Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Dantumadiel

Geldend van 02-05-2013 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Dantumadiel

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Artikel 1 – Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      De wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel;

    • c.

      Recidiveboete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid van de wet;

    • d.

      Bezit: waarde van de bezittingen waarover de belanghebbende of diens gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, met uitzondering van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen, bedoeld in artikel 50, vierde lid van de wet;

    • e.

      Verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60, vierde lid van de wet;

    • f.

      Bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet, verminderd met de vakantietoeslag, bedoeld in artikel 19, onderdeel c van de wet.

Hoofdstuk 2 – Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive

Artikel 2 – Verrekenen bij voldoende bezit

  • 1. Indien het bezit van de belanghebbende ten minste drie maal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt verrekent het college de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

  • 2. Indien de belanghebbende desgevraagd geen informatie verstrekt over zijn bezit verrekent het college de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

  • 3. De verrekening als bedoeld in het eerste lid geschiedt gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

Artikel 3 – Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit

  • 1. Indien het bezit van een belanghebbende niet ten minste drie maal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt verrekent het college de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

  • 2. De belanghebbende kan verzoeken om, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de huur na aftrek van de huurtoeslag dan wel de hypotheekrente na aftrek van de hypotheekrenteaftrek en de premie voor de basiszorgverzekering na aftrek van de zorgtoeslag, gedurende de in het eerste lid bedoelde maand direct vanuit de bijstand aan de woningverhuurder, hypotheeknemer, dan wel de zorgverzekeraar te voldoen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de verrekening daarop aangepast.

  • 3. Aansluitend op de verrekening als bedoeld in het eerste lid verrekent het college de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op en dusdanige wijze dat de belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4. Tot het inkomen, bedoeld in het derde lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r van de wet.

Artikel 4 – Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

In afwijking van artikel 2 en 3 verrekent het college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet indien:

  • a.

    aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in artikel 2 of 3 zou leiden tot uithuiszetting van de belanghebbende en diens gezin, of;

  • b.

    toepassing van artikel 2 en 3 onaanvaardbare consequenties heeft voor minderjarigen in het gezin van de belanghebbende, of;

  • c.

    de gezondheidstoestand van (een van) de belanghebbende(n) naar het oordeel van het college ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of behandeling te financieren, of;

  • d.

    anderszins sprake is van dringende redenen.

Artikel 5 –Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikelen 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de wet, indien en voor zover deze boete nog niet betaald is op het moment van de recidiveboete.

Artikel 6 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na publicatie van het besluit tot vaststelling daarvan en werkt terug tot 1 januari 2013.

Artikel 7 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Dantumadiel.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Dantumadiel, gehouden in het gemeentehuis te Damwâld op .
De raad voornoemd,
, voorzitter.
, griffier.

Algemene toelichting

Op 1 januari 2013 is de “Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving” in werking getreden (Stb. 2012, 462). Voor de Wet werk en bijstand (WWB) herintroduceert deze wet de bestuurlijke boete bij een schending van de inlichtingenplicht. Het college is op grond van artikel 60 lid 4 WWB verplicht de bestuurlijke boete met een lopende uitkering te verrekenen. In beginsel moet het college bij deze verrekening de beslagvrije voet in acht nemen. Als er echter sprake is van een bestuurlijke boete wegens recidive, dan kan het college besluiten gedurende maximaal drie maanden ook over de beslagvrije voet te verrekenen (artikel 60b, lid 1 WWB). De WWB verplicht de gemeenteraad in een verordening regels te stellen over deze uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als het gaat om een bestuurlijke boete wegens recidive. Gemeenten krijgen daarmee de ruimte om een afweging te maken van situaties of omstandigheden waarin het tijdelijk buiten werking stellen van de beslagvrije voet niet proportioneel wordt geacht.

In het kader van pseudoverrekening kunnen gemeenten te maken krijgen met verzoeken van andere gemeenten om een door hen opgelegde recidiveboete te verrekenen. Het college dat de boete heeft opgelegd zal in dat geval aangeven in hoeverre het volgens de regels van zijn eigen gemeentelijke verordening de beslagvrije voet in aanmerking wil nemen. De gemeente die de uitkering verstrekt volgt dit verzoek in beginsel op en is hierin lijdend. Mocht de beslagvrije voet niet gerespecteerd worden, dan kan de belanghebbende het college waarvan hij de uitkering krijgt, verzoeken de beslagvrije voet toch in acht te nemen. In artikel 60b, tweede lid, van de WWB is geregeld dat het college dat de uitkering verstrekt de bevoegdheid heeft om aan dit verzoek tegemoet te komen. Het ligt voor de hand dat het college bij die beslissing analoog aan de regels die in de eigen verordening zijn vastgelegd handelt.

