Regeling vervallen per 30-04-2010

Algemene plaatselijke verordening Borne 2009

Geldend van 24-07-2009 t/m 29-04-2010

Intitulé

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING BORNE 2009

De raad, het college,en de burgemeester van de gemeente Borne ieder voor zoveel het hun bevoegdheden betreft,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borne d.d........;

gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;

BESLUITEN:vast te stellen de volgende verordening:

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING BORNE 2009

(17e wziging van de APV in het kader van het project Stroomlijning dienstverlening aan ondernemers)ji

HOOFSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    Weg:

    • 1.

      de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • 2.

      de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • 3.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • b.

    Openbaar water: alle wateren die – al dan niet met enige beperking – voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

  • c.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.

  • d.

    Rechthebbende: eenieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • e.

    Voertuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • f.

    Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • g.

    Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

  • h.

    Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • i.

    Gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • j.

    Vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage A van de Meststoffenwet.

  • k.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • l.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borne.

  • m.

    Reclamemateriaal: reclamefolders, reclameposters of monsters van producten.

  • n.

    Objecten: voorwerpen zoals steigers, puinbakken, containers, keetcontainers, verhuisliften en dergelijke.

  • o.

    Terras: een buiten, nabij het horecabedrijf, gelegen deel van het bedrijf waar gelegenheid is dranken en/of in het horecabedrijf bereid eten te nuttigen.

  • p.

    Uitstalling: een of meerdere losse voorwerpen geplaatst voor een pand op de weg, die een onmiskenbare relatie hebben met de handel van de in dat pand gevestigde onderneming en niet vallen onder het gemeentelijke reclamebeleid.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1.

    • Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 1.7 Termijnen

Voorzover sprake is in deze verordening van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1. Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2. Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Optochten en betoging

Artikel 2.1.2.1 Optochten
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2, op de weg te doen plaatsvinden.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1.

    • Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat de betoging zal worden gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van wat in artikel 2.1.2.4, eerste lid, hierover is bepaald.

  • 2. Onder openbare plaats wordt verstaan: een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens
  • 1. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Verspreiden van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Het is toegestaan om reclamemateriaal onder het publiek te verspreiden, mits de verspreider de stukken die zijn achtergebleven in de nabijheid van het verspreidingsgebied verwijdert.

(wijkt af van VNG-model)

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg:

    • a.

      een vertoning voor publiek te geven, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2;

    • b.

      voor publiek muziek ten gehore te brengen;

    • c.

      een feest of een wedstrijd te geven of te houden.

  • 2. Artikel 2.1.2.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het in het eerste lid, onder c, bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994 of indien artikel 5.4.1 van toepassing is.

Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening (straatberoepen)
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg op te treden als dienstverlener of zijn diensten als zodanig aan te bieden.

  • 2. Artikel 2.1.2.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.1.4.3 Straatartiest
  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.1.5.1a Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg
  • 1. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan. De vergunning is zaaksgebonden.

  • 2. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.1.5.1b Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen
  • 1. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2.2.2;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2.1.5.1d;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3;

    • d.

      winkeluitstallingen als bedoeld in artikel 2.1.5.1e.

  • 2. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

    • a.

      Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale wegenverordening Overijssel.

    • b.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    • c.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van het vorige artikel geldt niet voor bouwwerken.

    • d.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.5.1c Vrij te stellen categorieën

Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor objecten, als aan elk van de volgende

voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    De duur van de ingebruikname van de weg of een weggedeelte bedraagt aaneensluitend niet langer dan 5 dagen.

  • b.

    De afmetingen van het object zijn niet groter dan 6 meter lang, 2,5 meter breed en 2,5 meter hoog.

  • c.

    Er worden niet meer dan 1 object tegelijkertijd geplaatst op eenzelfde weg of weggedeelte.

  • d.

    Het betreft een verhuiscontainer of een container voor sloopafval. De container voor sloopafval moet voorzien zijn van een dekzeil of van een net waarmee de inhoud is afgedekt.

  • e.

    Op wegen of weggedeelten, bestaande uit een rijbaan en een trottoir, wordt het object niet op de rijbaan geplaatst of op het trottoir als tussen het object en de rijbaan geen vrije en onbelemmerde doorgang van minimaal 1,5 meter aanwezig is (voor voetgangers, invaliden- en kinderwagens).

  • f.

    Op wegen of weggedeelten, enkel bestaand uit een trottoir, is en blijft een vrije en onbelemmerde doorgang van minimaal 3,5 meter aanwezig (ten behoeve van hulpdiensten).

  • g.

    Het object of het beoogde gebruik daarvan levert geen gevaar op voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg.

  • h.

    Het object of beoogde gebruik daarvan vormt geen belemmering voor het gebruik of het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • i.

    Het object of het beoogde gebruik daarvan levert geen overlast op voor gebruikers van in de nabijheid gelegen onroerende zaken.

Artikel 2.1.5.1d Terras
  • 1. Het is verboden een terras te exploiteren tenzij aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      Het terras levert geen gevaar, schade of hinder op voor de omgeving.

    • b.

      Het terras is niet ontsierend voor het straatbeeld.

    • c.

      Op wegen of weggedeelten, bestaande uit een rijbaan en een trottoir, wordt het terras zodanig op de rijbaan of op het trottoir geplaatst dat tussen het terras en de rijbaan of geplaatste objecten een vrije en onbelemmerde doorgang van minimaal 1,5 meter aanwezig is (voor voetgangers, invaliden- en kinderwagens).

    • d.

      Op wegen of weggedeelten, enkel bestaand uit een trottoir, wordt het terras zodanig geplaatst dat een vrije en onbelemmerde doorgang van minimaal 3,5 meter aanwezig is en blijft (ten behoeve van hulpdiensten).

    • e.

      Op het terras wordt na 23.00 uur geen geluid meer geproduceerd.

  • 2. De burgemeester kan een ontheffing verlenen van voor het verbod voor het exploiteren van een terras dat afwijkt van de onder 1 genoemde voorwaarden. De ontheffing is zaaksgebonden.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd indien het terras ontsierend is voor het straatbeeld.

  • 4. De burgemeester kan nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid, de bescherming van het milieu en het uiterlijk van het terras.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.1.5.1e Winkeluitstalling
  • 1. Het is toegestaan een uitstalling te plaatsen op de weg indien:

    • a.

      de uitstalling tot maximaal 2,0 meter uit de gevel aanwezig is op de weg, en

    • b.

      de uitstalling een hoogte heeft van niet meer dan 2,0 meter, en

    • c.

      de uitstalling enkel aanwezig is op de weg op tijden dat de in dat pand gevestigde onderneming voor het publiek geopend is.

  • 2. Een uitstalling die voldoet aan het in artikel 1 gestelde, mag uitsluitend op de weg aanwezig zijn indien een vrije doorgang van tenminste 3,5 meter gewaarborgd is.

  • 3. Een uitstalling die voldoet aan het in artikel 1 gestelde, mag uitsluitend op de weg die niet begaanbaar is voor gemotoriseerd verkeer op meer dan twee wielen aanwezig zijn indien een vrije doorgang van tenminste 1,5 meter gewaarborgd is.

  • 4. Tijdens evenementen mogen op de locatie van dat evenement geen uitstallingen aanwezig zijn.

  • 5. Het college kan, in door hem aangewezen gebieden en/of door het college aangewezen categorieën van gevallen, nadere regels stellen die betrekking hebben op:

    • a.

      de situering, oppervlakte en omvang van de uitstalling.

