Regeling vervallen per 01-10-2010

Brandbeveiligingsverordening gemeente Boekel 2007

Geldend van 01-09-2007 t/m 30-09-2010

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening gemeente Boekel 2007

De raad van de gemeente Boekel

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 februari 2007

gelet op artikel 12 van de Brandweerwet 1985 (Stb. 87)

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Brandbeveiligingsverordening gemeente Boekel 2007

Hoofdstuk 1

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensdeplaats.

Artikel 1.2 Werkingssfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningweten de bouwverordening.

Hoofdstuk 2

Paragraaf 1

Artikel 2.1.1. Melding gebruik inrichting

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een melding volgens een doorburgemeester en wethouders vastgesteld meldingsformulier een inrichting in gebruikte hebben of te houden, waarin:

    a. meer dan vijftig en minder dan tweehonderd personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan de melding voorschriften verbinden in hetbelang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken vanbrandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

  • 3. Indien het belang waarvoor een melding is geëist dit vereist op grond van eenverandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegenbuiten de inrichting, opgetreden na de melding, kunnen burgemeester enwethouders aan de melding nieuwe voorschriften verbinden en gesteldevoorschriften wijzigen of intrekken.

Artikel 2.1.2. Weigeren melding

Een melding moet worden geweigerd indien de in de melding vermelde wijze vangebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kanworden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geenvoldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.

Artikel 2.1.3. Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de melding betrekking heeftmoet het meldingsformulier aanwezig zijn, en moet op verzoek van degene die is belastmet de zorg voor de naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.

Paragraaf 2

Artikel 2.2.1. Vergunning gebruik inrichting

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester enwethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:

    • a.

      meer dan tweehonderd personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

    • b.

      bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;

    • c.

      aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorgingnachtverblijf zal worden verschaft;

    • d.

      aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zalworden verschaft;

    • e.

      aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tienlichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden inhet belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken vanbrandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

  • 3. Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van eenverandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegenbuiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnenburgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden engestelde voorschriften wijzigen of intrekken.

Artikel 2.2.2. Weigeren vergunning

Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze vangebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kanworden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geenvoldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.

Artikel 2.2.3. Intrekken vergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:

  • a.

    blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevenshebben verleend;

  • b.

    blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschriftvan de vergunning;

  • c.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na hetonherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waaropof waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, isverstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;

  • d.

    van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruikis gemaakt;

  • e.

    het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van eenverandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegenbuiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het nietmogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belangvoldoende te beschermen.

Artikel 2.2.4. Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeftmoet de vergunning aanwezig zijn, en moet op verzoek van degene die is belast met dezorg voor de naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.

Paragraaf 3

Artikel 2.3.1. Gebruikseisen voor inrichtingen

  • 1. Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van deinrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden eenbrandveilig gebruik te zijn.

  • 2. Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals dieper onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3bij de bouwverordening.

  • 3. Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de richtlijnen“Brandveiligheid tijdens Evenementen” en “Brandveiligheid Kampeerterreinen” zoalsdie per onderwerp vermeld staan in de handreiking met brandpreventievevoorschriften van Hulpverleningsdienst Brabant-Noord.

  • 4. Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting nietzijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is vanverminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanenteaanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd metde gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstigetoepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen het vijfde en zesde lid van artikel 3 van bijlage3, buiten toepassing verklaren.

Artikel 2.3.2. Verbod stoffen aanwezig te hebben

  • 1. Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid(Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr.188) in, op of nabij een inrichting aanwezig te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatigegebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van debouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;

    • b.

      het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in eeninrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;

    • c.

      de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren vanvloeibare brandstoffen, dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens deVerordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie;

    • d.

      de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • e.

      de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmteontwikkelendtoestel.

  • 3. Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, wordende inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof alsbedoeld in dat lid volledig meegerekend.

Artikel 2.3.3. Opslag en verwerking stoffen

Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104),alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) moeten wordenopgeslagen volgens de in bijlage 6 van de bouwverordening aangegeven wijze.

Paragraaf 4

Artikel 2.4.1. Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaatsaanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde overvoldoende bluswater kan worden beschikt.

Artikel 2.4.2. Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben datdaardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

  • a.

    middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;

  • b.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bijbrand.

Artikel 2.4.4. Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- ofsloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluitbrandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging(Stcrt. 1992, nr. 188), of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruikaanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijngetroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.4.5. Verbod open vuur en roken

  • 1. Het is verboden te roken of vuur te hebben:

    • a.

      in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffengenoemd in de regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104),alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), onder a totmet h;

    • b.

      bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbarevloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken;

    • c.

      bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of eenbrandbaar gas.

  • 2. Van het verbod gesteld in het eerste lid kunnen burgemeester en wethoudersontheffing verlenen.

Artikel 2.4.6. Verboden handelingen met stoffen

  • 1. Het is verboden een brandbaar gas of gasmengsels uit een vat te doen overstromenin een ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel tebevatten.

  • 2. Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3. Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed,hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzakehet met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichtenvan niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).

  • 4. Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of eenbrandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kanontstaan.

  • 5. Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooienop zodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.4.7. Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan debrandweer te melden.

Artikel 2.4.8. Bossen, heidevelden, venen

  • 1. De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein,dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht -na een van burgemeester enwethouders ontvangen aangetekende brief- de voorschriften op te volgen, dieburgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en hetbeperken van de gevolgen van brand.

  • 2. Onder een in het eerste lid genoemd naaldhoutbos wordt verstaan elkeaaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helftbestaat uit naaldhout.

Hoofdstuk 3

Artikel 3.1 Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragenaan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethoudersaangewezen ambtenaren.

Artikel 3.2 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft methechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 3.3 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

  • 1. Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van debrandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 28 januari 1988,alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijkeaanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde brandbeveiligingsverordeningen alle daarin aangebrachte wijzigingen.

  • 2. Een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van debrandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 28 januari 1988 geldtals gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1, voor zover deze niet krachtensovergangsrecht van de bouwverordening geldt als gebruiksvergunning als bedoeldin artikel 6.1.1 van de bouwverordening.

Artikel 3.4 Slotbepaling

  • 1. Deze verordening treedt in werking per 1 september 2007 nadat zij is afgekondigd.

  • 2. Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 25 maart 1993 enalle daarin aangebrachte wijzigingen.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als: brandbeveiligingsverordening gemeente Boekel 2007.