Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Culemborg houdende regels omtrent WMO en jeugdhulp Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Culemborg 2017

Geldend van 09-04-2019 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Culemborg houdende regels omtrent WMO en jeugdhulp Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Culemborg 2017

De gemeenteraad van Culemborg besluit:

Stelt de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2017 vast

Dit besluit treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2019.

De raad van de gemeente Culemborg;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, [eerste, tweede lid] derde en zevende lid, [2.1.5, eerste lid,] 2.1.6, [2.1.7,2.3.6, vierde lid,] en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo);

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wmo met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

én

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 [en 8.1.1, derde, vierde lid,] van de Jeugdwet; gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt; en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen maatwerkvoorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

besluit: vast te stellen de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Culemborg’

HOOFDSTUK 1 BEGRIPPEN EN VORMEN VAN ONDERSTEUNING

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • Bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wmo 2015. Binnen de Jeugd wet is geen bijdrage verschuldigd;

  • Client: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een hulpvraag is gedaan. In deze verordening kan dat zijn een persoon vallend onder de Wmo dan wel een jeugdige of zijn ouders vallend onder de Jeugdwet;

  • Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 en artikel 6 van de Jeugdwet;

  • Melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 en in artikel 4, eerste lid van de Jeugdwet;

  • College: college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Culemborg;

  • Aanbieder: de rechtspersoon die bedrijfsmatig ondersteuning Wmo en jeugdhulp doet verlenen onder de verantwoordelijkheid van het college;

  • Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • Tarief of kostprijs: het bedrag dat de gemeente aan een aanbieder moet betalen voor de verstrekking van een voorziening in natura;

  • Zzp’er: een ondernemer die geen personeel in dienst heeft;

  • Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan de cliënt, dat hem in staat stelt de (jeugd)hulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 , eerste lid, van de Wmo dan wel de behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet;

  • Gebruikelijke hulp: zorg die verwacht mag worden vanuit het sociale netwerk van de cliënt of jeugdige;

  • Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) of Jeugdwet;

  • Door college aangewezen organisatie: sociale wijkteams

  • Centrumgemeente: de gemeente Nijmegen die voor de gemeente Culemborg beschermd wonen en maatschappelijke opvang financiert en uitvoert;

  • Jeugdige: persoon die ingezetene is in de gemeente Culemborg,

    • 1.

      De leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;

    • 2.

      De leeftijd van achttien heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of

    • 3.

      De leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en voor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1., die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is,

    • 4.

      of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

  • Ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder die ingezetene is in de gemeente Culemborg;

  • Pleegouder: persoon die een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin verzorgt en daartoe een pleegcontract als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder;

  • Woonplaats:

    • o

      1e , woonplaats als bedoeld in titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek

    • o

      2e , in geval de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;

    • o

      3e, in geval de woonplaats, bedoeld onder 1e en 2e, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag;

    • o

      4e , in geval de jeugdige de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt: de woonplaats van de jeugdige, bedoeld in artikel 10 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt onder voorzieningen verstaan:

  • Algemeen voorziening, ook wel overige voorzieningen genoemd: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op maatschappelijke ondersteuning;

  • Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • Maatwerkvoorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Jeugdwet; ook wel individuele voorziening genoemd, of zoals opgenomen in de Wmo 2015 een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • 1.

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • 2.

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • 3.

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • Voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoet gekomen;

  • Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wmo of Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

Artikel 2. Vormen van ondersteuning

  • 1. De gemeente stelt bepaalde vormen van dienstverlening beschikbaar, die voor elke inwoner vrij toegankelijk zijn, dat wil zeggen dat hiervoor geen indicatie of verwijzing door een professional nodig is. Dit zijn de zogenaamde algemene voorzieningen.

  • 2. De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • Welzijnswerk

    • Schoolmaatschappelijk werk

    • Jeugdgezondheidzorg

    • Onafhankelijk cliëntondersteuning

    • Veilig Thuis

    • Sociale wijkteams, waaronder Algemeen maatschappelijk werk

  • 3. De volgende vormen van maatwerkvoorzieningen zijn o.a. beschikbaar:

    • Dagbesteding, dagbehandeling, kortdurend verblijf inclusief vervoer;

    • Ambulante trajecten jeugd- begeleiding en jeugd- en opvoedhulp;

    • Ambulante trajecten jeugd- behandeling (basis en specialistische jeugd GGZ);