    • b.

      de constructie van de uitstalling.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 4. Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, de Provinciale wegenverordening Overijssel, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.1.5.3 Maken, veranderen van een uitweg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Provinciale wegenverordening Overijssel.

    (wijkt af van VNG-model)

Paragraaf 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid
  • 1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes
  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen e.d.
  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk is beveiligd tegen neervallen op de weg.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn
  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.2.4 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.4.3 en 2.3.3.3 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een klein evenement.

  • 3. Onder klein evenement wordt verstaan een straatfeest of buurtbarbecue op een dag.

Artikel 2.2.2 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het organiseren van een klein evenement, dat aan elk van de volgende voorwaarden voldoet:

    • a.

      Het betreft een eendaags evenement.

    • b.

      Het aantal aanwezigen bedraagt niet meer dan 200 personen.

    • c.

      Er is geen afsluiting van een of meerdere wegen noodzakelijk.

    • d.

      Er wordt geen muziek ten gehore gebracht voor 7.00 uur en na 24.00 uur.

    • e.

      Het evenement vindt niet plaats op de rijbaan, fiets-, bromfiets- of parkeergelegenheid of vormt niet anderszins een belemmering voor het verkeer en de hulpdiensten.

    • f.

      Er worden slechts kleine objecten geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10m2 per object.

    • g.

      Het terrein bevat voldoende afvalcontainers en wordt na afloop van het evenement afvalvrij gemaakt.

    • h.

      Er is een organisator.

    • i.

      De organisator stelt de burgemeester tenminste 10 werkdagen voorafgaand aan het evenement hiervan in kennis met een telefonische/digitale/schriftelijke melding.

  • 3. De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4. De burgemeester kan nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu.

  • 5. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
  • 1. Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • 2. Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3. Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4. Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert.

  • 5. Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.1.2 Exploitatievergunning horecabedrijf

(Gereserveerd)

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.1.3 Opheffing vergunningplicht

(Gereserveerd)

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.1.4 Sluitingstijden
  • 1. Het is de houder van een horecabedrijf dat:

    • a.

      uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij een sportorganisatie of -instelling, dan wel die direct of indirect in verbinding staat met een zodanig bedrijf of de daarbij behorende terreinen;

    • b.

      geheel of ten dele in gebruik is bij een jeugdorganisatie of -instelling dan wel een organisatie of instelling welke niet primair het uitoefenen van een horecabedrijf ten doel heeft;

    • c.

      is gelegen op een kampeer- of caravanterrein;

      verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 24.00 en 06.00 uur.

  • 2. Het is de houder van een horecabedrijf, niet zijnde een horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 uur en 06.00 uur op zaterdag en zondag en tussen 01.00 uur en 06.00 uur op andere dagen. Met de zondag worden gelijkgesteld Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste Kerstdag, tweede Kerstdag, en de dag waarop de verjaardag van de Koning(in) wordt gevierd.

  • 3. De burgemeester kan van het in het eerste en tweede lid gegeven verbod ontheffing verlenen, voor zover het betrekking heeft op een openbare vermakelijkheid.

  • 4. De burgemeester kan andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 5. Het in de voorgaande leden bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.4 of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2.3.1.8 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister

De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

(paragraaf wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.3.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke inrichting, waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij premies, geld of in geld inwisselbare goederen kunnen worden gewonnen en verloren;

  • b.

    exploitant: degene die krachtens een zakelijk of persoonlijk recht een speelgelegenheid exploiteert of, indien de exploitatie geschiedt door een rechtspersoon, de natuurlijke persoon die bestuurder is van die rechtspersoon;

  • c.

    beheerder: de natuurlijke persoon die de dagelijkse en onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van een speelgelegenheid.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.3.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.3.3 Exploitatie van een speelgelegenheid
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een speelgelegenheid te exploiteren.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      speelcasino’s, waarvoor op grond van artikel 27h van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist;

    • b.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist;

    • c.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • d.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, waar gelegenheid wordt gegeven te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen of waar gelegenheid wordt gegeven tot het beoefenen van enig ander kansspel waarvoor de Wet op de kansspelen een regeling kent;

    • e.

      de door het bevoegde bestuursorgaan aangewezen soorten speelgelegenheden.

      (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.3.4 Aanvraag
  • 1. Voor het indienen van een aanvraag om een vergunning maakt de exploitant gebruik van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2. Bij een aanvraag wordt een bedrijfsplan overgelegd, waarin in ieder geval staat:

    • a.

      een inhoudelijke beschrijving van de spelen die in de speelgelegenheid zullen worden beoefend, en voor elk spel de wijze waarop premies, geld of in geld inwisselbare goederen kunnen worden gewonnen en verloren;

    • b.

      op welke wijze de bedrijfsactiviteiten zullen worden gefinancierd.

  • 3. Een wijziging in de gegevens van het bedrijfsplan als bedoeld in het tweede lid, deelt de exploitant vooraf schriftelijk mee aan het bevoegde bestuursorgaan; de mededeling wordt als aanvulling op het bedrijfsplan aangemerkt.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.3.5 Overdraagbaarheid vergunning

De vergunning is niet overdraagbaar, en gebonden aan de speelgelegenheid waarvoor zij is verleend.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.3.6 Eisen aan de exploitant en de beheerder

De exploitant en de beheerder van een speelgelegenheid:

  • a.

    staan niet onder curatele of bewind en zijn niet uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet;

  • b.

    zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • c.

    zijn niet binnen de laatste vijf jaar exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor een periode van ten minste vijf weken door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 2.3.3.3, eerste lid, is ingetrokken,tenzij aannemelijk is dat hen ter zake geen verwijt treft;

  • d.

    zijn niet binnen de laatste vijf jaar ten minste twee maal onherroepelijk veroordeeld wegens overtreding van het bepaalde in de Drank- en Horecawet, de Wet op de kansspelen, de Opiumwet en de Wet wapens en munitie;

  • e.

    hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.3.7 Gronden voor weigering vergunning
  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan weigert een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.3.3, eerste lid, indien:

    • a.

      de vestiging of de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend of in procedure zijnde bestemmingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

    • b.

      de speelgelegenheid niet in een gebouw is gevestigd;

    • c.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 2.3.3.6 gestelde eisen.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan een vergunning als bedoeld in artikel 2.3.3.3, eerste lid weigeren, indien:

    • a.

      een eerdere vergunning voor de exploitatie van de speelgelegenheid isingetrokken of de speelgelegenheid met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten;

    en voorts indien naar zijn oordeel:

    • b.

      het woon- en leefklimaat in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde of veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de speelgelegenheid;

    • c.

      het bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2.3.3.4 onvoldoende garanties geeft dat het in deze verordening en in de Wet op de kansspelen bepaalde niet zal worden overtreden;

    • d.

      het op grond van andere feiten en omstandigheden onvoldoende vaststaat dat het bepaalde in de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

      (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.3.8 Verplichtingen van de exploitant en beheerder
  • 1. De exploitant van een speelgelegenheid is verplicht voldoende toezicht uit te oefenen op de gang van zaken gedurende de openingstijden van de speelgelegenheid, dan wel ervoor zorg te dragen dat voldoende toezicht wordt uitgeoefend.

  • 2. De exploitant is verplicht als beheerder van de speelgelegenheid op te laten treden degene die als zodanig in de vergunning staat vermeld.

