bloemendaal 2017

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze beleidsregels verstaan onder:

  • a.

    Wet Bibob: Wet bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur;

  • b.

    Bibob toets: de wijze van behandelen van een aanvraag, waarbij door het bestuursorgaan volgens deze beleidsregels wordt beoordeeld of er redenen ontleend aan de Wet Bibob aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren respectievelijk de beschikking of opdracht in te trekken dan wel een advies aan te vragen;

  • c.

    Bibob vragenformulier: vragenlijsten waarin vragen als bedoeld in artikel 30 van de Wet Bibob zijn opgenomen;

  • d.

    bestuursorgaan: college van burgemeester en wethouders of burgemeester;

  • e.

    rechtspersoon met een overheidstaak: de gemeente Bloemendaal;

  • f.

    Bureau: Landelijke bureau Bibob;

  • g.

    Bibob-onderzoek: Bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak kunnen het Landelijk Bureau Bibob vragen onderzoek te doen en een advies te verlenen over de vraag of de partij met wie zij in zee willen gaan wel integer is;

  • h.

    RIEC: Regionaal Informatie en Expertise Centrum Noord-Holland;

  • i.

    APV: Algemene plaatselijke verordening;

  • j.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Hoofdstuk 2 Publiekrechtelijke beschikkingen

Artikel 2 Doel

In deze beleidsregels geeft het bestuursorgaan aan hoe de Wet Bibob wordt toegepast bij aan-vragen om beschikkingen of intrekkingen van beschikkingen als bedoeld in artikel 3 en artikel 4 van deze beleidsregels.

Artikel 3 Toepassingsbereik voor de Drank- en Horecawet, Wet op kansspelen en de Algemene plaatselijke verordening

Het bestuursorgaan past, met inachtneming van hetgeen in deze beleidsregels is bepaald, de Wet Bibob toe met betrekking tot het aanvragen of intrekken van beschikkingen, zoals bedoeld in:

Artikel 3.1

Het bestuursorgaan past de Wet Bibob in beginsel toe met betrekking tot aanvragen als bedoeld in:

artikel 2:25 van de Algemene plaatselijke verordening voor vechtsportevenementen, OMG (Outlaw Motorgang) gerelateerde evenementen en strand/horeca gerelateerde evenementen.

Artikel 4 Toepassingsbereik Wet Algemene bepalingen besluit omgevingsrecht

  • 1. Het bestuursorgaan past, met inachtneming van hetgeen in deze beleidsregels is bepaald, de Wet Bibob in beginsel toe met betrekking tot aanvragen als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder a, e en i van de Wabo (omgevingsvergunning) indien zij vallen onder:

    • a.

      de volgende branches:

      • -

        autobedrijven;

      • -

        vuurwerkhandel;

    • b.

      de volgende risicocategorieën:

      • -

        horecagelegenheden;

      • -

        escort-, prostitutiebedrijven, seksbioscopen, sekswinkels;

      • -

        speelautomatenhallen;

      • -

        hotels;

      • -

        wellness resorts/- bedrijven;

      • -

        fitness centra;

      • -

        vakantieparken/campings;

      • -

        massagesalons;

  • 2. Het bestuursorgaan zal de Bibob-toets in beginsel toepassen met betrekking tot aanvragen om een beschikking als bedoeld in: artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet Wabo: omgevingsvergunning bouwactiviteit: de Bibob-toets met betrekking tot een dergelijke aanvraag blijft beperkt tot de aanvragen met bouwkosten van € 1.500.000,- en hoger of aanvragen die vallen onder de vermelde branches of risicocategorieën van artikel 4.

  • 3. De Bibob-toets wordt niet toegepast, indien de aanvraag als bedoeld in het tweede lid, afkomstig is van:

    • a.

      overheidsinstanties;

    • b.

      semi-overheidsinstanties;

    • c.

      toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Woningwet en

    • d.

      door het college van burgemeester en wethouders bij specifiek besluit aangewezen aanvragers, zoals Publieke-Private Samenwerkingsconstructies van particuliere ondernemingen en overheid in bijvoorbeeld de ontwikkeling van een (bouw)project.

Artikel 5 Nader toepassingsbereik artikel 3.1 en artikel 4

De toepassing van de Wet Bibob met betrekking tot de in artikel 3.1 en artikel 4 vermelde aanvragen van beschikkingen wordt in beginsel alleen uitgevoerd als bij de aanvraag:

  • -

    vanuit eigen informatie en/of

  • -

    vanuit informatie van één of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of

  • -

    vanuit het Openbaar Ministerie verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob, er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake zou kunnen zijn van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.

