Regeling vervallen per 01-01-2020

Beleidsregels Terugvordering Drechtsteden

Geldend van 03-01-2013 t/m 31-12-2019

Intitulé

Beleidsregels Terugvordering Drechtsteden

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: Participatiewet;

    • b.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      WMO: Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • e.

      WI: Wet inburgering;

    • f.

      WKO: Wet kinderopvang;

    • g.

      Bbz: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • h.

      de wetten: de onder a tot en met g genoemde wetten en regelingen tezamen;

    • i.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • j.

      BW: Burgerlijk Wetboek;

    • k.

      Drechtstedenbestuur: het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Drechtsteden;

    • l.

      Debiteur: degene van wie wordt teruggevorderd.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nadere worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wetten en de daarop berustende regelingen, alsmede in de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2 Toepassingsgebied

Deze beleidsregels zijn van toepassing op terugvorderingen ingevolge de wet en van overeenkomstige toepassing op terugvorderingen ingevolge de IOAW, de IOAZ, de WMO, de WI, de WKO en de Bbz, en vorderingen ingevolge onverschuldigde betaling ex artikel 6: 203 e.v. BW, voor zover in de wetten en regelingen niet dwingend anders is bepaald.

Artikel 3 Bevoegdheid

Het Drechtstedenbestuur maakt gebruik van de volledige bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit zoals vermeld in de wetten;

  • b.

    het terug-, invorderen en verrekenen van ten onrechte verleende uitkeringen en gelden zoals vermeld in de wetten;

tenzij in deze regels anders is bepaald.

Artikel 4 Afzien van terugvordering

  • 1. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het Drechtstedenbestuur geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of (verdere) terugvordering afzien.

  • 2. Het Drechtstedenbestuur kan afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien het netto terug te vorderen bedrag lager is dan € 50,-.

Artikel 5 Brutering

Het Drechtstedenbestuur maakt gebruik van de bevoegdheid om de uitkering bruto terug te vorderen in de gevallen zoals in de wetten omschreven, tenzij de debiteur niet kan worden verweten dat een vordering is ontstaan en tevens niet kan worden verweten dat de vordering niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 6 Terugvorderingsbeschikking

Het Drechtstedenbestuur vermeldt in de terugvorderingsbeschikking, in aanvulling op hetgeen in artikel 4:86 Awb is gesteld, in ieder geval:

  • a.

    de mogelijkheid voor de debiteur om voor het verstrijken van de betalingstermijn, een (alternatief) betalingsvoorstel te doen;

  • b.

    dat, bij gebreke van tijdige betaling of het doen van een betalingsvoorstel, het Drechtstedenbestuur, tot executoriale invordering kan overgaan, dan wel de vordering ter executie kan overdragen aan een derde;

  • c.

    dat, in die situatie, executie- en incassokosten voor rekening van de debiteur zijn.

Artikel 7 Betalingsverplichting

  • 1. Het Drechtstedenbestuur heeft de bevoegdheid om als betalingsverplichting een betaling van de volledige vordering ineens op te leggen, dan wel een betaling in maandelijkse termijnen gecombineerd met uitstel van betaling van de hoofdsom ineens.

  • 2. Bij betaling in termijnen moet in beginsel de vordering zoveel naar draagkracht worden voldaan. Ambtshalve kan worden afgeweken van de op grond van de draagkracht bestaande aflossingscapaciteit. Afwijkende betalingstermijnen, waardoor de debiteur minder dan de beslagvrije voet te besteden resteert, worden alleen in overleg met de debiteur overeengekomen.

  • 3. In de betalingsverplichting kunnen nadere voorwaarden worden opgenomen.

  • 4. Indien de debiteur in gebreke blijft tot volledige nakoming van de betalingsverplichting, wordt het besluit tot terugvordering wettelijk ten uitvoer gelegd.

Artikel 8 Aflossingscapaciteit

  • 1. Indien de debiteur een inkomen heeft op bijstandsniveau, bedraagt de aflossingscapaciteit:

    • a.

      minimaal 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand, inclusief de vakantietoeslag, indien de vordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht;

    • b.

      minimaal 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand, exclusief vakantietoeslag, in de overige situaties.

