Nota Standplaatsenbeleid gemeente Brummen 2013

Geldend van 28-06-2013 t/m heden

Intitulé

Nota Standplaatsenbeleid 2013 gemeente Brummen

Het college van burgemeester en wethouders van Brummen heeft de Nota Standplaatsenbeleid 2013 gemeente Brummen vastgesteld.

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

Standplaatsen zijn plaatsen in de openbare ruimte waar ambulante handelaren hun goederen en/of diensten te koop aanbieden, verkopen, respectievelijk afleveren. Dit fenomeen treffen we in heel veel gemeenten in Nederland aan. Standplaatsen verlevendigen het straatbeeld, respectievelijk de dorpen/kernen en standplaatshouders voorzien in een bepaalde behoefte. Daarnaast verschaft het werkgelegenheid en is het een inkomstenbron voor ondernemers.

Ofschoon de gemeente Brummen een aantal jaren geleden reeds gestart is met de voorbereiding van gemeentelijk standplaatsenbeleid, heeft dit tot op heden niet geresulteerd in een formele vaststelling ervan. Vanuit de wens om op dit gebied duidelijkheid te verschaffen, inzake de wijze waarop de gemeente binnen haar gemeentegrenzen omgaat met standplaatsen, is besloten om dit proces opnieuw op te pakken.

Naast het feit, dat vastgesteld standplaatsenbeleid rechtszekerheid en –gelijkheid biedt, geeft het inzicht in de wijze waarop de gemeente om gaat met (het innemen van) standplaatsen, resp. vergunningaanvragen om een standplaats. Daarnaast levert het beleid een bijdrage aan het adequaat kunnen handhaven bij ongewenste c.q. illegale situaties. Daarvan kan onder meer sprake zijn wanneer een standplaats overlast/hinder veroorzaakt, een onveilige verkeerssituatie creëert of het straatbeeld ontsiert.

Voorliggende nota heeft echter geen betrekking op standplaatsen, die op een weekmarkt of tijdens een evenement worden ingenomen. Ook het onderwerp ‘venten’ valt niet onder de reikwijdte van deze beleidsnota.

Het totstandkomingtraject van voorliggend beleidsnota vindt parallel plaats aan het actualisatietraject van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) 2013 van de gemeente Brummen. Derhalve is er tevens sprake van een ‘natuurlijk moment’ om het standplaatsenbeleid nu vorm te geven.

1.2. Doelstelling

Met het (laten vaststellen van het) beleid wordt uiteindelijk beoogd, dat de (bestuurs)praktijk van de gemeente Brummen met betrekking tot (het innemen van) standplaatsen wordt geformaliseerd. Daarnaast is het beleid zodanig geformuleerd, dat het voor een ieder duidelijk is hoe de gemeente om gaat met standplaatsen en in welke gevallen een aanvraag om vergunning leidt tot vergunningverlening, respectievelijk een weigering.

1.3. Leeswijzer

In voorliggende beleidsnotitie wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan het tot nu toe gehanteerde beleid c.q. de huidige bestuurspraktijk, inzake standplaatsen in de gemeente Brummen, het juridisch kader, (nieuwe) beleidsregels, de aanvraagprocedure, handhaving, monitoring en evaluatie.

2. Huidige situatie in de gemeente Brummen

2.1. De huidige bestuurspraktijk

In de gemeente Brummen is tot dusverre geen standplaatsenbeleid in de zin van de Algemene wet bestuursrecht vastgesteld. Wel is er een bestuurspraktijk ontstaan op basis waarvan vergunningen werden verleend op daartoe ‘aangewezen’ plaatsen. Het toetskader voor standplaatsvergunningen is opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Brummen.

Sinds jaar en dag worden in de gemeente Brummen op diverse locaties, op verschillende momenten voor een bepaalde periode (diverse) standplaatsen ingenomen door verschillende standplaatshouders.

Deze standplaatshouders zijn allen in bezit van een standplaatsvergunning op grond van de APV gemeente Brummen voor een bepaalde tijdsduur. Aan deze vergunningen zijn diverse voorschriften gekoppeld, die ‘onlosmakelijk’ onderdeel uitmaken van de vergunning.

