Beleids- en nadere regels doelmatigheid Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020 gemeente Dantumadiel

Geldend van 20-02-2021 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2021

Intitulé

Beleids- en nadere regels doelmatigheid Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020 gemeente Dantumadiel

Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Dantumadiel;

Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op hoofdstuk 2, artikel 18b, artikel 31, tweede lid, aanhef en onderdelen n, r en y van de Participatiewet, artikel 8 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 8 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

Gelet op artikel 2.4. derde en zesde lid, 2.11. vijfde lid van de Verordening doelmatigheid Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Dantumadiel 2020;

b e s l u i t:

vast te stellen de: beleids- en nadere regels doelmatigheid Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020 gemeente Dantumadiel

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Beleids- en nadere regels

In dit document zijn zowel beleidsregels als nadere regels opgenomen. De beleids- en nadere regels worden hierna genoemd: beleidsregels.

Artikel 1.2. Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel;

  • b. IOAW: de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c. IOAZ: de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • e. Uitkering: algemene op grond van de Participatiewet of de uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader omschreven worden hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Awb.

Hoofdstuk 2. Inkomensvrijlatingen

Artikel 2.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. inkomsten uit arbeid: inkomsten uit algemeen geaccepteerde arbeid en inkomsten als parttime ondernemer, zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van deze beleidsregels;

  • b. inkomstenvrijlating regulier: de gedeeltelijke inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, lid 2, onderdeel n, van de Participatiewet, artikel 8, lid 2, van de IOAW en artikel 8, lid 3, van de IOAZ;

  • c. inkomstenvrijlating alleenstaande ouder: de gedeeltelijke inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, lid 2, onderdeel r, van de Participatiewet, artikel 8, lid 5, van de IOAW en artikel 8, lid 9, van de IOAZ;

  • d. inkomstenvrijlating medisch urenbeperkte persoon: de gedeeltelijke inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, lid 2, onderdeel y, van de Participatiewet, artikel 8, lid 7, van de IOAW en artikel 8, lid 11, van de IOAZ;

  • e. inkomstenvrijlating: de inkomstenvrijlating regulier, inkomstenvrijlating alleenstaande ouder en de inkomstenvrijlating medisch urenbeperkte persoon.

Artikel 2.2. Aanvraag en ingangsdatum

  • 1. Het college stelt het recht op een inkomstenvrijlating op schriftelijke aanvraag vast, middels een daarvoor bestemd formulier.

  • 2. Een aanvraag voor een inkomstenvrijlating dient gelijktijdig met het inkomstenformulier te worden ingeleverd. Voorwaarde voor toepassing van een inkomensvrijlating is dat het inkomstenformulier tijdig door het college is ontvangen. Inkomsten uit arbeid die op een eerdere periode betrekking hebben dan het inkomstenformulier komt niet voor een inkomensvrijlating in aanmerking.

Artikel 2.3. Eenmalige toekenning per uitkeringsperiode

  • 1. De inkomstenvrijlating regulier en alleenstaande ouder worden éénmaal per uitkeringsperiode toegekend. Als dezelfde uitkeringsperiode wordt aangemerkt:

  • a. de periode waarin een uitkering aaneengesloten of na een onderbreking die korter is dan 30 dagen wordt voortgezet;

  • b. de situatie waarin de uitkering wordt hersteld, na een onderbreking wegens verblijf in detentie, verblijf in het buitenland of verblijf in een inrichting, ongeacht de duur van de onderbreking;

  • c. de situatie waarin na wijziging van bijvoorbeeld woon- of gezinssituatie de uitkering naar een andere norm wordt voortgezet.

  • 2. Indien een nieuwe uitkeringsperiode minder dan zes maanden na de ingangsdatum van de in-komstenvrijlating aanvangt, ontstaat geen nieuw recht op de inkomstenvrijlating.

  • 3. Indien een nieuwe uitkeringsperiode minder dan 30 maanden na de ingangsdatum van de inkomstenvrijlating alleenstaande ouder aanvangt, ontstaat geen nieuw recht op inkomstenvrijlating alleenstaande ouder.

  • 4. De zes maanden waarin de inkomstenvrijlating regulier wordt toegepast liggen binnen een periode van maximaal 24 aaneengesloten maanden.