  • 3. De exploitant en de beheerder dienen ervoor zorg te dragen dat de vergunning in de speelgelegenheid aanwezig is en deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met het toezicht op deze regelgeving of op eerste vordering van een opsporingsambtenaar, ter inzage af te geven.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.3.9 Exploitatietijden

De artikelen uit paragraaf 2.3.1. (Toezicht op horecabedrijven) zijn van overeenkomstige toepassing op speelgelegenheden die geen horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 2.3.1.1.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.3.10 Gronden voor intrekking vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6. van deze verordening, kan het bevoegde bestuursorgaan de vergunning voor een speelgelegenheid intrekken, indien:

  • a.

    de exploitant in strijd handelt met hetgeen hij in het bedrijfsplan als bedoeld in artikel2.3.3.3 heeft opgenomen;

  • b.

    het aanvullend bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2.3.3.4, derde lid, onvoldoende garanties geeft dat de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden;

  • c.

    het bepaalde in de Wet op de kansspelen wordt overtreden;

  • d.

    in de speelgelegenheid strafbare feiten plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de veiligheid of orde in de speelgelegenheid;

  • e.

    de openbare orde, de veiligheid, of het woon- en leefklimaat door de aanwezigheid van de speelgelegenheid wordt verstoord of benadeeld;

  • f.

    de exploitant of beheerder niet langer voldoet aan de in artikel 2.3.3.6 gestelde eisen;

  • g.

    de exploitant of beheerder de in artikel 2.3.3.8 neergelegde verplichtingen niet of onvoldoende nakomt;

  • h.

    de exploitant of beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.3.11 Sluiting speelgelegenheid
  • 1. Indien het belang van de openbare orde of de veiligheid dat naar zijn oordeel vereist, kan het bevoegde bestuursorgaan de sluiting van een speelgelegenheid bevelen.

  • 2. Indien de in het eerste lid genoemde belangen de sluiting naar zijn oordeel niet langer vereisen, heft het bevoegde bestuursorgaan de sluiting op.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.3.12 Beëindiging exploitatie speelgelegenheid
  • 1. De exploitant is verplicht, indien hij de exploitatie van de speelgelegenheid ten behoeve waarvan de vergunning is verleend beëindigt, hiervan binnen twee weken na de beëindiging schriftelijk mededeling te doen aan het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2. Bij ontvangst van deze mededeling vervalt de vergunning, tenzij daarbij is aangegeven dat de bedrijfsactiviteiten door een ander worden voortgezet en een aanvraag voor een nieuwe vergunning binnen vier weken na de mededeling is ingediend.

  • 3. Behoudens het geval dat zwaarwegende feiten of omstandigheden zich daartegen verzetten, blijft de vergunning in dat geval van kracht totdat op de aanvraag een besluit is genomen.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.3.3.13 Speelautomaten
  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet op de Kansspelen;

    • b.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet op de Kansspelen;

    • c.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet op de Kansspelen;

    • d.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet op de Kansspelen.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn 3 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

    (wijkt af van VNG-model)

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4 Bezit van inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1. Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas of ander middel dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden zijn niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen of een dergelijke tas niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.

Het is toegestaan zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, voor zover dit beperkt blijft tot de daarin gelegen wegen, paden en gazons, mits door dit gebruik geen beschadigingen plaatsvinden.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.

  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2. Onder weg wordt verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. Het verbod geldt niet indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 4. Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale wegenverordening Overijssel.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

  • 1. Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in of op voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling, schoolterrein of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.4.13. Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander hulpmiddel een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur

(Vervallen)

Artikel 2.4.15 Nodeloos alarmeren

(Vervallen)

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid- of lichtsignaal kan produceren.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus.

Artikel 2.4.17 Loslopende honden, identificatie

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond op een voor het publiek toegankelijke plaats binnen de bebouwde kom te laten verblijven of te laten lopen zonder dat die hond aangelijnd is.

  • 2. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond zonder halsband voorzien van een van gemeentewege verstrekte hondenpenning te laten verblijven of te laten lopen.

  • 3. Het college is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het in het eerste lid gestelde verbod niet geldt.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op een voor het publiek toegankelijke plaats binnen de bebouwde kom.

  • 2. Het college is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het in het eerste lid gestelde verbod niet geldt.

  • 3. De strafbaarheid wegens niet naleving van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 4. Het college is bevoegd om gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar degene die een of meer honden uitlaat verplicht is bij het uitlaten van de hond(en) zichtbaar een deugdelijk opruimmiddel bij zich te hebben.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke en hinderlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.21 Wilde dieren

(Vervallen)

Artikel 2.4.22 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23 Duiven

  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de provinciale ophokverordening.

Artikel 2.4.24 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale wegenverordening Overijssel.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.4.25 Verblijfsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in strijd met de artikelen 2.4.7, 2.4.8, 2.4.9 en 2.4.10 een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van 24 uur te bevinden op het in dat verbod aangewezen gebied, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad (verblijfsontzegging).

  • 2. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen te bevinden op in dat verbod aangewezen gebieden, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 3. De burgemeester wijst de gebieden aan waarvoor de verblijfsontzegging kan worden opgelegd.

  • 4. De burgemeester beperkt het in het eerste en tweede lid genoemde verbod, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 5. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het eerste en tweede lid.

    (wijkt af van VNG-model)

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voorzover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijven

  • 1. Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

  • 3. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      horecabedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste en tweede lid;

    • b.

      houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, vierde lid.

      (wijkt af van VNG-model)

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

(Niet opgenomen)

(wijkt af van VNG-model)

Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Afdeling 10 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste

camera`s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Hoofdstuk 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

(wijkt af van VNG-model)

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen en escortbedrijven

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het aantal vergunningen voor seksinrichtingen en escortbedrijven bedraagt tezamen ten hoogste één.

  • 3. Bij de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval overgelegd respectievelijk vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de seksinrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

    • e.

      een plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

    • f.

      een bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • g.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.

      (wijkt af van VNG-model)

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,-- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,-- bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 en 06.00 uur op zaterdag en zondag en tussen 01.00 en 06.00 uur op andere dagen. Met de zondag worden gelijkgesteld Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste Kerstdag, tweede Kerstdag en de dag, waarop de verjaardag van de Koning(in) wordt gevierd.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

      (wijkt af van VNG-model)

Artikel 3.2.6 Raam- en straatprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan de weg;

    • b.

      zichtbaar vanaf de weg.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Paragraaf 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • d.

      het maximaal af te geven aantal vergunningen als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, voor seksinrichtingen of escortbedrijven is verleend;

    • e.

      de vergunning is aangevraagd voor de exploitatie van een raam- of staatprostitutiebedrijf.

  • 2. De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

    (wijkt af van VNG-model)

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is onverkort van toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Paragraaf 5 Overgangsbepaling

Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling

(Vervallen)

(wijkt af van VNG-model)

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: een inrichting als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De voorschriften 1.1.1., 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt voor:

    • a.

      een of meer in dat besluit aangeduide soorten inrichtingen;

    • b.

      een of meer in dat besluit aangegeven gedeelten van de gemeente.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze worden beïnvloed.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Activiteitenbesluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Indien sprake is van geluidhinder die wordt veroorzaakt door werkzaamheden aan of gerelateerd aan het spoor, is het verbod van lid 1 niet van toepassing maar dient een schriftelijke melding te worden gedaan aan het college.

  • 4. Indien sprake is van bouwlawaai is het verbod van lid 1 niet van toepassing maar wordt toepassing gegeven aan de Circulaire Bouwlawaai 1991.

  • 5. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale Milieuverordening Overijssel.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 4.1.5a Geluidhinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 4.1.5b Geluidhinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 4.1.5c Geluidhinder door vrachtauto’s

  • 1. Het is verboden een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. (wijkt af van VNG-model)Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Afdeling 2 Bodem-, weg en milieuverontreiniging

Artikel 4.2.1 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Zie de kapverordening van de gemeente Borne.