Naast de standplaatslocatie Stuijvenburchplein, kunnen in dit kader de locaties Marktplein, Ambachtstraat, Oranje-Nassauplein, hoek Rhienderensestraat-Hallseweg en de plek ter hoogte van de Bronckhorster veer, genoemd worden. In de loop van de jaren is de gemeente deze standplaatslocaties en het aantal standplaatsen ‘als een gegeven’ gaan beschouwen, zonder dat zij (ooit) formeel zijn vastgesteld door het bestuur.

De huidige werkwijze met betrekking tot het be- en afhandelen van vergunningaanvragen om een standplaats, wordt gekenmerkt door het feit, dat telkens opnieuw beoordeeld wordt of de gevraagde locatie/standplaats voldoet aan de van toepassing zijnde voorschriften van de APV en overig gerelateerd ‘ongeschreven’ beleid. Voorts wordt – in voorkomende gevallen – telkens opnieuw beoordeeld of toevoeging van een nieuwe standplaats aan het huidige standplaatsenbestand ‘acceptabel’ is. Echter een concreet (bestuurlijk vastgesteld) afwegingsmodel/toetskader, waar - bij wijze van spreken - naar verwezen kan worden, ontbreekt momenteel.

De huidige werkwijze vraagt onevenredig veel inzet/capaciteit van de ambtelijke organisatie. Daarnaast werkt het rechtsonzekerheid en –ongelijkheid in de hand. De kans, dat de gemeente bij bezwaar/beroep tegen een (verleende/geweigerde) vergunning door de rechter wordt ‘teruggefloten’, is nadrukkelijk aanwezig.

2.2. Het juridisch kader

In de APV 2010 staat wat onder een standplaats dient te worden verstaan: “Het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, danwel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraan, een wagen of een tafel”.

Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders een standplaats in te nemen of te hebben. Het college van burgemeester en wethouders verleent een standplaatsvergunning op grond van hoofdstuk 5, afdeling 4 van de APV 2010. Een standplaatsvergunning kan geweigerd worden op basis van de in artikel 1.8 van de APV 2010 genoemde weigeringgronden:

  • 1.

    In het belang van de openbare orde en veiligheid;

  • 2.

    In het belang van de volksgezondheid;

  • 3.

    In het belang van de bescherming van het milieu;

  • 4.

    Indien vergunningverlening aantoonbaar leidt tot (duurzame) ontwrichting van het verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse;

In onderstaande uiteenzetting zal nader worden ingegaan op de afzonderlijke weigeringgronden:

Ad. 1. Openbare orde en veiligheid

Een standplaatshouder kan waren verkopen, die aanstoot geven. Daarnaast kan hij/zij op een aanstootgevende wijze zijn/haar waren te koop aanbieden. De openbare orde kan in dergelijke gevallen in het geding zijn. Mocht naar aanleiding van (de ontvangst van) een vergunningaanvraag het vermoeden ontstaan, dat de aangeboden waren, resp. de ondernemer de openbare orde zou kunnen verstoren, kan advies worden aangevraagd bij de politie.

Indien een standplaats op een locatie wordt ingenomen, die een onoverzichtelijke verkeerssituatie in de hand werkt, kan de verkeersveiligheid in het geding zijn. Voorts kan een verkeersaantrekkende werking onveilige situaties veroorzaken.

  

Ad. 2. Volksgezondheid

In dit kader kan gedacht worden aan het voorkomen van verkeersslachtoffers (als gevolg van onveilige situaties/verkeersaantrekkende werking van een verkooppunt).

Ad. 3. Bescherming van het milieu

Het milieu kan in het geding zijn wanneer een standplaatshouder bijvoorbeeld frites en/of snacks verkoopt. De wijze van bereiding van deze producten - bijv. frituren/bakken - kan ertoe leiden, dat speciale voorzieningen nodig zijn om het milieu te beschermen. Zonder deze voorzieningen, zoals een vetafscheiding of een ontgeuringinstallatie, kan bijvoorbeeld vet met het afvalwater het riool ingaan, resp. stankoverlast optreden in de nabije omgeving. Daarnaast kan worden gedacht aan het op een adequate wijze inzamelen en afvoeren van afval van/door de standplaatshouder. Of bepaalde voorzieningen nodig zijn, is afhankelijk van de omstandigheden en situatie ter plaatse.

