Regeling vervallen per 01-02-2020

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Brummen (APV) 2013

Geldend van 23-09-2017 t/m 31-01-2020

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Brummen (APV) 2013

De gemeenteraad van de gemeente Brummen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 maart 2013, met kenmerk RV13.0013;

gehoord het behandeladvies van het forum Samenleving/Bestuur/Financiën van 11 april 2013;

heeft besloten:

  • 1.

    Ten aanzien van de wijzigingsverordening op de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Brummen 2013 geen inspraak te verlenen, zoals omschreven in de inspraakverordening van de gemeente Brummen;

  • 2.

    De 'Wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Brummen 2013' vast te stellen, met dien verstande dat de volgende artikelen worden toegevoegd:

    Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

    Artikel 2:44a Geprepareerde middelen om diefstaldetectie te verhinderen

    en dat artikel 5.14 Venten e.d. niet wordt geschrapt.

  • 3.

    De 'Wijzigingsverordening Drank- en Horecawet gemeente Brummen 2013' vast te stellen, met dien verstande dat:

    artikel 2:34f Verbod happy hours wordt geschrapt.

  • 4.

    De wijzigingsverordeningen in beslispunten 2 en 3 zes weken na bekendmaking in werking te laten treden.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • ·

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen weergegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening;

  • ·

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • ·

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan;

  • ·

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • ·

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • ·

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • ·

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • ·

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • ·

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • ·

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 of 4:12 van deze verordening.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan acht wekenvóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan hetbestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing waarbij politieinzet isgewenst/noodzakelijk is, wordt ingediend minder dan twaalf weken vóór het tijdstip waarop deaanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag

    niet te behandelen.

  • 3. Indien een aanvraag voor vergunning of ontheffing mede wordt ingediend voor het volgende jaar of volgende jaren, kan het bestuursorgaan besluiten het gedeelte van de aanvraag of ontheffing dat betrekking heeft op het volgende jaar of de volgende jaren buiten behandeling te laten.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders isbepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn ofworden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gesteldetermijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders isbepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in hetbelang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing voorzover in het betrokken artikel één of meer weigeringsgronden zijn genoemd, tenzij in het betrokken artikel wordt verwezen naar artikel 1:8.

Artikel 1:9 Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing

Vervallen

Artikel 1:10 Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing

Vervallen

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Orde en veiligheid op openbare plaatsen

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Hij die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaanof dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege hetbevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:1a Nachtelijk verblijf

  • 1. Het is verboden zich tussen zonsondergang en zonsopgang te bevinden in door het bevoegd bestuursorgaan aangewezen gebieden.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:1b Gebiedsontzegging

  • 1. De burgemeester kan degene die, hetzij alleen, hetzij in groepsverband, de openbare orde ernstig verstoort door het plegen van strafbare feiten, of anderszins personen lastig valt of schade toebrengt uit het oogpunt van openbare orde het bevel geven zich te verwijderen en zichverwijderd te houden van of uit een door de burgemeester bij bevel gegeven plaats of gebiedgedurende de tijd bij het bevel genoemd.

  • 2. Het is verboden zich in het gebied te bevinden in strijd met een krachtens het eerste lidgegeven bevel.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde bevel geldt niet voor zover de persoon tot wie het bevel isgericht:

    • a.

      in het gebied blijkens opgave in het persoonsregister van de gemeente woonachtig is, of

    • b.

      aannemelijk maakt dat hij op de plaats of in het gebied werkzaam is, of

    • c.

      anderszins aannemelijk maakt dat hij een zwaarwegend belang heeft zich in dat gebied op te houden.

  • 4. De burgemeester bepaalt de plaats of het gebied waarvoor een gebiedsontzegging bij bevelopgelegd kan worden.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van het tijdstip vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Vervallen

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:8 Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

Vervallen

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een:

    • a.

      bouwkeet/schaftkeet;

    • b.

      container

    • c.

      kraanwagen;

    • d.

      toiletkeet;

    • e.

      driehoeksreclameborden/sandwichborden;

    • f.

      spandoeken;

    mits de onder 2a t/m 2d genoemde objecten niet langer dan 30 dagen en de onder 2e en 2f genoemde objecten niet langer dan 10 dagen ter plaatse blijven en hiervan minimaal 10 werkdagen vóór plaatsing melding is gedaan aan het college, middels een door het college vastgesteld formulier en uiterlijk op de 10e werkdag na de melding geen tegenbericht is ontvangen, dat de melding niet akkoord is bevonden.

