Verordening van de gemeenteraad van gemeente Ede houdende regels omtrent betaald parkeren (Parkeerverordening Ede 2021)

Geldend van 15-10-2020 t/m 21-12-2023

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van gemeente Ede houdende regels omtrent betaald parkeren (Parkeerverordening Ede 2021)

De raad van de gemeente Ede,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 augustus 2020, zaaknummer 164808;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

besluit:

Hoofdstuk 1. Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening en de daarop berustende besluiten wordt verstaan onder:

betaald parkeerplaats: een parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting wordt geheven door middel van parkeerapparatuur;

blauwe zone: de parkeerschijfzone als bedoeld in artikel 25 van het RVV 1990.

motorvoertuigen: wat daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990;

houder: degene op wiens naam het voor het motorrijtuig was ingeschreven ten tijde van het parkeren in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens;

parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeermeters en datgene wat volgens de maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens1990;

vergunninghouder parkeerplaats: een parkeerplaats die

  • a.

    is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of

  • b.

    ligt binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd.

Hoofdstuk 2. Plaatsen voor vergunninghouders en parkeervergunningen

Artikel 2 Aanwijzing gebieden en tijden parkeren door vergunninghouders

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen tijdstippen vaststellen waarop alleen vergunninghouders mogen parkeren.

Artikel 3 De parkeervergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen om te mogen parkeren op vergunning parkeerplaatsen of betaald parkeerplaatsen.

  • 2. Vergunningen worden onderscheiden in de volgende categorieën:

    • a.

      bewonersvergunning;

    • b.

      bezoekerskaart;

    • c.

      deelautovergunning;

    • d.

      tijdelijke parkeervergunning;

    • e.

      zakelijke parkeervergunning;

    • f.

      zorgvergunning;

    • g.

      spoedeisende zorgvergunning.

  • 3. Een deelautovergunning is alleen geldig voor het parkeren van een deelauto op een plek die door burgemeester en wethouders is aangewezen als deelautoparkeerplaats.

  • 4. Een bezoekerskaart is alleen geldig voor het parkeren door bezoekers tijdens maximaal vier aaneengesloten uren. Daarom wordt de bezoekerskaart gebruikt in combinatie met een parkeerschijf.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanvragen en verlenen van vergunningen.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen een maximum aantal uit te geven vergunningen per aaneengesloten gebied en per categorie vaststellen.

Artikel 4 Voorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden. Dit betekent dat er regels gelden voor wat wel en niet mag. Deze voorschriften en beperkingen mogen alleen bedoeld zijn om te zorgen voor een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 5 Beslistermijn

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de termijn met maximaal vier weken verlengen. Van een verlenging van de termijn wordt de aanvrager schriftelijk op de hoogte gebracht.

Artikel 6 Duur en inhoud vergunning

  • 1. Elke vergunning wordt voor maximaal één jaar verleend.

  • 2. De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      de zone of straat waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      het kenteken van het motorvoertuig of de bedrijfsnaam waarvoor de vergunning is verleend.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over de verlenging van vergunningen.

Artikel 7 Intrekkings- en wijzigingsgronden

Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken of wijzigen:

  • a.

    op verzoek van de vergunninghouder;

  • b.

    wanneer de vergunninghouder niet meer in het gebied woont of geen beroep of bedrijf meer uitoefent in het gebied, waarvoor de vergunning is verleend;

  • c.

    wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

  • d.

    wanneer voor het betreffende gebied parkeren met vergunningen komt te vervallen;

  • e.

    als het verschuldigde bedrag voor de vergunning niet binnen twee weken na afgifte is ontvangen door de verstrekker van de vergunning of bij een digitale aanvraag als het verschuldigde bedrag niet direct betaald.

  • f.

    wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de regels die verbonden zijn aan de vergunning;

  • g.

    wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • h.

    als de vergunning wordt gebruikt voor andere doelen dan waarvoor deze is verstrekt;

  • i.

    om redenen van openbaar belang.

Artikel 8 Gehandicaptenparkeerkaart

  • 1. Een gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in hoofdstuk IV van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) wordt voor toepassing van deze verordening gelijkgesteld met een vergunning.