Ad. 4. Verzorgingsniveau

Uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt, dat het reguleren van de concurrentieverhoudingen niet als ‘huishoudelijk’ belang van de gemeente wordt aangemerkt. Slechts één uitzondering is hierop van toepassing. Namelijk wanneer het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt. Indien de gemeente op grond van deze weigeringgrond een vergunning wil weigeren, moet aangetoond kunnen worden, dat het voortbestaan van de winkel – als gevolg van de standplaats, vanwaar dezelfde goederen worden aangeboden – in gevaar komt. (Dit geldt expliciet niet voor aangeboden diensten).

2.3. Overige wet- en regelgeving

Naast de APV is er nog andere regelgeving van belang ten aanzien van het innemen van stand-plaatsen. Deze regelgeving stelt vanuit andere motieven eisen aan het drijven van handel. Zo is onder meer van belang de Algemene Wet Bestuursrecht, de Winkeltijdenwet, de Wet ruimtelijke ordening (bestemmingsplan) en de Drank- en Horecawet. Indien er sprake is van gebruik van andermans eigendom, is toestemming van de eigenaar van die grond noodzakelijk. De meest van toepassing zijnde wet- en regelgeving worden in bijlage 1 nader toegelicht.

3. Beleidsregels standplaatsen

3.1. Locaties standplaatsen en maximum stelsel

Bij de bepaling van de locaties van standplaatsen wordt onderscheid gemaakt tussen vaste (permanente) en tijdelijke (incidentele) standplaatsen. Een vaste (permanente) standplaats is een standplaats, die met een bepaalde regelmaat het hele jaar door wordt ingenomen. Voorbeelden hiervan zijn de Vishandel- of de Bloemenkraam. Voor een tijdelijke (incidentele) standplaats geldt, dat de standplaatshouder slechts een enkele keer een standplaats inneemt. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het plaatsen van een bus voor onderzoek naar borstkanker of het uitdelen van samples van een voedingsmiddel.

NB. Een bijzondere categorie is de verkoop van oliebollen en kerstbomen. Gezien de periode, dat de verkoop plaatsvindt, lijkt het op een vaste standplaats. Toch wordt dit als een tijdelijke standplaats aangemerkt.

Blijkens jurisprudentie is een maximumstelsel een praktisch toetsingscriterium bij het beoordelen van aanvragen om een standplaatsvergunning. Een maximumstelsel houdt in, dat op grond van openbare orde, verkeersveiligheid en dergelijke een maximum aantal standplaatsen per gebied/locatie wordt bepaald. Er mag geen sprake zijn van verkapte marktvorming (hiervan is sprake als er meer dan vijf standplaatsen gelijktijdig op een en dezelfde locatie worden ingenomen).

3.1.1. Vaste standplaatsen

Vergunningen voor een vaste standplaats kunnen worden afgegeven voor de volgende locaties:

Kern

locatie

Max. aantal per dagdeel

Eerbeek

Stuijvenburchstraat (plein)

1 [1]  

Eerbeek

Oranje Nassauplein

2

Brummen

Marktplein

3 [2]

Brummen

Veer Brummen - Bronckhorst

1

Brummen

Ambachtstraat

1 [3]

Hall

Hoek Rhienderensestraat-Hallseweg

1

 

Waar in het verleden vaak een standplaatsvergunning voor maximaal 1 jaar werd verstrekt, is - in het kader van verdergaande deregulering en het terugdringen van administratieve lasten – het voornemen om standplaatsvergunningen voor onbepaalde tijd te verstrekken. Een voorwaarde daarbij is wel, dat de standplaatshouder eerst een vergunning voor één jaar krijgt. Indien de standplaatshouder voornemens is om na dit jaar zijn ‘handel’ voort te zetten, kan hij een nieuwe aanvraag indienen voor een standplaats voor onbepaalde periode.