Artikel 2.4. Geen recht op inkomstenvrijlating

Geen recht op inkomstenvrijlating bestaat voor:

  • a. inkomsten die voortvloeien uit illegale activiteiten;

  • b. inkomsten waarvan geen of geen volledige opgave is gedaan, waardoor er sprake is geweest van een schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 2.5. Gelijkstelling met inkomen uit arbeid

Als inkomsten uit arbeid worden mede aangemerkt:

  • a. doorbetaling van loon door de werkgever tijdens ziekte;

  • b. een uitkering op grond van de Wet Arbeid en Zorg of de Ziektewet in verband met ziekte als gevolg van zwangerschap en bevalling;

  • c. inkomsten uit arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep als parttime ondernemer.

Hoofdstuk 3. Parttime ondernemerschap

Artikel 3.1. Begrippen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. Parttime ondernemer: zelfstandig ondernemer die maximaal 1225 uur per jaar zelfstandige activiteiten verricht;

  • b. Winst: omzet minus de in dit hoofdstuk genoemde aftrekbare kosten.

  • c. Grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar.

Artikel 3.2. Doelgroep

Dit hoofdstuk is van toepassing op uitkeringsgerechtigden met een uitkering op grond van de Participatiewet, met uitzondering van de Bbz 2004, of een uitkering op grond van de IOAW, die in aanvulling op hun uitkering activiteiten als parttime ondernemer (gaan) verrichten. In beginsel staat parttime ondernemerschap alleen open voor personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. In individuele situaties kan daarvan worden afgeweken.

Artikel 3.3. Doelstelling

Het doel van het parttime ondernemerschap is:

  • a. ingroeimogelijkheid naar een traject op grond van het Bbz 2004; of

  • b. het opdoen van werkervaring en opbouwen van een netwerk; of

  • c. naast de zelfstandige activiteiten te werken in loondienst; en

  • d. door uitbreiding van het netwerk en/of het verwerven van vaardigheden uitstromen naar een volledige baan in loondienst; of

  • e. het gedeeltelijk in eigen levensonderhoud voorzien door het verrichten van zelfstandige activiteiten.

Artikel 3.4. Voorwaarden traject parttime ondernemer

  • 1. De parttime ondernemer moet vooraf toestemming hebben van het college om als parttime ondernemer te werken met behoud van uitkering. Dit wordt vastgelegd in een beschikking.

  • 2. De ondernemer krijgt in beginsel voor maximaal 1 jaar toestemming om als parttime ondernemer te werken met behoud van (aanvullende) uitkering. Van deze termijn kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden naar oordeel van het college dit rechtvaardigen.

  • 3. De termijn genoemd het tweede lid kan na toestemming van het college, worden verlengd met een termijn van 1 jaar, met een maximum van 3 jaar.

  • 4. De termijn genoemd in het derde lid kan voor een door het college te bepalen termijn worden verlengd, wanneer parttime ondernemerschap op grond van aantoonbare sociale en/of medische gronden het hoogst haalbare blijkt.

  • 5. De onderneming moet rechtmatig gevestigd zijn en voldoen aan alle noodzakelijke vergunningen.

  • 6. Een parttime ondernemer mag maximaal 1225 uur per jaar zelfstandige activiteiten uitvoeren. Dit is inclusief de uren die besteed worden aan bijkomende werkzaamheden zoals administratie en boekhouding. Daarnaast geldt een er een maximum van 24 uur per week.

  • 7. De onderneming moet een positief resultaat opleveren, van minimaal € 300,- per jaar.

