Beleidsregels inzake de aanwijzing van gehandicaptenparkeerplaatsen

Geldend van 01-02-2013 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels inzake de aanwijzing van gehandicaptenparkeerplaatsen.

Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 160 van de Gemeentewet, artikel 1:3 en 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer en de Wegenverkeerswet 1994, mede gezien het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 10 januari 2012 waarbij aan teamleider Openbare Werken de bevoegdheid tot het nemen van verkeersbesluiten als bedoeld in artikel 18, lid 1 onder d van de Wegenverkeerswet 1994 is gemandateerd;

b e s l u i t e n :

vast te stellen de “Beleidsregels inzake de aanwijzing van gehandicaptenparkeerplaatsen”.

Artikel 1 Definities en begripsomschrijvingen

Afdeling 1: Definities en begripsomschrijvingen.

Artikel 1.1

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    RVV 1990: Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • b.

    BABW: Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer;

  • c.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • d.

    CROW: Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek;

  • e.

    motorvoertuigen: alle gemotoriseerde voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder z van het RVV 1990;

  • f.

    parkeren: het laten stilstaan, als bedoeld in artikel 1, onder ac van het RVV 1990;

  • g.

    wegen: alle wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

  • h.

    kenteken: kenteken als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g van de Wegenverkeerswet 1994;

  • i.

    (Europese) Gehandicaptenparkeerkaart (GPK): parkeerkaart voor personen die tengevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen;

  • j.

    Bestuurderskaart: gehandicaptenparkeerkaart voor een persoon die zich pleegt te vervoeren met een door hemzelf bestuurd motorvoertuig;

  • k.

    Passagierskaart: gehandicaptenparkeerkaart voor een persoon in redelijkheid niet in staat is zich zelfstandig over een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen en voor het vervoer van deur tot deur afhankelijk zijn van de hulp van een bestuurder;

  • l.

    algemene gehandicaptenparkeerkaart: parkeerplaatsen voorzien van het verkeersbord E6, zoals bedoeld in bijlage 1 van het RVV 1990, voor motorvoertuigen van alle personen die in het bezit zijn van een bestuurderskaart of voor motorvoertuigen waarmee personen vervoerd worden die in het bezit zijn van een passagierskaart;

  • m.

    individuele gehandicaptenparkeerplaats: parkeerplaats voorzien van het verkeersbord E6, zoals bedoeld in bijlage 1 van het RVV 1990 en een onderbord met vermelding van een kentekennummer, voor één motorvoertuig van een persoon die in het bezit is van een bestuurderskaart.

Artikel 2 Aanleg en aanwijzing van gehandicaptenparkeerplaatsen

Afdeling 2: Aanleg en aanwijzing van gehandicaptenparkeerplaatsen.

Artikel 2.1

Burgemeester en wethouders kunnen krachtens een verkeersbesluit, als bedoeld in artikel 12 van het BABW, en met inachtneming van de artikelen 21 tot en met 29 van het BABW, artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 en de bepalingen van de Awb:

  • a.

    op een daartoe strekkend verzoek een individuele gehandicaptenparkeerplaats aanwijzen; of

  • b.

    op eigen initiatief een algemene gehandicaptenparkeerplaats aanwijzen.

Artikel 2.2

  • a.

    Algemene gehandicaptenparkeerplaatsen worden doorgaans aangelegd in de directe nabijheid van winkels, kerken en andere instellingen waar regelmatig gehandicapte personen komen;

  • b.

    Een individuele gehandicaptenparkeerplaats wordt aangelegd binnen een loopafstand van 100 meter van het woonadres van de aanvrager.

Artikel 2.3

  • a.

    De beoordelingscriteria tot de aanwijzing van individuele gehandicaptenparkeerplaatsen zijn:

    • 1.

      de aanvrager dient te beschikken over een geldige, landelijke/europese gehandicaptenparkeerkaart, zijnde een bestuurderskaart;

    • 2.

      voor de aanvrager bestaat niet de mogelijkheid om zelf in een eigen parkeerplaats te voorzien op eigen terrein (garage, oprit, e.a.)

    • 3.

      de mogelijkheid tot de realisatie van een individuele gehandicaptenparkeerplaats binnen een loopafstand van 100 meter van het woonadres van de aanvrager dient aanwezig te zijn;

    • 4.

      de aanwijzing van de individuele gehandicaptenparkeerplaats mag ter plekke niet leiden tot:

    • a.

      een onveilige verkeerssituatie; of

    • b.

      een belemmering van de doorstroming van het overige wegverkeer;

  • b.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde onder a.1 en a.2 van dit artikel afwijken indien zij van oordeel zijn dat dit wegens bijzondere omstandigheden wenselijk is.

Artikel 2.4

De aanleg van gehandicaptenpakeerplaatsen geschiedt conform de geldende richtlijnen van het CROW en met inachtneming van de landelijk geldende normen.

Artikel 3 Verwijdering en opzegging van de gehandicaptenparkeerplaats.

Artikel 3.1

  • a.

    De gehandicaptenparkeerplaats blijft te allen tijde in eigendom van de wegbeheerder;

  • b.

    Burgemeester en wethouders kunnen de aanvraag om aanwijzing van een gehandicaptenparkeerplaats te allen tijde opnieuw in behandeling nemen. De daarbij te maken kosten komen ten laste van de gemeente.

  • c.

    Burgemeester en wethouders kunnen gehandicaptenparkeerplaatsen verwijderen wanneer blijkt dat de aanwijzing heeft plaatsgevonden op grond van een onjuist ingevulde aanvrage. De daarbij te maken kosten zullen voor rekening van de aanvrager komen.