NB. In de praktijk kan het voorkomen, dat een standplaatshouder geconfronteerd wordt met een (georganiseerd danwel te organiseren) evenement op een locatie/plaats, waar hij/zij een standplaats inneemt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de jaarlijkse kermis op het Marktplein. In voorkomende gevallen wordt in goed overleg met de organisator van het evenement en de standplaatshouder gezocht naar een alternatief. Waar nodig faciliteert de gemeente dit proces. 

[1] Momenteel wordt onderzocht in hoeverre het nieuwe Centrumplan ruimte biedt voor een uitbreiding van het max. aantal standplaatsen (tot 2)

[2] Momenteel worden oriënterende gesprekken gevoerd, omtrent de organisatie van een week- en streekmarkt op het Marktplein te Brummen. Besluitvorming hieromtrent kan consequenties hebben voor de beschikbaarheid van een/meerdere standplaatsen op bepaalde dagdelen.

[3] Betreft standplaats op particulier terrein.

3.1.2. Tijdsduur vaste standplaatsen

De dagen en tijdstippen waarop standplaatsen mogen worden ingenomen, zijn gerelateerd aan de Winkeltijdenwet. Een vaste standplaats wordt, wekelijks of maandelijks, ingenomen voor minimaal 1 dagdeel en maximaal 1 dag (= 2 aaneengesloten dagdelen). Een ochtend dagdeel duurt tot 12.30u en een middag dagdeel begint om 13.00u. In principe wordt een half uur aangehouden als tijd, benodigd om de standplaats op te ruimen/schoon achter te laten.

3.2.1. Tijdelijke standplaatsen

Tijdelijke standplaatsen kunnen naast de hierboven genoemde locaties ook worden ingenomen op een andere locatie binnen de gemeente. Deze locatie zal in onderling overleg tussen aanvrager en gemeente – en met in acht name van de weigeringgronden, artikel 1.8 APV 2013 – worden bepaald, resp. geaccordeerd

3.2.2. Tijdsduur tijdelijke standplaats

Een tijdelijke standplaats wordt gedurende minimaal 1 dag en maximaal 2 maanden ingenomen.

Er worden geen standplaatsvergunningen afgegeven op het tijdstip, waarop in het betreffende dorp de weekmarkt plaatsvindt. Marktdagen zijn op de dinsdag in zowel Brummen als in Eerbeek.

In specifieke gevallen kan het college afwijken van bovenstaande tijdsduur voor de tijdelijke standplaatsen. Een voorbeeld waarin dit plaatsvindt, is bijvoorbeeld de verkoop van ‘koek en zopie’ tijdens de schaatsperiode en een tijdelijke (informatie)punt voor bijvoorbeeld borstonderzoek.

Tot op heden werden standplaatsvergunningen afgegeven per dagdeel, per dag en/of dagen, voor een aantal dagen per week, maand of jaar voor een maximale duur van één jaar. In het kader van deregulering en lastenverlichting wordt met het van kracht worden van de nieuwe APV 2013 de mogelijkheid geboden om een standplaatsenvergunning voor meerdere jaren (5 jaar) aan te vragen, resp. af te geven

3.3. Afwegingen

3.3.1. Bestaande locaties

Van de hierboven genoemde (vaste) standplaatslocaties is bekend, dat zij voldoen aan de criteria, zoals opgenomen in artikel 1.8 APV 2013. De praktijk wijst uit, dat deze bestaande locaties in zowel Brummen als Eerbeek zodanig (van aard, omvang en uitstraling) zijn, dat er momenteel geen redenen aanwezig zijn om deze in te trekken.

NB. In het kader van reconstructie, verkeersituatie etc. kunnen de locaties van de standplaatsen (tijdelijk) worden verplaatst. 