Artikel 3.5. Geen toestemming

Voor parttime ondernemerschap wordt geen toestemming verleend als één of meerdere van de onderstaande punt(en) van toepassing is/zijn:

  • a. hoge bedrijfsinvesteringen noodzakelijk zijn;

  • b. personeel noodzakelijk is;

  • c. de werkzaamheden niet bijdragen aan het verbeteren van de arbeidspositie van uitkeringsgerechtigde;

  • d. de werkzaamheden illegaal en/of strafbaar zijn;

  • e. een zelfstandige winkelruimte noodzakelijk is;

  • f. de verwachting bestaat dat de zelfstandige activiteiten geen positief resultaat zullen opleveren;

  • g. de onderneming leidt tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Artikel 3.6. Verplichtingen van de parttime ondernemer

De parttime ondernemer is verplicht:

  • a. een deugdelijke boekhouding bij te houden;

  • b. maandelijks een inkomstenformulier te verstrekken met een overzicht van de inkomsten minus de aftrekbare kosten (= winst);

  • c. een duidelijk en overzichtelijk logboek bij te houden, op datum, van werkzaamheden, inkomsten en uitgaven. Vanzelfsprekend worden de bewijsstukken hiervan ook bewaard;

  • d. jaarlijks de belastingaangifte en de voorlopige aanslag in te dienen en vervolgens de definitieve aanslag te overleggen;

  • e. de parttime ondernemer behoudt de volledige sollicitatieplicht, zelfs als dat zou betekenen dat de onderneming beëindigd zou moeten worden als belanghebbende een baan in loondienst accepteert;

  • f. de parttime onderneming hanteert marktconforme prijzen (geen concurrentievervalsing);

  • g. bij investeringen hoger dan € 200,00 overlegd de parttime ondernemer dit eerst met het college; en

  • h. de zelfstandige activiteiten vormen op geen enkele manier een belemmering voor het nakomen van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet en artikel 37 van de IOAW.

Artikel 3.7. Intrekking toestemming

Het college kan besluiten de toestemming, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, de volgende gevallen in te trekken:

  • a. als de parttime ondernemer niet meer behoort tot de doelgroep van dit hoofdstuk;

  • b. als de parttime ondernemer zich niet houdt aan de voorwaarden en verplichtingen welke zijn verbonden aan deze toestemming;

  • c. indien het parttime ondernemerschap de arbeidsverplichtingen van artikel 9 Participatiewet of artikel 37 IOAW in de weg staat;

  • d. indien er sprake is van zelfstandige activiteiten met een naar verwachting (blijvend) negatief resultaat.

Artikel 3.8. Kosten

  • 1. De parttime ondernemer mag bepaalde kosten aftrekken van de inkomsten van de onderneming voordat deze inkomsten in mindering gebracht worden op de uitkering. De aftrek van kosten is niet mogelijk als er reeds een vergoeding is ontvangen voor deze kosten.

  • 2. Aftrek is toegestaan in de volgende gevallen:

  • a. kosten inschrijving Kamer van Koophandel;

  • b. kosten van vergunningen/ontheffingen;

  • c. kosten direct gerelateerd aan het product (bv grondstoffen);

  • d. vervoerskosten (€ 0,19 cent per kilometer per auto op basis van kilometerstaat en/of kosten van het openbaar vervoer);

  • e. reclamekosten tot maximaal 5% van de winst;

  • f. kosten voor telefoon en internet tot maximaal € 25,00 per maand;

  • g. administratiekosten boekhouder tot maximaal 5% van de winst met een maximum van €300,-per jaar;

  • h. noodzakelijk investeringen waarvoor toestemming is verleend.

  • 3. Aftrek niet toegestaan in de volgende gevallen:

  • a. huisvestingskosten, tenzij in uitzonderlijke gevallen een ruimte moet worden gehuurd voor bijvoorbeeld opslag of werkplaats welke niet binnen het woonhuis gerealiseerd kan worden;

  • b. afschrijvingen;

  • c. personeelskosten;

  • d. rente op bedrijfsleningen;

  • e. opleidingskosten;

  • f. investeringen boven de € 200,00 waarvoor geen toestemming is verleend door het college;

  • g. investeringen die niet als noodzakelijk aangemerkt kunnen worden.

Artikel 3.9. Verrekening van inkomsten en vrijlatingen

  • 1. De winst van de parttime ondernemer wordt maandelijks in mindering gebracht op de uitkering en toegerekend naar de periode waarop dit betrekking heeft.

  • 2. Als de parttime ondernemer 27 jaar of ouder is kan op verzoek de vrijlating van inkomsten ingevolge de artikelen 31 lid 2 onderdeel n, r en y van de Participatiewet, artikel 8 lid 2 lid 5 van de IOAW toegepast.