    • Ambulante trajecten jeugd-observatie en diagnostiek;

    • Pleegzorg;

    • Residentiele jeugdzorg;

    • Begeleiding;

    • Huishoudelijke ondersteuning;

    • Nachtverzorging;

    • Vervoersvoorzieningen;

    • Hulpmiddelen inclusief herverstrekkers, service en onderhoud;

    • Woningaanpassingen

  • 4. In gevallen van een maatwerkvoorziening waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger vóór het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 , eerste lid van de Wmo, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

HOOFDSTUK 2 TOEGANG

Artikel 4. Toegang maatschappelijke ondersteuning (melding) en jeugdhulp

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college ingediend worden. Dit kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch gemeld worden.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo en hoofdstuk 6 van de jeugdwet, treft het college een passende tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp voor ingezetenen van de gemeente Culemborg na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

Artikel 6. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college, of andere aangewezen organisatie, verzamelt alle voor het onderzoek van de gemelde hulpvraag, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college met instemming van de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wmo op te stellen en stelt hem gedurende zeven werkdagen na melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 7. Het gesprek

  • 1. Het college, of andere aangewezen organisatie, onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen, zijnde professionals welke zijn aangewezen door het college, en de cliënt of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of andere leden uit het persoonlijk netwerk, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig;

    • a.

      De behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de cliënt en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      Het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning of verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      De mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen, gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      De mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening,

    • e.

      De behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      De mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening,

    • g.

      De mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning,

    • h.

      De mogelijkheden om jeugdhulp, een individuele maatwerkvoorziening te verstrekken,

    • i.

      Welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wmo verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      De mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 6, vierde lid, aan het college of andere organisatie heeft overhandigd, betrekt het college dit plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 8. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2. Binnen tien werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen vijf werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 4. Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

HOOFDSTUK 3 MAATWERK

Artikel 9. Aanvraag

  • 1. Het college, of andere aangewezen organisatie kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt, zijn vertegenwoordiger of gemachtigde dat op het verslag heeft aangegeven.

  • 2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding, het college hiervoor geen gegronde reden heeft en de cliënt niet op de hoogte is gesteld van de termijn waarmee het onderzoek wordt verlengd.

Artikel 10. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het verslag van het gesprek als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven:

    en/of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

      De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

      Voor beschermd wonen of opvang wordt verwezen naar de verordening van de centrumgemeente die deze maatwerkvoorziening uitvoert en financiert.

  • 3. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening of jeugdhulp in aanmerking komt als:

    • a.

      De noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      De voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      Tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      Tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      Als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 6. Indien de cliënt een maatwerkvoorziening middels een pgb wil betrekken, overlegt hij een plan als bedoeld in artikel 13 lid 3.

  • 7. Het college kan een door hem aangewezen adviesinstantie om advies( medisch of ergonomisch) vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening, In dat geval kan de termijn waarbinnen het onderzoek moet plaatsvinden overschreden worden met maximaal zes weken.

Artikel 11. Weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      Voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      Voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen in het sociaal netwerk de beperkingen kan wegnemen of een oplossing kunnen realiseren van de hulpvraag;

    • c.

      Voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen of een oplossing kunnen realiseren van de hulpvraag;

    • d.

      Indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      Indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      Voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • h.

      Indien de cliënt geen of onvoldoende eigen verantwoordelijkheid heeft getoond.

    • i.

      indien de cliënt geen hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Culemborg;

  • 2. Persoonsgebonden budget wordt niet verstrekt

    • a.

      Indien de cliënt binnen de gestelde termijn geen of geen volledig plan heeft overlegd zoals bedoeld in artikel 13 lid 3;

    • b.

      Indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden voor een pgb zoals bedoeld in artikel 13;

    • c.

      Voor zover aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie.

Artikel 12. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant (kunnen) zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen (ouder)bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 13. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de Wmo en de 8.1.1 van de Jeugdwet.

  • 2. Onverminderd de artikelen genoemd in het eerste lid verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op de kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3. De cliënt die een pgb wenst, motiveert schriftelijk in een plan, zoals bedoeld in het vierde lid onder a, de wettelijke voorwaarden:

    • a.

      Waarom cliënt op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van de belangen te zake dan wel met hulp uit sociale netwerk dan wel met curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat is de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      Waarom cliënt de maatwerkvoorziening of jeugdhulp als een pgb wenst geleverd te krijgen;

    • c.