  • 3. Een vergunning bedoeld in het eerste lid en een melding als bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd dan wel niet akkoord worden bevonden, indien:

    • a.

      Het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      Het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 4. Het College kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclame-uitingen.

  • 5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:15.

  • 6. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

  • 7. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)Vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien door of in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht , de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken , de vigerende Wegenverordening Gelderland, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaandeuitweg naar de weg.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning voorts slechts geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      indien door de uitweg het (openbaar) groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het (openbaar) groen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de vigerende Wegenverordening Gelderland.

  • 4. Op de vergunning is paragraag 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Vervallen

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Vervallen

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

Vervallen

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Vervallen

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van deWegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door deWaterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

[gereserveerd]

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

Vervallen

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een klein evenement zoals een snuffelmarkt, straatfeest, buurtbarbecue, muziekvoorstelling in een muziektent, open dag, kinderspelactiviteit, plechtigheid of soortgelijke activiteit die op één dag plaatsvindt.

  • 3. Onder geluidsgevoelige gebouwen wordt verstaan: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting.

  • 4. Onder geluidsgevoelige terreinen wordt verstaan: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. De burgemeester kan in verband met de voorbereidingstijd van het evenement van de termijn genoemd in artikel 1:3 afwijken of voor bijzondere, periodiek terugkerende evenementen afzonderlijk bepalen op welk tijdstip de aanvraag wordt ingediend.

  • 3. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde en veiligheid of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van evenementen.

  • 4. De burgemeester kan plaatsen aanwijzen waarvoor het in dit artikel onder lid 1 genoemde verbod niet geldt.

  • 5. Op een aangewezen plaats als bedoeld in lid 4 van dit artikel is artikel 2:25a van overeenkomstige toepassing met uitzondering van het genoemde in lid 1.

  • 6. Bij bijzondere gelegenheden kan de burgemeester ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 7. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 , van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:25a Uitzondering vergunningsplicht voor eendaagse evenementen

  • 1. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      Het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;

    • b.

      Het evenement tussen 09:00 en 24:00 uur plaats vindt;

    • c.

      Geen muziek ten gehore wordt gebracht na 23:00 uur;

    • d.

      Het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad/voetpad of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      Er slechts kleine objecten (bijvoorbeeld partytenten) geplaatst worden met een totaal oppervlakte van minder dan 50 m2;

    • f.

      Het evenement niet plaatsvindt op de zondag vóór 13:00 uur;

    • g.

      Er geen doorgaande wegen hoeven te worden afgesloten c.q. verkeersmaatregelen getroffen hoeven te worden;

    • h.

      Er een organisator is;

    • i.

      Geen sprake is van verkoop/schenken van alcohol.

  • 2. Voor zover een evenement voldoet aan alle in lid 1 van dit artikel genoemde voorwaarden - met uitzondering van de voorwaarde, zoals gesteld in lid 1, onder 9 - dient de evenementenorganisator het evenement uiterlijk 21 dagen, voorafgaande aan het evenement te melden aan de burgemeester.

  • 3. De burgemeester kan binnen 10 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in lid 2 te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4. Het is verboden een evenement te houden of hieraan deel te nemen als:

    • a.

      geen kennisgeving is gedaan overeenkomstig het tweede lid;

    • b.

      wordt afgeweken van de bij de kennisgeving verstrekte gegevens;

    • c.

      in strijd wordt gehandeld met de door de burgemeester gegeven voorschriften zoals bedoeld in artikel 2:25c

    • d.

      de burgemeester het evenement heeft verboden.

Artikel 2:25b Bijzondere weigeringsgronden

De burgemeester kan de vergunning weigeren als naar zijn oordeel:

  • a.

    Het evenement gevaar oplevert voor de openbare orde, de gezondheid, de veiligheid, de brandveiligheid of voor het ontstaan van wanordelijkheden;

  • b.

    Een onevenredig groot aantal bezoekers te verwachten is;

  • c.

    Het evenement zich niet verdraagt met het karakter of de bestemming van de plaats op waar het wordt gehouden;

  • d.