3.3.2. Nieuwe locaties

Indien vergunningaanvragen worden ontvangen voor nieuwe locaties, dient in eerste instantie nagegaan te worden of het gaat om locaties op gemeentegrond, danwel particuliere grond. Voor zover het gaat om locaties op gemeentegrond kunnen vergunningaanvragen worden afgewezen, omdat er momenteel voldoende standplaatslocaties aanwezig zijn binnen de gemeente Brummen en deze voldoen aan de gestelde criteria uit de APV 2012. (In voorliggend beleid is het max. aantal standplaatsen voor minimaal 2 locaties uitgebreid met 1 standplaats per locatie). Met betrekking tot nieuwe locaties op particuliere grond, dient de aanvraag in beginsel getoetst te worden aan de criteria uit de APV 2013.

3.3.3. Afmetingen van de standplaatsen

Bij de inname van standplaatsen voor ambulante handel wordt veelal gebruik gemaakt van een verkoopwagen met uitstalmogelijkheden (of vergelijkbaar). De afmetingen van deze wagens (inclusief uitstalling) variëren vaak. De gemeente Brummen heeft tot dusverre aan reeds verleende vergunningen geen concrete voorschriften verbonden met betrekking tot maximale afmetingen. Dit heeft in de praktijk ook niet/nooit tot enige problemen geleid. De insteek is om geen concrete maximale afmetingen voor te schrijven. Wel zal bij een vergunningaanvraag onder meer worden beoordeeld of er geen sprake is van enige mate van (verkeers)hinder, resp. geen sprake is van verkeersonveilige situaties.

4. Aanvraagprocedure standplaatsvergunning

4.1. De aanvraag

Een standplaatsvergunning dient schriftelijk aangevraagd te worden bij/aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen. Naast de (NAW-) gegevens van de aanvrager dient hij/zij onderstaande gegevens als bijlagen toe te voegen:

  • .

    Een foto van de verkoopinrichting;

  • .

    Een situatietekening met daarop de locatie van de standplaats (voor zover het gaat om een niet vaste locatie);

  • .

    Een kopie van een identiteitsbewijs van de aanvrager;

  • .

    Een kopie van het registratiebewijs van het Centraal registratiekantoor Detailhandel- Ambacht (geldt niet voor verenigingen van algemeen belang, politieke partijen en instanties voor de gezondheidszorg);

  • .

    Voor zover het een standplaats betreft op particuliere grond, een kopie van de brief, waarin de eigenaar toestemming geeft voor het gebruik van zijn grond.

4.2. Weigeringsgronden

Een vergunning voor een standplaats kan worden geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 1.8 van de APV 2013. In dit kader wordt tevens verwezen naar paragraaf 2.2. van deze beleidsnota.

4.3. Intrekkingsgronden

Een vergunning kan worden ingetrokken op grond van het bepaalde in artikel 1.6 van de APV 2013. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 APV 2012 kan een vergunning tevens worden ingetrokken:

  • .

    Bij overlijden van de vergunninghouder en de vergunning niet wordt overgeschreven op een ander gerechtigd persoon;

  • .

    Indien de vergunninghouder niet of niet tijdig de rechten, onder welke naam dan ook verschuldigd, voldoet;

  • .

    Indien niet permanent de standplaats wordt ingenomen (zonder goedkeuring van het college).

4.4. Beslistermijn en verlenging

Op een vergunningaanvraag voor een standplaats dient het college binnen 8 weken na datum van ontvangst een besluit te nemen, conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college kan deze termijn voor ten hoogste 8 weken verlengen. Hiervan dient zij de aanvrager schriftelijk op de hoogte te brengen.

4.5. Financiën/leges

4.5.1. Kosten vergunning voor vaste standplaats

4.5.1.1. Leges

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een standplaatsvergunning (artikel 5.16 APV 2012) is de aanvrager leges verschuldigd op grond van de legesverordening van de gemeente Brummen. Het legestarief wordt jaarlijks vastgesteld door de gemeenteraad.

4.5.1.2. Gebruik stroomkast en verbruikskosten

Voor zover een standplaatshouder gebruik maakt van een gemeentelijke stroomvoorziening [4], is hij/zij (tevens) een vergoeding verschuldigd aan de gemeente voor het gebruik ervan. Een vergunninghouder is € 50,- borg [5] verschuldigd voor de sleutel van de meterkast. Deze wordt terugbetaald, zodra de sleutel weer wordt ingeleverd.