Artikel 6 Toepassing in bijzondere situaties bij aanvragen voor een beschikking genoemd in artikel 4

Het bestuursorgaan gaat naast de in artikel 3 en 4 aangeduide aanvragen, bij een aanvraag voor de in artikel 4, tweede lid genoemde beschikking, waarbij sprake is van bouwkosten lager dan € 1.500.000,- over tot een Bibob-toets, indien:

  • a.

    vanuit eigen informatie of informatie verkregen van één of meer partners binnen het samenwerkingsverband RIEC of van het Openbaar Ministerie informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob er duidelijke aanwijzingen zijn die vermoedens rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob;

  • b.

    bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt dat tegen de aanvrager van een beschikking in de twee jaar voorafgaande aan de datum van indiening van een aanvraag genoemd in artikel 3 of 4, door het Bureau een advies is uitgebracht of een aanvraag om een advies door het Bureau in behandeling is genomen.

Artikel 7 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen

Het bestuursorgaan past de Wet Bibob toe met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:

  • a.

    vanuit informatie van één of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC, er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob;

  • b.

    informatie als bedoeld in artikel 11 juncto artikel 26 van de Wet Bibob wordt verkregen, vanuit het Openbaar Ministerie, direct of als reactie op een door haar ontvangen signaal van het Bureau die duidt op een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob;

  • c.

    bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-toets een ernstige mate van gevaar is geconstateerd en aan een betrokkene alhier een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortgelijke beschikking is verleend, zal het bestuur het RIEC om coördinatie in de Bibob-toets verzoeken.

Hoofdstuk 3 Uitvoering

In de in deze beleidslijn bepaalde gevallen, zal betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraag-formulieren, de Bibob-vragenformulieren dienen in te vullen en inleveren bij het bestuursorgaan. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd, die in deze vragenformulieren zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan zijn genoemd. De Bibob-vragenformulieren bevatten in elk geval de in artikel 30, tweede lid van de Wet Bibob genoemde vragen en daarnaast aanvullende vragen, die het bestuursorgaan zo goed mogelijk in staat stellen om het eigen onderzoek te kunnen verrichten.

In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibobvragen-formulieren onderdeel uit van de aanvraag hiervoor.

Alvorens het eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.

Het daarop aansluitende eigen onderzoek naar het zich voordoen van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet bestaat uit een tweetal stappen:

Stap 1

Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:

  • de door de aanvrager/houder van de vergunning aangereikte informatie/documenten bij de Bibob-vragenformulier(en) (inclusief bijlagen) en de door hem/haar daarbij aangeleverde documenten;

  • eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder overlegde documenten of informatie;

  • open bronnen onderzoek (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster etc).

De Bibob-gronden vormen een aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheden om een vergunning te weigeren of in te trekken. Het bevoegd gezag zal echter altijd eerst de bestaande weigerings- en intrekkingsgronden onderzoeken en, zo mogelijk, toepassen.

Wanneer het Bibob-vragenformulier niet volledig wordt ingevuld, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld. Een weigering om gevraagde extra informatie aan te leveren dan wel onvolledig aan te leveren leidt tot het buiten behandeling stellen van de nieuwe aanvraag dan wel de mogelijkheid tot het intrekken van de reeds verstrekte vergunning.

Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatiepositie van bestuursorganen versterkt worden vanuit het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC). Ook kan de gemeente desgewenst gebruik maken van de expertise van het RIEC.

Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een 'ernstig gevaar' als bedoeld in de Wet Bibob, kan het de vergunning weigeren of intrekken.

Stap 2

Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Bureau worden gevraagd indien:

  • a.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of daarmee in verband te brengen betrokkenen, de financier van de betreffende activiteiten en/of onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd,

  • b.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van aan de uitvoering van de beschikking te verbinden onderneming(en),

  • c.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking te verbinden activiteiten,

  • d.

    de officier van justitie de gemeente de tip geeft om in een bepaalde zaak een Bibob-advies aan te vragen.

Een toetsing aan de Wet Bibob met behulp van een advies van het Bureau geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Bij deze zware inbreuk op de privacy moet het bevoegd gezag de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen.

Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst, zoals hierboven is uitgewerkt, gebruik moet maken van de eigen instrumenten. Voorts moet het vragen van een advies evenredig zijn gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten.