    Het evenement een onevenredig groot beslag legt op de beschikbare ruimte of tijd dan wel de inzet van hulpdiensten;

  • e.

    Het evenement een belemmering vormt voor het verkeer;

  • f.

    Van het evenement een onevenredige belasting voor het woon- of leefklimaat in de omgeving te verwachten is;

  • g.

    Het evenement verontreiniging tot gevolg heeft, afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van de omgeving dan wel schade toebrengt aan groenvoorzieningen of voorzieningen van openbaar nut;

  • h.

    De organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement, gelet op de hiervoor genoemde belangen of

  • i.

    De organisator onvoldoende waarborgen biedt om schade aan het milieu als gevolg van het evenement te voorkomen of te beperken.

Artikel 2:25c Vergunningvoorschriften

  • 1. De burgemeester kan aan de vergunning bedoeld in artikel 2:25, eerste lid voorschriften en beperkingen verbinden ter bescherming van de in artikel 2:25b genoemde belangen.

  • 2. De burgemeester kan in het belang van de naleving van deze voorschriften bepalen dat een borgsom wordt betaald voordat het evenement wordt gehouden.

  • 3. De burgemeester kan de organisator of degene die feitelijk leiding geeft aan het evenement bevelen maatregelen te nemen ter bescherming van de in artikel 2:25b genoemde belangen, dan wel hem bevelen het evenement onmiddelijk te beëindigen.

  • 4. Het is verboden te handelen in strijd met een bevel als bedoeld in het derde lid.

Artikel 2:25d Samenloop

  • 1. Voor het verrichten van activiteiten op het evenemententerrein die op grond van een gemeentelijke verordening vergunningplichtig zijn, is geen afzonderlijke vergunning nodig, mits die activiteiten in de evenementenvergunning van de organisator zijn vermeld.

  • 2. Het is aan anderen dan de vergunninghouder verboden de in het eerste lid bedoelde activiteiten te verrichten, tenzij zij zich bij overeenkomst jegens hem hebben verplicht de aan zijn evenementenvergunning verbonden voorschriften en beperkingen na te leven.

Artikel 2:25e Behoud privaatrechtelijke bevoegdheden

De voorgaande artikelen laten onverlet de bevoegdheid van de gemeente om voor het gebruik van gemeentegrond of openbaar water als evenemententerrein een overeenkomst te sluiten. Hierin kunnen bedingen zijn opgenomen die zien op de in artikel 2:25b genoemde belangen

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2:26a Verplichtingen tijdens evenementen

Vervallen

Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in eenomvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken ofrookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijfwordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek,buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorendterras en andere aanhorigheden;

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waarsta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen wordengeschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Mogelijkheid tot verbod exploitatie horecabedrijf

Vervallen

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1. Het is de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 01:30 en 06:00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03:00 en 06:00 uur.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet tijdens de jaarwisseling en geldt voorts niet voor het horecabedrijf, gelegen in een dorp/kern voor de dagen waarop de jaarlijkse kermis/volksfeest wordt gehouden.

  • 3. De burgemeester kan in zeer bijzondere situaties ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras;

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Vervallen

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt hetcollege op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31.

Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en horecawet

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank,

  • -

    horecabedrijf,

  • -

    horecalocaliteit,

  • -

    inrichting,

  • -

    paracommerciële rechtspersoon,

  • -

    sterke drank,

  • -

    slijtersbedrijf en

  • -

    zwak-alcoholhoudende drank,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Een paracommercieel rechtspersoon kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 1 uur voor de aanvang en tot uiterlijk 1 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

  • 2. Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, als dit zou leiden tot oneerlijke mededinging.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

Vervallen

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Vervallen

Artikel 2:37 Nachtregister

[gereserveerd]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Vervallen

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Vervallen

Artikel 2:40 Speelautomaten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn geen kansspelautomaten toegestaan.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbregen.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

Vervallen

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen, of voorwerpen of middelen of werktuigen, die daar, gelet de omstandigheden voor gebruikt zouden kunnen worden, en/of vermommingartikelen te vervoeren, bij zich te hebben of te dragen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing, indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt, of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig toegang te verschaffen tot een gebouw of erf; onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken, of het maken van sporen of herkenning bij het plegen van voornoemde strafbare feiten te voorkomen.

