De Verordening persoonsgebonden budget/begeleid werken wet sociale werkvoorziening gemeente Eijsden-Margraten 2011

Geldend van 01-06-2011 t/m heden

Intitulé

De Verordening persoonsgebonden budget/begeleid werken wet sociale werkvoorziening gemeente Eijsden-Margraten 2011

De Raad van de gemeente Eijsden-Margraten;

 

gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders;

gelet op het advies van de raadscommissie Algemene Zaken en Middelen, Inwonerszaken en Grondgebiedzaken;

BESLUIT VAST TE STELLEN:

De Verordening persoonsgebonden budget/begeleid werken wet sociale werkvoorziening gemeente Eijsden-Margraten 2011

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    Wsw: de Wet sociale werkvoorziening;

  • c.

    begeleid werken: werken door een Wsw-geïndiceerde in een dienstbetrekking bij een reguliere werkgever voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden met inbegrip van begeleiding op de werkplek, waarvoor subsidie aan de werkgever en aan de begeleidingsorganisatie wordt verstrekt.

Artikel 2. De hoogte van de gemeentelijke uitvoeringskosten

Het college stelt jaarlijks de hoogte vast van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten voor elk te verstrekken persoonsgebonden budget begeleid werken voor het daarop volgende kalenderjaar. De hoogte dient zodanig te zijn dat hiermee de voor de gemeente aan de uitvoering verbonden kosten worden gedekt, inclusief de kosten van het loonwaardeonderzoek bedoeld in artikel 6.

Artikel 3. Vergoeding eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de arbeidsomstandigheden

  • 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder het begeleid werken wordt verricht als blijkt dat de aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn, deze persoonsgerelateerd zijn en het niet redelijk is dat deze kosten door de werkgever worden betaald.

  • 2. Kosten voor apparatuur, kosten voor de werkplek en kosten die voortvloeien uit de arbo- regelgeving die de werkgever uit hoofde van normaal en goed werkgeverschap voor iedere werknemer zou moeten maken, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 3. Aanpassingen waarvan de kosten hoger zijn dan een jaarlijks door het college vast te stellen bedrag komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 4. Voorwaarden begeleidingsorganisatie

Om in aanmerking te komen voor een subsidie op basis van artikel 7 van de Wsw dient de begeleidingsorganisatie aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • 1.

    ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel (voor zover de organisatie

    inschrijvingsplichtig is);

  • 2.

    aantoonbaar gekwalificeerd zijn, evenals haar medewerkers, voor het begeleiden van de doelgroep begeleid werken, bijvoorbeeld door middel van het Blik op Werk Borea Keurmerk;

  • 3.

    aantoonbare kennis en ervaring in het werkveld;

  • 4.

    taakvervulling met inachtneming van de actuele stand van de wetenschap en die van de arbeids- en organisatiekunde;

  • 5.

    transparantie en marktconforme prijsstelling.

Artikel 5. Voorwaarden werkgever

Om in aanmerking te komen voor een subsidie op basis van artikel 7 van de Wsw dient de werkgever aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • 1.

    ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel (voor zover de organisatie

    inschrijvingsplichtig is);

  • 2.

    de aangeboden arbeidsplaats en de omvang daarvan, gelet op de indicatiestelling en de

    mogelijkheden van de geïndiceerde, als passend is aan te merken;

  • 3.

    de duur van het dienstverband minimaal zes maanden is.

Artikel 6. Wijze van vaststelling hoogte periodieke subsidie werkgever

  • 1. Bepaling van de hoogte van het loonkostensubsidie vindt plaats op basis van een loonwaardeonderzoek dat plaatsvindt voorafgaand aan het aangaan van de dienstbetrekking of voordat het verrichten van de arbeid onder aangepaste omstandigheden begint.

  • 2. Er vindt een nieuw loonwaardeonderzoek plaats 18 maanden na het eerste onderzoek, waarna het loonkostensubsidie opnieuw wordt bepaald.

  • 3. Op verzoek van de werkgever of ambtshalve kan een loonkostensubsidie worden herzien als hier, gelet op de ontwikkeling in de arbeidsproductiviteit van de Wsw-geïndiceerde, aanleiding toe is. Ook hier wordt de arbeidsproductiviteit gemeten door middel van een loonwaardeonderzoek. Een herziening kan plaatsvinden drie jaar na een vorig onderzoek.

Artikel 7. Vergoeding kosten begeleidingsorganisatie

  • 1. De kosten van een begeleidingsorganisatie voor begeleiding op de werkplek van een geïndiceerde worden vergoed met een door het college jaarlijks te bepalen forfaitair bedrag, op basis van een dienstverband van 32 uur per week.

