Regeling vervallen per 25-09-2021

Beleidsnota Handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Borsele

Geldend van 23-11-2018 t/m 24-09-2021

Intitulé

Beleidsnota Handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Borsele

1. Doel van Wet Damocles (13b Opiumwet) 1.1. Inleiding

Gemeenten worden geconfronteerd met illegale verkooppunten van verdovende middelen. Artikel 13b Opiumwet is voor de burgemeester het juridische instrument om hiertegen bestuurlijk op te treden.

De Opiumwet richt zich voor de burgemeester primair op de preventie en beheersing van de uit druggebruik voortvloeiende risico’s. Artikel13b Opiumwet biedt de burgemeester de mogelijkheid om bestuursdwang toe te passen

1.2. Doel van het gemeentelijk Damoclesbeleid

In het verlengde van het doel dat de wetgever nastreefde bij het opstellen van de “Wet Damocles”, beoogt dit Damoclesbeleid primair:

• de preventie en beheersing van de uit drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de gezondheid;

• het beheersen van de negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden;

• het tegengaan van het onaanvaardbare risico van gebruik van (hard)drugs;

• het effectueren van het gemeentelijk drugsbeleid.

Secundair beoogt het Damoclesbeleid in een beleid(sregel) kenbaar te maken hoe de burgemeester omgaat met de discretionaire (elementen van de) bevoegdheid, uit artikel 13b van de Opiumwet.

Dit Damoclesbeleid vervangt alle voorgaande beleidsnotities over dit onderwerp. De eerder vastgestelde beleidsregels en handhavingstabellen uit het oude Damoclesbeleid d.d. 17 maart 2015 worden met ingang van datum van inwerkingtreding van deze nota ingetrokken. Handhavingsprocedures met betrekking tot de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet die zijn opgestart c.q. kwesties waarin handhavingsstappen zijn gezet ten tijde van de geldigheid van de thans in te trekken beleidsregels en bijbehorende handhavingsmatrices, worden voortgezet op basis van deze nieuwe beleidsregel met bijbehorende handhavingsmatrices.

1.3. Integraal handhavingsbeleid

Uit het enkele feit dat de Opiumwet, een Nederlandse wet met in beginsel een strafrechtelijk uitgangspunt, ook een bevoegdheid aan de burgemeester toekent blijkt dat de wetgever méér voorstaat dan alleen strafrechtelijke handhaving. Vanwege die uitdrukkelijke wettelijke koppeling, wordt bij een aantal uitgangspunten en beleidsdocumenten uit het strafrecht aangesloten. De Aanwijzing Opiumwet en de recidivetermijnen zijn voorbeelden daarvan.

2. Wet Damocles

2.1. Artikel 13b Opiumwet = Wet Damocles

De volledige tekst van artikel 13b van de Opiumwet, luidt:

  • 1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

2.2. “Artikel 2 of 3 Opiumwet”

In artikel 13b Opiumwet wordt verwezen naar lijst I en II van de Opiumwet.

Artikel 2

verwijst naar middelen

Artikel 3

verwijst naar middelen

vermeld op de bij de behorende lijst I

vermeld op de bij de behorende lijst II

aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van art. 2

aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van art. 3

aangewezen bij ministerieel besluit op grond van art. 2

de middelen die op lijst I staan, dan wel zijn of worden aangewezen vallen onder de categorie

HARDDRUGS

de middelen die op lijst II staan, dan wel zijn of worden aangewezen vallen onder de categorie

SOFTDRUGS

Hennepteelt

Dit beleid gaat niet alleen over drugshandel in de traditionele zin van het woord. De hennepteelt en handel in Nederland is de afgelopen 20 jaar zo geprofessionaliseerd en gecriminaliseerd dat enkel de hennepteelt al tot dusdanige overlast en verstoring van de openbare orde leidt dat hier tegen opgetreden dient te worden. Het houden van een hennepplantage waarbij er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, beschouwen we in dit beleid als drugshandel in de zin van artikel 13b Opiumwet.