Artikel 2:44a Geprepareerde middelen om diefstaldetectie te verhinderen

  • 1. Het is verboden op de weg, in de nabijheid van winkels een tas, of enig kledingstuk te dragen, te vervoeren of bij zich te hebben, die/dat kennelijk uitgerust is om het plegen van winkeldiefstallen te vergemakkelijken.

  • 2. Het in het 1e lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien kan worden aangetoond, dat de tas of het kledingstuk niet voor dat doel bestemd is.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

Vervallen

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan gebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen ensoortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zichzonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'ngebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of opeen voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel,parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan weldeze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte isbestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan, voor, tegen een wegafzetting, dranghek, raam, raamkozijn, deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    Dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of

  • b.

    Daardoor de ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Vervallen

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[gereserveerd]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[gereserveerd]

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      buiten de bebouwde kom op de weg, zonder toezicht;

    • c.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide, sportveld en park ’t Goor te Brummen of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • d.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

  • 3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en c gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide, plantsoen, sportveld of begraafplaats;

    • c.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt.

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid, is een ieder die zich met een hond opeen openbare plaats bevindt, verplicht een schepje of andere doeltreffend hulpmiddel teronmiddellijke verwijdering van eventuele hondenuitwerpselen bij zich te hebben.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is, en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2:60a Hinder of schade veroorzaakt door dieren in of nabij woningen

  • 1. Het is verboden in of nabij woningen dieren aanwezig te hebben, op een dusdanige wijze dat dit voor de omgeving en/of omwonenden hinderlijk of schadelijk is.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt slechts, nadat de betrokkene door het college is aangeschreven, dat dit verbod ten aanzien van de in die aanschrijving te noemen diersoorten van toepassing is. Degene tot wie de aanschrijving is gericht of diens rechtsopvolger is verplicht de aanschrijving te volgen.

  • 3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

Vervallen

Artikel 2:64 Bijen

Vervallen

Artikel 2:65 Bedelarij

Vervallen

Artikel 2:66 Overlast door het plaatsen van minicontainers en grofvuil op openbare grond

Vervallen

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:67 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Maatregel van Bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:68 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:69 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefend met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:70 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

Vervallen

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Gebruik van carbid

  • 1. Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden op zodanige wijze dat gevaar, schade of hinder voor de omgeving kan worden veroorzaakt.

  • 2. Het verbod gesteld in het eerste lid geldt niet indien:

    • a.

      Gebruik wordt gemaakt van melkbussen en/ of dergelijke voorwerpen met een maximale inhoud van 50 liter, met gebruikmaking van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen en

    • b.

      het gebruik plaatsvindt op 31 december van 10:00 uur tot 1 januari 02:00 uur en

    • c.

      de plaats vanwaar geschoten wordt, is gelegen: buiten de bebouwde kom en op een afstand van tenminste 75 meter van woonbebouwing en op een afstand van tenminste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing voorzover de Wet Milieubeheer, de Wet wapens en munitie, deWet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrechtvan toepassing is.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Vervallen

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doenophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indiendeze personen het bepaalde in artikel 2:1 (samenscholing en ongeregeldheden), 2:47 (hinderlijk gedragop openbare plaatsen), 2:48 (verboden drankgebruik), 2:49 (verboden gedrag bij of in gebouwen), 2:50(hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten), 2:73 (bezigen consumentenvuurwerk) of

2:73a (gebruik van carbid) van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbareorde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, eengebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij

behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsingvan vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien vanandere openbare plaatsen: openbare parkeerplaatsen of openbare parkeerterreinen.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

(gereserveerd)

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruikt geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit de woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met eenander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen meteen ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in eenomvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen vanerotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:

    een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijfwaaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig ofin een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in debedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederenvan erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die eenseksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging vandie rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent,dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenennoodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreftvoor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van deGemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van debevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • .

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • .

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • .

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • .

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • .

