Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen, Dordrecht

Geldend van 21-02-2013 t/m heden

Intitulé

Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen, Dordrecht

De RAAD van de gemeente Dordrecht;

 

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 18 december 2012, kenmerk MO/910953;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

overwegende,

 

dat het gewenst is in aanvulling op de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen nadere eisen te stellen aan de inrichting van peuterspeelzalen;

 

 

b e s l u i t :

 

 

vast te stellen de navolgende

Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen, Dordrecht

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder peuterspeelzaal hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 2 Groepspeelruimte en Buitenspeelruimte

  • 1.

    In een peuterspeelzaal is voor ieder kind, dat in de groepsspeelruimte aanwezig is, minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan groepsspeelruimte beschikbaar.

  • 2.

    Elke ruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

  • 3.

    De buitenspeelruimte voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar;

    • b.

      de buitenspeelruimte is aangrenzend;

    • c.

      een oppervlakte van minimaal 3 m2 bruto-oppervlakte speelruimte per aanwezig kind, bij een groepsgrootte van 14 kinderen is dit minimaal 42 m2.

  • 4.

    Het college kan voorgaande leden van dit artikel buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen in een peuterspeelzaal leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 3 Toezicht

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zien toe op de naleving van de bij deze verordening gestelde regels.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders wijzen de directeur publieke gezondheid van de Gemeenschappelijke Regeling Publieke Gezondheid & Jeugd aan als toezichthouder.

Artikel 4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op haar bekendmaking.

Artikel 5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen, Dordrecht".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 12 februari 2013.
 
De griffier,                                                                De voorzitter,
 
 
 
 
 
 
M. van Hall                                                               A.A.M. Brok
 

Nota-toelichting

Algemene toelichting

 

Een van de doelstellingen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wet) is om jonge kinderen in peuterspeelzalen en kindercentra een veilig en stimulerende omgeving te bieden. Er is een landelijk kwaliteitskader ontwikkeld met minimum kwaliteitseisen. Deze zijn vastgelegd in het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.

 

Echter, in het Besluit en de Regeling zijn geen eisen opgenomen ten aanzien van ruimte en inrichting van de peuterspeelzalen. Dit in tegenstelling tot de kinderopvang, waarvoor wel kwaliteitseisen zijn uitgewerkt.

 

Het college is van mening dat het voor de veiligheid van jonge kinderen belangrijk is dat, naast de andere kwaliteitsnormen voor peuterspeelzalen, ook voldoende en passend ingerichte speel- en buitenruimte aanwezig moet zijn. Het college heeft daarom kwaliteitseisen vastgesteld, die gebaseerd zijn op de modelverordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

 

In 2012 waren deze vereisten opgenomen in de Nadere regels subsidie voor peuterspeelzaalwerk, inclusief VVE voor kindercentra en peuterspeelzaalwerk, Dordrecht 2012. Het college heeft ervoor gekozen de vereisten over de ruimte- en inrichtingseisen in een zelfstandige verordening op te nemen. Dit is louter een formeel technische wijziging, inhoudelijk zijn er geen wijzigingen ten opzichte van de vereisten in de voorgaande jaren. De nadere regels uit 2012 worden in 2013 geactualiseerd, in verband met de harmonisering van de peuterspeelzalen en kinderopvang.

 

Tenslotte dient verwezen te worden naar de Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang en peuterspeelzalen 2012, die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deop 11 december 2011 heeft vastgesteld, waarmee de normen voor de werkwijze van de toezichthouder nu ook landelijk zijn vastgelegd.

 

Ruimte en inrichting

Kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen kan niet zonder het stellen van kwaliteitseisen. Eisen inzake ruimte en inrichting vormen hier een essentieel onderdeel van. De eerste levensjaren van een kind zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de cognitieve, de sociaal-emotionele en de motorische vaardigheden. Veel kinderen brengen enkele uren per dag door in peuterspeelzalen. Ze moeten daar veilig kunnen spelen en voldoende ruimte hebben.