  • 3. Er mag (nog) geen rekening worden gehouden met een mogelijke toekomstige belastingheffingen. Indien een klant achteraf een aanslag van de Belastingdienst ontvangt, wordt voor deze aanslag (bijzondere) bijstand verleend, als geen kwijtschelding mogelijk is.

  • 4. Jaarlijks vindt een verrekening plaats op basis van de werkelijke inkomsten zoals vastgesteld bij de belastingaangifte en voorlopige aanslag. Bij een hogere winst moet de parttime ondernemer terugbetalen en bij een lagere winst wordt door het college er een nabetaling gedaan.

  • 5. Verlies wordt niet gecompenseerd. Dat wil zeggen, dat de nabetaling nooit hoger kan zijn dan het vooraf ingehouden bedrag.

Hoofdstuk 4. Vergoedingen

Artikel 4.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. Vergunninghouders: verblijfsgerechtigde vreemdelingen die ingevolge de Vreemdelingenwet als vluchteling toegelaten zijn dan wel beschikken over een op grond van een asielaanvraag verleende vergunning of over een voorwaardelijke vergunning tot verblijf;

  • b. Inburgeringscursus: cursus Nederlands taalonderwijs, oriëntatie op de Nederlandse samenleving en de Nederlandse Arbeidsmarkt;

  • c. Opleiding: MBO of HBO, beroepsonderwijs, volwasseneducatie;

  • d. Integratietraject: traject naar werk, vrijwilligerswerk, werkstage, werkervaringsplek, Participatieverklaringstraject, vervolgopleiding.

Artikel 4.2. Bijdrage kosten kinderopvang

  • 1. Het college kan een bijdrage in de kosten van kinderopvang verstrekken, als bedoeld in de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, aan:

  • a. de alleenstaande ouder met een Participatiewet-, IOAW-, IOAZ- of ANW-uitkering in traject naar werk of met parttime werk;

  • b. de alleenstaande ouder die inburgeringsplichtig is en een uitkering ontvangt als benoemd in sub a en een inburgeringscursus volgt bij een gecertificeerde instelling.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor een bijdrage in de kosten van kinderopvang, moet worden voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

  • a. De bijdrage wordt slechts toegekend nadat de ouder aantoonbaar heeft onderzocht of en in hoeverre er in de eigen omgeving opvang mogelijk is die de kosten in opvang beperkt, waarbij onder meer het eigen sociale netwerk en de mogelijkheid tot het gebruik van een peuterspeelzaal van belang zijn.

  • b. De bijdrage als bedoeld in lid 1 sub a, wordt slechts toegekend voor de uren die noodzakelijk worden geacht om te kunnen voldoen aan de verplichtingen die zijn verbonden aan het traject of om de parttime betaalde arbeid te kunnen verrichten.

  • c. De bijdrage als bedoeld in lid 1 sub b, wordt slechts toegekend voor de uren die noodzakelijk worden geacht om te voldoen aan de verplichtingen die zijn verbonden aan de inburgering.

  • 3. Aan de doelgroep als bedoeld in lid 1 sub a en b kan een volledige compensatie worden verstrekt voor de eigen bijdrage. Dit is het verschil tussen kinderopvangtoeslag en de kinderopvang te betalen prijs, met in acht neming van de maximum uurprijs. De tegemoetkoming wordt gegeven over het werkelijk aantal uren per kind.

  • 4. Kosten boven de maximum uurprijs komen volledig voor rekening van de ouder. De hoogte van de maximum uurprijs wordt volgens de wetgever vastgesteld dat voor die prijs kwalitatief behoorlijke kinderopvang kan worden ingekocht.

  • 5. De vergoeding wordt in principe verleend voor een (resterende) periode van een kalenderjaar, voor zover de opvang noodzakelijk wordt geacht. In afwijking hierop kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

  • 6. Voor de doelgroep als bedoeld in lid 1 sub a en b kan door het college de gemeentelijke tegemoetkoming “eigen bijdrage kosten kinderopvang” ambtshalve worden vastgesteld. De doelgroep als benoemd in lid 1 sub a ontvangt van de gemeente een verklaring die de doelgroepouder nodig heeft voor de aanvraag van de kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst. De doelgroep als benoemd in lid 1 sub b dient een verklaring aan te vragen bij DUO.