Bij een beoordeling door het college hoelang de beslagvrije voet buiten beschouwing wordt gelaten kijkt het eerst naar het aanwezige bezit. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om positieve saldi op bankrekeningen en spaarrekeningen, maar ook om afkoop van niet-verplichte verzekeringen, of de verkoop van niet algemeen gebruikelijke goederen. Dat aan het liquide maken van bezittingen kosten kunnen zijn verbonden (zoals bijvoorbeeld een boete bij het afkopen van een kapitaalverzekering of deposito), of dat een afkoopwaarde lager is dan de inleg doet niet af aan het gegeven dat de belanghebbende geacht wordt een dergelijk vermogensbestanddeel liquide te maken. Wanneer de bezittingen voldoende zijn om drie maanden lang in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, verrekent het college de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

Wanneer er geen of onvoldoende bezit is wordt gedurende één maand geen toepassing gegeven aan de beslagvrije voet, en wordt gedurende twee maanden een beslagvrije voet van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm toegepast. Dit percentage komt overeen met de bevoegdheid die de Invorderingswet geeft om bij wanbetalers van rijks- en gemeentelijke belastingen ten laste van de beslagvrije voet extra invordering te plegen.

Op deze wijze geeft de verordening enerzijds uiting aan het uitgangspunt dat fraude niet mag lonen, anderzijds wordt rekening gehouden met de zorgplicht van gemeenten.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1– Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al in de verschillende wetten zijn omschreven niet afzonderlijk in deze verordening te definiëren. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van deze definities in die wetten ook de verordening moet worden aangepast.

Lid 2, onderdeel d: bezit

De verordening kent een definitie van het begrip bezit. Het gaat hierbij om de waarde van alle bezittingen waarover een belanghebbende of diens gezin beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Bezittingen kunnen zowel bestaan uit geld als op geld waardeerbare goederen.

Bij het begrip bezit gaat het uitdrukkelijk niet om vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet. Eventuele schulden spelen immers geen rol en worden dus ook niet op het bezit in mindering gebracht. Ook de vrijlatingsbepalingen van artikel 31, tweede lid van de wet (voor zover het vermogen betreft) en artikel 34, tweede lid van de wet, zijn hier niet van toepassing. Hetzelfde geldt voor de vermogensvrijlating die de gemeente als eigen beleid hanteert, zoals de vrijlating van één maandnorm en de waarde van een auto (zie §4.3.8 Handboek WWB): ook deze zijn niet van toepassing. Een belanghebbende die vanwege de volledige verrekening met de beslagvrije voet zonder inkomsten komt te zitten zal moeten interen op de positieve vermogensbestanddelen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, en deze waar nodig te gelde maken. Er is een uitzondering gemaakt voor de door belanghebbende en zijn gezin bewoonde (eigen) woning.

Lid 2 onderdeel e: verrekenen

De WWB kent een ruimer begrip dan verrekenen dan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarom is hiervoor een aparte begripsbepaling in de verordening opgenomen.

Lid 2 onderdeel f: bijstandsnorm

Bij het vaststellen of het bezit meer of minder dan drie maal de bijstandsnorm is wordt uitgegaan van de toepasselijke bijstandsnorm exclusief de te reserveren vakantietoeslag. Dit is het bedrag dat iemand per maand maximaal aan uitkering op zijn bankrekening kan krijgen bijgeschreven.

Artikel 2 - Verrekenen met de beslagvrije voet bij voldoende bezit

Het uitgangspunt van deze verordening is dat volledige verrekening met de beslagvrije voet plaats vindt voor de maximale termijn van drie maanden als een belanghebbende over voldoende bezittingen beschikt of kan beschikken om dit op te vangen. Dit uitgangspunt is vastgelegd in artikel 2 van deze verordening. Van voldoende bezit is sprake als de waarde van de bezittingen ten minste drie maal de toepasselijke bijstandsnorm bedragen. Immers, bij aanwending voor levensonderhoud van deze bezittingen moet een periode van drie maanden overbrugd worden.