  • 2. Indien de debiteur een inkomen boven bijstandsniveau heeft, wordt de aflossingscapaciteit uit het vorige lid vermeerderd met 50% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3. De aflossingscapaciteit van een debiteur, waarvan de uitkering ingevolge de Participatiewet, of IOAW, of IOAZ is beëindigd i.v.m. werkaanvaarding, wordt gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van die uitkering gelijkgesteld aan de aflossingscapaciteit van een debiteur met een inkomen op bijstandsniveau.

  • 4. In geval van beslaglegging door een derde, kan de aflossingscapaciteit ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d leden 1 en 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 9 Tussentijdse beoordeling aflossingscapaciteit

Het Drechtstedenbestuur is bevoegd om tussentijds de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting te verhogen dan wel te wijzigen in een aflossingsverplichting ineens indien de gewijzigde omstandigheden van de debiteur daartoe aanleiding geeft of indien de debiteur desgevraagd geen informatie geeft over zijn omstandigheden.

Artikel 10 Verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting

  • 1. Het Drechtstedenbestuur kan aan de debiteur, die verzoekt om wijzing van de betalingsverplichting, de verplichting opleggen dit verzoek te onderbouwen door overlegging van financiële en overige relevante gegevens.

  • 2. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting heeft geen schorsende werking ten aanzien van de lopende betalingsverplichting.

Artikel 11 Verrekening en beslaglegging

  • 1. Indien de debiteur niet tot minnelijke betaling van de vordering overgaat, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van verrekening met de uitkering, verstrekt door een andere gemeente of uitkeringsinstantie dan wel door middel van invordering bij dwangbevel en beslaglegging.

  • 2. Het Drechtstedenbestuur kan tevens de invordering overdragen aan een derde.

  • 3. De kosten, die deze derde ter invordering maakt, worden volledig doorberekend aan de debiteur.

Artikel 12 Uitstel van betaling

  • 1. Indien de financiële situatie of de bijzondere omstandigheden van de debiteur hiertoe aanleiding geven kan het Drechtstedenbestuur op verzoek besluiten tot het verlenen van uitstel van betaling gedurende een bepaalde periode.

  • 2. Nadat een dwangbevel wettelijk ten uitvoer is gelegd, kan het Drechtstedenbestuur op verzoek besluiten de aflossingsverplichting te matigen, met handhaving van het derdenbeslag.

  • 3. Aan het uitstel van betaling dan wel de matiging van de betalingsverplichting kan het Drechtstedenbestuur voorwaarden verbinden.

Artikel 13 Afkoop van de restantvordering

  • 1. Het Drechtstedenbestuur kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering na betaling van een deel van de restsom ineens, indien volledige invordering op een andere wijze naar het oordeel van het Drechtstedenbestuur minder rendabel zal zijn.

  • 2. Het Drechtstedenbestuur besluit – behoudens dringende redenen - niet tot kwijtschelding:

    • a.

      indien en voor zover de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek;

    • b.

      indien de vordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht en de betaling ineens minder bedraagt dan 50% van de restsom;

    • c.

      indien de vordering de betaling van een bestuurlijke boete betreft.

Artikel 14 Kwijtschelding bij schuldregeling

  • 1. Het Drechtstedenbestuur kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering, indien:

    • a.

      redelijkerwijs is te voorzien dat de debiteur niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

    • b.

      redelijkerwijs is te voorzien dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering wegens teruggevorderde bijstand ten minste wordt voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang; en

    • d.

      het verzoek tot medewerking aan een schuldsanering of schuldbemiddeling wordt ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsinstantie of een Nederlandse gemeente.

  • 2. Het Drechtstedenbestuur verleent geen kwijtschelding als bedoeld in lid 1:

    • a.

      indien de terugvordering van bijstand het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht en waarbij als gevolg van dit gedrag een bestuurlijke boete is opgelegd of waarvan aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie; of

    • b.

      indien de vordering een bestuurlijke boete betreft; of

    • c.

      indien en voor zover de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek.