      Hoe naar de mening van cliënt gewaarborgd is dat de maatwerkvoorziening of jeugdhulp veilig, doeltreffend en cliëntgericht is. Daarbij is in elk geval van belang dat wanneer degene waarvan de cliënt diensten betrekt, waarbij deze in contact kan komen met kinderen die jonger zijn dan achttien jaar, voor aanvang van de hulpverlening over de actuele verklaring omtrent het gedrag beschikt als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • 4. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

    • d.

      voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris( minimaal wettelijk minimumloon), vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten;

  • 5. De hoogte van een pgb wordt bepaald op basis van de dienstverlening die anders als zorg in natura zou zijn geleverd. Hierin wordt het volgende onderscheid gemaakt:

    • a.

      als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een professionele aanbieder, betreft het tarief per uur of per resultaat naar gelang de zwaarte van de beperkingen en mate van begeleidingsbehoefte, maximaal 100% van het laagste tarief per uur of resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt;

    • b.

      als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een zzp’ er, betreft het tarief per uur of per resultaat, naar gelang de zwaarte van de beperkingen en mate van begeleidingsbehoefte, maximaal 90% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde instelling die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt;

    • c.

      als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een niet gekwalificeerd persoon uit het sociaal netwerk betreft het tarief per uur of per resultaat 50% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt, met een maximum van €20,- per uur, overeenkomstig artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg. Voor kortdurend verblijf bedraagt het € 30,- per etmaal.

  • 6. De tarieven van dienstverlening worden jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de contractueel overeengekomen index voor de betreffende maatwerkvoorziening in natura;

  • 7. De cliënt die in aanmerking komt voor een pgb, kan alleen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk indien dat aantoonbaar tot betere en efficiënte ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

  • 8. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, jeugdhulp, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als:

    • a.

      deze niet gekwalificeerd persoon hiervoor een tarief hanteert dat 50% bedraagt van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, met een maximum van € 20,-(is het bedrag dat de Wet langdurige zorg hanteert voor inzet sociale netwerk wat wordt gevolgd);

    • b.

      tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald;

    • c.

      deze persoon niet overbelast is of overbelast dreigt te worden en deze voldoende gekwalificeerd is om de taken uit te voeren en het geen bedreiging van veiligheid oplevert;

    • d.

      het wel leidt tot toename van de zelfredzaamheid en participatie.

  • 9. Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 10. Voor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de verstrekking in natura een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de verstrekking in natura een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 11. de kostprijs van de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding, of

    • b.

      na consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

Artikel 14. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s (alleen Wmo)

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn partner.

  • 2. De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dan wel het totaal van de bedragen, is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 17,50 per bijdrageperiode voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor:

    • a)

      een eenpersoonshuishouden die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die een bijdrageplichtig inkomen heeft van minder dan 120% van de landelijk geldende bijstandsnorm;

    • b)

      een eenpersoonshuishouden die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een bijdrageplichtig inkomen heeft van minder dan 120% van de landelijk geldende bijstandsnorm;

    • c)

      een meerpersoonshuishouden die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een gezamenlijk bijdrageplichtig inkomen heeft van minder dan 120% van de landelijk geldende bijstandsnorm.

  • 4. De kostprijs van een :

    • a.

      een maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met een aanbieder;

    • b.

      pgb is gelijk aam de hoogte van het pgb

  • 5. een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van collectief vervoer ter hoogte van een eenmalige bijdrage van € 7,50 voor de vervoerspas. De cliënt is het opstaptarief en het gecontracteerde Wmo-tarief verschuldigd tot een reisafstand van 25 kilometer tenzij er sprake is van een puntbestemming waarvoor altijd het gecontracteerde Wmo-tarief geldt.

  • 6. Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor rolstoelen en gebruikers van een scootmobielpool.

  • 7. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de Wmo (opvang a.g.v. huiselijk geweld) worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening in natura of pgb door de opvangorganisatie (zie artikel 10 lid 2 sub b) vastgesteld en geïnd.

  • 8. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 15. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college (ondergebracht bij Steunpunt mantelzorg) voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2. De raad stelt een maximumwaarde vast en laat het verder aan het college om, eventueel na overleg met aangewezen partijen, te bepalen waaruit de jaarlijkse blijk van waardering bestaat.