  • 2. De kosten van een begeleidingsorganisatie voor het zoeken van een werkplek worden vergoed met een jaarlijks door het college te bepalen forfaitair bedrag op het moment dat de geïndiceerde zes maanden op de betreffende werkplek heeft gewerkt.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een persoonsgebonden budget wordt door de geïndiceerde ingediend door middel van een volledig ingevuld aanvraagformulier.

  • 2. De aanvraag wordt mede ondertekend door de werkgever en de begeleidingsorganisatie.

  • 3. Het college kan ten behoeve van de aanvraag een aanvraagformulier vaststellen.

Artikel 9. Uitvoeringsbesluiten

Bij uitvoeringsbesluit van het college kunnen ter zake van de verstrekking van subsidie (nadere) regels worden vastgesteld met betrekking tot:

  • 1.

    de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover;

  • 2.

    de voorwaarden waaronder een subsidie wordt verleend;

  • 3.

    de weigeringsgronden voor een subsidieaanvraag;

  • 4.

    de verplichtingen voor de subsidieontvanger;

  • 5.

    de verstrekking van de subsidie;

  • 6.

    de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

  • 7.

    de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten;

  • 8.

    andere criteria voor de verstrekking van subsidie;

  • 9.

    nadere voorwaarden aan de begeleidingsorganisatie en de werkgever;

  • 10.

    nadere voorwaarden vergoeding periodiek subsidie werkgever en eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de arbeidsomstandigheden;

  • 11.

    nadere voorwaarden voor de subsidiering van de begeleidingsorganisatie voor de

    begeleiding op de werkplek en het zoeken van een werkplek.

Artikel 10. Subsidieplafond

Het college stelt jaarlijks het subsidieplafond vast voor de verstrekking van persoonsgebonden budgetten begeleid werken op grond van deze verordening en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten.

Artikel 11. Toezicht en informatieplicht

  • 1. Het college kan personen aanwijzen, die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten én de verplichtingen genoemd in de Awb.

  • 2. Aan subsidies op grond van deze verordening en de daarop gebaseerde besluiten is de verplichting verbonden, dat de subsidieontvanger aan een toezichthouder alle medewerking verleent, die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

Artikel 12. Meldingsplicht bij gewijzigde omstandigheden

De subsidieontvanger en de Wsw-geïndiceerde doen onmiddellijk schriftelijk mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden, die van belang zijn voor de beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

Artikel 13. Bewaarplicht

De subsidieontvanger bewaart alle bewijsstukken, die aan de subsidieverstrekking ten grondslag liggen, gedurende de in de toekenningsbeschikking bepaalde termijn. De bewijsstukken dienen tenminste gedurende drie jaar na de vaststelling van de subsidie te worden bewaard. Alle bewijsstukken dienen op verzoek ter beschikking voor controledoeleinden te worden gesteld.

Artikel 14. Zaken waarin de verordening niet voorziet

In alle gevallen waarin deze verordening en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten niet voorzien, beslist het college.

Artikel 15. Inwerkingtreden

Deze verordening treedt inwerking op 1 juni 2011

Artikel 16. Intrekken oude verordeningen

De Verordening Persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening gemeente Eijsden 2008, vastgesteld op 24 juni 2008 en de Verordening Persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening gemeente Margraten 2008, vastgesteld op 1 juli 2008, worden per 1 juni 2011 ingetrokken.

Artikel 17. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening Persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening gemeente Eijsden - Margraten 2011’.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 24 mei 2011

­

H.J. Waterborg, J.H.M. Bronckers

Griffier, Voorzitter

Toelichting Verordening Persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening Eijsden - Margraten 2011

Algemene toelichting

Op 1 januari 2008 is de herziene Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in werking getreden. Deze wet bevordert dat Wsw-geïndiceerden meer in een reguliere werkomgeving gaan werken. Om deze doelstelling te verwezenlijken voert de wet enkele belangrijke wijzigingen door. Een daarvan is het invoeren van het recht op een persoonsgebonden budget (PGB) om begeleid werken te realiseren.

De wet verplicht gemeenteraden om bij verordening nadere regels vast te stellen over de wijze waarop het college vormgeeft aan het PGB (artikel 7 lid 10 Wsw). Gemeenteraden moeten binnen zes maanden na inwerkingtreding van de wet deze verordening hebben vastgesteld.