Toepassing artikel 13b Opiumwet

Van belang hierbij is dat uit vaste jurisprudentie volgt dat uit het woord ‘daartoe’, zoals genoemd in artikel 13b Opiumwet, volgt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs de bevoegdheid geeft tot toepassing van 13b Opiumwet. Het is niet nodig dat er bewijs is van daadwerkelijke verkoop, aflevering of verstrekking. Daar waar het een handelshoeveelheid betreft, is het aan betrokkene om het tegendeel van verkoop, aflevering of verstrekking aannemelijk te maken. Verder is van belang dat de werking van de Opiumwet zo ver reikt dat artikel 13b Opiumwet ook kan worden toegepast als het gaat om delen van de (hennep)plant indien de hars hier niet aan onttrokken is. Dit volgt uit artikel 1, eerste lid, sub b en lijst II van bijlage 1 van de Opiumwet. In het vervolg van deze beleidsregel dient daar waar over drugshandel, handel of illegale verkooppunten wordt gesproken ook te worden begrepen hennepplantages.

Aansluiten bij Aanwijzing Opiumwet

In de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie is vastgelegd wat wordt aangemerkt als een “geringe hoeveelheid voor eigen gebruik”. Een grotere hoeveelheid wordt aangemerkt als een handelshoeveelheid. Wij sluiten aan bij de Aanwijzing Opiumwet.

Invulling door het OM sinds januari 2016 is als volgt: voor harddrugs geldt dat meer dan 0,5 gram harddrugs (bijvoorbeeld cocaïne / amfetamine), 1 pil / tablet (bijvoorbeeld XTC), 1 bolletje, 1 wikkel en 5 ml GHB (bijvoorbeeld 1 ampul / buisje / consumptie-eenheid GHB) wordt aangemerkt als een handelshoeveelheid. Voor softdrugs geldt dat meer dan 5 gram wordt aangemerkt als een handelshoeveelheid. Voor de softdrug qat geldt dat meer dan 1 bundel (ca. 200 gram) een handelshoeveelheid is. Voor verdere details en voor paddo’s wordt verwezen naar de meeste recente Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs .

In het kader van dit beleid is sprake van een handelshoeveelheid als aangetoond of aannemelijk is dat in het pand sprake is (geweest) van middelen als bedoeld in de meest recente Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie. Het bezit van 6 tot en met 30 gram hennep of 6 tot en met 20 hennepplanten als vermeld op lijst II Opiumwet wordt in het kader van dit beleid beschouwd als een “kleine handelshoeveelheid”.

2.3. Last onder bestuursdwang

In de Algemene wet bestuursrecht is een volledige paragraaf gewijd aan de last onder bestuursdwang, namelijk paragraaf 5.3.1. Deze paragraaf begint met artikel 5:21 waarin is aangegeven wat onder bestuursdwang moet worden verstaan, namelijk: de herstelsanctie inhoudende:

  • a.

    een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

  • b.

    de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Proportionaliteit en subsidiariteit

Gebruikmaken van de bestuursdwang wordt in beginsel pas toelaatbaar geacht wanneer:

  • 1. er sprake is van een verboden situatie en/of een overtreding van een wettelijk voorschrift;

  • 2. én het belang van daadwerkelijk optreden zorgvuldig wordt gemotiveerd;

  • 3. én de op te leggen maatregel in redelijke verhouding staat met de overtreding (met andere woorden, dat is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit).

Bestuursdwang is een reparatoire maatregel. Anders dan een punitieve maatregel is bestuursdwang niet gericht op bestraffing of leedtoevoeging, maar op het ongedaan maken, beëindigen of voorkomen van een overtreding. Gelet op de aard van de overtreding zal de overtreding onmiddellijk ongedaan moeten worden gemaakt, althans moet de overtreding onmiddellijk worden beëindigd.

