Beleidsregels uitwegen De Bilt 2013

Geldend van 12-09-2013 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels uitwegen De Bilt 2013

Beleidsregels uitwegen De Bilt 2013

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Wegen met een verkeersfunctie: wegen die in het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan of opvolgende verkeersplannen benoemd zijn als gebiedsontsluitingswegen, structuurwegen en wijkverzamelwegen waarop voor het verkeer een maximumsnelheid geldt van 50 km/u;

  • 2. Erftoegangswegen: wegen waarop voor het verkeer een maximumsnelheid geldt van 30 km of erven binnen de bebouwde kom of 60 km-wegen;

  • 3. Gebiedsontsluitingsweg: verbindende schakel tussen een stroomweg en de erftoegangswegen;

  • 4. Een uitweg: een verbinding tussen een perceel en de weg die toegankelijk is voor motorvoertuigen met meer dan 2 wielen;

  • 5. Verordening: de Algemene plaatselijke verordening

  • 6. College: het college van burgemeester en wethouders

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze beleidsregels gelden voor alle aan te leggen uitwegen naar wegen die bij de gemeente De Bilt in beheer zijn.

Artikel 3 Aanvraag

De aanvraag om omgevingsvergunning geschiedt op de wijze zoals voorgeschreven in het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 4 Situering van de uitweg

  • 1. Een uitweg wordt gemaakt aan een erftoegangsweg.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt een uitweg gemaakt aan een gebiedsontsluitingsweg wanneer een erftoegangsweg niet beschikbaar is grenzend aan het perceel.

Artikel 5 Aantal uitwegen per perceel

  • 1. Er wordt één uitweg per perceel aangelegd.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen meerdere uitwegen per perceel worden aangelegd wanneer:

    • -

      het uitwegen betreft ten behoeve van de ontsluiting van percelen van bedrijven of grote wooncomplexen waarbij de verkeersdruk op het betrokken perceel beduidend hoger is dan op een perceel met een enkele woning (indicatie: enkele tientallen af- en aanrijdende auto’s per dag) of indien één uitweg problemen geeft voor de verkeersveiligheid en de verkeersafwikkeling of nadelen heeft voor de bedrijfsvoering;

    • -

      er uit verkeerskundig oogpunt geen bezwaar is een tweede uitweg aan te leggen bijvoorbeeld aan de andere zijde van het perceel waarop het gebouw staat.

Artikel 6 Breedte van de uitweg

1 De breedte van de uitweg mag maximaal 3,50 m bedragen.

2.In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag een bredere uitweg worden aangelegd in verband met de noodzaak van bevoorrading door grotere motorvoertuigen bij de aanvraag kan worden aangetoond dat een bredere uitweg ter plaatse noodzakelijk is voor een goede en veilige bereikbaarheid van het betrokken perceel. In dat geval wordt de uitweg niet breder uitgevoerd dan voor de bereikbaarheid van het perceel redelijkerwijs vereist is.

Artikel 7 Samenvoeging van uitwegen

  • 1. Het is toegestaan van twee aan elkaar grenzende percelen uitwegen samen te voegen tot één uitweg voor beide percelen, mits de totale breedte van deze dubbele uitweg maximaal twee maal de breedte van één enkele uitweg is.

  • 2. De afstand tussen de kant van een aan te leggen of te veranderen uitweg en een aanwezige of geplande boom dient minimaal 1,25 meter te bedragen.

    Artikel 8 Aanpassing gemeentelijk eigendom en kosten

    • 1.

      Het is de vergunninghouder verboden aanlegwerkzaamheden op gemeentegrond zelf uit te (laten) voeren. De aanleg van het gedeelte van de uitrit op gemeentegrond wordt in opdracht van de gemeente verricht.

    • 2.

      De aanlegkosten, inclusief het aanbrengen en verwijderen van bestrating en bomen, van de wijziging van de openbare ruimte als gevolg van de aanleg van de uitweg worden bij de vergunninghouder in rekening gebracht. Hieronder worden ook de kosten begrepen van het aanleggen van nieuwe parkeerplaatsen en het eventueel verplaatsen/verwijderen van gemeentelijke eigendommen zoals lichtmasten, verkeersborden, straatmeubilair en beplanting. De aanvrager om uitwegvergunning krijgt voorafgaand aan de beoordeling van zijn vergunningaanvraag inzicht in de kosten van de aanleg van de uitweg.

    • 3.

      De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is van toepassing op een omgevingsvergunning voor het realiseren van een uitweg. Op basis van de gemeentelijke legesverordening zijn hier leges voor verschuldigd.

    Artikel 9 Kwaliteitseisen en materiaalgebruik

    • 1.

      De gemeente bepaalt uit welk materiaal de uitweg wordt gemaakt. In geval een uitweg de berm van de aansluitende weg doorkruist, wordt bij de aanleg een gesloten elementenverharding toegepast.

    • 2.