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toete laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 01:00 en 07:00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 02:30 en 07:00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd datdie seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid,gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregeldeonderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheidmet de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolgeartikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

Vervallen

Artikel 3:10 Sekswinkels

Vervallen

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Vervallen

Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

  • 3. De in dit artikel genoemde termijnen worden opgeschort indien er een advies wordt gevraagd als bedoeld in artikel 9 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of hetescortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijkebeëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegdbestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunningovereenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid,aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefenddoor een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeftingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Artikel 3:16 Overgangsbepalingen

(gereserveerd)

Artikel 3:17 Intrekken vergunning

Een vergunning wordt naast het gestelde in artikel 1:6 tevens ingetrokken:

  • a.

    indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat een in de vergunning genoemde beheerderniet meer als zodanig werkzaam is of indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat een nietin de vergunning vermeld persoon leidinggevende of onmiddellijk leidinggevende is geworden;

  • 2.

    indien zich naar het oordeel van het bevoegd gezag ten aanzien daarvan feiten hebbenvoorgedaan, die de vrees wettigen dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou kunnenopleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid en/of de leef- en/of woonsituatie;

  • 3.

    in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur of naar aanleiding van een op grond van artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur door het bevoegdbestuursorgaan gevraagd en door het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door hetopenbaar bestuur uitgebracht advies.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wetgeluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwenbehorende bij de betreffende inrichting;

  • f.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder wordenaangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij debetreffende inrichting;

  • g.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat deaanwijzing slechts geldt in een door hem aangewezen gedeelte.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing van de collectieve activiteiten ten minste vier weken voor hetbegin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, eenfestiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de inrichting, bedraagtniet meer dan 75 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5meter.

  • 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwinggelaten.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek hogerdan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit uiterlijk om 02:00 uur te worden beëindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Vervallen

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

Vervallen

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Vervallen

Artikel 4:6a Verplichtingen tijdens festiviteiten (binnen inrichtingen met een Wm-vergunning of AMvB)

Vervallen

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Vervallen

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Vervallen

Artikel 4:10 Verbod op het uitbranden van sloten e.d.

Het is verboden riet, ruigten, houtopstanden, bermen en sloten uit te branden.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:11 begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 15 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In het kader van een herplant- of instandhoudingplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen genomen worden voor bomen kleiner dan 15 centimeter dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld;

    • b.

      houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen;

    • c.

      hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

    • d.

      dunning: velling welke uitsluitend als een voorzorgsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd, waarbij de oppervlakte/grondprojectie van de houtopstand gelijk blijft;

    • e.

      knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

    • f.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

    • g.

      boomwaarde: het bedrag dat wordt gevonden door vermenigvuldiging van verschillende factoren: de oppervlakte in cm² van de dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld, de geïndexeerde eenheidsprijs per cm2, de standplaatswaarde, de conditiewaarde, de waarde van de plantwijze, enz., één en ander bekend onder de naam "Methode Raad", of overeenkomstig de laatst bekende richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen;

    • h.

      historische panden: Rijks- of gemeentelijke monumentale panden of panden, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

    • i.

      Erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

  • 2. In deze verordening wordt onder het vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:12 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

    • a.

      Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden binnen de bebouwde kom en houtopstanden op erf buiten de bebouwde kom, wanneer het betreft:

      • -

        de loofhoutsoorten berk (Betula), esdoorn (Acer), kers (Prunus), lijsterbesachtigen (Sorbus), gouden regen (Laburnum), goudiep (Ulmus carpinifolia ‘Wredei’), hulst (Ilex), Italiaanse populier (Populus nigra ‘Italica’), Appel (Malus), Krenteboompje (Amelanchier), fluweelboom (Rhus) en

      • -

        de naaldbomen, met uitzondering van Taxus (Taxus soorten).

    • b.

      De in lid 1 onder a gestelde vrijstellingen gelden niet voor houtopstanden wanneer:

      • -

        het een houtopstand betreft: in een tuin behorende bij een historisch pand;

      • -

        in het Wilhelminapark in Eerbeek;

      • -

        geregistreerde monumentale bomen bij ‘De Bomenstichting’ te Amsterdam;

      • -

        of een houtopstand op door het college nader aan te wijzen plaatsen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor houtopstanden wanneer het betreft:

    • a.

      populieren en wilgen als wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt tevens niet voor houtopstand buiten de bebouwde kom, die een zelfstandige eenheid vormt en die een grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, hetzij in geval van rijbeplanting, gerekend over het totaal aantal rijen, meer bomen bevat dan 20.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt tenslotte niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:18 van deze paragraaf;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten;

    • d.

      hagen of heggen staande in de onmiddellijke nabijheid van woonbebouwing buiten, dan wel binnen de bebouwde kom, waarbij sprake is van een zekere ruimtelijke relatie met deze woonbebouwing.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen (noodkap).