  • 3. Het college kan bij nadere regeling regels stellen over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 16. Tegemoetkoming meerkosten voor bepaalde voorzieningen voor personen met een beperking of chronische problemen

  • 1. Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wmo, op aanvraag aan personen met een beperking of chronisch psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2. De tegemoetkoming voor vervoerskosten, verhuiskosten , sportrolstoel en het bezoekbaar maken van een woning:

    • 2.1

      De tegemoetkoming in de kosten voor eigen auto of auto van derden bedraagt € 528,32 per jaar en de tegemoetkoming voor eigen rolstoelauto of rolstoelauto van derden bedraagt € 790,21 per jaar;

    • 2.2

      De tegemoetkoming voor verhuiskosten bedraagt € 2.868,04;

    • 2.3

      Aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel bedraagt € 2.571,63 en dit wordt maximaal één keer per drie jaar verstrekt.

    • 2.4

      De tegemoetkoming in het bezoekbaar maken van een woning bedraagt € 2.868,04.

  • De bovengenoemde bedragen worden zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2017 en kunnen ieder opvolgend kalenderjaar door het college worden gewijzigd aan de hand van ontwikkeling van de consumentenprijsindex.

HOOFDSTUK 4 KWALITEIT

Artikel 17. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de client;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassingen erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 3. Het college neemt in de contracten en afspraken met aanbieders op aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp moet voldoen. Hierbij sluit het college zoveel als mogelijk aan bij artikel 3.1 van de wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de desbetreffende branche gelden.

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden (Code verantwoordelijk Marktgedrag)

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor door derden te leveren diensten, zoals maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo en artikel 2.11 lid 1 van de Jeugdwet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c van de Wmo, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 , tweede lid van de Wmo, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van de door de gemeente Culemborg gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen is gesteld in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 19. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan;

  • 2. Aanbieders, natuurlijke personen en zzp’ers die een voorziening leveren op basis van de Jeugdwet of Wmo, melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar wanneer er geen sprake is van een wettelijk toegewezen inspectie;

  • 3. De melding aan de toezichthoudend ambtenaar dient onverwijld, maar uiterlijk binnen drie werkdagen na de calamiteit te geschieden;

  • 4. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, zorg ervoor dat onderzoek wordt gedaan naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

HOOFDSTUK 5 HERZIENING, WIJZIGING EN TERUGVORDERING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING EN JEUGDHULP

Artikel 20. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo en Jeugdhulp

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wmo of artikel 8.1.2 van de Jeugdwet, doet een cliënt op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de Wmo of artikel 8.1.4 van de Jeugdwet kan het college een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft herzien of ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6. Als het recht op een eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- doelmatigheid daarvan. Bij vermoeden van onrechtmatig gebruik van het pgb kan het college een fraude onderzoek starten.

Artikel 20a. Opschorting betaling uit persoonsgebonden budget

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, , eerste lid, onder a, d, of e van de Wmo 2015 of artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e van de Jeugdwet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 20, derde lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

HOOFDSTUK 6 KLACHTEN, MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

Artikel 21. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling treffen een regeling voor de behandeling van klachten over gedragingen van hen of van voor hen werkzame personen jegens een jeugdige, ouder of pleegouder in het kader van verlening van jeugdhulp, de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering conform artikelen 4.2.1, 4.2.2 en 4.2.3 van de Jeugdwet.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 22. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de volgende voorzieningen:

    • -

      Hulp hij het huishouden

    • -

      Begeleiding

    • -

      Kortdurend verblijf

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 23. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen bijtijds in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 24. Nadere regels, communicatie en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening

  • 3. Het college stuurt de nadere regels over de uitvoering van deze verordening ter informatie aan de Raad.

  • 4. Het college draagt zorg voor een tijdige en heldere communicatie over deze regels richting inwoners.

  • 5. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 25. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning Culemborg 2015’ en ‘Verordening jeugdhulp 2015’ worden ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Culemborg 2015 en de Verordening jeugdhulp 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Culemborg 2015 en verordening jeugdhulp 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Culemborg 2015 en de verordening jeugdhulp 2015, worden beslist met inachtneming van die verordening.

  • 5. Van het in lid 3 en 4 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Culemborg 2017.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van de Raad,

gehouden op 21 maart 2019.

Griffier

J.A. Vullings

De voorzitter

G. van Grootheest