De adviesaanvraag bij het Bureau is geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegen staat derhalve geen bezwaar of beroep open. Wel is de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag in te trekken.

Bij een 'mindere mate van gevaar' dat de (aangevraagde) vergunning wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en witwaspraktijken kan het bevoegd gezag extra voorwaarden aan de vergunning verbinden.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 8 Inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking;

  • 2. Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels vervallen de in 2008 vastgestelde Bibob beleidsregels.

Artikel 9 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Wet Bibob Gemeente Bloemendaal 2017.

Ondertekening

Overveen, 17 juli 2017

mr. B.B. Schneiders,

burgemeester

W. Atsma

secretaris

TOELICHTING BELEIDSREGELS WET BIBOB GEMEENTE BLOEMENDAAL 2017

Waarom een beleidslijn

Het is de eigen beslissing en verantwoordelijkheid van de gemeente om het Bibob-instrument toe te passen. Vanwege de grote mate van bestuurlijke keuzevrijheid bij de toepassing van de Wet Bibob verdient het de voorkeur dat de toepassing plaatsvindt op basis van een beleidslijn, waarin de gemeente als rechtspersoon met een overheidstaak aangeeft op welke wijze de Wet Bibob gemeentebreed door de gemeente toegepast zal worden. Dit schept duidelijkheid naar de burgers en ondernemingen die potentieel aan een Bibob-onderzoek kunnen worden onderworpen.

Bovendien schept het een helder kader voor de toetsing van een door het bestuur in een concreet geval genomen beslissing door de democratische controleorganen. Met name de afweging om tot een Bibob-onderzoek over te gaan, dient – juist met het oog op het ingrijpende karakter van het instrument – weloverwogen en met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol.

Algemene beleidsuitgangspunten

Uitgangspunten in beleidsregels zijn de volgende: uitgaande van het doel van de Wet Bibob, het tegenhouden van vergunningen (projecten) waarbij een bepaalde mate van criminele beïnvloeding te verwachten valt, dient er gekozen te worden voor een kritische beoordeling van projecten van enige omvang. In dit kader dient er onderscheid gemaakt te worden tussen kleinere en grotere bouwprojecten, dit bezien in combinatie met de aanneemsom. Tevens wordt in een beleidsregel onderscheid gemaakt tussen activiteiten welke betrekking hebben op bepaalde specifiek omschre-ven risicocategorieën welke gevoelig worden geacht voor criminele invloeden en activiteiten die niet onder deze categorieën vallen.

Risicocategorieën

De in de beleidsregels vermelde risicocategorieën zijn niet limitatief. Bovendien komen de vermelde risicocategorieën (nog) niet allemaal voor in de gemeente maar zouden zich wel kunnen wel gaan vestigen indien het bestemmingsplan dat toelaat. Deze risicocategorieën kunnen indien ontwikkelingen dit noodzakelijk maken door het college van burgemeester en wethouders worden aangepast.

Beperking administratieve lasten

Een belangrijk uitgangspunt van de gemeente Bloemendaal is om de administratieve lasten, de extra werkzaamheden en de duur van de procedures voor de partijen én voor de gemeente zelf te beperken. Vanwege het proportionaliteitsbeginsel is een selectieve aanpak wenselijk.

Het Bibob-instrument is immers een zwaar middel dat ingrijpt in de privacy van de partijen. Uitgaande van een risicogestuurde aanpak hoeft de partij niet bij iedere aanvraag/overeenkomst een Bibob-formulier in te vullen en bescheiden te overleggen.

De administratieve lasten van een Bibob onderzoek zijn behoorlijk groot, het vergt capaciteit voor de eigen onderzoeksplicht op basis van de Wet Bibob, de bestudering van de bijvoorbeeld (financiële/ bedrijfsstructuur) documenten die het Bibob subject dient aan te leveren, het ‘horen’ van/in gesprek gaan met de betrokkene(n) om nadere informatie te verkrijgen, het opvragen van diverse documenten bij bijv. Justitie, de Kamer van Koophandel, etc., het inwinnen/opvragen van aanvullende informatie indien bepaalde informatie niet duidelijk is, bijv. m.b.t. financiën, het analyseren van de stukken en overleggen met het RIEC – Regionaal Informatie en Expertise Centrum Noord-Holland. Al met al een doorlooptijd van enkele weken.

Vervolgens kan het college besluiten om een advies aan te vragen aan het Landelijk Bureau Bibob indien de informatie onduidelijk/ niet inzichtelijk/onvolledig, etc. is en het vermoeden bestaat dat de aangevraagde vergunning voor niet gewenste doelen wordt gebruikt.