Artikel 4:13 Aanvraag vergunning:

Vervallen

Artikel 4:14 Weigering ex lege:

Vervallen

Artikel 4:15 Weigeringsgronden

  • 1. Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:

    • -

      natuur- en milieuwaarden;

    • -

      landschappelijke waarden;

    • -

      cultuurhistorische waarden;

    • -

      waarden van stads- en dorpsschoon;

    • -

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • -

      waarden voor recreatie en leefbaarheid.

Artikel 4:16 Inwerkingtreding vergunning

Vervallen

Artikel 4:17 Vervaltermijn vergunning

Vervallen

Artikel 4:18 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. In ieder geval wordt een herplantplicht opgelegd, indien het gemeentelijk beleid of een bestemmings-, bomen-, groen-, of landschapsplan de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijft.

  • 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

Artikel 4:19 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is,zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan,kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstandbevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, deverplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binneneen door hen te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens wordenbepaald binnen welke termijn na herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moetworden vervangen.

  • 3. Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is,in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigdevan de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

Artikel 4:20 Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17, juncto artikel 13vierde lid, van de Boswet.

Artikel 4:21 Bestrijding van iepziekte

  • 1. Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • b.

      iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmaeus.

  • 2. Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren van verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen;

    • c.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 3.

    • a.

      Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren;

    • b.

      het verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter;

    • c.

      het college kan ontheffing verlenen van het onder a. van dit lid gestelde verbod.

  • 4. Het niet voldoen aan de in het tweede lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 4:22 Verhouding tussen kap- en bouw- of aanlegvergunning

Vervallen

Artikel 4:23 Bescherming bomen

Vervallen

Afdeling 4. Bescherming van flora en fauna

Artikel 4:24 Bescherming van het wild

  • 1. Het college is bevoegd, indien bij een hoge waterstand de uiterwaarden geheel of gedeeltelijkzijn overstroomd, ter bescherming van het wild door middel van het plaatsen van borden dedaarvoor in aanmerking komende wegen voor al het verkeer met inbegrip van voetgangers af tesluiten.

  • 2. Het is verboden van een weg gebruik te maken of zich daarop te bevinden, welke ingevolge hetgestelde in lid 1 is afgesloten, dan wel zich te bevinden op ondergelopen terrein.

  • 3. Het hiervoor gestelde verbod is niet van toepassing op bestemmingsverkeer.

Artikel 4:25 Verbod op paardrijden buiten ruiterpaden

Vervallen

Artikel 4.26 Verbod op dropping e.d. in beschermd gebied

  • 1. Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang een dropping of een oriënteringstocht teorganiseren of daaraan deel te nemen op grond die in de gemeentelijke planologischevoorschriften betreffende het gebied van de gemeente dat niet tot de bebouwde kom behoort,wordt aangeduid als te beschermen natuur- of bosgebied.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op droppingen en oriënteringstochten op openbare wegen.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen voor het houden van een oriënteringstocht:

    • -

      nadat de eigenaar van de grond schriftelijk toestemming heeft verleend;

    • -

      indien aannemelijk is dat het wild niet verstoord zal worden;

    • -

      indien de tocht dezelfde avond voor 23:00 uur beëindigd zal zijn.

Afdeling 5. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:27 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Vervallen

Artikel 4:28 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:29 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Vervallen

Artikel 4:30 Vergunningsplicht lichtreclame

[gereserveerd]

Afdeling 6. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:31 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:32 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4:33 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het verbod van artikel 4:32, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:32, vierde lid, onder a en b.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen ten behoeve van autobedrijf e.d.

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen testallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen en/of goederen tegen betaling.

  • 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend voertuigen, gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Het is verboden er een gewoonte van te maken een voertuig te parkeren op of aan de weg met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Vervallen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een weg;

    • b.

      op een plaats te parkeren, op zodanige wijze dat dit schadelijk is voor het uiterlijk aanzienvan de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op deweg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is de eigenaar, houder of gebruiker van een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, verboden te parkeren op een weg binnen de bebouwde kom.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op door het college aangewezen plaatsen, wegen, dagen en uren.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet tussen 07:00 uur en 19:00 uur, voor de tijd, die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden, waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5. Het college kan andere dan in het derde lid gestelde tijden vaststellen.

