Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2014

Intitulé

Parkeerverordening Dordrecht

De RAAD van de gemeente Dordrecht;

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 3 oktober 2006, Nr. SO/2006/5545;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

b e s l u i t :

vast te stellen de navolgende

VERORDENING op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren

Afdeling l BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a.

college:

het college van Burgemeester en Wethouders van Dordrecht;

b.

WVW 1994:

de Wegenverkeerswet van 21 april 1994 (Staatsblad 1994, 475);

c.

RVV 1990:

het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990 (Staatsblad 1990, 459);

d.

parkeren:

het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

e.

motorvoertuig:

hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 en hetgeen onder een brommobiel wordt verstaan in het RVV 1990;

f.

vergunning:

een door het college op grond van deze verordening verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerplaatsen;

g.

vergunninghouder:

de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

h.

vergunningbewijs:

het schriftelijke bewijsstuk van de vergunning dat aan de vergunninghouder wordt verstrekt nadat hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan;

i.

parkeerapparatuur:

parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van persoonlijke parkeermeters en verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

j.

parkeerapparatuurplaats:

een parkeerplaats ten aanzien waarvan het parkeren wordt geregeld door parkeerapparatuur;

k.

vergunninghoudersplaats:

een parkeerplaats die:

- is aangeduid met bord E9 uit bijlage l van het RVV 1990, of

- gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage l van het RVV 1990 met het opschrift zone, voorzover deze plaats niet is uitgezonderd;

l.

houder:

degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het kentekenregister als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

m.

kentekenregister:

het register betreffende opgegeven kentekens, bedoeld in artikel 42 van de Wegenverkeerswet 1994;

n.

bewonersvergunning:

een vergunning, afgegeven op kenteken, bestemd voor bewoners uit de gebieden waar vergunninghoudersplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn;

o.

zelfstandige woning:

een woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woning;

p.

zakelijke vergunning:

een vergunning, afgegeven op naam, bestemd voor bedrijven uit de gebieden waar vergunninghoudersplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn;

q.

autodate:

het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen uit meer dan één huishouden en een aanbieder;

1. aanbieder: de rechtspersoon die motorvoertuigen voor autodate ter beschikking stelt;

2. deelnemer: een natuurlijke persoon die een overeenkomst heeft gesloten inzake autodate;

r.

wachtlijst:

de lijst van gegadigden voor een parkeervergunning.

s.

vergunninghouderssector:

een aaneengesloten gebied dat bestaat uit één of meerdere weggedeelte(n) dat is of die zijn aangewezen als bestemd voor het parkeren door vergunninghouders;

t.

parkeergelegenheid op eigen terrein (poet):

een parkeerplaats op eigen terrein of in een garage waarover de aanvrager kan beschikken op grond van eigendom, erfpacht, huur of ingebruikgeving of parkeerplaats(en) welke de aanvrager kan huren of kopen in een garage of op een open perceel grond waarvan in de bouwvergunning, een huur- of koopovereenkomst of de erfpachtvoorwaarden is vastgelegd dat deze is bedoeld als parkeergelegenheid voor het adres van de aanvrager of parkeerplaats(en) opgenomen in het door het college vastgestelde poet-overzicht.

Afdeling II PLAATSEN VOOR VERGUNNINGHOUDERS, VERGUNNINGEN EN VERGUNNINGBEWIJZEN

Artikel 2

  • 1. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren op de in het eerste lid bedoelde weggedeelten aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3

  • 1. Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op vergunninghoudersplaatsen en/of parkeerapparatuurplaatsen.

    Een vergunning kan worden verleend aan:

    • a.

      de eigenaar of houder van een motorvoertuig die woont in een gebied waar vergunninghoudersplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn;

    • b.

      de eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar vergunninghoudersplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en die aantoont dat het in het belang van diens beroeps- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig te kunnen parkeren;

    • c.

      de door het college erkende aanbieder van een motorvoertuig bestemd voor autodate;

    • d.

      de eigenaar of houder van een motorvoertuig die in de gezondheidszorg werkzaam is en die aantoont dat het in het belang van diens beroepsuitoefening noodzakelijk is een motorvoertuig te kunnen parkeren;

    • e.

      de eigenaar of houder van een motorvoertuig wanneer deze tijdelijk een motorvoertuig moet kunnen parkeren in een gebied waar vergunninghoudersplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan eigenaren of houders van motorvoertuigen die niet voldoen aan één van de in het eerste lid genoemde voorwaarden.