Artikel 3.2

De individuele gehandicaptenparkeerplaats dient opgezegd te worden en komt te vervallen bij:

  • a

    verhuizing van de betrokkene;

  • b.

    overlijden van de betrokkene;

  • c.

    het vervallen van de landelijke gehandicaptenparkeerkaart van de betrokkene;

  • d.

    bij het niet meer in bezit zijn van een motorvoertuig;

  • e.

    het niet meer in bezit zijn van een geldig rijbewijs.

Artikel 4 Verbodsbepaling

  • 4.1 Het is verboden de individuele gehandicaptenparkeerplaats te verhuren, te verkopen of zonder toestemming van burgemeester en wethouders te verwijderen of te verplaatsen.

Artikel 5 Het stellen van nadere regels door burgemeester en wethouders

  • 5.1 Burgemeester en wethouders kunnen te allen tijde nadere regels stellen met betrekking tot de aanwijzing van gehandicaptenparkeerplaatsen.

Artikel 6 Slotbepalingen

  • 6.1 Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels inzake de aanwijzing van gehandicaptenparkeerplaatsen.

  • 6.2 Deze beleidsregels treden in werking op 1 februari 2013.

  • 6.3 Per 1 februari 2013 worden de volgende regelingen ingetrokken:

  • a. beleidsregels inzake aanwijzing van gehandicaptenparkeerplaatsen van de gemeente Margraten;

  • b. beleidslijn toekenning (gereserveerde) invalidenparkeerplaatsen 1997 van de voormalige gemeente Eijsden.

Ondertekening

Eijsden, 8 januari 2013
Burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten,
De Secretaris, De Burgemeester,
Drs. H.J.M. van Dijk, D.A.M. Akkermans

Nota-toelichting bij de beleidsregels inzake de aanwijzing van gehandicaptenparkeerplaatsen.

Algemeen

Van rijkswege zijn geen nadere regels gesteld met betrekking tot de aanwijzing van parkeerplaatsen ten behoeve van gehandicapten. Dit geldt zowel voor de algemene parkeerplaatsen als voor de parkeerplaatsen die worden gereserveerd voor een bepaalde persoon. Het staat de gemeenten dus vrij om zelf een beleid te bepalen hoe om te gaan met verzoeken tot aanwijzing van een gehandicaptenparkeerplaats. De bedoeling van de aanwijzing van gehandicaptenparkeerplaatsen is het verbeteren van de mobiliteit van gehandicapte personen. Gestreefd wordt naar een situatie waarbij (te) lange loopafstanden worden voorkomen voor personen die zich niet of in een zeer beperkte mate zelfstandig te voet kunnen voortbewegen.

Artikel 2.3

De grondslag voor de beoordelingscriteria zijn de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in de ledenbrief van 12 januari 1998 opgenomen suggesties.

Voor de beoordelingscriteria voor de afgifte van gehandicaptenparkeerkaarten wordt verwezen naar de Regeling gehandicaptenparkeerkaart van 2 juli 2001. Overige regels met betrekking tot gehandicaptenparkeerkaarten zijn te vinden in hoofdstuk 4 van het BABW.

Onderdeel a.1

De normen bij een passagierskaart zijn strenger dan bij een bestuurderskaart. Indien de aanvrager in het bezit is van een passagierskaart kan worden gesteld dat de chauffeur zijn motorvoertuig kan voorrijden voor het laten in- en uitstappen van zijn gehandicapte passagier.

Het moet de chauffeur wel mogelijk zijn om het motorvoertuig in de desbetreffende straten te parkeren.

Onderdeel a.2

Dit criterium wordt beoordeeld op grond van het door de aanvrager ingevulde aanvraagformulier. Bovendien wordt na ontvangst van de aanvraag de locatie ter plekke bekeken.

Afhankelijk van de aard van de handicap (wel/geen rolstoel) wordt bekeken of de desbetreffende eigen parkeergelegenheid toereikend is. Wanneer dit niet het geval is, dient aanvrager in eerste instantie zelf de ter beschikking staande parkeergelegenheid aan te passen.

Onderdeel a.4

De aard c.q. het karakter van de omgeving waar de parkeergelegenheid wordt ingericht speelt mee bij de aanleg van een individuele gehandicaptenparkeerplaats. Door de aanleg van een dergelijke parkeerplaats kunnen ter plekke onveilige verkeerssituaties voor de andere weggebruikers ontstaan. Hierbij kan gedacht worden aan schoolgaande jeugd (school-thuis-route), fietsers en openbaar vervoer. Ook kan de doorstroming drastisch worden belemmerd, met name in geval van calamiteiten. Tevens speelt de functie van de weg bij de beoordeling een belangrijke rol. Heeft de betreffende weg een ontsluitingsfunctie dan gelden andere criteria dan wanneer de weg de functie heeft van een erftoegangsweg.

Onderdeel b

De beoordeling of sprake is van dergelijke “bijzondere omstandigheden” kan zich ondermeer voordoen bij: - de mate van parkeerdruk; en

      - de wijze c.q. inspanning van begeleiding van de gehandicapte persoon naar het woonadres.

Artikel 2.4

Algemene gehandicaptenparkeerplaatsen dienen zo dicht mogelijk (in ieder geval binnen een loopafstand van 100 meter) bij de instellingen waarvoor deze plaatsen zijn bedoeld en met zo weinig mogelijk obstakels (stoepranden, paaltjes, hekjes, e.a.) op de route naar deze instellingen, te worden aangelegd. Bij de breedte van dergelijke parkeerplaatsen dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid tot gebruikmaking van een rolstoel.