Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening Wet inburgering 2013 gemeente Delft

Geldend van 28-01-2014 t/m 31-12-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Verordening Wet inburgering 2013 gemeente Delft

De raad van de gemeente Delft;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2013.

Gelet op de artikelen 8, 19, vijfde en zesde lid, 23, derde lid, 24 e, 24f en 35 van de Wet inburgering, zoals deze luidde op 31 december 2012 en artikel X van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering (2012, 430);

Overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan inburgeringsplichtigen en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld, alsmede dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;

Overwegende dat als gevolg van de wijziging van de Wet inburgering de taken van gemeenten op het terrein van inburgering op termijn beëindigd zullen worden;

Overwegende dat gedurende een overgangsperiode gemeenten nog een aantal taken op het terrein van inburgering zullen uitoefenen;

Overwegende dat daarom de onder de Wet inburgering, zoals deze luidde op 31 december 2012 opgestelde verordening dient te worden ingetrokken;

Besluit

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening Wet inburgering

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering zoals deze luidde op 31 december 2012;

    • c.

      de wetswijziging: de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb.2012, 430).

    • d.

      inburgeringsplichtige: persoon, bedoeld in artikel X, 2e t/m 5e lid van de wetswijziging.

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet, de wetswijziging en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt;

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en de wetswijziging en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen en verwijst de inburgeringsplichtigen door naar DUO.

  • 2. Het college kan bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen onder andere gebruik maken van de volgende middelen:

    • a.

      een gemeentelijk informatiepunt;

    • b.

      de website van de gemeente Delft;

    • c.

      individuele informatieverstrekking.

  • 3. Het college beoordeelt de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en rapporteert daarover aan de raad via het beleidsverslag, zoals genoemd in artikel 12 van deze verordening.

Hoofdstuk 2. Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening

Artikel 3 Inburgeringsaanbod

Het college biedt aan:

  • a.

    een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige, te weten de houder van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 en

  • b.

    een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige zijnde geestelijke bedienaar, bedoeld in artikel 1, onderdeel g van de wet, die geen oudkomer is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de wet,

voor zover deze uiterlijk 31 december 2012 inburgeringsplichtig is geworden en niet eerder een aanbod van het college heeft ontvangen.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening

  • 1. Het college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3. Een inburgeringsvoorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, extra onderdelen bevatten.

  • 4. Aan de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 3 onder a biedt het college maatschappelijke begeleiding aan.

Artikel 5 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de aangeboden inburgeringscursus;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

  • f.

    overige verplichtingen, die voortvloeien uit de wet, de wetswijziging, deze verordening, alsmede uit de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

Artikel 6 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet kan in termijnen worden betaald.

  • 2. Het college legt in de beschikking tot toekenning van een inburgeringsvoorziening het aantal en de hoogte van de termijnen van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

  • 3. Het college kan bepalen dat aan de inburgeringsplichtige een premie ter hoogte van de eigen bijdrage wordt verstrekt.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het eerste tot en met het derde lid.

Hoofdstuk 3. Het aanbod van een inburgeringsvoorziening

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de inburgeringsvoorziening worden verbonden.

  • 3. De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen twee weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 4. Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen twee weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de inburgeringsvoorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot toekenning van een inburgeringsvoorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    en wijze van betaling van de eigen bijdrage; en

  • b.

    een beschrijving van de inburgeringsvoorziening;

  • c.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • d.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete

Artikel 9 afstemming van de hoogte van de boete

De hoogte van de boete en de recidive zoals bedoeld in de artikelen 10 en 11, wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van betrokkene. Als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.

Artikel 10 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt twintig procent van de geldende bijstandsnorm gedurende één maand die voor de inburgeringsplichtige geldt of zou gelden, als hij belanghebbende in de zin van de Wet werk en bijstand zou zijn, indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet. Het bedrag van de bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan het maximale bedrag, zoals genoemd in artikel 34 onder a van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt twintig procent van de geldende bijstandsnorm gedurende één maand die voor de inburgeringsplichtige geldt of zou gelden, als hij belanghebbende in de zin van de Wet werk en bijstand zou zijn, indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 5 van deze verordening. Het bedrag van de bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan het maximale bedrag, zoals genoemd in artikel 34 onder b van de wet.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt het maximale bedrag zoals genoemd in artikel 34 onder c van de wet, indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald heeft behaald.