Uitvoering van bestuursdwang betekent – in het kader van de uitvoering van dit beleid – dat het lokaal of de woning bij sluiting ook feitelijk namens het bestuursorgaan wordt gesloten. Dit kan op verschillende manieren uitgevoerd worden. Bijvoorbeeld een houten plaat tegen het kozijn, het veranderen van het slot of de cilinder van het slot.

Niet betreden

De sluiting is feitelijk van aard, en brengt met zich mee dat de woning of het lokaal door niemand mag worden betreden. Het gebouw mag alleen worden betreden als de burgemeester daartoe toestemming heeft verleend. In de regel wordt slechts toestemming verleend in geval van een dringende en/of zwaarwichtige reden. Daarom moet een schriftelijk en gedetailleerd verzoek worden ingediend, waaruit in ieder geval duidelijk moet blijken voor wie het verzoek geldt, voor welk doel en voor welke periode.

In geval van uitzonderlijke omstandigheden zal gebruik gemaakt worden van de afwijkingsbevoegdheid ingevolge artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht.

3. Handhavingarrangement

3.1. Inleiding

Uitgangspunt is dat indien is gebleken dat er sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 13b Opiumwet, de burgemeester handhavend zal optreden.

De, in het kader van het Damoclesbeleid relevante, taak van de politie is om de burgemeester te informeren over geconstateerde overtredingen en daarvan opgemaakte proces-verbalen bij hem te melden en verdere schriftelijke informatie aan hem te verstrekken, zoals het toesturen van een bestuurlijke rapportage of een Hennep Informatie Bericht.

De burgemeester is verantwoordelijk voor de uitvoering van het handhavingsbeleid ingevolge artikel 13b Opiumwet.

3.2. Begrippen en uitgangspunten

Woning of lokaal

De wetgever heeft ervan afgezien het begrip woning te definiëren. De burgemeester verstaat onder woning `een pand dat (of ruimte die) in de aangetroffen staat op een normale wijze voor bewoning kan worden gebruikt en dat (die) daarvoor ook mag worden gebruikt (woongenot)`.

Of een woning wordt gebruikt als woonruimte en er dan ook sprake is van het hebben van woongenot, blijkt uit de feitelijke constatering ter plaatse en andere omstandigheden, zoals een inschrijving in de BRP.

Samengevat:

- woning: een feitelijk voor bewoning gebruikte ruimte en het daarbij behorende erf.

- lokaal: een al dan niet voor publiek toegankelijk lokaal en het daarbij behorende erf (zoals horeca-inrichtingen, winkels, loodsen, en/of bedrijfsruimten).

Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist. Op basis van de Awb is het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast bevoegd tot het geven van een dergelijke machtiging. In het geval van artikel 13b Opiumwet is aan de burgemeester de bevoegdheid toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Hij kan een schriftelijke machtiging verlenen.

Overige bewoners

Bij panden die aan verschillende personen worden verhuurd, zoals kamerverhuurpanden, kan worden overgegaan tot gedeeltelijke sluiting door sluiting van afzonderlijke kamers of een gedeelte van het pand. De rest van het pand blijft dan toegankelijk voor derden. Hierdoor worden bijvoorbeeld medebewoners, die niets met de overtreding te maken hebben, niet onnodig getroffen.

Horeca – samenloop met maatregel Drank en Horecawet

Op grond van artikel 31 Drank- en Horecawet dient een vergunning te worden ingetrokken als zich in de inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Leidinggevenden van het betreffende horecabedrijf zijn dan op grond van artikel 5, eerste lid van het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet gedurende de eerstvolgende vijf jaar niet meer gerechtigd op te treden als leidinggevende in een horecabedrijf. Intrekking van de vergunning is een definitieve situatie. De vergunning wordt in beginsel alleen ingetrokken als de ondernemer mede schuldig is aan de drugshandel. Er moet dus sprake zijn van verwijtbaarheid aan de kant van de ondernemer. De maatregelen die kunnen worden genomen bij of krachtens de Drank- en Horecawet en de Algemene Plaatselijke Verordening, kunnen worden toegepast naast de maatregelen op grond van de regeling van artikel 13b Opiumwet en vice versa.