  • 6. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 7. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning ofander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht vanbewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszinshinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanweizhgeid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[gereserveerd]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park ofplantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 4. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Vervallen

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is voor instellingen die niet op de lijst van het Centraal Bureau Fondsenwerving staan verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5.14 Venten e.d.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van handel op of aan de weg of op of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven dan wel diensten aan te bieden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet;

    • b.

      voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • c.

      voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    • d.

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5:15.

  • 3. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • d.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:15 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbareen in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen danweldiensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of eentafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:16 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan het college de vergunning weigeren wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde en veiligheid of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien standplaatsen.

Artikel 5:17 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van hetcollege standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:18 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:16, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerpwordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:16, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:19 Begripsbepaling

Vervallen

Artikel 5:20 Organiseren van een snuffelmarkt

Vervallen; opgenomen in artikel 2:24 en 2:25

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:21 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Vervallen

Artikel 5:22 Beschadigen van waterstaatswerken

Vervallen

Artikel 5:23 Reddingsmiddelen

Vervallen

Artikel 5:24 Veiligheid op het water

Vervallen

Artikel 5:25 Overlast aan vaartuigen

Vervallen

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:26 Crossterreinen

Vervallen

Artikel 5:27 Beperking verkeer in natuurgebieden

Vervallen

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:28 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert;

    • d.

      het verbranden van schoon snoeihout in de maanden oktober t/m maart in het buitengebied van de gemeente Brummen. Voor het stoken van een paasvuur is altijd een ontheffing nodig. Zelf als Pasen binnen deze periode valt.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Voor zover er sprake is van een situatie, zoals omschreven in lid 2, onder d. dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

    • ·

      Er mag alleen snoeihout afkomstig van landschapsonderhoud en erfbeplanting worden verbrand;

    • ·

      Er mag geen snoeihout, dat is ontstaan binnen de bebouwde kom, naar het buitengebied worden overgebracht om daar te verbranden;

    • ·

      De totale hoeveelheid te verbranden snoeihout mag maximaal 50 m3 zijn. Dit mag geen bedrijfsmatig kap- en snoeihout betreffen. Het mee verbranden van andere (afval)stoffen is nadrukkelijk niet toegestaan;

    • ·

      Vanaf de brandplaats moet de afstand tot woningen van derden en bos- en heidegebieden minimaal 100 meter bedragen. De afstand tot brandbare objecten (gebouwen) en wegen moet minimaal 50 meter bedragen;

    • ·

      De brandplaats mag een maximale oppervlakte hebben van 20 m2.

    • ·

      Er mag geen verbranding binnen het terrein van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer plaatsvinden;

    • ·

      Er moet worden zorggedragen dat er geen verontreiniging van de bodem dan wel oppervlaktewater optreedt. Artikel 13 van de Wet bodembescherming (zorgplicht) en artikel 6.2 van de Waterwet mogen niet worden overtreden. Voor het maken van vuur mag daarom geen gebruik worden gemaakt van vloeibare brandstoffen;

    • ·

      Vanaf de brandplaats moet een afstand van minimaal 5 meter tot een watergang worden aangehouden;

    • ·

      Het verbranden van snoeihout moet geschieden op een voorziening, zoals bijvoorbeeld beton, stenen, tegels of metal;

    • ·

      De verbrandingsresten moeten binnen 72 uur na de verbranding op een verantwoorde wijze worden verwijderd en afgevoerd;

    • ·

      De weersomstandigheden moeten voldoen aan de volgende twee eisen:

      • -

        Het moet droog weer zijn, dus bij regen of mist mag er geen verbranding plaatsvinden;

      • -

        De windkracht mag maximaal 5 Beaufort zijn (max. 10,7 m/s).