(Niet opgenomen)

(wijkt af van VNG-model)

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

  • 2. In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een door hem aangeduid voorwerp of stof:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hem gestelde regels.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale Milieuverordening Overijssel.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 4.4.1a Stankoverlast door gebruik van meststoffen

  • 1. Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

    • b.

      emissiearm aanwenden: gebruiken van meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: ‘tijdens het uitrijden van de mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt’;

    • c.

      grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op de volgende feest- en gedenkdagen: Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste Kerstdag, tweede Kerstdag, en de dag waarop de verjaardag van de Koning(in) wordt gevierd.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de mest emissiearm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 5. Vervoer van meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 4.4.2 Vergunningsplicht handelsreclame

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2. Het verbod geldt niet voor onverlichte:

      • a.

        opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

      • b.

        opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

      • c.

        opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

        • -

          een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

        • -

          het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

      • d.

        opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • e.

        opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

    • a.

      van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college;

    • b.

      het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

    • c.

      deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 4. Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 5. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6.

    • a.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken;

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

      (wijkt af van VNG-model)

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDNG DER GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      fietsen, bromfietsen;

    • 3.

      gehandicaptenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • 4.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2. Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

  • 1. Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    • a.

      langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben, dan wel langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen zichtbaar vanaf de weg te laten staan;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale wegenverordening Overijssel.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, dan wel een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4. Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

(geschrapt)

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 5.2.3a Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 5.2.3b Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben. De vergunning wordt voor maximaal 5 jaar verleend.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

      (wijkt af van VNG-model)

Artikel 5.2.3c Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college eenstandplaats wordt of is ingenomen.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 5.2.3d Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5.2.3b, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal Wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5.2.3b, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5.2.3e Aanhoudingsplicht

(gereserveerd)

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

    • a.

      in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

    • b.

      toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4. De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale Vaarwegenverordening.

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats

  • 1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale Vaarwegenverordening.

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid, en 5.3.3 bepaalde.

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement of de Provinciale Vaarwegenverordening.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

(Niet opgenomen)

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden;

    voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. De ontheffing kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • c.

      ter bescherming van de flora en de fauna;

  • 5. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Milieuverordening Overijssel.

    (wijkt af van VNG-model)

Afdeling 6 Verstrooiing van as

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    • c.

      het speel- en sportgedeelte van speel- en sportterreinen;

    • d.

      waterpartijen, zoals vijvers, beken en kanalen;

    • e.

      plaatsen met een aaneengesloten oppervlakte van minder dan 25 m2.

  • 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5.6.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis

van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden

gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 6.2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: opsporingsambtenaren van politie.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid dient het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet op het binnentreden in acht te worden genomen.

(wijkt af van VNG-model)

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2. De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Borne, vastgesteld bij raadsbesluit van 7 juli 2005, gewijzigd bij raadsbesluit van19 oktober 2006, wordt ingetrokken.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

  • 1. Vergunningen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven – indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening – van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven – indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening – van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3. Vergunningen en ontheffingen bedoeld in het eerste lid en voorschriften en beperkingen bedoeld in het tweede lid, worden geacht vergunningen, ontheffingen, voorschriften en bepalingen in de zin van deze verordening te zijn.

  • 4. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 5. Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 6. Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in de verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 8 weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. bepaalde termijn, voorzover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7. De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop die regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat zijn in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

    (wijkt af van VNG-model)

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Borne 2009 (afgekort: APV of APV 2009).

(wijkt af van VNG-model)

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van .
De voorzitter,
De griffier,

Aanvullende toelichting Algemene Plaatselijke Verordening

De gemeenteraad heeft de bestaande modeltoelichting van de VNG in zijn algemeenheid aangewezen als “de” toelichting op de Bornse APV.

Bij wijzigingen in die modeltoelichting is het dan niet nodig om deze opnieuw door de raad te laten vaststellen.

Deze APV voor Borne wijkt op een aantal punten af van de model-APV van de VNG.. Deze “Bornse” toelichting is dus aanvullend op de algemene modeltoelichting van de VNG.

Artikel 2.1.3.1 Verspreiden van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Dit artikel is gewijzigd in het kader van het project Stroomlijning dienstverlening aan ondernemers in Netwerkstadverband in 2009.

Artikel 2.1.5.1a tot en met 2.1.5.1e

Deze artikelen zijn gewijzigd in het kader van het project Stroomlijning dienstverlening aan ondernemers in Netwerkstadverband in 2009.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

De in het vierde lid genoemde (gemeentelijke) telecommunicatieverordening is op 25 maart 1999 door de gemeenteraad vastgesteld en trad op 1 juni 1999 in werking.

Artikel 2.1.5.3 Maken, veranderen van een uitweg

Het bestemmingsplan mag volgens jurisprudentie niet als weigeringsgrond in dit artikel worden opgenomen. De APV en het bestemmingsplan zijn wat de uitwegen betreft verschillende toetsingskaders.

Artikel 2.2.1 en 2.2.2

Deze artikelen zijn gewijzigd in het kader van het project Stroomlijning dienstverlening aan ondernemers in Netwerkstadverband in 2009.

Artikelen 2.3.1.1, 2.3.1.2 en 2.3.1.3 m.b.t. exploitatievergunningen horecabedrijf

Op dit moment worden in Borne geen exploitatievergunningen verstrekt, zodat de artikelen betreffende dit onderwerp voorlopig worden gereserveerd.

Artikelen 2.3.3.1 tot en met 2.3.3.14 m.b.t. speelgelegenheden

In plaats van de VNG-modelartikelen 2.3.3.1 en 2.3.3.2 is het regionaal gehanteerde beleid in hoofdstuk 2 opgenomen. Voor de toelichting: zie de hierna volgende teksten.

Artikel 2.3.3.1 Begripsomschrijvingen

Het begrip “speelgelegenheid” als omschreven in het eerste lid, betreft iedere openbare gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren. De houder van een café waarin bezoekers het kaartspel kunnen beoefenen, hoeft niet zonder meer over een vergunning te beschikken maar slechts indien de mogelijkheid daartoe bewust met enig winstoogmerk wordt geboden.

In de definitiebepaling van “speelgelegenheid” is opgenomen dat het moet gaan om een bedrijfsmatige exploitatie. Dit om het organiseren van werkelijk recreatieve spelen met een prijsje buiten de regelgeving te houden. Omdat de ervaring heeft geleerd dat men soms met behulp van allerlei constructies aan het predikaat “bedrijfsmatig” tracht te ontkomen zijn de woorden “of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is” toegevoegd.

De woorden “winnen” en “verliezen” wijzen op een inleg van geld op welke wijze dan ook.

Artikel 2.3.3.2 Bevoegd bestuursorgaan

In afwijking van de algemene regel van artikel 162 Gemeentewet dat het college van burgemeester en wethouders belast is met de uitvoering van raadsbesluiten, is op grond van artikel 174 van de Gemeentewet de burgemeester belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede op de voor publiek openstaande gebouwen en de daarbij behorende erven. Daarom dient deze bevoegdheidsafbakening hier te worden opgenomen.

Artikel 2.3.3.3 Exploitatie van een speelgelegenheid

Eerste lid

De vergunningplicht geldt het (doen) exploiteren van een speelgelegenheid. Artikel 2.3.3.3 heeft een ander motief dan de Wet op de Kansspelen. Dit artikel heeft namelijk het beschermen van de openbare orde en het woon en leefklimaat als doel.