Natraject en Wet Victor

Bij afloop van de sluitingstermijn vindt in overleg met de eigenaar en bewoners een overdracht van de woning plaats. Is er ernstige vrees voor herhaling van de verstoring van de openbare orde dan komt de betreffende woning in aanmerking voor een verlenging van de duur van de sluiting. De betrokkenen worden bij mogelijke verlenging opnieuw gehoord.

Soms is sluiting niet voldoende en zijn aanvullende maatregelen nodig om de leefbaarheid rond het gesloten pand te herstellen. De Wet Victor regelt het natraject van onder andere een sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet. De Wet Victor maakt het mogelijk om het beheer van een pand over te nemen (artikel 14 Woningwet) en daarna eventueel te onteigenen (artikel 77 Onteigeningswet). Het besluit tot beheer wordt genomen door het college van burgemeester en wethouders.

Sluiting inschrijven in openbare registers op grond van WKBP

Met het inwerkingtreden van de wet Victor is een bepaling toegevoegd aan de artikelen 13b Opiumwet en 174a Gemeentewet. Sluiting van een pand op grond van één van deze artikelen moet nu zo spoedig mogelijk worden ingeschreven in de betreffende openbare registers, conform artikel 3:16 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 3, eerste lid van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (WKBP). Artikel 3:24 Burgerlijk Wetboek, waarin de koper beschermd wordt tegen onvolledigheid in de registers, is echter niet van toepassing.

Ook als verder geen gebruik zal worden gemaakt van het instrumentarium van de wet Victor, moeten sluitingen dus wel worden ingeschreven in de registers. In het Burgerlijk Wetboek is een bepaling opgenomen op basis waarvan men een huurovereenkomst kan ontbinden, wanneer een pand gesloten is geweest op grond van artikel 13b Opiumwet of 174a Gemeentewet.

3.3. Aard van de maatregel

De bestuursdwangmaatregel dient te bewerkstelligen:

  • 1. het teniet doen gaan van de naamsbekendheid van het lokaal/woning als lokaal/woning waar drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, de loop naar dat pand te ontnemen, zodat klanten en dealers geen gebruik meer maken van dat pand voor de handel in drugs

  • 2. het buiten elke twijfel verheffen dat het pand niet beschikbaar is voor de verkoop, aflevering of verstrekking van drugs;

  • 3. herhaling van drugshandel, -opslag en/of -handel voorkomen;

  • 4. het doen wederkeren van de rust in de omgeving, het voorkomen van herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde, alsmede het voorkomen van een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat;

  • 5. het, vanuit preventief oogpunt, afgeven van een signaal dat overtreding van artikel 13b Opiumwet onder geen enkele omstandigheid wordt getolereerd.

Bij de bepaling van de duur van de sluiting is de voorgeschiedenis relevant, waaronder die van de exploitant. Wanneer na een sluiting van een lokaal voor de duur van bijvoorbeeld drie maanden na verloop van tijd blijkt dat er toch weer in drugs wordt gehandeld vanuit het/de lokaal/woning, dan kan daaruit worden geconcludeerd dat de “loop” er kennelijk nog niet voldoende uit is gehaald. Dat rechtvaardigt een langere sluitingsduur bij herhaling van de overtreding. Dit geldt ook indien de vorige overtreding begaan werd door een andere dan de huidige exploitant.

