Regeling vervallen per 01-01-2021

Beleidsregels individuele inkomenstoeslag 2020 Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2020

Intitulé

Beleidsregels individuele inkomenstoeslag 2020 Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân

Algemeen

De individuele inkomenstoeslag is een bijzondere vorm van bijzondere bijstand. De toeslag kan verstrekt worden aan mensen van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen hebben en geen in aanmerking te nemen vermogen hebben. Bovendien mag er geen uitzicht zijn op inkomensverbetering.

In de Verordening individuele inkomenstoeslag is vastgelegd wat wordt verstaan onder een langdurig laag inkomen. Daarnaast is in de verordening de hoogte van de toeslag opgenomen, inclusief de wijze waarop jaarlijks de hoogte van de toeslag wordt geïndexeerd.

Of de aanvrager geen uitzicht heeft op inkomensverbetering moet worden beoordeeld aan de hand van de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Hierbij moet het dagelijks bestuur in ieder geval de krachten en bekwaamheden van de aanvrager betrekken en de inspanningen die de aanvrager heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. In deze beleidsregels is opgenomen wat hiermee wordt bedoeld en in welke situaties dat leidt tot uitsluiting van het in aanmerking komen van een individuele inkomenstoeslag.

Beleidsregels individuele inkomenstoeslag 2020

Artikel 1. Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht en de Verordening individuele inkomenstoeslag.

Artikel 2. Voorwaarden individuele inkomenstoeslag

Om in aanmerking te komen voor de individuele inkomenstoeslag dient belanghebbende te voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 36 van de Participatiewet en in de Verordening individuele inkomenstoeslag.

Artikel 3. Recht op individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Recht op de individuele inkomenstoeslag heeft de belanghebbende die op de peildatum geen zicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2.

    Overwegende het bepaalde in artikel 36 van de Participatiewet, heeft een persoon geen zicht op inkomensverbetering, als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de Participatiewet, indien hij/ zij op de peildatum:

    • a.

      volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

    • b.

      een Wajong-uitkering toegekend heeft gekregen;

    • c.

      ontheven is van de arbeidsplicht zoals bedoeld in artikel 9, 2e lid en artikel 9a van de Participatiewet;

    • d.

      op grond van artikel 6b van de Participatiewet medisch urenbeperkt is én waarvoor een vrijlating van inkomsten zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder y van toepassing is. De inkomstenvrijlating wordt hierbij niet als inkomen aangemerkt.

Artikel 4. Geen recht op individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Geen recht op de individuele inkomenstoeslag heeft de belanghebbende die op de peildatum zicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2.

    Overwegende het bepaalde in artikel 36 van de Participatiewet, heeft een persoon zicht op inkomensverbetering, als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet, indien hij/ zij:

    • a.

      op de peildatum een opleiding volgt als bedoeld in de “Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten” of “Wet studiefinanciering 2000” of deze opleiding korter dan 6 maanden voorafgaande aan de peildatum succesvol heeft verlaten;

    • b.

      op de peildatum met behoud van uitkering een opleiding volgt zoals bedoeld onder a. maar die tegemoetkoming/ studiefinanciering niet ontvangt of deze opleiding korter dan 6 maanden voorafgaande aan de peildatum, succesvol heeft verlaten;

    • c.

      in de twaalf maanden voorafgaande aan de peildatum in onvoldoende mate heeft ingespannen ten aanzien van de aan zijn uitkering verbonden verplichtingen t.a.v. arbeid, re-integratie en participatie en als gevolg daarvan een afstemming heeft gekregen. Voor de beoordeling van het recht op de individuele toeslag is het moment van de gedraging bepalend.

Artikel 5. Referteperiode statushouder en gedetineerde

  • 1.

    De referteperiode voor de statushouder gaat in vanaf het eerste moment van verblijf in het AZC.

    Bij gezinshereniging gaat de referteperiode, van de partner, in vanaf het eerste moment van het verblijf bij de partner.

  • 2.

    Een periode van detentie gedurende de referteperiode staat de verstrekking van de toeslag niet in de weg.

Artikel 6. Hardheidsclausule

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen besluiten af te wijken van deze regeling, indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 2.

    In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 7. Slotbepalingen

  • 1.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels individuele inkomenstoeslag 2020.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2020.

  • 3.

    Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels worden de Beleidsregels individuele inkomenstoeslag 2015 ingetrokken.

Toelichting algemeen

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering. Het algemeen bestuur moet bij verordening nadere invulling geven aan de begrippen 'langdurig' en 'laag inkomen' en eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag bepalen. Het dagelijks bestuur kan in beleidsregels aangeven wanneer er sprake is van 'uitzicht – respectievelijk geen uitzicht op inkomensverbetering'.

De beleidsregels geven richting aan de uitvoering van de bevoegdheid die het dagelijks bestuur heeft op grond van artikel 36 Participatiewet

Artikel 1. Begripsbepalingen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Verordening individuele inkomenstoeslag of Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze beleidsregels. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze beleidsregels.