      In afwijking van het eerste lid is het toegestaan bij de aanleg een verharding van grind te gebruiken wanneer de uitweg een bestaande berm van grind doorkruist.

    • 3.

      De opdracht voor het aanleggen van een uitweg wordt door de gemeente slechts verleend aan een ISO-gecertificeerd aannemersbedrijf in de Grond-, Weg- en Waterbouwkunde. De uitvoering van de werkzaamheden dient te voldoen aan de CROW-publicatie 96b., getiteld ‘Maatregelen bij werk in uitvoering op niet-autosnelwegen en wegen binnen de bebouwde kom.

    • 4.

      Bij uitvoering van de werkzaamheden door draagt de aannemer zorg voor de deugdelijke uitvoering van de uitweg (fundering, bestrating etc. van de uitweg en de afwerking van de uitweg op het aanliggende gemeentelijk groen, inclusief het in voorkomende gevallen inzaaien van een aansluitend grasveld).

    Artikel 10 Tijdelijke uitwegen

    • 1.

      Een tijdelijke uitweg kan worden aangelegd in geval er op een perceel tijdelijke werkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld een verbouwing), en:

    • -

      het algemeen belang gebaat is bij de extra uitweg (vermindering parkeerdruk); en

    • -

      de aanleg plaatsvindt overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 2:12 van de verordening.

    • 2.

      De tijdelijke uitweg moet verwijderd en verwijderd worden gehouden zodra de werkzaamheden waarvoor de tijdelijke uitweg is aangelegd, zijn beëindigd.

    Artikel 11 Overige bepalingen

    • 1.

      Het aanleggen van een uitweg mag niet leiden tot schade aan eigendommen van derden, zoals de gemeente, de provincie, buren etc. Indien er tijdens de aanleg van een uitweg wel schade ontstaat aan eigendommen van derden dan is de aanvrager/gebruiker hiervoor aansprakelijk.

    • 2.

      De beleidsregel gaat in op de eigendomsrechten van de gemeente. De uitvoering zal door of namens de gemeente op kosten van de aanvrager plaatsvinden indien de uitweg zich op (openbare) gemeentegrond bevindt. Ook zal de aanvrager rekening moeten jouden met rechten van derden als buren, provincie en waterschappen als de uitweg zich op gronden van deze eigenaren bevindt.

    Artikel 12 Inwerkingtreding

    • 1.

      Deze beleidsregels treden in werking de eerste dag na bekendmaking.

    • 2.

      De beleidsregels Uitwegen De Bilt 2012 worden ingetrokken.

    Artikel 13 Citeertitel

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels uitwegen De Bilt 2013”

    Aldus vastgesteld in de vergadering van 1 augustus 2013

    het college van burgemeester en wethouders van De Bilt,

    de secretaris, de burgemeester,

    R.A.K. Huijbregts A.J. Gerritsen

    Toelichting nadere regels uitwegen gemeente De Bilt 2013

    I Algemeen

    1.Wettelijke basis

    Op grond van artikel 2.2 lid 1 sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is een omgevingsvergunning vereist voor het maken, hebben of veranderen van een uitrit. Dit artikel moet in samenhang gelezen worden met een provinciale of gemeentelijke verordening. We maken daarbij onderscheid tussen provinciale en gemeentelijke uitwegen. De provinciale uitwegen – uitwegen die op een provinciale weg (meestal N-wegen) uitmonden – hebben een eigen toetsingskader in de Provinciale Wegenverordening Provincie Utrecht. De gemeentelijke uitwegen zijn geregeld in artikel 2:12 van de Algemeen Plaatselijke Verordening van gemeente De Bilt. Deze beleidsregels vormen een nadere uitwerking van artikel 2:12 APV en gaan uitsluitend over gemeentelijke uitwegen.

    2.Definitie

    Een uitweg is een verbinding tussen particuliere percelen en de openbare weg. In principe geldt artikel 2:12 voor uitwegen die per motorvoertuig berijdbaar zijn, want doorgaans zal alleen in die gevallen strijdigheid kunnen optreden met de verkeersveiligheid, het gebruik van openbare parkeerplaatsen en aantasting van groenvoorzieningen.

    3.Behoefte aan beleidsregels

    Bij de beoordeling van een vergunning speelt een belangenafweging. Door het stellen van beleidsregels, als verdere uitwerking van de bepaling in de APV, kan deze belangenafweging beter worden vormgegeven en worden voorwaarden gegeven waarbinnen vergunningverlening kansrijker wordt.

    Deze beleidsregels gelden aanvullend en ter uitwerking van de APV. Bij de beoordeling van de aanvraag om vergunning wordt rekening gehouden met deze beleidsregels. Indien de gewenste uitrit in strijd is met artikel 2:12 APV en de beleidsregels, kan het college de vergunning weigeren.

    Een bestuursorgaan handelt in beginsel in overeenstemming met een beleidsregel. Afwijken is alleen in zeer uitzonderlijke gevallen mogelijk.