Voor het hieruit volgende onderzoek dient eveneens ambtelijke capaciteit te worden gereserveerd, Omdat het LBB veelvuldig afstemming zoekt, informatie deelt en wil verkrijgen.

Advies Landelijk Bureau Bibob

Het landelijk Bureau Bibob moet binnen acht weken adviseren aan de gemeente. Deze termijn kan met vier weken worden verlengd. Het landelijk Bureau Bibob zal de gemeente hiervan in kennis stellen. De gemeente zal de partij hiervan op haar beurt in kennis stellen.

Naar aanleiding van het afgegeven advies kan de gemeente de afweging maken of een vergunning wel of niet (eventueel onder voorwaarden) te verlenen.

Voordat de gemeente gemotiveerd overgaat tot het niet verlenen van de vergunning, wordt de partij en in voorkomende gevallen in de gelegenheid gesteld om binnen een redelijke termijn te reageren op het Bibob-advies. Het Bibob-advies kan voor deze reactie worden verstrekt aan de partij.

Rechtsbescherming

De partij kan zich voor rechtsbescherming wenden tot de civiele rechter, indien deze van mening is dat de gemeente onrechtmatig jegens de partij heeft gehandeld.

Procedure

Eigen onderzoek

Vragenformulier Wet Bibob

Om te komen tot een goede beoordeling in het kader van de Wet Bibob heeft de rechtspersoon met een overheidstaak (de gemeente) op grond van artikel 30 Wet Bibob de mogelijkheid om de partij vragen te stellen die zien op de bedrijfsstructuur, financiering, betrokken (rechts)personen etc. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd, die in deze vragenformulieren zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan zijn genoemd.

Daartoe zijn Bibob-vragenformulieren ontwikkeld die door de betrokkene ingevuld dient te worden. In een beleidslijn dient nader te worden ingegaan op de gevallen waarin het Bibob-formulier moet worden ingevuld.

De Bibob-vragenlijst is vastgesteld op grond van artikel 30 Wet Bibob. Met deze vragen kunnen de financiering en de relevante Bibob-relaties van de betrokkene in kaart worden gebracht. De vragen die in het kader van een Bibob-toets mogen worden gesteld zijn vastgelegd in een ministeriële regeling.

Dit is een lijst van maximaal te stellen vragen; minder vragen mag, andere vragen dan die in de lijst zijn opgenomen mogen niet worden gesteld.

Met het oog op verlichting van de administratieve lasten is het uitgangspunt dat er geen informatie wordt opgevraagd die al op een andere manier is of kan worden verkregen. De rechtspersoon met overheidstaak kan ervoor kiezen om de vragenlijst alleen uit te reiken indien er indicaties zijn van strafbare feiten, bijvoorbeeld na het inwinnen van politie en justitiële informatie.

Termijn Bibob procedure

De gehele Bibob-procedure kan veel tijd in beslag nemen: het eigen onderzoek duurt doorgaans enkele weken, het Bureau heeft tenminste acht weken nodig om het advies te verstrekken en de besluitvorming vergt enige tijd. Dit verhoudt zich niet in alle gevallen met de eigen dynamiek van het proces met betrekking tot vergunningsaanvragen.

In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibob-vragen-formulieren onderdeel uit van de aanvraag hiervoor.

Alvorens het eigen onderzoek - naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de Wet - wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.

Het daarop aansluitende eigen onderzoek naar het zich voordoen van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob bestaat uit twee stappen:

Stap 1

Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:

  • -

    de door de aanvrager/houder van de vergunning aangereikte informatie/documenten bij het Bibob-vragenformulier (inclusief bijlagen) en de door hem/haar daarbij aangeleverde documenten;

  • -

    eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder overlegde documenten of informatie;

  • -

    open bronnen onderzoeksmiddelen:

Onderzoeksmiddelen

Bij het eigen onderzoek staat de rechtspersoon met overheidstaak een aantal middelen ter beschikking:

  • 1.

    Open bronnen, zoals het internet, kranten, het kadaster, het handelsregister en de eigen registratiesystemen.

  • 2.

    Politie-informatie op basis van artikel 4.3, eerste lid onder L Besluit politiegegevens. Hiertoe dient contact gezocht te worden met een infodesk van de politie. Deze informatie kan alleen worden opgevraagd over de betrokkene en (indirecte) bestuurders, maar niet over de relevante Bibob-relaties.

  • 3.