Tweede lid

Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn (artikel 18a, lid 8 WWB). Wanneer de belanghebbende geen inlichtingen verstrekt over zijn bezit gaat het college ervan uit dat de belanghebbende over voldoende bezit beschikt om gedurende drie maanden de beslagvrije voet buiten toepassing te laten.

Artikel 3 - Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit

Als een belanghebbende niet beschikt over voldoende bezittingen als bedoeld in artikel 2 om een periode van drie maanden volledige verrekening met de beslagvrije voet te kunnen overbruggen, dan verrekent het college één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige maanden vindt weliswaar verrekening met een deel van de beslagvrije voet plaats, maar blijft de belanghebbende beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm. Na de periode van drie maanden wordt verrekend met inachtneming van de beslagvrije voet (90% van de toepasselijke bijstandsnorm).

Met deze opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Aan de andere kant wordt toch rekening gehouden met de mogelijke maatschappelijke consequenties van het tijdelijk buiten werking stellen van de beslagvrije voet. Een maand zonder inkomsten zou, ook bij het ontbreken van vermogen, in de meeste gevallen te overbruggen moeten zijn.

Lid 2

De belanghebbende kan het college verzoeken in de maand waarin over de beslagvrije voet wordt verrekend de huur of hypotheekrente en de premie van de basiszorgverzekering vanuit de bijstand aan de woningverhuurder, hypotheeknemer en zorgverzekeraar te voldoen. Hierdoor daalt het te verrekenen bedrag in die maand, waardoor de verrekening van de recidiveboete zich over een langere periode zal uitstrekken.

Lid 3

Na de eerste maand blijft een belanghebbende voor de daarop volgende twee maanden in ieder geval over voldoende middelen beschikken om bepaalde vaste lasten te kunnen voldoen. Voor het percentage van 80 is aansluiting gezocht bij de invorderingsmogelijkheden die artikel 19, eerste lid van de Invorderingswet 1990 biedt bij notoire wanbetalers van rijks- en gemeentelijke belastingen. Onder omstandigheden kan de beslagvrije voet (90% van de bijstandsnorm) met 10% extra worden verlaagd.

Lid 4

Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van de wet gedeeltelijk worden vrijgelaten. Deze vrijlating leidt tot een hogere aanvullende uitkering. Bij verrekening van een recidiveboete tot 80% van de bijstandsnorm tellen deze vrij te laten inkomsten gewoon mee. Het college laat deze inkomsten dus niet buiten beschouwing bij de beoordeling of een belanghebbende nog over voldoende inkomen beschikt.

Artikel 4 - Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

Hoewel het gaat om herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht zijn er situaties denkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Die situaties komen in artikel 4 aan de orde. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waar het college aan zal moeten toetsen.

In onderdeel a is geregeld dat geen verrekening met de beslagvrije voet plaatsvindt als dit leidt tot huisuitzetting van de belanghebbende en zijn gezin, bijvoorbeeld als er al sprake is van een achterstand in betalingen van huur of hypotheekrente. Voorkomen moet worden dat een belanghebbende en zijn gezin door de verrekening op straat komen te staan, nu dat de problematiek verergert met alle maatschappelijke kosten van dien. In voorkomende gevallen kan de schuldenaar overigens een beroep op artikel 3, lid 2 van deze verordening doen.

In onderdeel b is geregeld dat geen verrekening met de beslagvrije voet plaatsvindt als dit onaanvaardbare consequenties heeft voor minderjarigen in het gezin van de belanghebbende.

In onderdeel c is geregeld dat geen verrekening met de beslagvrije voet plaatsvindt als daardoor mogelijkheden ontbreken om noodzakelijke medicatie of medische behandeling te financieren.

De in de onderdelen a tot en met c genoemde omstandigheden worden in deze verordening in ieder geval gezien als een dringende reden om van verrekening met de beslagvrije voet af te zien. Dat volgt uit het woord ‘anderszins’ in onderdeel d. Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen houdt het college rekening met de bescherming van de beslagvrije voet. De aanwezigheid van dringende redenen moet echter niet te snel worden aangenomen. Het moet gaan om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en zijn gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het de belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te kunnen voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om van dringende redenen te kunnen spreken.

Artikel 5 - Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

In artikel 60b, derde lid, van de wet is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover die op het moment van verrekening van de recidiveboete nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boete(s) gaan verrekenen, dan regelt artikel 5 dat de bepalingen van deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 6 - Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7 - Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.