Dit betekent echter niet dat een exploitant tot in lengte van dagen geconfronteerd moet worden met een “misstap” in het verleden. Bij het bepalen van de termijnen van het meewegen van de voorgeschiedenis sluiten we aan bij de termijn van vijf jaren die door het Openbaar Ministerie worden gehanteerd. Recidive is aan de orde binnen vijf jaar na de daaraan voorafgaande overtreding.

3.4. Arrangement

Voor de uitvoering van het beleid is onderstaand handhavingsarrangement vastgesteld waarin de diverse verschijningsvormen van drugshandel met daarop de bestuursrechtelijke maatregelen zijn opgenomen. Om de naamsbekendheid van het drugspand en de aanloop naar de betreffende locatie teniet te doen, zijn de termijnen die in dit beleid zijn genoemd noodzakelijk. Sluiting is gerechtvaardigd ter bescherming van de openbare orde en het woon– en leefklimaat.

Onderscheid in hard- en softdrugs en samenloop.

Handel in harddrugs is een dermate ernstige verstoring van de openbare orde dat altijd direct tot sluiting wordt overgegaan. Indien er sprake is van handel in zowel soft- als harddrugs, wordt de maatregel opgelegd die geldt bij de constatering van handel in harddrugs. Indien handel in softdrugs wordt geconstateerd nadat er al een maatregel is opgelegd voor de handel in harddrugs, wordt de maatregel opgelegd die hoort bij de tweede of volgende constatering van handel in softdrugs. Indien handel in harddrugs wordt geconstateerd nadat er al een maatregel is opgelegd voor handel in softdrugs, wordt de maatregel opgelegd die hoort bij de tweede of volgende constatering voor handel in harddrugs.

Overtreding

In beginsel is het voor het bestuursrechtelijk optreden niet van belang of de betrokkene(n) de overtreding heeft begaan. De feitelijke constatering van overtreding van de Opiumwet is voldoende om over te gaan tot handhavend optreden. Daarnaast speelt de persoonlijke verwijtbaarheid van de betrokkene(n) van het pand waarin handel wordt geconstateerd geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van het pand noopt.

Pand-gebonden

Voor de toepassing van de in dit beleid opgenomen handhavingstappen is ook niet vereist dat een overtreding volgend op een eerdere overtreding door dezelfde persoon wordt begaan. Uitgangspunt is dat het bestuursrechtelijk optreden niet persoonsgebonden, maar pand-gebonden is. Een uitzondering hierop vormt de situatie dat een persoon, na een eerdere constatering van drugshandel door deze persoon in een bepaald pand, zich opnieuw schuldig maakt aan drugshandel in een ander pand. In een dergelijk geval wordt bij de op te leggen maatregel de eerste constatering van drugshandel ten volle meegewogen en is de maatregel die hoort bij de 2e of volgende constatering van toepassing.

3.4.1. Lokalen

Uitgangspunt voor lokalen is dat bij het aantreffen van voor de handel bestemde drugs (in een grotere hoeveelheid dan voor eigen gebruik) altijd direct wordt gesloten. Indien er sprake is van (meerdere) verzwarende omstandigheden kan voor langere tijd worden gesloten, zie de indicatorenlijst.

Constatering

1e overtreding

2e overtreding

(binnen 5 jaar)

3e overtreding

(binnen 5 jaar)

Verkoop van dan wel aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs in een lokaal en/of op een bijbehorende erf

Sluiting voor een periode van 3 maanden

Sluiting voor een periode van 6 maanden

Sluiting voor een periode van 12 maanden

Verkoop van dan wel aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een lokaal en/of op een bijbehorend erf

Sluiting voor een periode van 6 maanden

Sluiting voor een periode van 12 maanden

Sluiting voor een periode van 24 maanden

3.4.2. Woningen

Bij woningen grijpt een sluiting erger in op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). De beginselen als ‘recht op ongestoord woongenot’ (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)) en ‘huisvredebreuk’ rechtvaardigen een minder vergaande aanpak bij woningen. Zie paragraaf 2.2. voor de definitie van “kleine handelshoeveelheid”.