  • 2. Houders van een gehandicaptenparkeerplaats mogen parkeren op een betaald parkeerplaats, vergunninghoudersparkeerplaats en in een blauwe zone.

Hoofdstuk 3. Verbods- en strafbepalingen

Artikel 9 Verbodsbepaling gebruik deelauto- en vergunninghouder parkeerplaats

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een deelautoparkeerplaats of een vergunninghouder parkeerplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de voor dat motorvoertuig afgegeven vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften of de algemene regels die zijn gesteld bij of krachtens deze verordening.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van dit artikel.

Artikel 10 Verbodsbepaling gebruik betaald parkeerplaats

  • 1. Het is verboden om een motorvoertuig te parkeren op een betaald parkeerplaats, zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen.

  • 2. Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing als burgemeester en wethouders voor het gebruik een ontheffing of vergunning hebben verleend.

Artikel 11 Verbodsbepaling gebruik parkeerplaats met ander voorwerp

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een betaald parkeerplaats;

    • b.

      op een vergunninghouder parkeerplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van dit artikel.

Artikel 12 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in deze afdeling wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de eerste categorie.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 13 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

  • a.

    de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren; en

  • b.

    de door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Parkeerverordening Ede 2021.

Artikel 15 Slotbepaling

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van bekendmaking. Ze is voor het eerst van toepassing op aanvragen om vergunningen en ontheffingen die betrekking hebben op het jaar 2021.

  • 2. Op 1 januari 2021 vervalt de Parkeerverordening 2018.

  • 3. Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend krachtens de Parkeerverordening 2018 worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

  • 4. Het Aanwijzingsbesluit gebieden parkeren voor vergunninghouders en betaald parkeren Ede geldt als besluit genomen krachtens artikel 2 van deze verordening.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 24 september 2020, zaaknummer 164808,

De raad voornoemd,

dr. G.H. Hagelstein

de griffier,

mr. L.J. Verhulst

de voorzitter.

ALGEMENE TOELICHTING

Parkeerbeleid is vanouds een belangrijk onderdeel van het gemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid. Parkeerbeleid is van belang in verband met de verbetering van de bereikbaarheid en leefbaarheid op lokaal en regionaal niveau. Via parkeerbeleid kunnen gemeenten de verdeling van de vaak schaarse parkeerruimte reguleren en overlast voorkomen. Een goed instrument dat gemeenten kunnen gebruiken voor de parkeerregulering is het invoeren van betaald parkeren en parkeren door vergunninghouders en deelauto’s.

In de Parkeerverordening wordt vooral aandacht besteed aan het verlenen van parkeervergunningen en is een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het zonder vergunning parkeren op een vergunninghouder parkeerplaats en het plaatsen van andere voorwerpen op parkeerplaatsen die bestemd zijn voor betaald parkeren of parkeren door vergunninghouder.

De Verordening parkeerbelastingen gaat vooral over (het ontstaan van) de belastingplicht, de maatstaf en de wijze van de heffing, de betaling en de naheffingsaanslag.

De Parkeerverordening wordt vastgesteld door de raad en is juridisch bindend. Deze toelichting wordt niet vastgesteld en is niet juridisch bindend. Wel kan deze dienen ter verduidelijking als interpretatiehulp voor de verordening.

BETAALD PARKEREN EN PARKEREN VOOR VERGUNNINGHOUDERS

Alleen het parkeren bij parkeerapparatuur (parkeermeters, parkeerautomaten en verder alles wat hieronder kan worden verstaan) kan worden gefiscaliseerd. Bij deze apparatuur wordt een parkeerbelasting geheven. Het college van burgemeester en wethouders wijst de gebieden aan waar het betaald parkeren wordt ingevoerd. Bij niet-, niet geheel of niet tijdige betaling van de parkeerbelasting wordt het verschuldigde parkeergeld nageheven en worden ook de kosten van de naheffingsaanslag doorgerekend.