    Justitiële en strafvorderlijke informatie op basis van artikel 15 Besluit justitiële en straf-vorderlijke gegevens. Hiertoe dient contact opgenomen te worden met JustID te Almelo.

    Deze informatie kan alleen worden opgevraagd over de betrokkene en (indirecte) bestuurders, maar niet over de relevante Bibob-relaties.

  • 4.

    Netwerktekeningen van de afdeling TRACK van de Dienst Justis van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Track verschaft informatie over bepaalde natuurlijke en/of rechtspersonen in de vorm van een netwerktekening.

    In deze netwerktekening worden de onderlinge relevante relaties weergegeven tussen de bevraagde natuurlijke en/of rechtspersonen en de daarbij betrokken personen en bedrijven. Ook worden de relevante faillissementen en ontbindingen opgenomen. De gegevens die in de netwerktekening worden verwerkt zijn afkomstig uit het handelsregister, Gemeentelijke Basis Administratie persoonsgegevens(GBA), Centraal Insolventieregister (CIR) en openbare bestanden.

  • 5.

    Artikel 11a bericht. Op grond van artikel 11a Wet Bibob kan de rechtspersoon met overheidstaak het Bureau schriftelijk vragen of over de betrokkene in de afgelopen twee jaar een advies is uitgebracht en wat de conclusie van het advies was.

    De Bibob-gronden vormen een aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheden om een vergunning te weigeren of in te trekken. Het bevoegd gezag zal echter altijd eerst de bestaande weigerings- en intrekkingsgronden onderzoeken en zo mogelijk toepassen.

    Wanneer het Bibob-vragenformulier niet of niet volledig wordt ingevuld, worden allereerst de daartoe gestelde regels van de Algemene wet bestuursrecht (met name die van artikel 4:5 van voornoemde wet) toegepast. Bij volharding zal de weigering of het toesturen van onvolledige informatie leiden tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag.

    Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatiepositie van het bestuursorgaan worden versterkt vanuit het RIEC. Ook kan de gemeente desgewenst gebruik maken van de expertise van het RIEC.

    Mocht de gemeente na de basale toets en de aanvullende toets door het RIEC nog vragen onbeantwoord zien, dan kan een beroep worden gedaan op het landelijk Bureau Bibob van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Dit bureau heeft toegang tot gesloten bronnen, zoals politieregisters, strafregisters en gegevens van de Belastingdienst, waardoor een brede screening van de partij en overige zakelijke partners mogelijk is.

Artikel 26 Wet Bibob bepaalt dat de officier van justitie die beschikt over gegevens die er op wijzen dat een betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die reeds zijn gepleegd of nog gepleegd zullen worden, het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak kan wijzen op de wenselijkheid het Bureau om een advies te vragen.

Indien convenantpartners van het Regionaal Informatie en Expertisecentrum Noord-Holland over informatie beschikken die aanleiding kan vormen voor nader Bibob-onderzoek en/of uit gelieerd onderzoek vermoedens voor misstanden bestaan, adviseert het RIEC om een advies aan te vragen bij het landelijk Bureau Bibob.

Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een “ernstig gevaar” als bedoeld in de Wet Bibob, kan het de vergunning weigeren of intrekken.

Stap 2

Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Bureau Bibob worden gevaagd indien:

  • a.

    na eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of daarmee in verband te brengen betrokkenen, de financier van de betreffende activiteiten en/of de onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd,

  • b.

    na eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van aan de uitvoering van de beschikking te verbinden onderneming(en),

  • c.

    na eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking te verbinden activiteiten.

  • d.

    de officier van justitie de gemeente de tip geeft om in een bepaalde zaak een Bibob-advies te vragen.

De omvang van het eigen Bibob-onderzoek

Het eigen onderzoek is erop gericht om ofwel in te schatten of er een advies aangevraagd zal worden hij het Bureau, ofwel om zelf de mate van gevaar vast te stellen.

De mate van gevaar op de a- en de b-grond op basis van de Wet Bibob brengt met zich mee dat alleen die strafbare feiten bij de beoordeling kunnen worden betrokken waarvan het aannemelijk is dat ze zijn gepleegd.

Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is daarvan sprake indien het zozeer waarschijnlijk is dat het feit heeft plaatsgevonden, dat het als vaststaand moet worden aangenomen. Voor het eigen onderzoek heeft dat tot gevolg dat eventuele verdachte omstandigheden rondom de vastgoedtransactie in kwestie hoogstens indicaties zijn om nader onderzoek te verrichten. Zonder concrete opsporingsinformatie kunnen ze doorgaans niet bij de beoordeling van het gevaar worden betrokken.

