Beleidsregels Speelautomaten

Geldend van 25-06-2001 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Speelautomaten (art. 30 wet op de Kansspelen en titel 4.3 Algemene wet Bestuursrecht)

1. Inleiding

Titel Va van de Wet op de Kansspelen, met opschrift 'Speelautomaten', is bij wet van 24 december 1998 (Stb. 1999, 9) gewijzigd. De betekenis van de wijzigingswet, op het stuk van het opstelplaatsenbeleid, toont zich in een aantal onderdelen. Allereerst in de wettelijke bepalingen, waar de begrippen 'hoogdrempelige inrichting' respectievelijk 'laagdrempelige inrichting' worden omschreven; de onderscheiding tussen inrichtingen op grond van hun 'drempeligheid', was in de praktijk van de vergunningverlening gegroeid, maar tot nog niet in de wet verankerd. Voorts kan worden gewezen op de introductie van het 2-0-0-beleid; bestond voorheen gemeentelijke beleidsvrijheid bij de bepaling van het aantal aanwezige speelautomaten, in ongeacht welke horeca-inrichting, nu is dat wettelijk ingekaderd. Het aantal kansspelautomaten in hoogdrempelige inrichtingen is gelimiteerd; de aanwezigheid van kansspelautomaten in laagdrempelige inrichtingen is bij wet verboden. Tenslotte kan worden vermeld dat bij onderhavige wijzigingswet, het fenomeen 'samengestelde inrichting' zijn intrede heeft gedaan. De gemeentelijke beleidsregels, die hieronder zijn opgenomen, zien op de uitleg van het wettelijk voorschrift dat betrekking heeft op laatstbedoeld fenomeen.

2. Het opstelplaatsenbeleid in de ogen van de wetgever in formele zin

Artikel 30 van de Wet op Kansspelen maakt onderscheid tussen hoogdrempelige -en laagdrempelige inrichtingen (sub d en e). In artikel 30c lid 2 van de Wet op de Kansspelen, wordt bepaald dat bij gemeentelijke verordening, het aantal speelautomaten zal moeten worden vastgesteld, waarvoor per 'inrichting', als bedoeld in lid 1 van artikel 30c, vergunning wordt verleend. De bepaling ex artikel 30c lid 2 van de Wet op Kansspelen, wordt ter plaatse ingescherpt door de voorschriften onder a en b. Onder a wordt bepaald, dat in de gemeentelijke verordening, het aantal kansspelautomaten, waarvoor per hoogdrempelige inrichting vergunning kan worden verleend, op het maximum van twee dient te worden gesteld. Onder b wordt voorgeschreven dat de gemeentelijke verordening een bepaling dient te bevatten, waaruit blijkt dat geen vergunning mag worden verleend, voor de aanwezigheid van een kansspelautomaat in een laagdrempelige inrichting. Aldus, is de 'drempeligheid' van een horeca-inrichting, bepalend voor het antwoord op de vraag of de aanwezigheid van een kansspelautomaat in die horeca-inrichting mag worden vergund. Ter zake van de behendigheidsautomaten kent de Wet op de Kansspelen in dit verband, geen nadere voorschriften; er geldt gemeentelijke beleidsvrijheid. Het bevoegd gezag bepaalt het maximum aantal aanwezige behendigheidsautomaten per inrichting. In dier voege, dat dit aantal, het maximum aantal spéélautomaten, waarvoor per inrichting vergunning kan worden verleend, nooit kan overtreffen.

Een uitzondering op de regel, dat in een laagdrempelige inrichting, geen kansspelautomaat, aanwezig mag zijn, geldt de 'samengestelde inrichting'. Normaliter, wordt een inrichting, alwaar in afzonderlijke ruimtes, c.q. lokaliteiten, hoogdrempelige- en laagdrempelige activiteiten plaatsvinden, beschouwd als een laagdrempelige inrichting. Dit is echter anders, wanneer aan de constitutieve vereisten van artikel 30 c lid 4 van de Wet op de Kansspelen is voldaan. Alsdan mogen in het hoogdrempelige gedeelte van betreffende inrichting, twee kansspelautomaten worden geplaatst.