Oogmerk van de Wet op de kansspelen is het in goede banen leiden van kansspelen, waarbij de consument beschermd dient te worden en gokverslaving en criminaliteit moeten worden tegengegaan.

De Wet op de kansspelen geeft de burgemeester noch het college de bevoegdheid om een illegale speelgelegenheid te sluiten. In de praktijk is dit evenwel vanwege de negatieve uitstraling en het illegale karakter van de speelgelegenheid vaak wel wenselijk. Daarom is in dit artikel een vergunningsplicht opgenomen, met in artikel 2.3.3.7, tweede lid, de mogelijkheid om de vergunning te weigeren als naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid. Met behulp van deze bepaling is het echter niet mogelijk om op te treden tegen een speelgelegenheid die weliswaar de Wet op de kansspelen overtreedt, maar geen overlast veroorzaakt of anderszins het woon- en leefklimaat aantast. Hiervoor is een handhavingsbevoegdheid voor de burgemeester nodig en die ontbreekt thans. Het ministerie van Justitie streeft er evenwel naar deze bevoegdheid op termijn in de wet op te nemen. Dit zal echter niet vóór 2005 zijn.

Tweede lid

De regeling is op grond van het tweede lid niet van toepassing op de in de Wet op de kansspelen genoemde kansspelen. Daardoor is de regeling slechts van toepassing op het spelen met geld waarbij de spelers door hun behendigheid de kans om te winnen kunnen vergroten. Op deze wijze wordt voorkomen dat de gemeente treedt in hetgeen de Rijkswetgever heeft bepaald. De minister van Justitie is volgens de Wet op de kansspelen bevoegd voor casino’s (Titel IV B) en de Kamer van Koophandel is bevoegd voor winkelweekacties (artikel 7b van de wet).

Speelautomatenhallen vallen eveneens niet onder de bepaling. Het is mogelijk in een speelautomatenhallenverordening te bepalen dat bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een speelautomatenhal rekening wordt gehouden met de woon en leefsituatie. De VNG heeft een modelspeelautomatenhallenverordening opgesteld.

Voor de goede orde wordt er op gewezen dat de Wet op de kansspelen gemeenten ten aanzien van een aantal kansspelen (als de kleine kansspelen zoals bingo en ten aanzien van speelautomaten) voldoende bestuurlijke instrumenten geeft. Het bepaalde onder e is opgenomen omdat het mogelijk is dat er, thans niet voorziene, bedrijfsmatige speelgelegenheden zijn in de zin van de voorliggende regeling, waarvan regulering uit een oogpunt van openbare orde of woon- en leefklimaat niet noodzakelijk is.

Een dergelijke categorie bedrijven kan het bevoegde bestuursorgaan als zodanig aanwijzen, waardoor de gemeente én de exploitant administratieve lasten bespaard kunnen blijven.

Artikel 2.3.3.4 Aanvraag

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2.3.3.5 Overdraagbaarheid vergunning

Ofschoon in artikel 1.5 reeds is aangegeven dat in de APV de persoonsgebondenheid van een vergunning voorop staat is voor alle duidelijkheid in artikel 2.3.3.5 tot uitdrukking gebracht dat de vergunning niet overdraagbaar is, omdat zowel de persoon van de exploitant en de beheerder hierbij een rol spelen als de inrichting van de speelgelegenheid.

Artikel 2.3.3.6 Eisen aan de exploitant en de beheerder

De bepaling dat de exploitant en de beheerder niet “van slecht levensgedrag” mogen zijn komt uit de Drank- en Horecawet. Het begrip is in de APV onder andere ook opgenomen bij de exploitatievergunning voor seksinrichtingen e.d. Achtergrond van deze bepaling is dat de exploitatie van een speelgelegenheid, gezien de al eerder gesignaleerde vage grens met illegale activiteiten, van de exploitant en de beheerder een bijzondere verantwoordelijkheid eist, die niet verenigbaar is met crimineel gedrag of een crimineel verleden.

Uit jurisprudentie blijkt dat er geen beperkingen zijn opgelegd ten aanzien van de feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag kunnen worden betrokken (ABRvS 12 maart 2001, nr. 200000361/1, Gst. 2001, 7141, nr. 2). Zo kunnen veroordelingen maar ook bijvoorbeeld processen-verbaal van de politie in deze een rol spelen. De feiten en omstandigheden dienen uiteraard wel gerelateerd te zijn aan de exploitatie van een speelgelegenheid.

Artikel 2.3.3.7 Gronden voor weigering vergunning

Voor een toelichting op de weigeringsgronden wordt hier primair verwezen naar de toelichting onder 2.3.3.3. Ten aanzien van het bepaalde onder d in het tweede lid wordt nog het volgende opgemerkt.

Het is in de praktijk gebleken dat wanneer toezichthouders of opsporingsambtenaren een speelgelegenheid (waarin illegaal wordt gegokt) binnentreden, het spel onmiddellijk wordt stilgelegd, waardoor het niet meer mogelijk is te constateren of er sprake is van een kansspel of een behendigheidsspel. Door middel van dit artikellid kan het bevoegde bestuursorgaan in een dergelijk geval tot het oordeel komen dat de vergunning geweigerd moet worden.

Artikel 2.3.3.8 Verplichtingen van de exploitant en beheerder

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2.3.3.9 Exploitatietijden

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2.3.3.10 Gronden voor intrekking van de vergunning

Het onder h bepaalde is opgenomen in verband met het ervaringsfeit dat met name bij de illegale gelegenheden het toezicht op de naleving wordt bemoeilijkt doordat het spel onmiddellijk wordt stilgelegd als een toezichthouder of opsporingsambtenaar de zaak betreedt.

In een dergelijk geval kan het bevoegde bestuursorgaan op grond van het hier bepaalde tot het oordeel komen dat de vergunning moet worden ingetrokken.

Artikel 2.3.3.11 Sluiting speelgelegenheid

In het eerste lid is het bevoegd bestuursorgaan een expliciete sluitingsbevoegdheid gegeven. Deze bevoegdheid is te onderscheiden van de bevoegdheid tot aanzegging van bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:21 van de Awb die door artikel 2.3.3.11 onverlet wordt gelaten. Met toepassing van bestuursdwang wordt kort gezegd beoogd een onrechtmatige situatie weer in overeenstemming te (doen) brengen met het recht.

De in het eerste lid opgenomen sluitingsbevoegdheid moet daarentegen veel meer worden gezien als een (bestuursrechtelijke) sanctie op inbreuken op het in dit hoofdstuk bepaalde.

Indien nodig kan de naleving van een krachtens het eerste lid gegeven sluitingsbevel worden afgedwongen door toepassing van bestuursdwang. Om een opeenstapeling van bestuursrechtelijke procedures te voorkomen, verdient het aanbeveling te bezien of met het sluitingsbevel tevens (preventief) bestuursdwang kan worden aangezegd. Daarvoor is wel vereist dat er een klaarblijkelijke dreiging bestaat dat de desbetreffende overtreding daadwerkelijk zal plaatsvinden.

Artikel 2.3.3.12 Beëindiging exploitatie speelgelegenheid

De strekking van dit artikel is een exploitant in de gelegenheid te stellen zijn bedrijf aan een ander te vervreemden, waarbij de exploitatie doorloopt. Onder beëindiging wordt tevens verstaan wijziging van de naam van de exploitant of van een of meerdere namen van de exploitanten. Een nieuwe vergunning moet dan worden aangevraagd. Het bevoegd bestuursorgaan heeft er belang bij een actueel overzicht te kunnen hebben van de in de gemeente actieve exploitanten; in verband daarmee is in het eerste lid bepaald, dat binnen twee weken na de feitelijke beëindiging van de exploitatie daarvan moet worden kennisgegeven.