  • 3. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.

  • 4. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand wordt ingetrokken of ten nadele van de debiteur gewijzigd indien:

    • a.

      de debiteur zijn schuld aan het Drechtstedenbestuur niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet;

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 15 Afzien van (verdere) invordering

  • 1. Het Drechtstedenbestuur kan afzien van verdere invordering, indien de debiteur gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2. De termijn uit het vorige lid bedraagt 10 jaar, indien de terugvordering van bijstand het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht en waarbij als gevolg van dit gedrag een bestuurlijke boete is opgelegd of waarvan aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie.

  • 3. Deze bepaling is niet van toepassing op de vordering die de betaling van een bestuurlijke boete betreft.

Artikel 16 Opschorting invordering

Het Drechtstedenbestuur schort de invordering in het geval van een bezwaar- of beroepschrift enkel op indien de directe invordering onevenredig belastend is voor de debiteur of financiële risico’s voor het Drechtstedenbestuur oplevert.

Artikel 16a Verrekening met de uitkering van de boete van een andere gemeente

  • 1. Het Drechtstedenbestuur past, op het verzoek van belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 60b lid 2 van de wet, bij verrekening van de boete, opgelegd door een andere gemeente, de beslagvrije voet toe, overeenkomstig hetgeen in artikel 5.4 van de verordening Werk en Inkomen Drechtsteden is bepaald.

  • 2. Het vorige lid is niet van toepassing, indien de in dit lid bedoelde andere gemeente een hogere beslagvrije voet toepast.

Artikel 17 Hardheidsclausule

Het Drechtstedenbestuur kan in bijzondere gevallen ten gunste van de debiteur afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien toepassing van de regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels terugvordering Drechtsteden.

  • 3. De beleidsregels terugvordering en verhaal Drechtsteden worden als volgt gewijzigd:

    • a.

      Hoofdstuk 2 komt te vervallen;

    • b.

      In artikel 25 wordt “de artikelen 6 tot en met 15 uit hoofdstuk 2 van deze regeling”vervangen door: de artikelen 6 tot en met 15 uit de beleidsregels terugvordering.

    • c.

      Artikel 28 lid 3 komt te luiden: Beleidsregels verhaal Drechtsteden.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het Drechtstedenbestuur van 20 december 2012,
de secretaris, de voorzitter,
drs. M.J.A. van Bijnen MBA drs. A.A.M. Brok

Toelichting Beleidsregels Terugvordering Drechtsteden

ALGEMEEN

De Sociale Dienst Drechtsteden is verantwoordelijk voor de verlening van uitkeringen en vergoedingen op grond van een groot aantal wetten: de Participatiewet, de IOAW/IOAZ, de BBZ, de WMO, de WI, de WKO. In bepaalde situaties is er sprake van uitkeringen of vergoedingen die de klant later terug moeten betalen aan de sociale dienst. Dit kan zijn omdat de klant onjuiste inlichtingen heeft verstrekt of niet aan de voorwaarde voor verlening heeft voldaan. Maar ook omdat achter andere middelen zijn verkregen of dat de uitkering als lening is bedoeld.

Voor al deze situaties zijn deze beleidsregels bedoeld. Met vaststelling van deze beleidsregels is invulling gegeven aan de beleidsruimte die bij terugvordering van gelden bestaat. Omdat niet alle wetten dezelfde ruimte geven voor alle vorderingen waarover deze regels gaan, is nadrukkelijk bepaald dat deze regels buiten werking blijven waar het wettelijk kader hiervoor de ruimte niet geeft.

Als uitgangspunten voor het terugvorderingsbeleid geldt:

  • a)

    Hoofdregel is dat een vordering volledig moet worden terugbetaald. Eigen verantwoordelijkheid van de burger staat voorop.

  • b)

    In het opleggen van betalingsverplichtingen is de spontane nakoming van de betalingsverplichting belangrijker dan een maximale betaling naar draagkracht. Dit betekent dat invordering minder arbeidsintensief is.