Artikel 11 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, bedraagt honderd procent van de geldende bijstandsnorm gedurende één maand die voor de inburgeringsplichtige geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de zin van de Wet werk en bijstand zou zijn, indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding. Het bedrag van de bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan het maximale bedrag, zoals genoemd in artikel 34 onder a van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, bedraagt honderd procent van de geldende bijstandsnorm gedurende één maand die voor de inburgeringsplichtige geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de zin van de Wet werk en bijstand zou zijn, indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding. Het bedrag van de bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan het maximale bedrag, zoals genoemd in artikel 34 onder b van de wet.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt het maximale bedrag zoals genoemd in artikel 34 onder d indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald heeft behaald.

Hoofdstuk 5. Beleidsverslag

Artikel 12 Beleidsverslag

Periodiek, maar tenminste één keer per vier jaar, wordt door het college een beleidsverslag ter vaststelling aan de raad aangeboden, waarin wordt gerapporteerd over de wijze waarop en de mate waarin de Wet inburgering ten uitvoer is gebracht.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 13 Bevoegdheid college

  • 1. Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

  • 2. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 14 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2014 en werkt terug tot 1 januari 2013.

  • 2. De verordening zoals die gold op 31 december 2012 wordt bij inwerkingtreding van onderhavige Verordening Inburgering 2013 gemeente Delft ingetrokken.

Artikel 15 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: verordening Wet inburgering 2013 gemeente Delft.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 december 2013.
mr. drs. G.A.A. Verkerk ,burgemeester
drs. A.E.M. Randsorp, griffier

Hoofdstuk

Algemene toelichting

Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet inburgering gewijzigd.

In de wet zoals die gold tot 31 december 2012 was aan gemeenten een aantal belangrijke taken toebedeeld. Door de gewijzigde wet vervallen de taken van de gemeenten. Wel blijven de gemeenten op grond van het overgangsrecht met name de eerste jaren na inwerkingtreding van de wetswijziging een aantal taken uitoefenen. Dit betreft met name inburgeraars die al met een traject gestart zijn in staat te stellen dit af te maken. Daarnaast blijven de gemeenten de oude inburgeraars handhaven.

De voor de gemeenten belangrijkste wijzigingen zijn:

  • -

    De verantwoordelijkheid voor inburgering wordt bij de inburgeringsplichtige gelegd. Dit betekent dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige behoort om te bepalen hoe hij aan zijn inburgeringsplicht voldoet en dat hij daarvoor zelf de kosten draagt. Daarmee vervalt de plicht van gemeenten om voor inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen te zorgen. De taken die de gemeente heeft ten aanzien van het oproepen van (potentieel) inburgeringsplichtigen en het doen van een onderzoek (intake) vervallen daarmee eveneens.

  • -

    De doelgroep wordt beperkt tot vreemdelingen die op of na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel rechtmatig verblijf verkrijgen voor verblijf in Nederland en (direct of in een later stadium) een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd krijgen voor een niet-tijdelijk doel (asiel of gezinsvorming/hereniging) of als geestelijke bedienaar.

  • -

    De mogelijkheid voor gemeenten om vrijwillige inburgeraars (EU-onderdanen en genaturaliseerde Nederlanders) op grond van de Wet inburgering een inburgeringsvoorziening aan te bieden vervalt. Vrijwillige inburgeraars kunnen net als iedere andere burger via het reguliere onderwijs de noodzakelijke (taal)vaardigheid en kennis verwerven om volledig deel te kunnen nemen aan de samenleving.

  • -

    Het vervallen van bovengenoemde bevoegdheden van gemeenten en het verschuiven van de resterende bevoegdheden van gemeenten naar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).