Om misbruik van de regeling te voorkomen zijn in het derde lid de woorden “behoudens zwaarwegende omstandigheden” toegevoegd. Van zwaarwegende omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de vorige exploitant de Wet op de kansspelen heeft overtreden en vervolgens snel een nieuwe exploitant voordraagt.

Artikel 2.3.3.13 Speelautomaten

Op 1 juni 2000 is het gewijzigde hoofdstuk van de Wet op de kansspelen over de speelautomaten in werking getreden (weer gewijzigd per 1 november 2001). De wetgever heeft bij de definities van hoog- en laagdrempelige inrichtingen aansluiting gezocht bij de jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB).

Een inrichting is hoogdrempelig als aan een aantal vereisten is voldaan:

de ruimte dient als café of restaurant te worden gebruikt middels een geldige horecavergunning;

het café- of restaurantbezoek dient op zichzelf te staan; er mogen geen andere activiteiten plaatsvinden waaraan zelfstandige betekenis kan worden toegekend;

de activiteiten die in de inrichting plaatsvinden moeten zijn gericht op personen van 18 jaar en ouder.

Een laagdrempelige inrichting wordt gezien als een inrichting die het publiek niet in de eerste plaats pleegt te bezoeken voor het nuttigen van alcohol en/of een (restaurant)maaltijd. Alle inrichtingen die dus niet voldoen aan de vereisten om als hoogdrempelig te kunnen worden aangemerkt zijn laagdrempelig.

In de memorie van toelichting is een niet uitputtende lijst opgenomen met voorbeelden. Als laagdrempelig worden onder andere genoemd: discotheek, cafetaria, lunchroom, grillroom/shoarmazaak, café-sporthal, café-camping.

De wet bepaalt dat voor een hoogdrempelige inrichting vergunning kan worden verleend voor maximaal twee kansspelautomaten. Het staat de gemeente vrij te bepalen hoeveel behendigheidsautomaten zijn toegestaan in laagdrempelige inrichtingen. In Borne is gekozen voor een maximum van 3 behendigheidsautomaten per laagdrempelige inrichting.

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.

Het modelartikel VNG is gangbaar. Er is echter voor gekozen voor een alternatief waarbij plantsoenen e.d. ook buiten de paden betreden mogen worden.

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in of op voor publiek toegankelijke ruimten

Aan dit artikel zijn schoolterreinen toegevoegd.

Artikel 2.4.17 Loslopende honden, identificatie

Het opgenomen artikel is strenger dan het model-artikel van de VNG, maar is in overeenstemming met het gewenste beleid in Borne: binnen de bebouwde kom moeten honden altijd aangelijnd zijn, uitgezonderd op privé-terreinen en op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

Het opgenomen artikel is strenger dan het model-artikel van de VNG, maar is in overeenstemming met het gewenste beleid in Borne: binnen de bebouwde kom moet de eigenaar of houder van een hond de hondenpoep meteen opruimen, uitgezonderd op privé-terreinen en op door het college aangewezen plaatsen.

In 2004 is een proef gestart ten behoeve van de aanpak van het hondenpoepprobleem. Een instrument hierbij is het in de APV opnemen van de verplichting voor degene die de hond uitlaat om een opruimmiddel zichtbaar bij zich te dragen (lid 4) op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2.4.25 Verblijfsontzeggingen

Met dit artikel kan aan iemand een straatverbod worden opgelegd bij bepaalde vormen van hinderlijk gedrag.

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

Voor Borne wordt dit middel te zwaar geacht. De reeds bestaande bevoegdheden van de burgemeester op het gebied van de openbare orde bieden voldoende mogelijkheden tot ingrijpen.

Overlast door nachtvissen

Enkele gemeenten hebben in hoofdstuk 2 van hun APV een artikel opgenomen waarin het nachtvissen in openbare wateren verboden wordt.

Landelijk is er een verbod op nachtvissen, met uitzondering van de maanden juni tot en met augustus. Wettelijk gezien is het niet mogelijk om op gemeentelijk niveau dit recht op nachtvissen in deze maanden in algemene zin in te perken. Slechts de minister heeft de bevoegdheid om wateren aan te wijzen waar het nachtvissen verboden wordt, echter alleen vanuit visserijkundig oogpunt of uit oogpunt van natuurbescherming.

In privaatrechtelijke zin geldt dat om in een vijver te mogen vissen, men toestemming moet hebben van de eigenaar van de vijver. Dat geldt echter niet zolang men met maximaal 2 hengels vist.

Bepaalde overlast gerelateerd aan het vissen wordt reeds bestreken door andere wetgeving (rommel op de oever afvalstoffenverordening; kamperen Wet Openluchtrecreatie; geluidsoverlast artikel 4.1.7 APV betreffende ‘overige geluidhinder’). Via verpachting van het visrecht kan het nachtvissen niet worden ingeperkt.

In deze APV is derhalve geen artikel opgenomen waarin het nachtvissen wordt verboden.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Het regionaal prostitutiebeleid is het uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid. Regionaal is uitgesproken dat straat- en raamprostitutie wordt geweerd en dat de bij de gemeenten bekende en gedoogde seksinrichtingen en escortbedrijven als uitgangspunt gelden voor een zogenaamd regionaal (afnemend) maximum.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

In 2000 zijn nadere regels vastgesteld. Die zijn (inclusief toelichting) achterin deze APV opgenomen.

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen en escortbedrijven

Het reeds in 2000 genomen besluit om maximaal één seksinrichting of escortbedrijf toe te staan (maximumbeleid), is in dit artikel opgenomen.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden

Voor dit artikel is aansluiting gezocht bij artikel 2.3.1.4 (sluitingstijden van horeca- en aanverwante bedrijven).

Artikel 3.2.6 Raam- en straatprostitutie

Straat- en raamprostitutie komen niet voor binnen de regio Twente. Omdat deze vormen van prostitutie veelal gepaard gaan met de nodige overlast is daartegen in het verleden werend opgetreden. In het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat zijn deze vormen van prostitutie ook nu niet toegestaan.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

In afwijking van het VNG-model kunnen, door middel van het derde lid sub a, naast een gebiedsaanwijzing ook bepaalde soorten inrichtingen worden aangewezen.

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder

Dit artikel is gewijzigd in het kader van het project Stroomlijning dienstverlening aan ondernemers in Netwerkstadverband in 2009.

Afdeling 4.3 Het bewaren van houtopstanden

De gemeenteraad van Borne heeft op 21 december 2000 de ‘Kapverordening 2000’ vastgesteld. Deze verordening is niet in de APV opgenomen.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

In afwijking van het VNG-model hoeft ten aanzien van het in het eerste lid sub a gestelde niet eerst een aanwijzing door het college plaats te vinden: het verbod heeft een directe werking.

De zinsnede “zichtbaar vanaf de weg” dient zodanig opgevat te worden, dat indien het voertuig vanaf de weg niet meer zichtbaar is door bijvoorbeeld een omheining, deze niet zichtbaar is vanaf de weg. Een voertuig dat slechts is afgedekt met een dekzeil of andersoortige bedekking, wordt geacht wél zichtbaar te zijn vanaf de weg.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

Dit artikel is gewijzigd in het kader van het project Stroomlijning dienstverlening aan ondernemers in Netwerkstadverband in 2009.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

In afwijking van het VNG-model geldt het verbod niet alleen voor voertuigen die een bepaalde lengte of hoogte overschrijden, maar ook voor andere aangegeven categorieën voertuigen.