[4] Het krijgen van een standplaatsvergunning betekent niet automatisch, dat de vergunninghouder recht heeft op een gemeentelijke stroomvoorziening 

[5] Tarief 2012

4.5.2. Kosten voor tijdelijke standplaats

Naast legeskosten – voor het in behandeling nemen van een aanvraag - worden voor tijdelijke standplaatsen ook kosten in rekening gebracht voor het tijdelijk gebruik van gemeentegrond en het gebruik van de meterkast/stroomverbruik. De kosten voor een tijdelijke standplaats zijn afhankelijk van de tijdsuur van de inname van de standplaats.

De kosten voor het innemen van een tijdelijke standplaats dienen voorafgaande aan het feitelijk innemen van de standplaats - gelijktijdig met de legeskosten – te worden betaald. Vooraf dient dus door de aanvrager te worden aangegeven of hij/zij gebruik maakt van een gemeentelijke stroomvoorziening.

Hoofdstuk 5. Handhaving

De gemeentelijke toezichthouders/handhavers, resp. de bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s) van de gemeente Brummen zijn door het college, resp. de burgemeester aangewezen om onder meer toe te zien op de (naleving van de voorschriften uit de) APV. In dit kader kunnen zij worden ingeschakeld om te controleren of een standplaatshouder in bezit is van een geldige standplaatsvergunning en of er conform de voorschriften, behorende bij de vergunning, wordt ‘gehandeld’. Voor zover een overtreding geconstateerd wordt, kan volgens het gemeentelijke handhavingbeleid nadere stappen worden ondernomen. De wijze waarop de hierboven genoemde toezichthouders invulling geven aan de aan hen opgedragen taken met betrekking tot standplaatsen, is opgenomen in het uitvoerings-/werkprogramma handhaving, dat jaarlijks wordt opgesteld en dat gebaseerd is op het integraal handhavingsbeleid 2011-2015 van de gemeente Brummen.

6. Monitoring en evaluatie

Monitoring en evaluatie vormen activiteiten uit de beleidscyclus. Met betrekking tot voorliggend uitvoeringsbeleid wordt voorgesteld om jaarlijks zowel het (uitvoerings)proces als de resultaten (i.e. vergunningen) te evalueren. Enerzijds wordt hiermee beoogd, dat het proces, waar nodig en gewenst – op basis van de evaluatieresultaten – nader geoptimaliseerd kan worden. Anderzijds wordt hiermee beoogd, dat de kwaliteit van de genomen besluiten naar een gewenst niveau wordt getild. Dit evaluatiemoment kan gekoppeld worden aan de (jaarlijkse) actualisatie van de APV. Hierdoor wordt een ‘natuurlijk’ moment benut voor de evaluatie van het voorliggend beleid.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de B&W-vergadering van 12 maart 2013.
Burgemeester en wethouders van Brummen,
de secretaris, drs. E.V. Schmitz
de burgemeester, N.E. Joosten bc.

Bijlage 1.

  • .

    Algemene Wet Bestuursrecht

De Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) geeft de wettelijke kaders met betrekking tot het bestuursrecht weer. De Awb is daardoor van toepassing op het traject van de standplaatsvergunning, zoals onder meer het aanvragen en afgeven van de vergunning en de mogelijke bezwaar- en beroepsprocedure.

  • .

    Wet milieubeheer

In de Wet milieubeheer wordt een regeling getroffen ten aanzien van inrichtingen, die hinder of overlast kunnen veroorzaken voor de omgeving. Deze bepalingen gelden ook voor een standplaatshouder, voor zover zijn/haar verkoopplek als ‘inrichting’ kan worden aangemerkt. Van belang is dan de regelgeving, die geldt voor friet- en viskramen, die - voor wat betreft de inrichting - aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. Wanneer duidelijk is, dat er sprake is van een inrichting op grond van de Wet milieubeheer, dan zal voor een friet- of viskraam sprake zijn van een type B-inrichting, als bedoeld in het Activiteitenbesluit. De standplaatshouder zal een melding in het kader van het Activiteitenbesluit in moeten dienen en zich ook moeten houden aan de voorschriften, zoals deze gesteld zijn in het Activiteitenbesluit.