Artikel 2. Voorwaarden individuele inkomenstoeslag

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 3. en artikel 4. Recht of geen recht op individuele inkomenstoeslag

Algemeen: door de zinsnede “geen uitzicht op inkomensverbetering” in artikel 36, eerste lid, Participatiewet wordt beoogd dat bepaalde groepen met uitzicht op inkomensverbetering, niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag. In de Participatiewet zelf is geen formele uitsluitingsgrond voor de met name genoemde groepen opgenomen. De intentie van de wetgever is om in beleidsregels vast te leggen dat groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag. Overigens dient aanvullend nog wel een op de individuele aanvrager toegespitst onderzoek plaats te vinden waarbij beoordeelt wordt of gelet op de omstandigheden van die persoon vastgehouden moet worden aan de min of meer standaard groepsindeling.

Artikel 3. Recht op individuele inkomenstoeslag

Tweede lid

  • a.

    Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt: als een persoon volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen kan in beginsel worden gesteld dat deze persoon geen zicht heeft op inkomensverbetering.

  • b.

    Wajong: indien een persoon arbeidsbeperkt is en daarom een Wajong uitkering ontvangt, dan kan in beginsel worden gesteld dat deze persoon geen zicht heeft op inkomensverbetering.

  • c.

    Ontheffing arbeidsplicht: het gaat om reeds toegekende ontheffing die op de peildatum nog geldig is. Een eventueel toekomstige ontheffing is nog niet bekend en wordt om die reden geen rekening mee gehouden.

  • d.

    Medisch urenbeperkt: een persoon die medische urenbeperkt is én waarop een vrijlating van inkomsten van toepassing is. Bij deze doelgroep is vastgesteld dat hij of zij werkt naar het maximale vermogen waarbij er in beginsel kan worden gesteld dat er geen uitzicht is op inkomensverbetering.

Het bedrag van de inkomstenvrijlating wordt niet als inkomen in aanmerking genomen.

Artikel 4. Geen recht op individuele inkomenstoeslag

Tweede lid

  • a.

    en b. Studerende: voor de studerende en pas afgestudeerde geldt dat hij/ zij in staat wordt geacht na afronding van de studie door werkaanvaarding een inkomensstijging te realiseren. Tenzij vastgesteld kan worden dat er( medische) belemmeringen zijn dat er pas na geruime tijd zicht is op inkomensverbetering.

    Onder pas afgestudeerde wordt verstaan de student die korter dan 6 maanden voorafgaande aan de peildatum, zijn/ haar studie succesvol heeft beëindigd.

  • c.

    Afstemming opgelegd: de persoon die in een periode van twaalf maanden voorafgaande aan de peildatum een afstemming is opgelegd wegens schending van een arbeids- of re-integratieverplichting.

    Een belanghebbende aan wie in de hiervoor genoemde periode een afstemming is opgelegd heeft als gevolg van schending van een arbeids- of re-integratieverplichting zijn kans op inkomstenverbetering verspeelt. Er is daardoor in principe geen zicht op inkomensverbetering.

    Anderzijds mag het niet zo zijn dat een schending van de arbeids- en re-integratieverplichtingen ‘beloond’ wordt met een toeslag.

    Beoordeeld moet worden dat als de belanghebbende dergelijke verwijtbare gedragingen niet had gepleegd de persoon (op termijn) uitzicht op inkomensverbetering zou hebben gehad. Er moet enig causaal verband zijn tussen de schending en het verspeeld perspectief op inkomensverbetering. Die relatie is niet altijd aanwezig. Daarom moet er altijd een individuele beoordeling plaatsvinden.

    Bij de beoordeling of er al dan niet een verlaging op de uitkering is toegepast wordt een periode van 12 maanden vóór de peildatum in ogenschouw genomen. Voorkomen moet worden dat de gevolgen van een verlaging over een te lange periode effect hebben op het al of niet recht hebben op een individuele inkomenstoeslag. Dit zou ook in strijd zijn met het principe van de wetgever om langdurige minima extra te ondersteunen. Draagkracht en reserveringsmogelijkheden nemen immers af als men langer van een minimuminkomen leeft.

Artikel 5. Referteperiode statushouder en gedetineerde

Statushouder: de Nederlander en daarmee gelijkgestelde personen kunnen aanspraak maken op bijstand. Dit geldt ook voor de individuele inkomenstoeslag.

De persoon die om een individuele inkomenstoeslag verzoekt, moet in ieder geval op de peildatum Nederlander zijn of daarmee gelijkgesteld (artikel 11 leden 2 en 3 Participatiewet).

Als de vreemdeling op de peildatum wel met een Nederlander gelijkgesteld is, maar niet gedurende de volledige referteperiode, dan is de uitsluitingsgrond van artikel 13 Participatiewet niet op de individuele inkomenstoeslag van toepassing. Dit geldt slechts voor de peildatum.

Gedetineerde: de gedetineerde kan tijdens de periode van detentie niet in aanmerking komen voor bijstand (artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet). Dat geldt eveneens voor de individuele inkomenstoeslag. Is belanghebbende op de peildatum gedetineerd, dan kan hij niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag. Is de gedetineerde gehuwd, dan kan aan de achterblijvende gezinsleden wel individuele inkomenstoeslag worden toegekend.

Evenals voor algemene en periodieke bijzondere bijstand geldt de uitsluitingsgrond van artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet niet voor de achterblijvende gezinsleden. Als belanghebbende op de peildatum niet gedetineerd is maar dat tijdens de referteperiode wel is geweest, geldt dat uitsluitingsgrond die zich tijdens de referteperiode voordoet de aanspraak op individuele inkomenstoeslag niet belemmert.

Artikel 6. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7. Slotbepalingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Ondertekening