  • -

    Een overgangsregeling, die erin voorziet:

    • ·

      dat gemeenten diegenen die al een aanbod hebben gehad en zich momenteel voorbereiden op het inburgeringsexamen in staat stellen dit voort te zetten en het examen af te leggen;

    • ·

      dat gemeenten handhaven dat inburgeraars die vóór 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden aan hun inburgeringsplicht voldoen;

    • ·

      dat gemeenten een aanbod doen aan asielgerechtigden en geestelijke bedienaren die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden maar nog geen aanbod hebben gehad voor die datum. Daarbij blijft ongewijzigd dat voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid van de wet) bestaat.

Na 1 januari 2013 kan de gemeente alleen een aanbod doen aan asielgerechtigden en geestelijk bedienaren, die uiterlijk 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden en nog geen voorziening hebben aangeboden gekregen. Aan anderen kunnen gemeenten nog wel voorzieningen aanbieden maar niet meer op grond van de Wet inburgering.

Gemeenten blijven de opdracht houden om de inburgeringsplichtigen in de gemeente die onder het overgangsrecht vallen goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet.

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven die onder het overgangsrecht vallen. Dit betreft inburgeringsplichtigen die voor 1 januari hun inburgeringsplicht opgelegd hebben gekregen en voor die datum een gemeentelijk aanbod hebben gekregen.

Omdat na 1 januari 2013 zich nog geschillen kunnen voordoen tussen gemeenten en degenen die op grond van de wet zoals die gold tot en met 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn, werken deze handhavingsbepalingen ook door na 1 januari 2013.

In verband met deze taken draagt de wetswijziging gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • 1.

    Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 van de wet).

  • 2.

    Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen of taalkennisvoorziening en over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, van de wet).

  • 3.

    Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 van de wet).

Ad 1. Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Artikel 8 van de wet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de Wi en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.

Ad 2. Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen

Het uitgangspunt van de nieuwe wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen.

Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Onder het overgangsrecht zijn gemeenten verplicht een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren (artikel 19, tweede lid van de wet) die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en nog geen voorziening hebben aangeboden gekregen. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270 te betalen. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, van de wet).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid van de wet).

Met ingang van 1 januari 2013 zullen de gemeenten per inburgeringsplichtige asielgerechtigde van de regering een eenmalige bijdrage ontvangen van € 1000. Dat bedrag is tijdelijk verhoogd naar € 2000 (alleen voor inburgeringsplichtige asielgerechtigden en inburgeringsplichtige nareizende gezinsleden die gedurende 2013 hun verblijfsvergunning krijgen; daarna wordt de bijdrage weer € 1000).

De wet draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

  • -

    De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a van de wet).

  • -

    De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a van de wet).

  • -

    De vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b van de wet).

  • -

    De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, van de wet).

Ad 3. Het vaststellen van de bedragen van de bestuurlijke boete

Artikel 35 Wi draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Het eerste lid geeft aan wie er onder inburgeringsplichtige wordt verstaan. Dat zijn de personen zoals bedoeld in artikel X, 2e t/m 5e lid van de wetswijziging.

Onder artikel X, lid 2 wordt de inburgeringsplichtige bedoeld die gehandhaafd wordt.

Onder artikel X, lid 3 wordt de inburgeringsplichtige bedoeld die gehandhaafd wordt en tevens een aanbod krijgt (de asielgerechtigden en geestelijke bedienaren, voor zover zij voor 01-01-2013 hun verblijfsvergunning hebben gekregen en inburgeringsplichtig zijn geworden, maar die zich pas na 1 januari 2013 in de gemeente Delft hebben gevestigd.

Onder artikel X, lid 5 wordt bedoeld de vrijwillige inburgeraar die voor 01-01-2013 een inburgeringsovereenkomst heeft gesloten met de gemeente.

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regelinginburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 Wi dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan de raad. De informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen kan op allerlei manieren worden vormgegeven.

In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht om een aantal middelen te gebruiken om de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen vorm te geven.

Het derde lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen.

Artikel 3 Inburgeringsaanbod

Vanaf 1 januari 2013 is het college alleen verplicht een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en voor zover deze niet eerder een aanbod van het college hebben ontvangen.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met in begrip van de totstandkoming en samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, Wi).

In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een inburgeringsvoorziening, kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • ·

    De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

  • ·

    De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.

  • ·

    De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

De wet bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, Wi). Indien in deze specifieke situatie geen re-integratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen inburgeringsvoorziening aanbieden.

Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, Wi). Het tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 Wi).

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (artikel 19, derde lid, Wi). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, zesde lid, Wi). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage.

Artikel 5 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, Wi dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening deze verplichtingen vast.

Artikel 6 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, Wi). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, Wi).

Het opleggen van een eigen bijdrage kan een drempel betekenen voor het aanvaarden van het gemeentelijke aanbod. De wet biedt het college echter geen mogelijkheden om van het opleggen van de eigen bijdrage af te zien. In dit artikel wordt de mogelijkheid opengehouden om inburgeringsplichtigen een premie te verstrekken.

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening (artikel 23, eerste lid, Wi). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, Wi). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 6 van de verordening.

Artikel 9 Afstemming van de hoogte van de boete

Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij zonodig ook rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid van de wet). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt afgezien als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Te denken valt aan situaties waarbij de inburgeringsplichtige door overmacht niet in staat is geweest een of meer verplichtingen op grond van deze wet en/of verordening na te komen.

De afstemming geldt zowel voor de eerste oplegging als bedoeld in artikel 10, als voor de recidive als bedoeld in artikel 11.

Artikel 10 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 Wi draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.

In artikel 34 Wi zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd., De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen, op de peildatum 1 januari 2013 bedroegen de maximale bedragen :

  • 1.

    € 250,- voor het verlenen van geen of onvoldoende medewerking aan het inburgeringsonderzoek, zoals bedoeld in artikel 25, vierde lid Wi;

  • 2.

    € 500,- voor het verlenen van geen of onvoldoende medewerking aan de uitvoering van de vastgestelde inburgeringsvoorziening, zoals bedoeld in artikel 23, eerste lid Wi, of de krachtens artikel 23, derde lid Wi, gestelde regels m.b.t. de inning van de eigen bijdrage;

  • 3.

    € 500,- voor het niet naleven van de wettelijke inburgeringstermijn zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid Wi, of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a van de wet verlengde termijn;

In dit artikel wordt bij de berekening van de hoogte van de bestuurlijke boete uitgegaan van de feitelijk van toepassing zijnde bijstandsnorm. Hieronder wordt verstaan: de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.

De hoogte van de opgelegde boete wordt steeds begrensd door het van toepassing zijnde wettelijke maximum uit artikel 34 van de wet.

In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete in het kader van de wet als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere sociale zekerheidswet of – regeling. Artikel 37 van de wet bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Om te garanderen dat inburgeringsplichtigen zonder bijstandsuitkering dezelfde sanctie krijgen als inburgeringsplichtigen met een bijstandsuitkering, is er voor gekozen de hoogte van de verschillende boetes zoveel mogelijk gelijk te stellen aan het bedrag van de verlaging van de bijstand zoals geregeld in de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

Artikel 11 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding binnen twaalf maanden een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 10 mogelijk is.

De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 Wi worden genoemd. Artikel 34, onderdeel d van de wet biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het tweede en derde lid van artikel 10.

  • 1.

    € 250,- voor het verlenen van geen of onvoldoende medewerking aan het inburgeringsonderzoek, zoals bedoeld in artikel 25, vierde lid Wi;

  • 2.

    € 500,- voor het verlenen van geen of onvoldoende medewerking aan de uitvoering van de vastgestelde inburgeringsvoorziening, zoals bedoeld in artikel 23, eerste lid Wi, of de krachtens artikel 23, derde lid Wi, gestelde regels m.b.t. de inning van de eigen bijdrage;

  • 3.

    € 1000,- voor het niet behalen van het inburgeringsexamen binnen de bij of krachtens de artikelen 32 en 33 Wi gestelde inburgeringstermijnen.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 10, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 van de wet moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid van artikel 11 het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d van de wet). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Artikel 12 Beleidsverslag

Door periodiek verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad over de resultaten van eerder voorgenomen beleid, ontstaat een voortdurend toetsingskader van de effecten van beleid en kan waar nodig tijdig worden bijgesteld, verruimd of juist beperkt, al naar gelang de uitkomsten.

Artikel 13 bevoegdheid college

Dit artikel spreekt voor zich

Artikel 14 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 15 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.