  • 7. Het college bepaalt, als dit noodzakelijk is, welke gegevens voor de vaststelling van het recht op een bijdrage moeten worden verstrekt.

Artikel 4.3. Reiskostenvergoeding vergunninghouders

  • 1. Het college kan een reiskostenvergoeding verstrekken aan:

  • a. vergunninghouders met een uitkering op grond van de Participatiewet en;

  • b. die een inburgeringscursus volgen bij een door ‘Blik op Werk’ officieel erkende onderwijsinstelling en;

  • c. die een opleiding of integratietraject volgen en;

  • d. die geen uit ’s Rijks kas bekostigdonderwijs (kunnen) volgen en in verband daarmee geen recht (kunnen) hebben op studiefinanciering en een studentenreisproduct.

  • 2. Een reiskostenvergoeding wordt op schriftelijke aanvraag of ambtshalve verstrekt.

  • 3. Reiskosten worden vergoed:

  • a. wanneer de reisafstand tussen woonadres van de rechthebbende en de onderwijsinstelling en/of de locatie van het integratietraject meer dan 10 kilometer bedraagt, tenzij rechthebbende aantoonbaar om medische redenen niet in staat kan worden geacht om de locatie die binnen 10 kilometer gelegen is, op eigen kracht te bereiken;

  • b. vanaf de startdatum in overeenkomst onderwijsinstelling of startdatum in overeenkomst integratietraject voor maximaal de (contract)duur van de opleiding of het integratietraject;

  • c. ter hoogte van de kosten van openbaar vervoer, op basis van de goedkoopste wijze van reizen; of

  • d. indien dit niet mogelijk is worden de kosten voor vervoer per auto vergoed. Hierbij wordt uitgegaan van een vergoeding van € 0,19 per gereden kilometer op basis van de kortste route volgens de ANWB routeplanner.

  • 4. Reiskosten worden maandelijks (achteraf) na inlevering van declaraties aan rechthebbende uitbetaald.

  • 5. Het college kan bepalen dat de reiskosten worden vergoed in de vorm van natura, door bijvoorbeeld het verstrekken van een vervoerspas.

Artikel 4.4. Inlichtingenplicht

  • 1. Belanghebbende doet aan het college uit eigen beweging of op verzoek direct mededelingen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een vergoeding volgens dit hoofdstuk.

  • 2. De belanghebbende is verplicht aan het college, indien daarnaar wordt gevraagd, medewerking te verlenen aan de uitvoering van dit hoofdstuk.

Artikel 4.5. Herziening en intrekking

  • 1. Het college kan het recht op vergoeding herzien of intrekken wanneer het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 4.4. eerste lid heeft geleid tot een ten onrechte of te hoog verstrekte vergoeding.

  • 2. Tevens kan het recht op vergoeding worden herzien of ingetrokken wanneer anderszins een vergoeding ten onrechte of te hoog is verstrekt.

Artikel 4.6. Terugvordering

Als het college een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in artikel 4.5. heeft genomen, kan het een ten onrechte of te hoog verstrekte vergoeding terugvorderen.

Hoofdstuk 5. Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling

Artikel 5.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. proefplaatsing: het tijdelijk verrichten van reguliere werkzaamheden met behoud van uitkering;

  • b. duurzame uitstroom: (gedeeltelijke) uitstroom uit de uitkering voor tenminste 26 weken;

  • c. jobcoaching: de begeleiding van de belanghebbende en werkgever op de werkvloer.

Artikel 5.2. Jobcoaching

  • 1. Jobcoaching heeft het volgende doel: de begeleiding van een persoon naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.

  • 2. Jobcoaching kan worden ingezet op de volgende twee doelgroepen:

  • a. personen die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie op grond van artikel 6, eerste lid sub e van de Participatiewet;

  • b. personen die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren, maar voor wie het naar het oordeel van het college wel noodzakelijk is om jobcoaching in te zetten.