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

Dit artikel is gewijzigd (geschrapt) in het kader van het project Stroomlijning dienstverlening aan ondernemers in Netwerkstadverband in 2009.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen

Dit artikel is gewijzigd in het kader van het project Stroomlijning dienstverlening aan ondernemers in Netwerkstadverband in 2009.

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Het begrip “ligplaats” is in artikel 1 van de Huisvestingswet omschreven als volgt: “plaats in het water, bestemd of aangewezen om door een woonschip bij verblijf te worden ingenomen”.

Artikel 6.1 Strafbepaling

In afwijking van het VNG-model wordt in dit artikel op overtreding van de bepalingen van de APV aangegeven dat ten hoogste de tweede boetecategorie kan worden opgelegd. Dat maakt het mogelijk dat de gemeente of de rechter naar aanleiding van de ernst van het vergrijp en de daarbij geldende omstandigheden zelf kunnen bepalen of gekozen wordt voor de tweede boetecategorie of juist voor een lagere straf (de eerste boetecategorie).

NADERE REGELS PROSTITUTIE

Gelet op artikel 3.1.3 van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Borne (APV).

Paragraaf 1 ALGEMEEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    seksinrichting: een seksinrichting als bedoeld in artikel 3.1.1, lid c van de APV;

  • b.

    escortbedrijf: een escortbedrijf als bedoeld in artikel 3.1.1, lid d van de APV;

  • c.

    verblijfsruimte: een verblijfsruimte als bedoeld in artikel 45 van het Bouwbesluit;

  • d.

    werkruimte: een verblijfsruimte waar de feitelijke seksuele dienstverlening plaatsvindt.

Artikel 1.2 Termijn vergunning

De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 van de APV wordt verleend voor de periode van 1 jaar.

Paragraaf 2 GESCHIKTHEIDSVERKLARING SEKSINRICHTING

Artikel 2.1 Verklaring staat seksinrichting

Het is verboden om zonder of in afwijking van een geschiktheidverklaring van burgemeester en wethouders, of indien bevoegd een geschiktheidverklaring van de burgemeester, een gebouw als seksinrichting in gebruik te nemen, te hebben of te houden.

Artikel 2.2 Aanvraag geschiktheidverklaring

Artikel 6.1.2 van de Bouwverordening is van overeenkomstige toepassing

Artikel 2.3 Ontvankelijkheid

Artikel 6.1.3 van de Bouwverordening is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.4 Termijn van beslissing

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een geschiktheidverklaring binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen hun beslissing eenmaal voor ten hoogste twaalf weken verdagen. Van het besluit tot verdaging wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk mededeling gedaan aan de aanvrager.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid houden burgemeester en wethouders de beslissing op de aanvraag aan indien:

    • a.

      een bouwvergunning is vereist en op deze aanvraag nog niet is beslist;

    • b.

      op dezelfde seksinrichting een aanschrijving rust wegens strijd met de voorschriften van het Bouwbesluit of de Bouwverordening en aan die aanschrijving (nog) niet is voldaan.

  • 4.

    De in het vorige lid bedoelde aanhouding eindigt zes weken nadat op de aanvraag om een bouwvergunning is beslist of nadat is voldaan aan de aanschrijving.

Artikel 2.5 Weigering geschiktheidverklaring

Een geschiktheidverklaring wordt geweigerd indien een van de volgende omstandigheden zich voordoet:

  • a.

    de bouwvergunning is geweigerd;

  • b.

    de seksinrichting voldoet niet aan het bepaalde in paragraaf 3 of 4.

Artikel 2.6 Intrekken of wijzigen geschiktheidverklaring

Burgemeester en wethouders kunnen een geschiktheidverklaring intrekken of wijzigen indien:

  • a.

    blijkt dat zij de verklaring ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebben afgegeven;

  • b.

    blijkt dat de houder van de verklaring niet of niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan een aan deze verklaring verbonden voorwaarde;

  • c.

    het belang op grond waarvan de verklaring is afgegeven dit vereist op grond van een verandering van de inzichten met betrekking tot de bescherming van de prostituees en de verbetering van hun positie, opgetreden na het afgeven van de verklaring.

Paragraaf 3 INRICHTINGSEISEN SEKSINRICHTINGEN

Artikel 3.1 Reikwijdte

Het gestelde in deze paragraaf is niet van toepassing op een seksbioscoop en een seksautomatenhal.

Artikel 3.2 Verblijfsruimten

  • 1.

    Tot een seksinrichting moet tenminste behoren:

    • a.

      een verblijfsruimte ingericht als keuken;

    • b.

      een verblijfsruimte ingericht als kleedkamer met per werkruimte een afsluitbare hang-/legkast;

    • c.

      een verblijfsruimte ingericht als dagverblijf met een vloeroppervlakte van ten minste 3,6 m x 3,6 m.

  • 2.

    Samenvoeging van de keuken en het dagverblijf, dan wel de kleedkamer en het dagverblijf, is toegestaan als daarmee, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, een gelijkwaardige situatie wordt bereikt.

  • 3.

    Het dagverblijf, de keuken en de kleedkamer mogen niet voor prostitutiedoeleinden worden gebruikt.

  • 4.

    In het dagverblijf, de keuken en de kleedkamer moet in voldoende mate daglicht kunnen toetreden en vanuit deze verblijfsruimten moet visueel contact met buiten mogelijk zijn.

Artikel 3.3 Werkruimten

  • 1.

    Elke werkruimte moet een vloeroppervlakte hebben van ten minste 8 m², waarvan de breedte ten minste 2 meter is.

  • 2.

    Elke werkruimte moet zijn voorzien van een wasbak met warm en koud stromend water en van heldere witte elektrische verlichting.

Artikel 3.4 Sanitaire voorzieningen

In een seksinrichting moeten tenminste één heren- en één damestoilet en één badruimte aanwezig zijn, met dien verstande dat:

  • a.

    per bouwlaag tenminste één toiletruimte en één badruimte aanwezig dient te zijn;

  • b.

    per vijf werkruimten tenminste één toiletruimte en per tien werkruimten tenminste één badruimte aanwezig dient te zijn.

Artikel 3.5 Overige voorzieningen

  • 1.

    De voorziening voor de toevoer van verse lucht en de afvoer van binnenlucht in een seksinrichting moet voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit.

  • 2.

    Een seksinrichting moet zijn voorzien van verwarmingsapparatuur als bedoeld in hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit waarmee alle besloten ruimten kunnen worden verwarmd.

Artikel 3.6 Sociale veiligheid

  • 1.

    Iedere werkruimte dient voorzien te zijn van een zogenaamd stil alarm.

  • 2.

    De toegangsdeur van een werkruimte mag slechts afsluitbaar zijn als in het prostitutiebedrijf een, voor de overige aanwezige prostituees goed bereikbare, op die deur passende moedersleutel aanwezig is.

Paragraaf 4 BRANDVEILIGHEIDSEISEN

Artikel 4.1 Brandveiligheidsvoorschriften

  • 1.

    Voor een seksinrichting met één werkruimte is hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Voor een seksinrichting met meer dan één werkruimte is hoofdstuk 7, titel 2 van het Bouwbesluit van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De algemene gebruikseisen van hoofdstuk 6 van de Bouwverordening zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het gebruik van verplaatsbare verwarmingstoestellen is niet toegestaan.