  • c)

    Altijd rigide vasthouden aan deze hoofdregel kan betekenen dat burgers (financieel) in de knel komen of dat enorm veel energie gestopt moet worden in het laten nakomen van opgelegde betalingsverplichtingen.

  • d)

    Fraude mag niet lonen. Terugvordering is sluitstuk van handhaving. Beleidsregels met betrekking tot fraudevorderingen zijn daarom strenger

  • e)

    Bij terug- en invordering wordt rekening gehouden met de gevolgen voor uitstroom naar werk en de schuldenpositie van de klant.

  • f)

    Kortom: bij besluiten en handelingen met betrekking tot terug- en invordering speelt de integrale benadering van de klant een centrale rol.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Toelichting op artikel 1 - Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die noodzakelijk zijn voor het begrip van deze regeling. Begrippen die reeds in de genoemde wetten en regelingen zijn gedefinieerd en niet nader zijn gedefinieerd hebben in deze regels dezelfde betekenis.

Toelichting op artikel 2 – Toepassingsgebied

Deze beleidsregels zijn in eerste instantie van toepassing op terugvordering en invordering ingevolge de Participatiewet. Daarnaast zijn deze beleidsregels in principe ook van toepassing op vorderingen ingevolge andere door de Sociale Dienst Drechtsteden uit te voeren wetten en regelingen. De beleidsvrijheid is in bepaalde wetten beperkter dan in de Participatiewet of wordt voor bepaalde vorderingen ingeperkt. Nadrukkelijk is bepaald dat deze beleidsregels alleen van toepassing zijn voor zover dit niet in strijd is met – hogere – wetten en regelingen.

Toelichting op artikel 3 – Bevoegdheid

Herziening en intrekking van het recht op een uitkering vormen een belangrijke grondslag voor de terugvordering. Evenals terugvordering is herziening en intrekking een bevoegdheid.

De sociale dienst maakt van deze bevoegdheden volledig gebruik in alle situaties en van alle personen zoals in de wetten geformuleerd. Gezinsbijstand wordt dus van alle gezinsleden teruggevorderd.

Dit laat onverlet dat de sociale dienst ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels, rekening te houden met de inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Toelichting op artikel 4 – Afzien van terugvordering

Het begrip dringende redenen is in deze beleidsregels niet gedefinieerd. De sociale dienst sluit zich aan bij de criteria zoals die zijn ontwikkeld binnen de jurisprudentie. Hieruit blijkt dat dringende redenen niet snel aanwezig worden geacht maar dat alle omstandigheden in het individuele geval moeten worden beoordeeld. Dit vraagt een duidelijk gemotiveerde afweging. De financiële situatie van de debiteur kan daarbij betrokken worden maar mag nooit als enige omstandigheid worden opgevoerd. Ook de aanwezigheid van (minderjarige) kinderen in het gezin van de debiteur is onvoldoende. De sociale dienst gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de debiteur. Dat betekent dat de debiteur ook verantwoordelijkheid is voor de gevolgen van zijn handelen voor hemzelf en zijn kinderen.

Overigens hoeft de sociale dienst de debiteur in beginsel niet op de hoogte te stellen van het besluit tot afzien. Dit is uiteraard anders indien de debiteur er zelf om heeft verzocht.

Wanneer reeds tot terug- en invordering is overgegaan, kan – indien de omstandigheden daar later aanleiding toe geven – alsnog van verdere invordering worden afgezien.

In lid 2 is de bevoegdheid opgenomen om af te zien van het nemen van een terugvorderingsbesluit bij het zogenaamde kruimelbedrag van € 50. Voor de duidelijkheid, bedragen die door verrekening met de uitkering of het vakantiegeld kunnen worden geïnd, vallen hier niet onder.