  • 3. Jobcoaching wordt verricht door een eigen jobcoach: de gemeente heeft zelf een jobcoach in dienst of de jobcoach is werkzaam in het kader van een gemeenschappelijke regeling. De jobcoach heeft de volgende kerntaken en verantwoordelijkheden:

  • a. een jobcoach begeleidt een belanghebbende als genoemd in het tweede lid gedurende een maximale periode bij het verrichten van zijn taken op de werkplek, zolang naar het oordeel van het college noodzakelijk is;

  • b. de jobcoach begeleidt naast de belanghebbende ook de werkgever.

  • 4. De jobcoach wordt ingezet vanaf het moment van plaatsing op regulier werk (vanaf de eerste dag dat het arbeidscontract in werking treedt). Behoort belanghebbende tot de doelgroep, dan moet de dienstbetrekking aan de volgende voorwaarden voldoen voordat jobcoaching kan worden ingezet:

  • a. de duur van de dienstbetrekking bedraagt ten minste 6 maanden;

  • b. er is sprake van een dienstbetrekking van minimaal 12 uur per week.

  • 5. De jobcoach kan ook worden ingezet tijdens een proefplaatsing, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de duur van de proefplaatsing wordt vastgesteld op basis van afstand tot de arbeidsmarkt, opleidingsniveau, uitkeringsduur, complexiteit van de functie en persoonlijke omstandigheden van de kandidaat en zolang als nodig is voor de werkgever en het college om zich een beeld te vormen van de geschiktheid van de kandidaat, met een maximum van drie (3) maanden;

  • b. in aanvulling op het eerste lid kan het college besluiten om de proefplaatsing langer voort te zetten, mits deze nieuwe periode binnen de drie (3) maanden blijft;

  • c. er is sprake van een proefplaatsing van minimaal 12 uur per week;

  • d. er moet de intentie zijn om na de proefplaatsing een arbeidsovereenkomst af te sluiten die voldoet aan de hierboven genoemde eisen.

  • 6. Met betrekking tot de duur, de intensiteit en de wijze van inzet van jobcoaching, gelden de volgende regels:

  • a. jobcoaching kan worden ingezet tot maximaal het moment dat belanghebbende in vaste dienst treedt;

  • b. in beginsel wordt per half jaar geëvalueerd of jobcoaching nog langer noodzakelijk is. Het college kan echter te allen tijde de jobcoachintensiteit verhogen of verlagen;

  • c. de kosten van jobcoaching zijn voor eigen rekening van de werkgever nadat belanghebbende in vaste dienst is getreden.

Artikel 5.3. Proefplaatsing

  • 1. In aanmerking voor proefplaatsing komt de persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 1, 2, 3, 5 of 6 en die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 2. Het doel van de proefplaatsing is om:

  • a. een persoon die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort als bedoeld in artikel 6 lid 1 sub e van de Participatiewet en voor wie de plicht tot arbeidsinschakeling geldt, maximaal 3 maanden bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden laten verrichten om tot een reële vaststelling van de loonwaarde te komen;

  • b. met behoud van uitkering beoordelen of er een goede match valt te maken tussen kandidaat, het werk en de werkgever met als doel duurzame uitstroom naar regulier werk.

  • 3. Het college kan een proefplaatsing aanbieden onder de volgende voorwaarden:

  • a. het college kan aan een persoon met een afstand tot de arbeidsmarkt een proefplaatsing bij een werkgever aanbieden met behoud van uitkering;

  • b. een proefplaatsing kan alleen plaatsvinden als de werkgever de intentie heeft de kandidaat na de periode van proefplaatsing een arbeidsovereenkomst van tenminste 26 weken aan te bieden;

  • c. de duur van de proefplaatsing wordt vastgesteld op basis van afstand tot de arbeidsmarkt, opleidingsniveau, uitkeringsduur, complexiteit van de functie en persoonlijke omstandigheden van de kandidaat en zolang als nodig is voor de werkgever en het college om zich een beeld te vormen van de geschiktheid van de kandidaat, met een maximum van drie (3) maanden;

  • d. in aanvulling op lid 3 onder c, kan het college besluiten om de proefplaatsing langer voort te zetten, mits deze nieuwe periode binnen de drie (3) maanden blijft;

  • e. het college plaatst een kandidaat alleen wanneer door plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en wanneer door plaatsing geen verdringing van regulier werk plaatsvindt.