  • 3. Het college kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

  • 4. Aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid onder c kan het college voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, waaronder mede wordt begrepen het stimuleren van selectief autogebruik.

  • 5. Het college bepaalt elk halfjaar, bij openbaar te maken besluit, hoeveel vergunningen er per vergunninghouderssector maximaal kunnen worden uitgegeven. Wanneer dit aantal is bereikt, wordt een wachtlijst opgesteld.

  • 6. Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het aanvragen, het verlenen en het gebruik van de vergunning.

Artikel 4

  • 1. Een vergunning wordt voor maximaal 12 maanden verleend en wordt stilzwijgend verlengd voor de periode van een halfjaar door afgifte van een vergunningbewijs.

  • 2. Het vergunningbewijs bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor het vergunningbewijs geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de naam van de vergunninghouder of het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend of, indien het motorvoertuig geen kenteken heeft, andere kenmerken van het motorvoertuig.

Artikel 5

Het college kan een vergunning intrekken of wijzigen:

  • a.

    op verzoek van de vergunninghouder;

  • b.

    wanneer de vergunninghouder het gebied waarvoor de vergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

  • c.

    wanneer er zich een wijziging voordoet in één van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

  • d.

    wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

  • e.

    wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • f.

    wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • g.

    wanneer het voor de vergunning verschuldigde bedrag niet of niet binnen een redelijke termijn is voldaan;

  • h.

    om redenen van openbaar belang.

Artikel 6

Het college kan een vergunning weigeren indien:

  • a.

    de aanvrager de beschikking heeft over parkeergelegenheid op eigen terrein of de mogelijkheid heeft daarover te beschikken;

  • b.

    de aanvrager beschikt over een gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats;

  • c.

    een vergunning van de aanvrager in het jaar voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag wegens het handelen in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften of het verstrekken van onjuiste gegevens is ingetrokken;

  • d.

    de aanvrager in de twee jaar voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag gebruik heeft gemaakt van een vervalsing of onrechtmatige kopie van een vergunning.

Afdeling III VERBODSBEPALINGEN

Artikel 7

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan op:

    • a.

      een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      een vergunninghoudersplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 8

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven, in werking te stellen.

Artikel 9

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een vergunninghoudersplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen.

  • 2. het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Afdeling IV STRAFBEPALING

Artikel 10

Overtreding van het bepaalde in afdeling III of van de krachtens artikel 3, zesde lid, van deze verordening vastgestelde nadere regels wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de eerste categorie.

Afdeling V OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren en de door het college aangewezen personen.

Artikel 12

  • 1. De "Parkeerverordening 2001" van 1 oktober 2001 en zoals deze laatstelijk is gewijzigd op 1 augustus 2002 wordt ingetrokken.

  • 2. Vergunningen als bedoeld in artikel 3 lid a en b en verleend krachtens de "Parkeerverordening 2001" worden na het aflopen van de termijn waarvoor zij zijn verleend, ingetrokken.

  • 3. Vergunningen als bedoeld in artikel 3, lid c, d en e en verleend krachtens de "Parkeerverordening 2001" blijven, indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening, van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 4. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de "Parkeerverordening 2001" blijven, indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze verplichtingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening, van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 5. Vergunningen als bedoeld in artikel 3, lid c, d en e die zijn verleend krachtens de "Parkeerverordening 2001" worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

  • 6. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag voor een vergunning op grond van de "Parkeerverordening 2001" is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op de aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

  • 7. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007.

  • 8. Deze verordening kan worden aangehaald als: "Parkeerverordening Dordrecht".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 5 december 2006.

De griffier
De voorzitter