Toelichting op artikel 5 – Brutering

De sociale dienst vordert in principe de bruto uitkering terug. In de gevallen dat over de loonbelasting en premies niet afgedragen zijn aan de belastingdienst of het UWV betreft de vordering een netto bedrag. Dit is aan de orde indien de vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar. Op grond van lokale afspraken met de belastingdienst mogen dan af te dragen loonbelasting, premies en vergoeding direct verrekend worden, ongeacht of de debiteur de vordering voldoet vóór het einde van het boekjaar.

Indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de debiteur en deze debiteur niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is deze vordering op grond van jurisprudentie ook netto.

Toelichting op artikel 6 – Terugvorderingsbeschikking

Op grond van artikel 4:86 Awb vermeldt een beschikking tot terugvordering van een bestuurlijke geldvordering in ieder geval de te betalen geldsom en de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden. Ook de bezwaarclausule maakt op grond van de Awb-bepalingen deel uit van de beschikking.

In de beleidsregels wordt dit aangevuld met de mogelijkheid een (alternatieve) betalingsregeling voor te stellen en welke gevolgen verbonden zijn aan het niet tijdig betalen.

Toelichting op artikel 7 - Betalingsverplichting

De AWB gaat ervan uit dat bestuursrechtelijke geldvordering in een keer volledig worden terugbetaald. In de praktijk blijkt dat het opleggen van een betalingsverplichting in termijnen eerder geaccepteerd wordt door de debiteur en daardoor eerder tot minnelijke terugbetaling van de vordering leidt. Om te voorkomen dat bij niet nakomen van de maandelijkse betalingsverplichting is bepaald tot deze termijnbetaling altijd wordt gecombineerd met een uitstel van betaling van de hoofdsom ineens. Juridisch is daarmee de maandelijkse betalingsverplichting de bijzondere voorwaarde waaronder het uitstel van betaling is verleend. Wordt niet betaald en dus de voorwaarde niet nagekomen dan vervalt het verleende uitstel van betaling van de hoofdsom ineens en is de volledige hoofdsom terstond opeisbaar. Was de betalingsverplichting anders vormgegeven, dan was alleen de niet betaalde maandtermijn opeisbaar geworden en had – om de volledige vordering executoriaal in te vorderen – een gewijzigd invorderingsbesluit genomen moeten worden. Dit kost meer tijd en komt het incassoresultaat niet ten goede.

Betalingen worden in beginsel naar draagkracht verricht. Hoe de aflossingscapaciteit moet worden berekend is in het volgende artikel beschreven. Nadrukkelijk is vastgelegd dat ambtshalve hiervan kan worden afgeweken. Deze bepaling is niet alleen van toepassing in die gevallen waarin de omstandigheden van de debiteur hiervoor aanleiding geven, maar vooral ook om voortvarend - zonder voorafgaand en uitgebreid draagkrachtonderzoek – tot invordering over te kunnen gaan.

Toelichting op artikel 8 – Aflossingscapaciteit

De aflossingscapaciteit wordt berekend naar draagkracht. In het onderhavige artikel zijn deze draagkrachtregels neergelegd. Deze regels zijn bedoeld als richtlijnen en hiervan kan, zoals in het vorige artikel is vastgelegd, van worden afgeweken.

Deze bepaling maakt onderscheid naar de aard van de vordering en de aard van het inkomen van de debiteur. Voor fraudeschulden geldt in principe een hogere aflossingscapaciteit dan voor overige schulden. Het inkomen van een debiteuren uit de uitkering levert ook een hogere aflossingscapaciteit op, tenzij er sprake is van een debiteur die onlangs is uitgestroomd naar werk. Dit om uitstroom naar werk niet te frustreren.

In lid 4 is de bevoegdheid opgenomen om de aflossingscapaciteit te maximaliseren, in geval er sprake is van beslaglegging door een derde. Het is in het belang van de sociale dienst om zoveel mogelijk van de beslagruimte te claimen.

Toelichting op artikel 9 – Tussentijdse beoordeling aflossingscapaciteit

Met deze bepaling wordt de mogelijkheid van een tussentijdse heronderzoek opgenomen. Met het uitgangspunt dat spontane nakoming van betalingen belangrijker is dan betaling naar draagkracht zal hier in de praktijk slechts sporadisch gebruik van gemaakt worden. Toch is deze mogelijkheid in de beleidsregels opgenomen omdat het denkbaar is dat de debiteur tussentijds over middelen gaat beschikken die aangewend moeten worden voor de aflossing.