  • 4. Met betrekking tot toestemming en additionele werkgeverslasten, gelden de volgende regels:

  • a. gedurende de proefplaatsing krijgt de kandidaat toestemming te werken met behoud van uitkering;

  • b. de werkgever krijgt geen vergoeding voor additionele werkgeverslasten;

  • c. wanneer de werkgever gedurende de proefplaatsing geen onkostenvergoeding verstrekt, kan door het college aan de kandidaat een onkostenvergoeding worden verstrekt.

  • 5. Met betrekking tot de overeenkomst en beschikking gelden de volgende regels:

  • a. in een schriftelijke overeenkomst tussen de werkgever, kandidaat en gemeente wordt tenminste het doel van de proefplaatsing vastgelegd, namelijk dat na deze periode een arbeidscontract met een minimumperiode van 26 weken wordt aangeboden, alsmede wie de begeleider van de kandidaat is;

  • b. de overeenkomst wordt vastgelegd in een intentieverklaring tussen werkgever, kandidaat en het college;

  • c. het college geeft een beschikking af met daarin de duur, de omvang en de inhoud van de uit te voeren werkzaamheden tijdens de proefplaatsing. Tevens dient gemotiveerd te worden waarom deze voorziening wordt ingezet.

Artikel 5.4. Werknemersvoorzieningen

  • 1. De persoon met een arbeidsbeperking die een baan vindt en die door zijn/haar beperking niet zelfstandig kan reizen en/of niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer, kan bij de gemeente een vervoersvoorziening aanvragen. Om voor een vervoersvoorziening in aanmerking te komen moet aan alle onderstaande voorwaarden worden voldaan:

  • a. noodzakelijkheid;

  • b. alleen voor woon/werk verkeer;

  • c. de kandidaat is woonachtig binnen de gemeente;

  • d. de kandidaat behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 6, lid 1, sub e van de Participatiewet;

  • e. er sprake is van een dienstverband/arbeidsovereenkomst voor de duur van ten minste 6 maanden en voor minimaal 12 uur per week. Een vervoersvoorziening kan ook worden toegekend gedurende een proefplaatsing;

  • f. een eventuele vervoersvergoeding van de werkgever wordt in mindering gebracht op de toe te kennen vervoersvoorziening;

  • g. de kandidaat kan geen aanspraak maken op een voorliggende voorziening, bijvoorbeeld vervoersvoorziening WMO, UWV of via een zorgverzekeraar; en

  • h. de gemeente biedt de meest adequate en goedkoopste oplossing, kwalitatief verantwoord;

  • i. de kosten van de vervoersvoorziening moeten proportioneel zijn, dat wil zeggen dat de investering in de vervoersvoorziening moet opwegen tegen de opbrengsten van uitstroom naar werk. Bij de beoordeling of de kosten proportioneel zijn wordt onder andere meegewogen:

  • de kosten van de vervoersvoorziening. Alleen de meerkosten boven de kosten voor het gebruik van regulier openbaar vervoer worden vergoed;

  • de duur van de arbeidsovereenkomst in termen van looptijd (aantal maanden/jaren/bepaalde tijd/onbepaalde tijd);

  • de omvang van de arbeidsovereenkomst in termen van het aantal uren dat de kandidaat gaat werken.

  • 2. Is voor de kandidaat met een arbeidsbeperking een aanpassing van de werkplek noodzakelijk om zijn/haar werk uit te voeren, dan kan hiervoor een aanvraag worden ingediend bij de gemeente. De werkplekaanpassing wordt in principe in bruikleen beschikbaar gesteld aan de werkgever. In specifieke gevallen kan besloten worden de werkplekaanpassing in eigendom te verstrekken. Om voor een werkplekaanpassing in aanmerking te komen moet aan alle onderstaande voorwaarden worden voldaan:

  • a. noodzakelijkheid (de werkplekaanpassing is nodig om de kandidaat zijn/haar werk te kunnen laten uitvoeren;