  • .

    Winkeltijdenwet

De Winkeltijdenwet is tevens van toepassing op de commerciële verkooppunten in de openbare ruimte (i.c. standplaatsen). Concreet betekent dit, dat standplaatsen in beginsel de openingstijden van de 'inpandige' detailhandel volgen. Met andere woorden: een standplaats kan in beginsel elke werkdag worden ingenomen vanaf ’s ochtends 06:00 uur tot ’s avonds 22:00 uur en op door de gemeenteraad/college vastgestelde koopzondagen. Het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Winkeltijdenwet geschiedt door de Economische Controledienst. In de praktijk worden vaak in de verleende vergunningen tijden gehanteerd van 8.00 tot 18.00 uur. Hetgeen de vergunningaanvrager aanvraagt, is hierin leidend.

  • .

    Vestigingswet Bedrijven

Alleen een standplaatshouder, die vis bewerkt (behalve haring schoonmaken) en een poelier, die pluimvee bewerkt, dienen te voldoen aan de Vestigingswet Bedrijven. Indien er alleen maar sprake is van verkoop - en dus niet van bewerken – is deze wet niet van toepassing.

  • .

    Privaatrecht

Het privaatrecht beschrijft hoe burgers en bedrijven met elkaar om moeten gaan. De regels hiervoor staan in het Burgerlijk wetboek. Privaatrecht is derhalve ook van toepassing wanneer een ondernemer een standplaats wilt innemen op gemeentegrond. De gemeente kan, evenals andere grondeigenaren, op grond van haar eigendomsrecht, besluiten geen medewerking te verlenen aan het innemen van een standplaats op haar gemeentegrond, die niet deel uit maakt van de openbare weg.

  • .

    Grondwet

Artikel 7 van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting) brengt met zich, dat voor het aanbieden van gedrukte stukken geen vergunning kan worden geëist. Als dit echter gebeurt vanaf een standplaats, is voor het innemen van de standplaats wel een (standplaats)vergunning vereist.

  • .

    Drank- en Horecawet

Op basis van de Drank- en Horecawet is het verboden om middels een standplaats alcohol te verstrekken. Indien een aanvraag voor een dergelijke standplaats wordt ontvangen of indien bij controle blijkt dat een vergunninghouder alcohol verstrekt, worden er maatregelen genomen op basis van de Drank- en Horecawet.

 

  • .

    Warenwet

Op het drijven van handel in waren, zoals bedoeld in de Warenwet (eetwaren, waaronder tevens worden begrepen kauwpreparaten, andere dan van tabak, en drinkwaren, evenals andere roerende zaken) zijn de bepalingen uit de Warenwet van toepassing. De Warenwet stelt regels met betrekking tot de goede hoedanigheid en aanduiding van waren. Daarnaast stelt de Warenwet regels met betrekking tot de hygiëne en degelijkheid van producten. De voorschriften, die uit de Warenwet voortvloeien, gelden naast de voorschriften die door het college gesteld kunnen worden op basis van een standplaatsvergunning.

  • .

    Handelsregisterwet 1996

Op basis van de Handelsregisterwet 1996 dient een onderneming ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel. Zonder de benodigde inschrijving is het niet mogelijk om goederen, dan wel diensten aan te bieden.

  • .

    Wet op de Bedrijfsorganisaties

Conform deze wet dient iedere ondernemer in de detailhandel te zijn aangesloten bij het Hoofdbedrijfschap Detailhandel. Dit geldt ook voor de houder van een standplaatsvergunning.

  • .

    Europese Dienstenrichtlijn

De Europese Dienstenrichtlijn is van toepassing op het aanbieden van diensten. Dit kan van toepassing zijn bij het innemen van standplaatsen, bijvoorbeeld bij het repareren van autoruiten.