Twee vormen van begeleid werken

Sinds 1998 kent de Wsw de mogelijkheid van begeleid werken door Wsw-geïndiceerden bij een reguliere werkgever. Het begeleid werken was onder de oude wet geregeld in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken. Bij deze vorm van begeleid werken worden begeleid werkenplekken tot stand gebracht door gemeente of schap. Deze wijze van tot stand brengen van begeleid werken blijft ook onder de nieuwe wet bestaan.

Naast het begeleid werken dat door gemeente of schap tot stand wordt gebracht, introduceert de nieuwe Wsw het begeleid werken via de figuur van het persoonsgebonden budget (PGB). Tussen beide vormen van begeleid werken, totstandkoming via een PGB dan wel met behulp van gemeente of schap, bestaat een aantal verschillen. Als een Wsw-geïndiceerde (of een door hem ingeschakelde begeleidingsorganisatie) een werkgever vindt die hem een adequate werkplek aanbiedt, de begeleiding op de werkplek adequaat wordt geregeld én de kosten van begeleid werken binnen het beschikbare budget vallen, dan is de gemeente (na de aanvraag te hebben beoordeeld) verplicht de wens van de Wsw-geïndiceerde te honoreren. Voor personen op de wachtlijst geldt dat zij pas van het PGB gebruik kunnen maken als zij op grond van hun plek op die wachtlijst aan de beurt zijn voor een Wsw-plek. Voor het beroep op een PGB is geen begeleid werken-indicatie van het CWI vereist. Ook een Wsw-geïndiceerde met een bestaand Wsw-dienstverband kan dus een beroep doen op een PGB.

Als de begeleid werkenplek eenmaal is gerealiseerd zijn er in principe geen verschillen.

Het PGB bestaat uit drie bestanddelen:

  • 1.

    Een periodieke subsidie aan de werkgever waar de Wsw-geïndiceerde in dienst is Deze subsidie is primair bedoeld als een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit.

  • 2.

    Een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie die de begeleiding van de Wsw-geïndiceerde verzorgt plus een eenmalige vergoeding voor het zoeken van een werkplek.

  • 3.

    Een vergoeding voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht (artikel 7 lid 3 Wsw). Hieronder worden bijvoorbeeld kosten verstaan die worden gemaakt voor technische aanpassingen in de werkplek.

Het PGB wordt aangevraagd door de Wsw-geïndiceerde, maar de subsidie en vergoeding worden door de gemeente verstrekt aan de werkgever respectievelijk de begeleidingsorganisatie. De Wsw-geïndiceerde heeft echter geen recht op een bepaald budget. Het uitgangspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Enerzijds bestaat er dus een recht op een PGB, anderzijds heeft het college de verantwoordelijkheid voor het zo efficiënt en effectief inzetten van publieke middelen en het realiseren van de jaarlijkse (rijks)taakstelling voor het realiseren van Wsw-plekken.

De wet maakt een onderscheid tussen subsidies en vergoedingen. De periodieke betalingen door de gemeente aan een werkgever worden als een subsidie aangemerkt en de periodieke betalingen aan de begeleidingsorganisatie als een vergoeding. Ook de betalingen in verband met eenmalige kosten van aanpassing van de werkplek worden in de wet als een vergoeding aangemerkt. Het verstrekken van subsidies is een publiekrechtelijke rechtshandeling: het vindt plaats op basis van een beschikking. De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn in beginsel van toepassing op de subsidies die de gemeente in het kader van het PGB verstrekt.

In de verordening kunnen nadere regels worden gesteld over de subsidieverstrekking in het kader van het PGB. De verstrekking van periodieke vergoedingen aan een begeleidingsorganisatie is privaatrechtelijk van aard.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2.

Artikel 7 lid 10 onderdeel b Wsw bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis. Artikel 2 van deze verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt bepaald dat het college elk jaar de hoogte van de gemeentelijke uitvoeringskosten van begeleid werken met een PGB vaststelt. De gemeente zal zelf moeten bepalen welke uitvoeringskosten het toekennen van een PGB aan een Wsw-geïndiceerde voor de gemeente met zich meebrengt. De wet geeft niet aan wat precies onder uitvoeringskosten moet worden verstaan. Het moet in ieder geval gaan om kosten die rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden zijn. Daarbij kan worden gedacht aan kosten in verband met de volgende activiteiten:

  • -

    het beoordelen van aanvragen voor een PGB;

  • -

    de administratieve handelingen in verband met het verstrekken van subsidies en vergoedingen in het kader van het PGB;

  • -

    het monitoren van het begeleid werken met een PGB;

  • -

    het bepalen van loonwaarde;

  • -

    het voeren van (tussentijdse) gesprekken met begeleidingsorganisatie en werkgever.