 

Naast de regels in deze verordening is de houder van een peuterspeelzaal gehouden aan bestaande eisen over veiligheid en gezondheid die algemeen geldend zijn en volgen uit andere wet- en regelgeving zoals bouwvoorschriften, brandveiligheidsvoorschriften, eisen aan speeltoestellen, keukenhygiëne en dergelijke. Het Bouwbesluit 2012 bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken minimaal moeten voldoen. Peuterspeelzalen vallen onder de categorie "bijeenkomstfunctie voor kinderopvang". De eisen uit het Bouwbesluit hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.

 

Toezicht

In dit hoofdstuk is het kader voor het toezicht beschreven. Op de handhaving, zijn de algemene handhavingsbevoegdheden uit de Awb van toepassing.

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2         Groepspeelruimte en Buitenspeelruimte

In dit artikel wordt bepaald dat voor elk kind 3,5m² bruto oppervlak speelruimte aanwezig moet zijn. Speelruimtes dienen passend te zijn ingericht voor spelen en rusten. Bij de inrichting van de binnenruimte dient rekening te worden gehouden met zowel het aantal kinderen dat van een ruimte gebruik maakt als de leeftijd van de kinderen. Op basis van dit artikel dient elk kind ook daadwerkelijk over minimaal 3,5m² bruto speelruimte te kunnen beschikken. Het gaat daarbij om het totale aantal vierkante meters die beschikbaar zijn in de groepsruimten. Dus de lengte vermenigvuldigd met de breedte van de ruimtes waar de kinderen spelen.

 

Daarnaast is de houder van een peuterspeelzaal gehouden aan de eisen die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2003. Het Bouwbesluit bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken minimaal moeten voldoen. Peuterspeelzalen vallen onder de categorie "bijeenkomstfunctie voor kinderopvang". De eisen uit het Bouwbesluit hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.

 

De buitenspeelruimte voor kinderen die gebruik maken van de peuterspeelzaal dient aangrenzend aan de peuterspeelzaal te zijn gesitueerd. Evenals de binnenruimte dient de buitenruimte voor spel geschikt te zijn en ingericht in overeenstemming met de behoeften en mogelijkheden van de kinderen. Ook voor de buitenspeelruimte geldt dat bij de inrichting rekening dient te worden gehouden met het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die gebruik maken van de ruimte. De speelruimte bestaat per aanwezig kind uit minimaal 3m² bruto oppervlakte. Met aanwezig kind wordt gedoeld op in de peuterspeelzaal aanwezige kinderen, niet noodzakelijkerwijs buitenspelend.

 

Het vijfde lid van dit artikel bevat een zogenaamde hardheidsclausule. Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voor het college om, in gevallen waarin toepassing van een artikel van de verordening een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, artikel 2 buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van het college moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele gevallen. Het gebruik ervan is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk.

 

Artikel 3         Toezicht

Op basis van artikel 2.19 van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen ziet het college toe op de naleving van de inhoudelijke kwaliteitseisen die aan de peuterspeelzalen zijn gesteld en wijst zij de directeur van de GGD aan als toezichthouder.

 

Omdat er in de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen geen kwaliteitseisen zijn opgenomen voor de ruimte en inrichting van peuterspeelzalen, heeft het college door middel van deze verordening, een aantal kwaliteitseisen vastgesteld. Dit artikel maakt het college verantwoordelijk voor de naleving van deze verordening. Het college wijst de directeur van de GGD aan als toezichthouder.

 

De formele vereisten en procedures met betrekking tot het onderzoek van de GGD, zoals de het werken met een inspectierapport, de mogelijkheid van het geven van een zienswijze, de openbaarheid van het inspectierapport, staan in de Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang en peuterspeelzalen 2012. Bovendien bevat afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

De toezichthouder onderzoekt naar aanleiding van een aanvraag voor de exploitatie van een peuterspeelzaal of aan de voorschriften uit deze verordening zal worden voldaan. Daarnaast voert de toezichthouder jaarlijks regulier onderzoek uit bij bestaande peuterspeelzalen. Voorts beschikt de toezichthouder over de mogelijkheid om incidenteel onderzoek te verrichten naar de naleving van de voorschriften uit deze verordening.

 

Artikel 4 en 5

Deze bepalingen spreken voor zich.

 

 

- - - - - - -