  • b. de kandidaat is woonachtig binnen de gemeente;

  • c. de kandidaat behoort tot de doelgroep van de Participatiewet;

  • d. er is sprake van een dienstverband/arbeidsovereenkomst voor de duur van ten minste 6 maanden en voor minimaal 12 uur per week. Het toekennen van een werkplekaanpassing gedurende de proefplaatsing behoort tot de mogelijkheden op voorwaarde dat er zekerheid is dat na de proefplaatsing er een arbeidsovereenkomst volgt;

  • e. er is geen sprake van een voorliggende voorziening, bijvoorbeeld een bouwbesluit waaruit blijkt dat de desbetreffende werkgever zelf verantwoordelijk is voor de werkplekaanpassing;

  • f. algemeen gebruikelijke werkplekaanpassingen die tot de standaarduitrusting van de werkgever behoren worden ook niet vergoed. Hiervan is sprake indien van de werkgever, op basis van wat gangbaar is in het bedrijfsleven, verwacht mag worden dat hij de investering zelf doet;

  • g. de gemeente biedt de meest adequate en goedkoopste oplossing, kwalitatief verantwoord;

  • h. de kosten van de werkplekaanpassing dienen proportioneel te zijn, dat wil zeggen dat de investering in de werkplekaanpassing moet opwegen tegen de opbrengsten van uitstroom naar werk. Bij de beoordeling of de kosten proportioneel zijn wordt onder andere betrokken:

  • de kosten van de werkplekaanpassing. Deze zijn gemaximeerd op 50% van de toegekende loonkostensubsidie op jaarbasis;

  • de duur van de arbeidsovereenkomst in termen van looptijd (aantal maanden/jaren/bepaalde tijd/onbepaalde tijd);

  • de omvang van de arbeidsovereenkomst in termen van het aantal uren dat de kandidaat gaat werken.

  • 3. Is een meeneembare voorziening noodzakelijk voor de kandidaat met een arbeidsbeperking om zijn/haar werk uit te voeren, dan beoordeelt een professional of een meeneembare voorziening mogelijk noodzakelijk is/zijn, voordat hij het aanvraagformulier ondertekend.

  • Om voor een werkplekaanpassing in aanmerking te komen moet aan alle onderstaande voorwaarden worden voldaan:

  • a. noodzakelijkheid;

  • b. de kandidaat is woonachtig binnen de gemeente;

  • c. de kandidaat behoort tot de doelgroep van de Participatiewet;

  • d. er is sprake van een dienstverband/arbeidsovereenkomst voor de duur van ten minste 6 maanden en voor minimaal 12 uur per week. Het toekennen van een meeneembare voorziening en/of doventolk gedurende de proefplaatsing behoort tot de mogelijkheden op voorwaarde dat er zekerheid is dat na de proefplaatsing er een arbeidsovereenkomst volgt.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 6.1. Hardheidsclausule

Het college kan, indien de toepassing van bepalingen in deze beleidsregels in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt voor zover het de bevoegdheid betreft die voortvloeit uit deze beleidsregels, afwijken van deze beleidsregels.

Artikel 6.2. Inwerkingtreding en intrekking oude regels

  • 1. Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2021, onder gelijktijdige intrekking van de:

  • a. Beleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Dantumadiel;

  • b. Beleidsregels gemeentelijke bijdrage kosten kinderopvang 2018 gemeente Dantumadiel;

  • c. Beleidsregels jobcoach 2018 gemeente Dantumadiel;

  • d. Beleidsregels proefplaatsing 2018 gemeente Dantumadiel;

  • e. Beleidsregels werknemersvoorzieningen 2018 gemeente Dantumadiel;

  • 2. Deze beleidsregels treden in de plaats van alle voorgaande beleidsregels binnen de gemeente Dantumadiel en die een gelijke strekking hebben als de beleidsregels zoals genoemd in het eerste lid.

Artikel 6.3. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: beleids- en nadere regels doelmatigheid Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020 gemeente Dantumadiel

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel in zijn vergadering van 5 januari 2021.

De secretaris,

R.G. Dijksterhuis,

De burgemeester,

N.L. Agricola