Toelichting op artikel 10 - Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting

De debiteur kan altijd een verzoek indienen tot een wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting. De debiteur moet zijn verzoek desgevraagd onderbouwen door overlegging van met financiële en overige relevante stukken, zodat het Drechtstedenbestuur de persoonlijke en financiële situatie van de debiteur kan herbeoordelen.

Toelichting op artikel 11 – Verrekening en beslaglegging

Wanneer een minnelijke betalingsregeling niet tot stand komt of niet (voldoende) wordt nagekomen, volgt invordering door middel van verrekening met een uitkering verstrekt door een andere uitkeringsinstantie. In de Participatiewet is deze mogelijkheid wettelijk geregeld, zodat wanneer de debiteur elders een uitkering ingevolge de Participatiewet, IOAW, IOAZ, WW, WAO, WAjong etc. ontvangt de vordering eenvoudig verrekend kan worden. Een machtiging van de debiteur is hiervoor niet nodig.

Indien deze verrekening niet mogelijk is, zal tot executoriale invordering worden overgegaan. Hiervoor is een dwangbevel nodig, waarna vervolgens tot beslaglegging op inkomen of vermogen kan worden overgegaan.

Het Drechtstedenbestuur kan voor de executoriale invordering gebruik maken van de diensten van een derde. Nadrukkelijk is opgenomen dat de te maken kosten voor deze invordering ten laste komen van de debiteur. De debiteur is hierover bij de terug- en invorderingsbeschikking al opgewezen. De debiteur heeft er dus belang bij om een minnelijke regeling te treffen en wordt op deze wijze geprikkeld om deze regeling na te komen.

Toelichting op artikel 12 - Uitstel van betaling

In gevallen dat de financiële of persoonlijke situatie geen enkele mogelijkheid tot betaling biedt, kan er uitstel van betaling worden verleend. Dit is altijd tijdelijk. Aan het uitstel kunnen voorwaarden worden verbonden. Deze voorwaarden zullen met name gericht zijn op het verbeteren van de draagkracht, zodat wel tot terugbetaling kan worden overgegaan.

Een bijzondere situatie doet zich voor indien inmiddels beslag is gelegd. Bij een nadere betalingsregeling zal een overeengekomen termijn onder handhaving van het beslag moeten worden ingehouden door degene waaronder beslag is gelegd: de inhoudingsplichtige derde. Opheffing van beslag vindt alleen plaats zodra er op een andere wijze voldoende zekerheid tot volledige betaling is verkregen. Dit om te voorkomen dat de beslagpositie ten opzichte van andere schuldeisers verslechterd.

Toelichting op artikel 13 - Afkoop van de restantvordering

Ingevolge dit artikel kan een debiteur voor kwijtschelding van de restantvordering in aanmerking komen indien hij een deel van de restsom ineens voldoet.

Dit geldt niet in 3 situaties.

Ten eerste voor een vordering waarvoor een zekerheid in de vorm van een pand- of hypotheekrecht is gevestigd. Deze zekerheid wordt gevestigd op grond van wettelijke bepalingen bijvoorbeeld in het geval van een zelfbewoonde eigen woning.

Deze zekerheid moet eerst worden uitgewonnen. Het na uitwinning resterende bedrag komt wel voor afkoop in aanmerking.

Ten tweede voor vorderingen die het gevolg zijn van het schenden van de inlichtingenplicht. Voor deze vorderingen heeft de wetgever vastgesteld dat ten minste 50% van de restsom ineens betaald moet worden.

Ten derde indien de vordering de betaling van een bestuurlijke boete betreft. Met toevoeging van dit onderdeel c wordt nadrukkelijk gemaakt dat vorderingen in verband met een boete op grond van de wet niet afgekocht mogen worden.