Bij parkeren voor vergunninghouders wordt ook een parkeerbelasting betaald voor het verkrijgen van een parkeervergunning, waarmee in een bepaald gebied mag worden geparkeerd. Het college van burgemeester en wethouders wijst de gebieden aan waar een parkeervergunning vereist is wordt ingevoerd. Wanneer iemand zijn auto zonder vergunning parkeert in een gebied dat is aangewezen voor houders van een parkeervergunning (aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990), kan geen naheffingsaanslag worden opgelegd. Het zonder vergunning parkeren is strafbaar gesteld in de Parkeerverordening (art. 9) en komt in principe alleen voor strafrechtelijke handhaving via de ‘Wet Mulder’ in aanmerking.

Gemeenten hebben de mogelijkheid om de handhaving binnen vergunninghouders gebieden toch te fiscaliseren. Zij kunnen dit doen door in het gebied ook parkeerapparatuur neer te zetten, nadat dit gebied door het college ook als betaald parkeergebied is aangewezen. In feite is dan sprake van een gecombineerd gebied voor betaald parkeren én parkeren voor vergunninghouders. Wanneer iemand in zo’n gebied parkeert zonder vergunning én zonder betaling van de parkeerbelasting, kan alsnog een naheffingsaanslag worden opgelegd. Dit betekent wel dat op de parkeerplaatsen, die voor vergunninghouders bestemd waren, ook andere parkeerders geduld moeten worden. Om te voorkomen dat het vergunninghouders gebied geheel door de losse parkeerders wordt bezet, kan een hoog (dag)tarief worden gehanteerd waardoor het parkeren door anderen dan vergunninghouders wordt ontmoedigd.

DEELAUTO

Onder deelauto wordt verstaan het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van een auto op basis van een overeenkomst tussen meerdere partijen (zie art.1 onder j van de Parkeerverordening). Vergunningen voor aanbieders van motorvoertuigen bestemd voor deelauto’s worden verleend met het oog op de bijdrage die daardoor kan worden geleverd aan het selectief gebruik van de auto. De voorschriften en beperkingen waaronder de vergunningen worden verleend en de gronden waarop vergunningen worden geweigerd zouden dan ook betrekking moeten hebben op deze bijdrage aan het publiek belang.

Om deelautoplaatsen te kunnen reserveren in gebieden zonder parkeerdruk is het noodzakelijk om het motief van de verordening expliciet te verbreden naar de in artikel 2, tweede lid van de Wegenverkeerswet genoemde motieven: het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, waarbij onder het laatste ook wordt verstaan het bevorderen van selectief autogebruik.

Bij de besluitvorming over het afgeven van een vergunning voor een deelauto plaats kunnen gemeenten de volgende criteria een rol laten spelen:

  • -

    de beschikbaarheid van de auto voor deelnemers dag en nacht

  • -

    het ophalen en terugbrengen van de auto is makkelijk en dicht in de buurt

  • -

    het systeem draagt bij aan een bewust en selectief autogebruik

  • -

    de afspraken tussen aanbieder en deelnemers zijn van langere duur (dus niet incidenteel)

  • -

    de (technische ) kwaliteit en service bij ongevallen en storingen is goed.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Aanhef

In de aanhef van de Parkeerverordening dienen de artikelen 149 Gemeentewet en 2a Wegenverkeerswet 1994 opgenomen te worden. Op grond van het eerste artikel mogen autonome verordeningen worden opgesteld en op grond van het tweede artikel behouden gemeenten hun autonome regelgevende bevoegdheid ten aanzien van het onderwerp waarin de Wegenverkeerswet voorziet, voorzover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels en voorzover verkeerstekens krachtens deze wet zich daar niet toe lenen.

AFDELING I DEFINITIES EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

  • b.

    motorvoertuigen

    Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet kunnen parkeerbelastingen worden geheven voor het parkeren met voertuigen. In de Parkeerverordening is ervoor gekozen om de werking van deze verordening te beperken tot motorvoertuigen, zoals bedoeld in artikel 1 onder z van het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen. In dit artikel wordt onder motorvoertuigen verstaan: ‘alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen’. Een brommobiel is in het RVV 1990 (art. 1 onder ia) gedefinieerd als een bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een carrosserie. Brommobielen vallen dus niet onder de definitie van motorvoertuigen. In artikel 2a van het RVV 1990 is echter bepaald dat de regels voor motorvoertuigen ook van toepassing zijn op brommobielen en de bestuurders en passagiers van brommobielen. Bestuurders van brommobielen moeten zich in het verkeer dus gedragen als een ‘gewone’ automobilist. Dit geldt ook voor het parkeren met een brommobiel. Daarom is ervoor gekozen de Parkeerverordening en de Verordening parkeerbelastingen ook van toepassing te verklaren op brommobielen.