Constatering

1e overtreding

2e overtreding

(binnen 5 jaar)

3e overtreding

(binnen 5 jaar)

4e overtreding

(binnen 5 jaar)

Verkoop van dan wel aanwezigheid van een kleine handelshoeveelheid (minder dan 20 planten of minder dan 30 gram) softdrugs

Schriftelijke waarschuwing

Sluiting voor een periode van 3 maanden

Sluiting voor een periode van 6 maanden

Sluiting voor een periode van 12 maanden

Verkoop van dan wel aanwezigheid van meer dan een kleine handels-hoeveelheid softdrugs

Sluiting voor een periode van 3 maanden

Sluiting voor een periode van 6 maanden

Sluiting voor een periode van 9 maanden

Sluiting voor een periode van 12 maanden

Verkoop van dan wel aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs

Sluiting voor een periode van 3 maanden

Sluiting voor een periode van 6 maanden

Sluiting voor een periode van 12 maanden

Sluiting voor een periode van 24 maanden

3.4.3. Verzwarende omstandigheden

Lokale feiten en omstandigheden kunnen aanleiding geven om af te wijken. De belangrijkste feiten en omstandigheden die kunnen worden aangemerkt als verzwarende omstandigheden, staan in onderstaande indicatorenlijst vermeld. De indicatorenlijst heeft een alternatief en geen cumulatief karakter. Ook op basis van enkele indicatoren kan worden aangetoond dat er verzwarende omstandigheden zijn. De indicatorenlijst is nadrukkelijk een hulpmiddel. Voor toepassing van de maatregel moet uiteraard altijd eerst gekeken worden of voldaan wordt aan de criteria van artikel 13b Opiumwet en de voorwaarden zoals gesteld in dit beleid.

Aan de afweging om af te wijken spelen onder meer de volgende indicatoren een rol:

a. de aangetroffen hoeveelheid middelen: de hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet (in ieder geval een grotere hoeveelheid dan voor eigen gebruik, in aansluiting op de meest recente Aanwijzing Opiumwet van de Procureurs Generaal ). Met hoeveelheden als bedoeld in deze Aanwijzing kan – in lijn met geldende jurisprudentie - aangenomen worden dat sprake is van handel en hoeft er geen sprake te zijn van daadwerkelijke verkoop, aflevering of verstrekking;

b. indicatoren van enige professionaliteit: de professionaliteit wordt afgemeten aan de aanwezigheid van attributen in het lokaal die wijzen op regelmatige handel in verdovende middelen, zoals de aanwezigheid van weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, verpakkings- en versnijdingsmaterialen en/of overige attributen die wijzen op beroeps- of bedrijfsmatige teelt zoals assimilatielampen;

c. de mate waarin de woning betrokken is geweest bij (eerdere) handel in verdovende middelen;

d. er is sprake van gewelds- of openbare orde delicten;

e. er is sprake van verboden wapenbezit en/of aanwezigheid van verboden wapens als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie;

f. er is een vermoeden van betrokkenheid van de eigenaar/bewoner(s)/betrokkene(n);

g. er is een vermoeden dat de eigenaar/bewoner(s)/betrokkene(n) verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten t.a.v. de Opiumwet en/of de Wet Wapens en Munitie en/of antecedenten op het gebied van geweld tegen personen of zaken, bedreiging of diefstal en dergelijke;

h. er is sprake van recidive bij de eigenaar/bewoner(s)/betrokkene(n), daaronder in ieder geval begrepen eerdere overtredingen van de Opiumwet en/of eerdere sluiting van eigendommen op grond van artikel 13b Opiumwet;

i. er is sprake van een combinatie van middelen als bedoeld op Lijst I en II Opiumwet;

j. de mate van gevaarzetting en de risico’s voor de bewoners, omwonenden en/of de omgeving;

k. de mate van overlast;

l. de aannemelijkheid dat de woning niet overeenkomstig de woonfunctie wordt gebruikt;

m. de aannemelijkheid dat behalve de woning en/of het lokaal of bijbehorende erf, nog een of meer andere locaties zijn betrokken bij de drugshandel in georganiseerd verband of als aanwezigheid van drugs hierop duidt;

n. overige feiten en omstandigheden die duiden op drugshandel in georganiseerd verband .