Dit geldt alleen voor de gemeenten en provincies die zijn aangesloten bij het RIEC en altijd in overleg met dat betreffende RIEC.

Artikel 9 derde lid bepaalt dat het onderzoekskader van artikel 3 tweede tot en met het vijfde en het achtste lid Wet Bibob van overeenkomstige toepassing is.

Daarnaast moet rekening worden gehouden met het feit dat een Bibob-onderzoek zich niet louter richt op strafbare feiten waarbij vastgoed is betrokken. Artikel 9, derde en vierde lid bieden in samenhang met artikel 3 Wet Bibob een breder onderzoekskader.

Bij de a-grond wegen net als in alle andere Bibob onderzoeken alle strafbare feiten mee waarmee geld kan worden verdiend. Er hoeft dus geen relatie met vastgoed te zijn.

Bij de b-grond zijn alle strafbare feiten van belang die in of met de onroerende zaak kunnen worden gepleegd. Hierbij gaat het enerzijds om fysieke delicten waartoe de onroerende zaak onderdak kan bieden, zoals hennepteelt of illegale exploitatie en anderzijds om meer abstracte delicten, zoals (hypotheek) fraude of witwassen. Of er daadwerkelijk ‘typische’ vastgoed-delicten bij de beoordeling van het gevaar worden betrokken, hangt mede af van de prioriteit die daar in de opsporing en vervolging door de politie en het OM aan wordt gegeven en vooral of de zaak in kwestie daadwerkelijk is onderzocht. Bij de Belastingdienst kunnen de opgelegde vergrijpboetes een belangrijke informatiebron vormen voor vastgoed gerelateerde strafbare feiten.

Advies aanvraag aan het Landelijk Bureau Bibob

Een toetsing aan de Wet Bibob met behulp van een advies van het Bureau Bibob geldt in beginsel als een uiterste middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Bij deze zware inbreuk op de privacy moet het bevoegd gezag de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen.

Bij de toepassing op grond van artikel 3 van de Wet Bibob om al dan niet een vergunning te verlenen of in te trekken, of geen overeenkomst, levering of dienst aan te gaan, dient er gebruik te worden gemaakt van de expertise van het landelijk Bureau Bibob. Dit bureau heeft toegang tot gesloten bronnen, zoals politieregisters, strafregisters en de Belastingdienst, waardoor een brede screening van vergunninghouder en overige zakelijke partners mogelijk is.

Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst, zoals hierboven is uitgewerkt, gebruik moet maken van de eigen instrumenten en voorts alleen een advies kan vragen indien dit – gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten – evenredig is.

Kortom: alvorens advies wordt aangevraagd aan het landelijk Bureau Bibob, dienen eerst de gangbare en minder vergaande mogelijkheden te zijn benut. B&W dienen de aanvrager dan wel de vergunninghouder te informeren dat er bij het landelijk Bureau Bibob om een advies is verzocht. De personen en/of rechtspersonen die tot een zakelijk samenwerkingsverband met de aanvrager of de vergunninghouder staan dienen er derhalve rekening mee te houden dat zij onderworpen worden aan een onderzoek door dit bureau.

De adviesaanvraag bij het Bureau Bibob is geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hiertegen staat derhalve geen bezwaar of beroep open. Wel is de aanvrager van de beschikking te allen tijde toegestaan de aanvraag in te trekken.

Bij een “mindere mate van gevaar” dat de (aangevraagde) beschikking wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en witwaspraktijken kan het bevoegd gezag extra voorwaarden aan de vergunning verbinden. Deze voorwaarden dienen Bibob-gerelateerd te zijn.

Het Landelijk Bureau Bibob zal naar aanleiding van de adviesaanvraag op grond van artikel 5a Wet Bibob een nader onderzoek instellen en een advies uitbrengen over de mate van gevaar als bedoeld in artikel 9, derde lid Wet Bibob. Het Landelijk Bureau Bibob valt onder het ministerie van Veiligheid en Justitie en heeft inzage in een aantal openbare en gesloten bronnen (bijvoorbeeld bij de Belastingdienst, politie en justitie) en kan hierdoor een diepgaander onderzoek doen dan de gemeente. Tegen de beslissing van de gemeente het Landelijk Bureau Bibob om advies te vragen, kan geen bezwaar en beroep worden ingesteld. De partij wordt geïnformeerd over het feit dat advies wordt gevraagd aan het Landelijk Bureau Bibob.