Paragraaf 5 EISEN TEN AANZIEN VAN DE BEDRIJFSVOERING

Artikel 5.1 Algemeen

  • 1.

    Het is verboden vanuit een seksinrichting klanten te werven die zich op of aan de weg bevinden.

  • 2.

    De exploitant en beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf zijn verplicht te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs kan worden gevergd om hinder en overlast van bezoekers voor de omgeving te voorkomen of te beperken.

  • 3.

    Het is de exploitant en beheerder van een seksinrichting verboden bezoekers beneden de leeftijd van 18 jaar toegang te verlenen tot de seksinrichting.

Artikel 5.2 Bewoningsverbod

  • 1.

    Het is verboden in een seksinrichting aanwezig te zijn gedurende de tijden dat deze ingevolge artikel 3.2.3 van de verordening gesloten dient te zijn.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de exploitant, alsmede diens bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 3.

    Het is verboden een ruimte als bedoeld in paragraaf 3 van deze ‘Nadere regels prostitutie’ als woonruimte in gebruik te nemen of te houden.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod, indien aannemelijk is gemaakt dat in de betreffende seksinrichting uitsluitend de exploitant als prostituee werkzaam zal zijn.

Artikel 5.3 Toegang ambtenaren van politie

De exploitant en beheerder van een seksinrichting zijn verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot de seksinrichting:

  • a.

    gedurende de tijd dat de seksinrichting voor bezoekers geopend is; dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat het bedrijf gesloten dient te zijn en indien ambtenaren van politie hun vermoeden uiten dat er bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 5.4 Bescherming van de gezondheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituee

  • 1.

    De exploitant en beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf zijn verplicht maatregelen te treffen in het belang van de veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de in het prostitutiebedrijf werkzame prostituee, alsmede de bescherming van de volksgezondheid.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf zijn verplicht de in het bedrijf werkzame prostituees in de gelegenheid te stellen zich regelmatig te laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen overeenkomstig de landelijke richtlijnen van de stichting SOA-bestrijding.

  • 3.

    Indien een arts vast verbonden is aan de seksinrichting of het escortbedrijf, meldt de exploitant of beheerder de naam en adres van deze arts aan de GGD.

  • 4.

    De exploitant en beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf zijn verplicht medewerkers van de GGD toegang te verlenen tot het prostitutiebedrijf om voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren en voorlichtingsmateriaal te verstrekken gericht op bevordering en instandhouding van de gezondheidssituatie van de in het prostitutiebedrijf werkzame prostituees

  • 5.

    De exploitant en beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf zijn verplicht er zorg voor te dragen dat onder de in het prostitutiebedrijf werkzame prostituees voldoende informatie- en voorlichtingsmateriaal in verschillende talen wordt verspreid over de aan prostitutie verbonden gezondheidsrisico's en over de aanwezigheid en bereikbaarheid van instellingen op het gebied van de gezondheidszorg en de hulpverlening.

  • 6.

    De exploitant en beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf zijn verplicht een bedrijfsbeleid te voeren waarin de toepassing van veilige sekstechnieken en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituee centraal staan

  • 7.

    De in het vorige lid bedoelde verplichting houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende wettelijk goedgekeurde condooms voor gebruik beschikbaar zijn;

    • b.

      de prostituee het werken zonder condoom mag weigeren;

    • c.

      de prostituee klanten en/of bepaalde diensten mag weigeren;

    • d.

      de prostituee mag weigeren met de klant alcoholhoudende dranken te drinken;

    • e.

      de prostituee niet verplicht kan worden zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • f.

      de prostituee het recht heeft op een vrije artsen keuze;

    • g.

      voor een seksinrichting of escortbedrijf geen reclame wordt gemaakt waarbij de garantie wordt gegeven of op andere wijze wordt aangegeven dat de in het bedrijf werkzame prostituees vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Paragraaf 6 INWERKINGTREDING

Artikel 6.1 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking op de dag dat de wet tot opheffing van het algemeen bordeelverbod (Stb. 1999, 464) in werking treedt.

TOELICHTING NADERE REGELS PROSTITUTIE

Paragraaf 1 ALGEMEEN

De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 wordt verleend voor 1 jaar zodat periodiek het functioneren van inrichting(en) en/of het gemeentelijk beleid ter zake kan worden geëvalueerd.

Paragraaf 2 GESCHIKTHEIDSVERKLARING SEKSINRICHTING

Met de geschiktheidverklaring wordt uitsluitend de geschiktheid van een gebouw (of een gedeelte daarvan) voor prostitutie vastgesteld, zonder daarmee ook de toelaatbaarheid vast te stellen van de exploitatie daarvan. De voorschriften zijn met name gericht op (brand)veiligheid en hygiëne.

De geschiktheidverklaring is een zelfstandige, niet persoonsgebonden beslissing inzake de staat van het gebouw (zaak- of objectgericht).

Paragraaf 3 INRICHTINGSEISEN SEKSINRICHTINGEN

In een seksinrichting moeten er verblijfsruimten zijn, namelijk een keuken, een kleedkamer en een dagverblijf. De verblijfsruimten moeten aan een aantal voorwaarden voldoen. In elke werkruimte moet warm en koud stromend water zijn en een hang- en legkast.

Er moet tenminste één toiletruimte zijn en één badruimte.

De luchtverversing moet goed geregeld zijn.

De verwarming moet voldoen aan voorwaarden.

Het gebruik van verplaatsbare kachels is verboden.

De veiligheid van een prostituee moet worden gewaarborgd. De deur mag alleen afgesloten worden als een collega een moedersleutel heeft. Er moet een veilige vluchtroute bestaan.

Paragraaf 4 BRANDVEILIGHEIDSEISEN

Een seksinrichting moet voldoen aan dezelfde eisen op het gebied van brandveiligheid als elk ander bedrijf.

Paragraaf 5 EISEN TEN AANZIEN VAN DE BEDRIJFSVOERING

Om de controletaak van politieambtenaren mogelijk te maken, moeten de exploitant en beheerder van een seksinrichting (of escortbedrijf) er voor zorgen dat deze ambtenaren onbelemmerd de inrichting kunnen betreden wanneer deze voor het publiek geopend is. Ook indien wordt vermoed dat (en moet worden nagegaan of) zich in de inrichting bezoekers bevinden gedurende de tijd dat de inrichting gesloten moet zijn, dient de politieambtenaar toegang te worden verleend.

De prostituee heeft het recht over haar eigen lichaam en psychische integriteit te beschikken. Dit recht is in de Grondwet vastgelegd. Dat recht kan binnen de prostitutie op verschillende manieren in gevaar komen. Daarom is het voor de bedrijfsvoering van belang dat de prostituee geheel vrijwillig en zelfstandig kan werken. Dit betekent dat zij/hij niet mag worden gedwongen tot onveilig vrijen, het meedrinken van (alcoholische) dranken e.d.

Daarnaast kent de prostitutie gezondheidsrisico’s als besmetting met SOA (seksueel overdraagbare aandoeningen) en AIDS. Daarom worden regels gesteld ter bescherming van de gezondheid van de prostituee en volksgezondheid. Deze voorschriften zijn voorwaardenscheppend van aard en hebben betrekking op voorlichting, condoomgebruik, het toepassen van safe-sekstechnieken en het periodieke geneeskundig onderzoek. De bedrijven zijn verplicht medewerking te verlenen aan voorlichtingsactiviteiten over risico's en preventiemogelijkheden en voorlichtingsmateriaal en condooms beschikbaar te hebben.

Paragraaf 6 INWERKINGTREDING

Geen toelichting