4. Coffeeshopbeleid 4.1 Lokaal beleid

De burgemeester volgt de AHOJGI-criteria bij de handhaving van gedoogde coffeeshops. De burgemeester kan in de gedoogverklaring strengere voorwaarden opnemen. Er wordt in de gedoogverklaring opgenomen dat maar 3 (drie) gram softdrugs per persoon per dag mag worden verkocht (in plaats van vijf). Doel van de 3 gram norm is om drugstoeristen en doorverkoop te ontmoedigen. Het afstandscriterium is geen wettelijke verplichting.

Coffeeshophouders dienen vast te stellen dat degene aan wie ze toegang verlenen meerderjarige ingezetenen van Nederland zijn. De controle van het ingezetenencriterium, dus de check of de gebruiker daadwerkelijk in Nederland woont, is de verantwoordelijkheid van de coffeeshopexploitant. Het tonen van een geldig identiteitsbewijs of verblijfsvergunning in combinatie met een uittreksel uit de basisregistratie Personen (BRP) zijn instrumenten waarmee de coffeeshophouder kan vaststellen of iemand in Nederland woont. Personen die niet zijn ingeschreven dan wel zijn ingeschreven in het zogeheten niet-ingezetenen register, zijn geen ingezetenen en mogen dus geen softdrugs kopen in een coffeeshop.

4.2 Bestuurlijke handhaving

Bij recidive is paragraaf 3.3 van overeenkomstige toepassing, overtredingen worden vijf jaar lang ‘meegenomen’. Bij herhaling is in eerste instantie bedoeld herhaling van eenzelfde overtreding in dezelfde inrichting. Een cumulatie van overtredingen kan leiden tot het overslaan van een "stap" in onderstaande gedragslijn en het meteen overgaan tot een sluiting zonder de stap waarschuwing of tot het sluiten van de inrichting gedurende een langere periode.

De verantwoordelijkheid voor het naleven van de gedoogcriteria ligt uitdrukkelijk bij de exploitant. Deze is degene die op de naleving moet toezien. Volgens vaste jurisprudentie speelt de persoonlijke verwijtbaarheid van de exploitant geen rol bij de vraag of er zich een situatie voordoet die tot sluiting van een inrichting noopt. De exploitant is verantwoordelijk voor de gang van zaken in de door hem geëxploiteerde inrichting.

Bij overtredingen zal overgegaan worden tot een waarschuwing of sluiting of intrekking van de gedoogverklaring. Indien er aanleiding bestaat kan een BIBOB-onderzoek worden ingesteld en wordt de gedoogverklaring zo nodig ingetrokken.

Ook een strafrechtelijke veroordeling kan een reden zijn om de gedoogverklaring in te trekken. Exploitant en beheerders mogen niet van slecht levensgedrag zijn. Hierbij raakt men al snel de zogenaamde ‘achterdeurproblematiek’. Ten aanzien van zedelijkheidseisen wordt er rekening gehouden met de omstandigheid dat er criminele antecedenten kunnen bestaan welke verband houden met overtreding van artikel 3 van de Opiumwet. Omdat men de kans loopt om een proces-verbaal te krijgen wegens een overtreding en daarbij dus ook een redelijke kans heeft op een veroordeling, worden die strafbare feiten, die rechtstreeks verband houden met het exploiteren van de coffeeshop binnen de gedoogvoorwaarden, in beginsel niet meegewogen in de beoordeling van het levensgedrag.