Het Landelijk Bureau Bibob onderzoekt of de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in de Wet Bibob. Daarnaast kunnen andere personen betrokken worden in het onderzoek.

In artikel 3 Wet Bibob is bepaald dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als die feiten door een ander gepleegd zijn en deze persoon:

  • direct of indirect leiding geeft of heeft gegeven aan betrokkene, dan wel;

  • zeggenschap heeft over dan wel heeft gehad over betrokkene, dan wel;

  • vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, dan wel;

  • in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat;

of dat deze strafbare feiten door een rechtspersoon zijn gepleegd (als bedoeld in artikel 51 Wetboek van Strafrecht) en de betrokkene:

  • direct of indirect leiding geeft of heeft gegeven aan die rechtspersoon, dan wel;

  • _

    zeggenschap heeft over dan wel heeft gehad over die rechtspersoon, dan wel;

  • _

    vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan die rechtspersoon.

Notificatieplicht

  • 1.

    Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau Bibob. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 31 van de wet. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau Bibob.

In geval een van het Bureau Bibob ontvangen adviesverzoek leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan schriftelijk gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de Wet Bibob.

Adviestermijn

  • 1.

    Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau Bibob, wordt op grond van artikel 31 van de wet de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau Bibob in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 lid 1 van de wet Bibob.

  • 2.

    Indien het Bureau Bibob het advies niet binnen de in lid 1 genoemde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, lid 3 van de wet, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15 lid 3 van de wet Bibob.

  • 3.

    Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het vorige lid.

  • 4.

    De verlenging van de adviestermijn van het Bureau Bibob, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau Bibob in gevallen als bedoeld in artikel 15 tweede lid van de wet, leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

Beschikking

  • 1.

    Het bestuursorgaan gaat over tot een negatief besluit op de aanvraag voor de beschikking, indien uit het eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau Bibob blijkt dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.

  • 2.

    Indien het bestuursorgaan voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag voor de beschikking op grond van de Wet Bibob, wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijzen in te brengen conform de betreffende bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3.

    Een door het bestuursorgaan op grond van de wet genomen negatief besluit op de aanvraag voor een beschikking is vatbaar voor bezwaar en beroep.

Het bestuursorgaan die een advies van het Bureau Bibob als bedoeld in de wet ontvangt, kan dit advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.

Vergewisplicht bestuursorgaan

Indien het bestuursorgaan een adviesrapport van het Bureau Bibob heeft ontvangen, rust daar voor haar een vergewisplicht op. In de wetswijziging is voorzien in de mogelijkheid om dit adviesrapport daartoe voor te leggen aan de leden van het lokale driehoeksoverleg.

De beslissing aan het einde van een Bibob-toets blijft uiteindelijk een zelfstandige bevoegdheid voor de gemeente, waarbij zij, in geval van weigering dan wel intrekking, haar besluit afdoende moet motiveren.

Bibob-toets bij omgevingsvergunningen (bouwactiviteiten)

Subsidiariteit- en proportionaliteitsbeginsel

Volgens de Memorie van Toelichting zijn de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit belangrijke uitgangspunten van de wet. Het bestuursorgaan dient eerst te bekijken of de bestaande weigerings- c.q. intrekkingsgronden van de Woningwet mogelijkheden bieden om een bouwvergunning al dan niet te weigeren of in te trekken. In de praktijk betekent dit dat bij een nieuwe aanvraag eerst zal moeten worden gekeken of de bouwvergunning bijvoorbeeld niet in strijd is met het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand en of voor het bouwen een vergunning is vereist ingevolge de Monumentenwet 1988 en deze monumentenvergunning niet is verleend (artikel 44 Woningwet).

Bij een reeds verleende vergunning zal eerst moeten worden gekeken of de vergunning moet worden ingetrokken op grond van artikel 59 eerste lid onder a t/m e, tweede lid Woningwet. In dit kader is wel van belang op te merken dat als de extra weigeringsgrond ( Bibob-grond ) zoals geregeld in artikel 44a Woningwet evident aan de orde is, toetsing aan de in artikel 44 van deze wet genoemde gronden achterwege kan blijven.

De toepassing van de Wet Bibob bij het weigeren of intrekken van een bouwvergunning is facultatief.

Op de tweede plaats dient het bestuursorgaan te onderzoeken of zij direct de Wet Bibob kan toepassen. Dit onderzoek vindt plaats met behulp van het aanvullende aanvraagformulier (inclusief Bibob-vragen). Hierin wordt onder meer gevraagd wie de financier(s) van betrokkene(n) is(zijn), wie de leidinggevende(n) is(zijn) en wie de feitelijke gebruiker(s) van het gebouw/bouwwerk is (zijn).