  • c.

    parkeren

    In de Parkeerverordening is aansluiting gezocht bij de definitie van het begrip parkeren in artikel 225 van de Gemeentewet en dus niet bij de definitie uit artikel 1 onder ac. van het RVV 1990. Er is gekozen voor deze definitie, omdat het invoeren van betaald parkeren en vergunninghoudersparkeren ook gebaseerd is op artikel 225 van de Gemeentewet.

  • d.

    houder

    In de definitie van het begrip houder komt het begrip ‘motorrijtuig’ voor. Dit is gedaan, omdat in de WVW 1994 bepaald is dat motorrijtuigen over een kenteken moeten beschikken. Het RVV 1990, waarin onder andere bepalingen over parkeren zijn opgenomen, spreekt daarentegen over motorvoertuigen. Dit is op zich verwarrend, maar materieel gezien komen de definities van beide begrippen goeddeels overeen.

  • j.

    deelauto

    De omschrijving van het begrip deelauto is bewust ruim gelaten, om ruimte te bieden aan verschillende vormen van deelauto’s. Anderzijds dient deelauto te worden onderscheiden van andere, met name reguliere vormen van autoverhuur, hetgeen uiteraard niet betekent dat reguliere autoverhuurbedrijven geen deelauto’s kunnen aanbieden. Deze 'reguliere' vormen van autoverhuur vallen niet onder deelauto, omdat het daarbij niet gaat om herhaald gezamenlijk gebruik op grond van een overeenkomst. Bij deelauto worden overeenkomsten gesloten tussen meerdere deelnemers en een aanbieder op grond waarvan deelnemers meerdere malen een auto kunnen gebruiken. Bij reguliere autohuur wordt in beginsel per huurperiode een overeenkomst gesloten.

AFDELING II PLAATSEN VOOR VERGUNNINGHOUDERS, VERGUNNINGEN EN VERGUNNINGBEWIJZEN

Artikel 2.

Het aanwijzen van de gebieden en plaatsen waar en de tijden waarop met een vergunning op belanghebbendenplaatsen geparkeerd kan worden, dient bij of krachtens deze verordening te worden geregeld. Het aanwijzen van de gebieden, plaatsen en tijden voor het parkeren bij parkeerapparatuur gebeurt op basis van de Verordening Parkeerbelastingen. Uit praktische overwegingen is de aanwijzingsbevoegdheid bij het college neergelegd.

De aanwijzing van belanghebbendengebieden is in principe alleen mogelijk voor gebieden waar een redelijke mate van parkeerdruk aanwezig is. Voor het aanwijzen van een deelauto plaats is de aanwezigheid van parkeerdruk niet perse noodzakelijk. Het motief van het aanwijzen van zo’n deelauto plaats is veel meer gelegen in het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer (zie artikel 2, tweede lid WVW 1994).

Deelauto levert een bijdrage aan een selectiever autogebruik en daarmee aan het verbeteren van de luchtkwaliteit en het verminderen van de geluidsoverlast door het verkeer. Het reserveren van een deelautoparkeerplaats in een gebied zonder parkeerdruk is nodig om deelauto als werkbaar alternatief voor de eigen auto te kunnen aanbieden. Voorkomen moet worden dat de gebruiker van een deelauto eerst de gehele buurt moet gaan afzoeken naar de plek waar de deelauto door de vorige gebruiker is geparkeerd. Het welslagen van deelautosystemen is in grote mate afhankelijk van de mate waarin de aanbieder een dienst kan aanbieden die hetzelfde gebruikersgemak kent als 'de (eigen) auto voor de deur'.

Artikel 3.