    4.Belangenafweging

    Bij het beoordelen van aanvragen om vergunningen moet altijd een belangenafweging tussen de voor- en nadelen van uitwegen worden gemaakt. Daarbij zijn zowel privé als algemene belangen aan de orde.

    Een uitweg verhoogt de gebruikswaarde van een perceel, het biedt de betrokken gebruiker bepaalde voordelen.

    Naast dit privébelang is er ook een algemeen belang bij een uitweg. Een uitweg biedt immers de mogelijkheid één of meerdere auto’s of caravans/aanhangers op eigen erf te parkeren/stallen, waarmee de openbare ruimte wordt ontlast.

    Tegelijkertijd heeft een uitweg ook nadelen.

    • a.

      De verkeersveiligheid kan nadelig beïnvloed worden, bijvoorbeeld als een uitweg wordt aangelegd op een onoverzichtelijke locatie, nabij een druk kruispunt waar het berijden van de uitwegen het normale verkeersbeeld verstoort, e.d.

    • b.

      De openbare parkeergelegenheid zal in veel gevallen beperkt worden, want voor een uitrit mag niet geparkeerd worden (art. 24 lid 1, sub b van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990).

    • c.

      De groenvoorzieningen in de gemeente kunnen worden aangetast, bijvoorbeeld doordat een groene berm of plantsoen wordt doorsneden of doordat een uitweg direct ten koste gaat van een boom, dan wel indirect als de uitweg (te) dicht naast een boom uitkomt en wortelschade veroorzaakt. Dit geldt zowel het uiterlijk aanzien als de mogelijkheid van praktisch beheer.

    • d.

      De wegbeheerder kan erdoor in zijn mogelijkheden beperkt worden om de lichtpunten van de openbare verlichting op regelmatige afstanden te plaatsen c.q. te handhaven (regelmatige afstanden zijn vereist om aan eisen voor goede openbare verlichting voor wat betreft de gelijkmatigheid van de verlichting te voldoen).

    Veel van deze nadelen kunnen ondervangen worden door deze beleidsregels, waarbij onder andere de exacte locatie en de maatvoering van de uitweg worden geregeld. Hoe dan ook moet beoordeeld en afgewogen worden of een concrete aanvraag niet in strijd is met het gestelde bij of krachtens artikel 2:12 APV. Is er wel strijdigheid dan zal de vergunning waarschijnlijk niet kunnen worden verleend.

    De belangenafweging voor een tweede of derde uitweg zal veelal anders uitvallen. De privébelangen zijn doorgaans gelijk aan die bij een eerste uitweg, maar de nadelen wegen dan sterker omdat het privébelang veelal door de eerste uitweg al redelijk zal zijn bediend en een tweede uitweg relatief meer nadelen heeft voor het algemeen belang. Bij een tweede of derde uitweg zal dus minder vaak het algemeen belang samenvallen met het privébelang.

    Bij de belangenafweging tussen het algemeen belang dat de gemeente moet bewaken en het privébelang van de rechthebbende zal als hoofdregel gelden dat het algemeen belang zwaarder weegt dan het privébelang.

    II Artikelsgewijs

    Artikel 5 tot en met 7

    Deze artikelen zien op bruikbaarheid van de weg.

    Een bredere uitweg is bijvoorbeeld noodzakelijk in geval van bedrijven die bevoorraad worden door vrachtwagens en waar de toegang anders niet mogelijk is zonder bijzondere manoeuvres (steken, ver uithalen op de andere weghelft e.d.).

    Artikel 8

    Naast de publiekrechtelijke bevoegdheid die de gemeente heeft op grond van het bepaalde in de APV, is de gemeente ook in particuliere zin eigenaar van de openbare weg. Vanuit dit eigendomsrecht moet de gemeente de aanleg van een uitrit toestaan. In de meeste gemeenten ligt deze toestemming besloten in de te verlenen omgevingsvergunning.

    De bruikbaarheid en veiligheid van de weg zijn voor de gemeente redenen om de aanpassing van gemeentelijk eigendom geheel in eigen beheer te doen. Een particulier mag dus niet zelf de uitweg aanleggen. Zo kan de gemeente gemakkelijker sturen op kwaliteit van de aanleg van de uitweg, het tempo van aanleggen en de kwaliteit van de materialen. Hiermee worden schade aan de openbare weg of langdurige overlast voor andere weggebruikers beperkt.

    Wordt de omgevingsvergunning verleend, dan wordt tegelijkertijd een offerte meegestuurd aan de vergunninghouder. Wanneer deze voor akkoord getekend is, zal de feitelijke aanleg starten.

    Artikel 9

    In de offerte die gemeente opvraagt wordt het materiaalgebruik opgenomen. In de meeste gevallen wordt gebruik gemaakt van grijze betonstraatstenen of gebakken klinkers.