4 Aannemelijkheid dat de aangetroffen drugs voor drugshandel in georganiseerd verband bestemd zijn, kan volgens de rechtspraak blijken uit bijvoorbeeld verklaringen van betrokkenen, onderzoek van de politie of uit ander bewijs zoals het aantreffen van verpakkingsmateriaal, sealbags gevuld met henneptoppen, vuurwapens met bijbehorende munitie, grote contante geldbedragen, een weegschaal of assimilatielampen (LJN BY5106, RvS, 5-12-2012, rechtsoverweging 2; LJN: BX5656, rechtbank Utrecht, 27-08-2012, rechtsoverweging 11).

Voorbeelden van betrokkenheid bij handelingen welke geen verband houden met de gedoogde verkoop van softdrugs en welke wel worden aangerekend zijn:

- hoeveelheden softdrugs welke niet in verhouding staan tot het aantal bezoekers en de bijbehorende omzet van de coffeeshop, de exploitant moet aantonen dat de aangetroffen hoeveelheid past binnen de gedoogde verkoop;

- drugs met een andere bestemming dan de coffeeshop (bijvoorbeeld niet-gedoogde verkoop of export);

- teelt van softdrugs;

- harddrugs;

- witwassen / aanwezigheid van grote hoeveelheden geld waarvan de herkomst niet aanwijsbaar is.

4.3 Overige vergunningen gedoogde verkooppunten

Een gedoogd verkooppunt heeft onder meer op grond van de APV een exploitatievergunning met bijbehorende gedoogverklaring nodig. Indien de voorwaarden van de exploitatie niet worden nageleefd heeft de burgemeester in beginsel de keuze om op te treden op grond van:

- overtreding van de voorwaarden als opgenomen in de exploitatievergunning, of

- AHOJGI-criteria en gedoogverklaring.

Wanneer een exploitant / leidinggevende de vergunningsvoorwaarden van de exploitatievergunning overtreedt zal in beginsel worden opgetreden via de exploitatievergunning op de wijze zoals dit bij horecabedrijven (en dus ook coffeeshops) gebruikelijk is.

4.4 Overtreding AHOJGI-criteria of de gedoogverklaring

Indien sprake is van het overtreden van de AHOJGI-criteria of de gedoogverklaring, met uitzondering van het H criterium (zie hierna), zal in beginsel de volgende gedragslijn worden gevolgd:

1e overtreding

Schriftelijke waarschuwing

2e overtreding (binnen 5 jaar)

Sluiting voor een periode van drie maanden

3e overtreding (binnen 5 jaar)

Sluiting voor een periode van zes maanden

4e overtreding (binnen 5 jaar)

Definitieve sluiting en / of intrekking gedoogverklaring

4.5 Harddrugs

Indien in een coffeeshop of bijbehorende ervan een middel als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is, zal in beginsel de volgende gedragslijn worden gevolgd:

1e overtreding

Sluiten voor een periode van minimaal 6 maanden

2e overtreding (binnen 5 jaar)

Definitieve sluiting en / of intrekking gedoogverklaring

Ingeval van een geringe overschrijding van de handelsvoorraad, dat wil zeggen met minder dan 500 gram, zal naar redelijkheid een lichtere maatregel volgen.

4.6 Lex Silencio Positivo

Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing. Een coffeeshop is een gelegenheid waar het risico op criminaliteit aanwezig is. In die situaties is voorafgaande aan de vergunningverlening onderzoek nodig wat kan leiden tot een onderzoek in het kader van de Wet Bibob. Het is onwenselijk als de vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is niet wenselijk om deze dwingende reden van algemeen belang. Paragraaf 4.1.3.3 Awb wordt niet van toepassing verklaard.

5. Inwerkingtreding

De beleidsregel treedt in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking.

Ondertekening

Heinkenszand, 31 oktober 2018

G.M. Dijksterhuis

Burgemeester van Borsele