Het college kan parkeervergunningen afgeven voor het parkeren op plaatsen voor vergunninghouders of met parkeerapparatuur. Parkeervergunningen worden onderscheiden in verschillende deelcategorieën. Deze zijn gericht op bewoners, bezoekers, deelautogebruikers, tijdelijk gebruik door bewoners of bedrijven, zakelijk gebruik door bedrijven, huisartsen, verloskundigen en andere zorgverleners. Voor elk van deze categorieën gelden andere vereisten om in aanmerking te komen voor een parkeervergunning. Deze vereisten worden door het college bepaald in een nadere regel op basis van deze Parkeerverordening.

Het college kan tevens nadere regels stellen voor het indienen van aanvragen en het verlenen van de parkeervergunning. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het stellen van indieningsvereisten voor het aanvragen van een parkeervergunning. Ook kan het college regels stellen voor personen of bedrijven die nog niet in het vergunningenhoudersgebied wonen of gevestigd zijn, maar die dat wel binnen afzienbare tijd gaan doen.

In het derde lid ligt de basis voor de aanwijzing van deelautoparkeerplaatsen. Deze mogen alleen worden gebruikt door houders van een deelautovergunning. Een parkeervergunning voor een deelauto kan ook worden verleend voor een subcategorie. Als bijvoorbeeld in één straat meerdere aanbieders van deelauto’s standplaatsen hebben, kunnen vergunningen worden verleend voor deelauto’s in zone A (wijk X), subcategorie 2 (plaatsen voor aanbieder Z). Hiermee kan worden voorkomen dat een auto van bedrijfsmatige aanbieder Y wordt geparkeerd op plaatsen gereserveerd voor een auto van aanbieder Z.

Door in de parkeerverordening te verwijzen naar categorieën en deze middels een onderbord ook bij de parkeerplaats zelf te vermelden, is het de betrokken vergunninghouders ook bekend waar zij kunnen parkeren. Voor een uitgebreider behandeling van de parkeerbebording verwijzen wij naar de CROW-uitgave 'Richtlijn parkeerbebording' (publicatie 134, 1999).

Om te voorkomen dat er voor een bepaald gebied teveel parkeervergunningen worden uitgegeven, is het verstandig om direct bij de invoering van een belanghebbendengebied het maximum aantal uit te geven vergunningen te bepalen. Hierbij kan ook onderscheid worden gemaakt naar de verschillende categorieën parkeervergunningen, waarbij het in de praktijk vooral zal gaan om het aantal bewonersvergunningen en bedrijfsvergunningen. Hoewel een parkeervergunning geen absoluut recht geeft op een parkeerplaats in een aangewezen belanghebbendengebied, moet de vergunninghouder er wel op kunnen vertrouwen dat hij zijn auto doorgaans kwijt kan in dat gebied. Wanneer het maximum aantal uit te geven parkeervergunningen is bereikt, kunnen burgemeester en wethouders de parkeervergunning weigeren en de betreffende persoon of het betreffende bedrijf op een wachtlijst plaatsen

Artikel 4.

Op grond van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders beperkingen en voorschriften aan een parkeervergunning verbinden met het oog op een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte. Deze voorschriften kunnen bijvoorbeeld gaan over tijdstippen waarop de vergunning van kracht is. Vergunningen kunnen ook worden verleend voor bepaalde zones, om te voorkomen dat vergunninghouders overal elders in de gemeente gratis kunnen parkeren.

Artikel 5.

De beginselen van behoorlijk bestuur eisen dat binnen een redelijke termijn een beslissing wordt genomen op een aanvraag voor een vergunning. Om voor de aanvrager duidelijkheid te verschaffen, zijn de termijnen in de verordening zelf opgenomen. In de verordening is een beslistermijn van acht weken opgenomen, die eenmaal met ten hoogste vier weken kan worden verlengd. Normaal gesproken moet een parkeervergunning binnen acht weken kunnen worden verstrekt. Mocht dit in een enkel geval onverhoopt niet lukken, dan kan deze termijn worden verlengd met vier weken.

Artikel 6.

Parkeervergunningen worden verleend voor de duur van één jaar. Wel is voorzien in de mogelijkheid van verlenging van parkeervergunningen om de administratieve lasten te verlagen. Burgemeester en wethouders bepalen in een nadere regel op basis van deze parkeerverordening in welke gevallen en onder welke voorwaarden verlenging mogelijk is.

