Erfgoedverordening 2018 gemeente Bronckhorst

Geldend van 29-06-2018 t/m 31-12-2023

Intitulé

Erfgoedverordening 2018 gemeente Bronckhorst

De raad van de gemeente Bronckhorst;

gelezen het voorstel van het college van b en w van 3 april 2018;

besproken in de commissievergadering van 16 mei 2018;

gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Besluit:

  • 1.

    In te trekken de Erfgoedverordening 2013 gemeente Bronckhorst

  • 2.

    Vast te stellen de Erfgoedverordening 2018 gemeente Bronckhorst.

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • een gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • een omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • de stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door de burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet

Paragraaf 2. Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 4. Selectiecriteria

Uitgangspunt voor de selectie van gemeentelijke monumenten zijn de volgende criteria:

  • 1.

    het casco verkeert in een redelijk goede staat, zodat het monument is te restaureren zonder volledige afbraak;

  • 2.

    de oorspronkelijke vorm of aanleg dient in de hoofdopzet nog aanwezig te zijn, tenzij het een belangwekkende historisch gegroeide situatie betreft;

  • 3.

    het object dient in ieder geval te voldoen aan de basisnormen en één of meer van de hieronder genoemde selectiecriteria:

    • A

      stedenbouwkundige waarde:

      • 1.

        het monument is onderdeel van een belangrijk stedenbouwkundig/landschappelijk concept;

      • 2.

        het monument is onderdeel van een historisch gegroeid stedenbouwkundig/ landschappelijk gebied en is bepalend voor het zichtbaar houden van deze situatie; er is een duidelijk verband tussen gebouw en historische verkaveling;

      • 3.

        het monument is van belang vanwege het zichtbaar houden van het werk van een erkende stedenbouwkundige of landschapsarchitect;

      • 4.

        het monument heeft een zeldzaamheidswaarde voor wat betreft aanleg, structuur en relatie met de omgeving;

    • B

      architectuurhistorische waarde:

      • 1.

        het monument is een goed voorbeeld van een bepaalde stijl of bouwtrant en valt op door specifieke stijlkenmerken, al dan niet met plaatselijke variaties;

      • 2.

        het monument is, in opstand en plattegrond, van belang als voorbeeld van een gebouw met een bepaalde, al dan niet oorspronkelijke functie;

      • 3.

        het monument valt op door gave verhoudingen en/of bijzondere of zeldzame detaillering van het exterieur, zoals vormgeving, kleur en/of materiaalgebruik;

      • 4.

        het monument heeft een bijzonder of zeldzaam interieur of bevat bijzondere of zeldzame onderdelen in het interieur;

      • 5.

        het monument is een goed voorbeeld van het werk van een architect of kunstenaar en neemt een belangrijke plaats in binnen de plaatselijke, regionale of landelijke architectuur-geschiedenis;

      • 6.

        het monument is van belang vanwege een historische of vernieuwende constructiewijze;

    • C

      cultuurhistorische waarde:

      • 1.

        het monument is van belang vanwege een plaatselijk geschiedkundig feit, zichtbare geschiedenis van bijvoorbeeld bekende bewoners, beroepen, bijzondere activiteiten;

      • 2.

        het monument vertegenwoordigt een aspect van de religieuze, militaire of waterstaatkundige geschiedenis;

      • 3.

        het monument is van belang vanwege zijn bestemming als uitdrukking van een cultuur-, sociaal- of economisch-historische ontwikkeling;

      • 4.

        het monument is van belang vanwege zijn verschijningsvorm, die verbonden is met een algemeen-historische, politieke of geestelijke ontwikkeling.

Artikel 5. Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 3 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 6. Voorbescherming

  • 1. De bescherming van paragraaf 3 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 5 is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 7. Advies geïntegreerde commissie Welstand/Monumenten

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 3 advies aan de geïntegreerde commissie Welstand/Monumenten waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg.

  • 2. De geïntegreerde commissie Welstand/Monumenten betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3. De geïntegreerde commissie Welstand/Monumenten brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 8. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijk monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijk monument.

Artikel 9. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 10. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1. In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 6 wordt in dat geval aan de geïntegreerde commissie Welstand/Monumenten advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.

  • 3. Paragraaf 3 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 11. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 2 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Paragraaf 3. Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 12. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 13. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 14. Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 13, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 15. Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Paragraaf 4. Rijksmonumenten

Artikel 16. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de geïntegreerde commissie Welstand/Monumenten, bedoeld in artikel 7, eerste lid. Artikel 7, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 5. Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 17. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 7, eerste lid. Artikel 7, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 7. Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 8. Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 18. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 17, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 17, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 19. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1. Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. De artikelen 14 en 15 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

Paragraaf 6. Handhaving en toezicht

Artikel 20. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 12 of het bepaalde krachtens artikel 13, derde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 21. Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de medewerkers van het cluster Toezicht en Handhaving

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Paragraaf 7. Slotbepalingen

Artikel 22. Overgangsrecht

  • 1. Een krachtens de Erfgoedverordening 2013 gemeente Bronckhorst aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening 2013 gemeente Bronckhorst.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de op de voorgeschreven wijze van bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening 2018 gemeente Bronckhorst.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bronckhorst van 24 mei 2018,

de griffier,

M. van der Leur

de voorzitter,

M. Besselink