Ingevolge artikel 30 sub d van de Wet op de Kansspelen, wordt een inrichting als 'hoogdrempelig' beschouwd, indien:

  • a.

    een Drank- en Horecawetvergunning is verleend, die nog steeds rechtsgeldig is,

  • b.

    het café- en restaurantbezoek op zichzelf staat, en er geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend, en

  • c.

    de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van achttien jaar en ouder.

Een café is een inrichting, die door het publiek primair wordt bezocht, voor het nuttigen van alcoholische dranken. Een restaurant, is een inrichting waar maaltijden worden geserveerd. Voor het begrip 'maaltijd' kan worden aangesloten bij de uitleg die het CBB daaraan heeft gegeven. Dit college verstaat onder dit begrip, het geheel van warme gerechten, dat tenminste bestaat uit de volgende drie, niet met elkaar gemengde bestanddelen' vlees, vis, gevogelte of wild' (, eventueel te vervangen door andere bestanddelen in geval van een vegetarisch menu), 'groente' en 'aardappelen, rijst of meelspijzen'.

Ingevolge artikel 30 sub e van de Wet op de Kansspelen, wordt een inrichting als 'laagdrempelig' beschouwd, indien:

a.betreffende inrichting niet-hoogdrempelig is, en

b.1. hiervoor, ingevolge artikel 3 eerste lid onder a of c Drank- en Horecawet, vergunning is verleend en deze nog van kracht is, of

b.2. de exploiterende ondernemer, inschrijfplichtig en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.

Voorbeelden van laagdrempelige inrichtingen:

* cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom

* broodjeszaak, lunchroom

* koffie- en theehuizen

* discotheken, gericht op jongeren

* sportkantines, -hallen, -complexen

* buurt- en clubhuizen

* horeca-inrichtingen met 4 of meer biljarttafels, of met zaalverhuur (Vgl. artikel 2 Speelautomatenbesluit)

Ingevolge artikel 30c van de Wet op de Kansspelen, is er sprake van een 'samengestelde inrichting', indien:

  • a.

    de ruimte waar hoogdrempelige activiteiten plaatsvinden, voldoende afgescheiden is van de laagdrempelige ruimte(s),

  • b.

    deze ruimte als café of als restaurant dient, en de ondernemer daarvoor een geldige horecavergunning heeft,

  • c.

    het café- of restaurantbezoek op zichzelf staat, en er geen andere activiteiten plaatsvinden, waar een zelfstandige betekenis aan kan worden toegekend, en

  • d.

    de activiteiten die in de inrichting plaatsvinden, gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.

3. Gemeentelijke beleidsregels ter zake van speelautomaten.

I Een hoogdrempelige lokaliteit, van een inrichting waar in afzonderlijke ruimten, hoogdrempelige- en laagdrempelige activiteiten plaatsvinden, is voldoende afgescheiden van de overige lokaliteiten, wanneer in betreffende inrichting,

  • A.

    waar één gezamenlijke entree aanwezig is:

    • 1.

      geen directe verbindingen aanwezig zijn, tussen de hoogdrempelige lokaliteit enerzijds, en de laagdrempelige lokaliteit(en) van deze inrichting anderzijds,

    • 2.

      minimaal twee dichte deuren (met veer of deurdranger) tussen de hoogdrempelige - en laagdrempelige ruimte(n) van de inrichting aanwezig zijn, en

    • 3.

      de aanwezige kansspelautomaat, dan wel in het voorkomende geval, de aanwezige kansspelautomaten, in het hoogdrempelige gedeelte zodanig staat/staan opgesteld, dat hij/zij niet zichtbaar is/zijn, vanuit de laagdrempelige ruimte(n).

  • B.

    waar afzonderlijke entrees aanwezig zijn, voor enerzijds de hoogdrempelige lokaliteit en anderzijds de laagdrempelige lokaliteit(en):

    • 1.

      de scheiding tussen de lokaliteiten met verschillende 'drempeligheid', een ruimte betreft, die enkel voor het personeel toegankelijk is (, bijvoorbeeld een keuken of (werk-)bar), of

    • 2.

      de scheidswand tussen de hoogdrempelige lokaliteit enerzijds en de laagdrempelige lokaliteit(en) anderzijds, is voorzien van minimaal één dichte deur, die enkel vanuit de hoogdrempelige lokaliteit is te openen, en hiervoor toestemming is verleend door de Brandweer.