Evenredigheidsbeginsel

De wetgever heeft in artikel 3 van de Wet Bibob eveneens tot uiting gebracht dat de weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, slechts plaats vindt indien deze even-redig is met de mate van gevaar en voor zover het ernstige gevaar als bedoeld in artikel 3 de ernst van de strafbare feiten betreft (zie artikel 3, vijfde lid Wet Bibob). Hieruit volgt dat de strafbare feiten die aan de orde zijn, betrekking dienen te hebben op activiteiten waarvoor de vergunning wordt of is aangevraagd. Iemand die ooit bijvoorbeeld is veroordeeld voor winkeldiefstal, kan niet om die reden een bouwvergunning worden geweigerd.

Termijnen

De beslissing omtrent de aanvraag van de bouwvergunning is twaalf weken na ontvangst van de aanvraag (artikel 46 eerste lid onder b Woningwet). Indien het een aanvraag om een reguliere bouwaanvraag betreft die overeenkomstig artikel 56a, eerste lid, in twee fasen wordt verleend, geldt telkens een termijn van zes weken na de ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd (artikel 46, tweede lid Woningwet). De Woningwet kent voor de beslissing omtrent bouwvergunningen fatale termijnen; indien niet binnen de wettelijke termijn een beslissing is genomen, is de bouwvergunning van rechtswege verleend ( artikel 46, vierde lid Woningwet).

Als het bestuursorgaan tot adviesaanvraag bij het landelijk Bureau Bibob overgaat, wordt deze termijn op grond van artikel 31 van de Wet Bibob opgeschort. Deze opschorting duurt vier weken en kan eenmaal met vier weken worden verlengd.

Onvolledige aanvragen en termijnen

Op grond van artikel 47 Woningwet jo. artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het bestuursorgaan binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag te beoordelen of de aanvraag compleet is. Is de aanvraag onvolledig, dan laat het bestuursorgaan de aanvrager weten welke stukken nog ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens ten hoogste vier weken de tijd om de aanvraag met de gevraagde gegevens te completeren. Doet hij dat in het geheel niet dan wel onvolledig, dan kan het bestuursorgaan de aanvraag buiten behandeling laten. Het bestuursorgaan dient binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken te beslissen of zij de aanvraag buiten behandeling laat. Gedurende de periode dat de aanvrager zijn aanvraag volledig maakt, loopt de beslistermijn niet.

Overige vergunningen of sectoren die onder de Wet Bibob vallen

Ingeval in een bepaalde bouwaanvraag meerdere vergunningen benodigd zijn (horecavergunning of milieuvergunning) of er zelfs een aanbestedingsprocedure loopt, zal er een adequate afstemming en regie plaats vinden. In de praktijk kan het voorkomen dat van een horeca-exploitant de exploitatie- en drankvergunningen zijn ingetrokken vanwege antecedenten, terwijl deze persoon betrokken is bij een bouwaanvraag. In zo n geval hoeft niet opnieuw advies aangevraagd te worden aan het landelijk Bureau Bibob, als er al een advies van dit bureau voorhanden is met betrekking tot deze persoon. Ook kan het resultaat van een eerdere aanvraag gebruikt worden als er al voldoende informatie beschikbaar is voor de beoordeling van (nieuwe) aanvragen om andere vergunningen.

Bevoegd gezag

Op grond van de Woningwet is het bevoegde gezag het college van Burgemeester en Wethouders.

Het Landelijk Bureau Bibob kan drie soorten adviezen afgeven:

  • 1.

    Er is een ernstige mate van gevaar;

  • 2.

    Er is sprake van een mindere mate van gevaar;

  • 3.

    Er is sprake van geen gevaar.

Het Landelijk Bureau Bibob moet binnen acht weken adviseren aan de gemeente. Deze termijn kan

met vier weken worden verlengd. Het Landelijk Bureau Bibob zal de gemeente hiervan in kennis

stellen. De gemeente zal de partij hiervan op haar beurt in kennis stellen.

Ultimum remedium

Voor de inzet van het Bibob-instrumentarium geldt als algemene regel, dat het slechts als ultimum remedium dient te worden ingezet en het overheidsorgaan geboden is om nadrukkelijk eerst de mogelijkheden na te gaan, die reguliere wetgeving biedt.