    • ·

      Er mag geen gevaar of overlast voor de omgeving optreden. Dit geldt zowel voor buurtbewoners als het verkeer;

    • ·

      Er moet onafgebroken toezicht zijn op het vuur door een meerderjarige;

    • ·

      Er moet worden zorggedragen voor een goed brandend vuur, zodat zo min mogelijke rookontwikkeling plaatsvindt. Verder moet zodanig worden gestookt, dat er geen vliegvuur of hinder ten gevolge van rook kan ontstaan. Bij hinder aan derden moet het stoken direct worden beëindigd;

    • ·

      Er moeten voldoende blusmiddelen aanwezig zijn om, indien nodig, het vuur te temperen of te doven. Dit kan bijvoorbeeld met (een combinatie van) de volgende blusmiddelen:

      • -

        een schop en voldoende zand;

      • -

        een tuinslang of emmers water;

      • -

        een brandblusser.

    • ·

      Verbranding mag slechts plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang;

    • ·

      Er mag geen verbranding plaatsvinden op zon- en feestdagen, met uitzondering van paas- en kampvuren;

    • ·

      Aanwijzingen van het bevoegd gezag (zoals politie, brandweer of gemeente) worden in verband met openbare orde en/of veiligheid direct gevolgd.

  • 6. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:29 Begripsbepaling

Vervallen

Artikel 5:30 Verboden plaatsen

Vervallen

Artikel 5:31 Hinder of overlast

Vervallen

Afdeling 10 Reiniging door middel van stralen of onder hoge druk reinigen

Artikel 5:32. Begripsomschrijvingen

Vervallen

Artikel 5:33 Verbodsbepaling

Vervallen

Artikel 5:34 Uitzonderingen

Vervallen

Artikel 5:35 Verhouding met andere artikelen uit deze verordening.

Vervallen

Afdeling 11. Openbare veiligheid

Artikel 5:36 Versperring van brandkranen

Vervallen

Afdeling 12 Wegsleepregeling

Artikel 5:37 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • b.

    wet: de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    besluit: het Besluit wegslepen van voertuigen;

  • d.

    voertuig: wat hieronder wordt verstaan in artikel 1, onder a1 RVV 1990;

  • e.

    het college: het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5:38 Aanwijzing van wegen en weggedeelten waar voertuigen kunnen worden verwijderd, overgebracht en in bewaring gesteld in het belang van het vrijhouden van wegen en weggedeelten

Als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c, van de wet worden alle wegenen weggedeelten binnen de gemeente aangewezen voorzover ze behoren tot een van de in artikel 2 vanhet besluit bedoelde soorten van wegen en weggedeelten.

Artikel 5:39 Plaats bewaring voertuigen en openingstijden

Als plaats van bewaring van voertuigen wordt door de gemeenteraad het terrein van de wegsleperaangemerkt. Het terrein van Neuteboom, Garage, Berging & Transport bevindt zich aan de Dorpstraat 43 te Beekberkgen. De openingstijden van het terrein zijn op werkdagen van 09:00 tot 17:00 uur.

Artikel 5:40 Kosten overbrengen en bewaren voertuigen en loze ritten

De kosten van het overbrengen en bewaren van een voertuig en loze ritten worden vermeld in degemeentelijke tarieventabel behorende bij de legesverordening.

Artikel 5:41 Beleidsregels

Het college stelt interne beleidsregels vast waarin de uit te voeren taken en de daarbij behorendeverantwoordelijkheden nader worden geregeld.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen - met uitzondering van de voorschriften in Hoofdstuk 2, afdeling 8A - wordt gestraft met hectenis van ten hoogte drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde lid, 2:11, tweede lid; artikel 2:12, eerste lid en artikel 4:12, eerste lid.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van hetbij of krachtens deze verordening bepaalde zijn de belast de buitengewoon opsporingsambtenaren.

  • 2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

  • 3. Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij ofkrachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare ordeof veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot hetbinnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Hardheidsclausule

Het bevoegd gezag is bevoegd om af te wijken van enig voorschrift in deze verordening, wanneer deze voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het voorschrift te dienen doelen.

Artikel 6:5 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Brummen 2010 wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit.

Artikel 6:6 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Brummen 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 april 2013, bij raadsbesluit met kenmerk RB13.0013;
de griffier, mr. A.P. Leenstra
de voorzitter, N.E. Joosten bc.

kaart met bebouwde kommen

Bijlage 1: Kaart met bebouwde kommen

kaart met bebouwde kommen