Artikel 7.

In de aanhef van dit artikel wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders een parkeervergunning 'kunnen’ intrekken of wijzigen. Bedoeld is hiermee aan te geven dat het ter beoordeling van burgemeester en wethouders staat of een vergunning daadwerkelijk moet worden ingetrokken of gewijzigd, wanneer een van de opgesomde omstandigheden zich voordoet. De opsomming is limitatief bedoeld. Om andere redenen kan de vergunning dan ook niet worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 9.

Deze bepaling is opgenomen voor situaties waarin er sprake is van een gebied waarbinnen géén betaald parkeerregime geldt, maar waarbinnen alléén met een parkeervergunning mag worden geparkeerd. Zoals in de algemene toelichting aangegeven kan géén fiscale naheffingsaanslag worden opgelegd bij het zonder vergunning parkeren in een gebied voor vergunninghouders ‘sec’. De fiscale aanpak van het niet betalen van de parkeerbelasting is, gelet op artikel 234 van de Gemeentewet, alleen mogelijk bij betaald parkeerplaatsen. Daarom moet in de verordening een strafbepaling worden opgenomen, die alleen voor strafrechtelijke handhaving via de ‘Wet Mulder’ in aanmerking komt.

Indien sprake is van een gecombineerd gebied voor betaald parkeren én parkeren voor vergunninghouders, kan wél een naheffingsaanslag worden opgelegd, wanneer iemand parkeert zonder geldige vergunning én zonder te betalen in de parkeerapparatuur.

Artikel 10.

In het eerste lid is een verbod opgenomen om een motorvoertuig te parkeren op een betaald parkeerplaats zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. Op basis hiervan is strafrechtelijke handhaving via de ‘Wet Mulder’ mogelijk. Een alternatief is het opleggen van een naheffingsaanslag op basis van de Verordening parkeerbelasting. Zie hiervoor de algemene toelichting.

Het tweede lid bevat een verbodsbepaling voor gedragingen die niet gefiscaliseerd kunnen worden. Deze bepalingen moeten, ongeacht of tot fiscalisering wordt overgegaan of niet, in de verordening opgenomen worden.

In het derde lid is een mogelijkheid opgenomen om een vergunning of ontheffing te verlenen. Hierbij valt in de eerste plaats te denken aan een gecombineerd gebied voor betaald parkeren én parkeren voor vergunninghouders. In die situatie hoeft een vergunninghouder niet tevens apart parkeerbelasting te betalen bij een parkeermeter voor het gebruik van een parkeerplaats.

Artikel 11.

Dit artikel verbiedt het plaatsen van voorwerpen, niet zijnde motorvoertuigen, op betaald parkeer- en vergunninghouders plaatsen. Het plaatsen van dergelijke voorwerpen belemmert het normale gebruik van de bedoelde parkeerplaatsen en doorkruist daarmee de beoogde parkeerregulering. Het gaat hier om gedragingen die zich niet lenen voor fiscalisering. Deze verbodsbepaling moet dan ook, ongeacht of tot fiscalisering wordt overgegaan, in de verordening worden opgenomen.

Artikel 12.

Artikel 154 van de Gemeentewet bepaalt dat gemeenten op overtreding van hun verordeningen een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie kunnen stellen. Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak kan als bijkomende straf op een overtreding worden gesteld.

Gezien de ernst van een parkeerovertreding lijkt het minder gewenst om daarop de zwaarste strafsanctie te stellen. Er is daarom gekozen voor een hechtenis van maximaal een maand of een geldboete van de eerste categorie. Het openbaar maken van de rechterlijke uitspraak is een bijkomende straf waarvan bij parkeerovertredingen weinig effect te verwachten valt. Het opnemen daarvan in de Parkeerverordening is daarom achterwege gelaten.

Artikel 13.

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften, zo volgt uit artikel 5:11 Awb. Deze personen kunnen (deels) categoraal en (deels) individueel worden aangewezen. Voor een uitgebreide toelichting op deze bepalingen verwijzen wij naar de toelichting op in de model Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de VNG.