De uitvoeringskosten worden afgetrokken van het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per Wsw-geïndiceerde van het rijk ontvangt.

Artikel 3.

De verordening dient regels te bevatten die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht (artikel 7 lid 10 Wsw). Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting. Het eerste lid bepaalt dat een eenmalige vergoeding kan worden verstrekt. In het derde lid is een maximum gesteld aan de hoogte van de vergoeding. De gedachte hierachter is dat als de kosten boven dit bedrag uitgaan de aangeboden arbeidsplaats als niet passend moet worden beschouwd.

Artikel 4 en 5.

Het college zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek adequaat door de werkgever wordt verzorgd (artikel 7 lid 1 Wsw). In verband hiermee kan een gemeente eisen stellen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. Ook kan de gemeente voorwaarden stellen waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-geïndiceerde is aangewezen.

De voorwaarde (artikel 5 lid 3 Wsw) van een duur van het dienstverband van zes maanden wordt gesteld om aansluiting te krijgen aan de rijksregeling inzake de vergoeding voor uitstroom naar begeleid werken en ook om een koppeling te leggen met de vergoedingen in het kader van het gemeentelijk reïntegratiebeleid.

Artikel 6.

De gemeenteraad dient bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld (artikel 7 lid 10, onderdeel a Wsw). Het doel van de loonkostensubsidie is het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit van de Wsw-geïndiceerde. Om te kunnen bepalen wat de hoogte van de loonkostensubsidie moet zijn, is inzicht nodig in de verdiencapaciteit (loonwaarde) van de betrokken Wsw-geïndiceerde. Daarbij wordt gebruik gemaakt van bestaande methodieken voor inschatting van de loonwaarde.

Het verstrekken van subsidies aan werkgevers kan onder bepaalde omstandigheden vallen onder staatssteun, die op grond van Europese regelgeving verboden is. Voor het verstrekken van loonkostensubsidies aan werkgevers die Wsw-geïndiceerden in dienst hebben is de Europese Vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun van belang. Deze Europese verordening staat toe dat maximaal 60% van de loonkosten wordt gesubsidieerd zonder dat daaraan een individuele loonwaardebepaling ten grondslag ligt. Voor zover het subsidie daar bovenuit gaat is dit geen probleem indien:

-er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland. Van een generieke regeling is sprake als ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt;

dan wel

-de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert. Voorbeelden liggen in het bijzonder op het terrein van activiteiten die ‘typisch overheidstaken zijn, namelijk diensten als nationaal onderwijs, stelsels van sociale zekerheid en tal van activiteiten die worden uitgevoerd door organisaties die grotendeels een sociale functie vervullen en niet deelnemen aan industriële of commerciële activiteiten’.

De productiviteit van een Wsw-geïndiceerde kan wijzigen, als deze persoon langer op een begeleid werkenplek werkzaam is. Daarom wordt de loonwaardebepaling na 18 maanden herhaald en wordt het subsidie opnieuw bepaald. Tevens kan de werkgever een nieuwe loonwaardebepaling aanvragen. De werkgever kan dus, als de productiviteit, c.q. verdiencapaciteit van de werknemer minder wordt, na overleg met de werknemer, een verzoek indienen om de loonkostensubsidie te herzien. De werkgever moet zijn verzoek om herziening met redenen omkleden. Ook ambtshalve kan het college, als er een gerede aanleiding is voor een (tussentijdse) aanpassing van het subsidie, een hernieuwde beoordeling voor de hoogte van het subsidie doen. De herbeoordeling van de loonwaarde zal plaatsvinden op basis van een loonwaardeonderzoek.

Artikel 7.

De vergoeding aan begeleidingsorganisaties zal op basis van een overeenkomst plaatsvinden.

In het tweede lid is opgenomen om het zoeken naar een werkplek pas te honoreren op het moment dat de geïndiceerde ook daadwerkelijk zes maanden op de werkplek heeft gewerkt (no cure, no pay).

Artikel 8.

De Wsw-geïndiceerde zal het PGB moeten aanvragen. Omdat begeleid werken met een PGB leidt tot een subsidierelatie met de werkgever (in verband met het verstrekken van een periodieke subsidie) en een contractrelatie met de begeleidingsorganisatie (in verband met het verstrekken van een periodieke vergoeding), zullen ook de werkgever en de begeleidingsorganisatie van de Wsw-geïndiceerde de aanvraag moeten ondertekenen.