Toelichting op artikel 14 - Kwijtschelding bij schuldregeling

Deze bepaling regelt de kwijtschelding van vorderingen om een schuldregeling mogelijk te maken

Deze beleidsregel is gebaseerd op een eerder in de wet opgenomen bepaling en maakt het voor de meeste vorderingen mogelijk onder voorwaarden aan schuldregelingen mee te werken.

Dit uiteraard voor zover de wetgever hier geen beperking aan geeft – lid 2 onderdelen a en b – of indien er een zekerheid is gevestigd, welke nog niet ten gelde is gemaakt.

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van invordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Toelichting op artikel 15 – Afzien van (verdere) invordering

Binnen de debiteurenuitvoeringspraktijk doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten van de uitvoering van invorderingsmaatregelen niet langer in verhouding staan tot de hoogte van een restantvordering. Gedurende 5 jaar oninbaar gebleken vorderingen kunnen daarom worden afgeboekt. Deze termijn bedraagt op grond van wettelijke bepalingen 10 jaar voor vorderingen die het gevolg zijn van het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingen plicht en voor opgelegde boeten.

Lid 3 is toegevoegd omdat de wet het niet toestaat om af te zien van (verdere) invordering van een bestuurlijke boete. Met deze bepaling wordt de bestuurlijke boete daarom nadrukkelijk uitgesloten.

Toelichting op artikel 16 - Opschorting invordering

In beginsel kan direct tot invordering worden overgegaan zodra het betreffende besluit tot terugvordering is genomen en er dus wordt beschikt over een executoriale titel. Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de debiteur tegen dit besluit heeft geen schorsende werking. Wel kan de debiteur de voorzieningenrechter van de rechtbank (of van de Centrale Raad van Beroep) hangende een bezwaar- of beroepsprocedure verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder begrepen een schorsing.

Zolang het besluit niet onherroepelijk is, bestaat het risico dat de sociale dienst, indien achteraf blijkt dat het besluit ten onrechte genomen is, geconfronteerd wordt met een schadevergoedingsactie van debiteur. Een besluit is onherroepelijk wanneer er voor debiteur geen mogelijkheden van bezwaar of beroep meer open staan. Dit is zes weken na het besluit of de rechterlijke uitspraak.

De sociale dienst zal, zolang het besluit niet onherroepelijk is, niet alleen moeten kijken naar haar belangen maar ook naar de belangen van de (vermeende) schuldenaar. Indien het treffen van executiemaatregelen hangende bezwaar/beroep onevenredig belastend is voor debiteur is de sociale dienst gehouden om de invordering op te schorten.

Toelichting op artikel 16a - Verrekening met de uitkering van de boete van een andere gemeente

Deze bepaling is aan de orde indien iemand een boete verschuldigd is aan een gemeente, waar deze persoon eerder heeft gewoond. Aan deze andere gemeente moet, op grond van artikel 60a van de Wet, zonder machtiging van de klant een bedrag worden ingehouden ter verrekening met diens vordering aan die gemeente. Als deze vordering een zogenaamde recidiveboete betreft, bepaalt de andere gemeente of en in welke mate gedurende de eerste 3 maanden de beslagvrije voet wordt toegepast, tenzij de klant een verzoek indient om de bevoegdheid van de het Drechtstedenbestuur toe te passen om hiervan af te wijken.

Met deze bepaling is geregeld dat dergelijke verzoeken worden afgedaan door het beleid van de Drechtsteden toe te passen, zoals dit in de verordening Werk en Inkomen Drechtsteden voor verrekening van recidiveboete is vastgelegd.

Toelichting op artikel 17 – hardheidsclausule

Indien de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden leidt, kan het Drechtstedenbestuur ten gunste van de debiteur afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik gemaakt te worden om het scheppen van precedenten tegen te gaan.

Toelichting op artikel 18 – Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in de plaats van de huidige beleidsregels. In de huidige beleidsregels zijn ook de regels met betrekking tot verhaal van bijstand opgenomen. Deze worden niet aangepast behoudens een verwijzing naar de oude terugvorderingsregels.